Gewikkeld in
een veel te grote,
warm gebreide
trui,
alsof ze zo de
klamme kilte kon bezweren,
leunde ze
gehurkt tegen de oude, wiebelende,
beukenhouten
stoel.
Niet meer
bewust van de omgeving,
keek ze gefascineerd
naar het ongecontroleerde
trillen van de
bladeren,
in kleuren van
saffraan en goud,
oranje- tot
bloedrood.
Hoe lang nog
zou het duren
dacht ze.
En nét op dat
moment loste er één.
Het viel niet,
het zweefde zachtjes wiebelend naar beneden,
nam plaats op
de rug van de wind en zwiepte weg
in een
schijnbaar eindeloze tocht.
Ze glimlachte.
Haar gedachten warrelden wervelend mee.
|