in een klein arbitrair gevecht op het plein een schedel die de bevattelijkheid draagt reist de tijd kleurt de blije weiden op vergeelde prentkaarten van het dagelijks doemdenken het rusteloze zwermen van warmhartige verzen in de mistige avond het onstuimig wandelen langs de wanden het geboomte met een steeds wederkerende contemplatie voor ranke vissers langs windrimpels en het dobberende bewustzijn
het glinsterende oog van de dag scheurt de troostige hengel van de hemel
Het klinkt desalnietemin relevant in het scheppingsverhaal te schuifelen op steen rond beton en de marges van het bestaan te evenaren door in de regen te zinspelen op enig begrip Tijd in wording als een universum An Sich. Gedreven in een minnespelen en dan weer de hoop van tot elke geboorte, deel te zijn van dit geheugen dat afbrokkelt in de tijd, eens ze nu zopas weer het oudste synagoog als een archeologische vondst ontdekt hebben, twee duizend jaren later omdat zowieso vijf duizend jaren eerder te ver is. We weten niet of we nu meer of minder beest zijn dan de mensen van toen. We weten ook niet of er zo iets bestond als een opvoeding om alles op te vullen, gezien het leven gescheiden was van de nodige begrippen als familiale banden en maandverbanden eens de volle maan(d) bereikt. Het woud te oud en deze leegte dus opgevuld, alsof letters sterren zijn, in een onhoudbaar universum dat beweegt en een zin voor Tijd hierin reveleert, als een soort leegworden, en te reiken naar het Niets, te kegelen als pseudo geleerden, in de weer in de regen, eens te weten dat dit bewegen voor kruimels te veel is gaan wegen is op de geleverde wegen des levens. In elk opzicht beoogt dit leven niet een ondergang, maar een samenhang maar met het vooruitzicht te dienen voor niets eigenlijk, dan steeds te storen bij het aanhoren van dode sporen, alsof er geen hoop meer mogelijk zou zijn, maar te lanterfanteren en kris kras door elkaar nog enige rede af te wijzen omdat de chaos de orde verdrijft en wedijvert met een samenspel, dat zowieso het afsluizen van de reƫle gedachte is gaan beogen. In klaar wakker taal heet het te proeven aan haar poesje om daarna wat te kunnen stoefen, en deze gedrevenheid een noodwendigheid te geven dan. Patrick Pitteman.