
Ze staarde voor zich uit.
Bij elke hap in de nog
warme, geroosterde boterham,
waarop de boter smolt, zich
in elk gaatje van de broodstructuur verenigde
met rijkelijk gesmeerde
frambozenjam,
flitsten gedachten,
ongecontroleerd, doorheen haar hoofd.
Bij elke volgende hap
vervaagden en verdwenen ze,
verdreven door de nieuwe.
Gedachten van hoe het
vroeger nooit geweest was,
van hoe het nu en goed was,
van hoe het morgen,
misschien, ooit zou kunnen zijn.
De omgeving, de kinderen,
hij, zij, het leven, de dood.
Op de Sunrise tonen van
Norah Jones, nam ze een slok van de dampende,
intens geurende gitzwarte
koffie, zich nestelend in haar terrasstoel,
haar blik gericht naar de stilte van de
oneindige blauwe lucht.
Oneindige glimlach om haar
lippen.
Ze sloot haar ogen, leefde
vandaag, nu, met een knipoog naar morgen.
Niets moest
maar het mocht.
|