Druk op onderstaande knop om te reageren in mijn forum
Categorieën
Categorieën
Categorieën
Categorieën
Categorieën
Evenementen in de LIMBURGSE WESTHOEK
21-05-2009
DIEST - deel II - BEIAARDTOREN
Het KLOKKENSPEL in de
St-SULPITIUSTORENte DIEST
Dit gedeelte van het overzicht over het Diesterse historische verleden zal misschien maar weinigen aanspreken, niettegenstaande ook de beiaard zijn eigen leventje achter zich heeft. Voor de beiaardliefhebbers zal dit echter wel voldoende herinneringen oproepen om even stil te staan met het verleden en zullen de boeiende levensloop toch weten te waarderen. Niet alleen dit torentje zal tot de verbeelding spreken. De gehele St-Sulpitiuskerk heeft zijn faam, gedeeltelijk te danken aan dit muzikale stukje van de kerk. We zijn wel tot de vaststelling dat deze kerk, in zijn geheel, een onnoemelijke waarde aan kunstschatten omvat. Hier komen we later nog wel in detail op terug. Om deze beschrijving compleet te maken moeten we tevens weten hoe het met de St-Sulpitiuskerk allemaal is begonnen. De St-Sulpitiuskerk is een typisch voorbeeld van de Demergothiek, opgetrokken in de plaatselijk ontgonnen ijzerzandsteen. Het ontwerp van het geheel is van de hand van de Franse architect Pierre De Savoye. Men begon met de grondvesten in het jaar 1321 en de bouw heeft aangesleept tot in 1534, dus meer dan 200 jaar met heel wat opstakels tijdens de periode van opbouw. Zo was er het feit dat de hoofdtoren nog moest gebouwd worden en men persé een klok wilde. Dus plaatste men het eerste uurwerk in een, inderhaast opgetrokken torentje boven het koor. In 1471 werd dit torentje afgebroken en werd er een vieringtorentje met een lange spits op de plaats gebouwd boven het kruis van de kerk. Pas in 1766 kreeg het vieringtorentje zijn huidige vorm. De Diestenaren noemden het "De Mosterpot" waardoor zij op hun beurt dan de spotnaam kregen toebedeeld van Mosterdschijters. De benaming "Mosterdpot" dienen we terug te zoeken ten tijde van de Boerenkrijg. Tot hier een korte voorbeschouwing van de St-Sulpitiuskerk vanaf de start. Het volgende verhaal over de kerk kan u terugvinden in één van onze volgende editie op deze site. We zullen ondermeer de waardevolle kunstschatten van nabij gaan bekijken.
In dit hoofdstuk zouden wij het gaan hebben over de beiaard en zijn klokkenspel.
In 1443 goot Jan Zeelstman een klok voor de kerk. Reeds in 1457 had Diest een "Quatrillon" kunnen hebben want toen werd een Mechelse gieter opdracht gegeven om 3 klokjes te hergieten . Waarschijnlijk had men de bedoeling om hiermee een feestje op te zetten ter gelegenheid dat Diest in dat jaar de titel van "Kapittelkerk" had verworven. In 1572 werd Joris II Waghevens ontboden om een akkoord af te sluiten met de kerkfabriek van St-Sulpitius om het hergieten van 2 gebarsten grote klokken met een totaal gewicht van 428 pond. Ook het toenmalige stadsbestuur bestelde 3 klokjes bij Medart Waghevens in Mechelen. Tegen deze laatste klokjes werd later fel protest uitgebracht omdat ze niet beschikten over de juiste "Goiden Accorde". Dit wilde zeggen dat de klank niet strookte met de bedoeling om een goed samenspel tot stand te brengen. In de stadsrekeningen stond ook de vermeldingdat Meester Lambreght Blezere, een horlogemeester uit Hasselt, het mechanisme van het torenuurwerk aan de voorslag moest aanpassen. Gielis Crauwels kreeg dan weer 10 stuivers omdat hij de klokjes aan de voorslag verbonden had om te accorderen. Meer dan een maand werd de horlogemeester extra betaald om handmatig het uur en het half uur aan te kondigen. Meester Jan, een horlogemaker uit Mechelen kwam achteraf het werk inspecteren. Uit de St-Annakapel was even tevoren een klok overgebracht en moest dienst doen bij de voorslag in het bestaande geheel. Daarom diende er een aanpassing te gebeuren en moest er een "bemolle" op de voorslag gemaakt worden. Zo doende telde Diest in 1553 een klokkenspel van tenminste 6 klokken. Na de inrichting van de voorslag kwam er een nieuwe rage in het gebruik bij feest- en plechtigheden. Verschillende horlogemeesters volgden elkaar op en stelden voor om te beiaarden met de kleine klokjes. In 1658 kocht het Norbertijnenklooster van Tongerlo een beiaard met maar liefst 32 klokken, deze werden gegoten door Pieter Hemony. Het jaar nadien was er de bestelling van23 klokken vanwege de Norbertijnen van Averbode, ook deze bestelling werd geplaatst bij François Hemony in Amsterdam. Al deze klokken werden geïnstalleerd in 1662. Diest zat echter in moeilijke tijdende jaren van 1630 tot het tijdstip rond 1660 waren noodlottig voor de stad, tengevolge van de "Revolutie Wet en Raedt". Deze revolutie ging in hoofdzaak over het inkwartieren van vreemde troepen en over brandschattingen door de militaire overheden. Hierdoor was er natuurlijk geen sprake van een nieuwe beiaard. Na deze revolutiewas het vanzelfsprekend dat Diest niet wilde onderdoen voor de buren uit Tongerlo en Averbode. In 1664 kreeg François Hemony de opdracht van de stad Diest om een beiaard te gieten van 6250 pond. Blijkbaar is er toen toch nog iets misgelopen of was de stadskas misschien weer leeg ? In ieder geval de bestuurders van Diest moesten afzien van deze aankoop. Wat de juiste rede is van deze contractbreuk is geweest kan men nergens achterhalen, ook niet in de goed bewaarde archieven der stad. In 1670 nam het stadsbestuur dan opnieuw contact op met een klokkengieter, de onderhandelingen werden gestart met, ditmaal Pieter Hemony. Ook nu ging het om een beiaard van 6250 pond, zijnde 32 klokken. Ondertussen had men de handen vol om de beiaardtoren te herstellen en aan te passen om plaats te maken voor de volledige beiaard. De oude klokken werden in 1672 uit de toren verwijderd en in de maand april werden deze naar Amsterdam verscheept. Aan de grens moest er 9 stuivers en 10 oorden betaald worden als "Swijgende Landtol". Bij het overschrijden der grens op de terugweg was de nieuwe beiaard (32 klokken) aan boord en moest er nog eens afgedokt worden, zijnde 111 gulden en 2,5 stuivers voor het uitvoeren van de klokken. De plechtige zegening (wijding) der klokken werd gedaan door de landdeken Theodorus vanden Bossche uit Aarschot De installatie der klokken werd in handen gegeven van Herman Corthuys, de horlogiemeester van de kathedraal van Antwerpen. Jan Masson, timmerman, beeldhouwer maakte het nieuwe klavier. De eerste bespelers van de nieuwe beiaard waren Christiaen Jacobs en een zekere Frater Lassens, zij werden betaald om de klokjes te bespelen tijdens de "Kermisse" (huldiging) op 6 juli 1672.
In 1750 besliste het stadsbestuur om de beiaard uit te breiden met 5 klokken, met name; de ci, bemol, ut, utdieze en de re. Deze konden direkt aangesloten worden op de reeks van Hemony. Deze klokjes werden gegoten door Andreas-Jozef Vanden Gheyn uit Leuven en werden naar Diest gebracht op 8 juni 1760. De C en de D manqueerden echter en de klokken werden terug gestuurd naar Leuven. De vervangende klokjes wogen elk drie pond zwaarder en ze werden opgenomen in het automatische spel. In de volgende jaren werden er geen noemenswaardige veranderingen aangebracht. Tijdens de Franse bezetting echter mocht de beiaard, vanaf 1797, enkel nog spelen tijdens de wekelijkse marktdag op woensdag. In 1801 werd de eredienst in ere hersteld en kon er weer meer gespeeld worden, ook de stadsbeiaardier bleef in dienst. In 1863 werden dan weer tal van kleine herstellingen uitgevoerd door de firma Eduard Michiels uit Mechelen. Het speelmechanisme was aan vervanging toe en kostte de stad 7000 BF. In 1912 kreeg de firma Somers uit Mechelen de opdracht toegewezen om de beiaard volledig te renoveren. Een nieuw klavier werd eveneens geplaatst en alle verbindingsdraden van het klokkenspel en de trommel werden vervangen. De firma Michaux uit Leuven goot drie nieuwe klokjes met de klaviertonen; es4, e4 en f4. Dit bracht het klokkentotaal op 40 exemplaren. In augustus 1914 werd de toren echter zwaar getroffen door een bombardement. Hierdoor viel het uurwerk stil en alle verbindingen werden vernield. Vier jaar lang zweeg de beiaard dan in alle tonen. In 1934 werd een vander Gheyn klokje hergoten . Tijdens WO II leed het kerkgebouw aanzienlijke schade maar de beiaard bleef gespaard en werd niet opgeeist door de vijand wegens de ouderdom der klokken. Dank zij een staatstoelage kon het stadsbestuur na de oorlog overgaan tot een dringende restauratie van de beiaard. Verschillende klokken werden hergoten en de ophanging der klokken werd herzien. Er kwam ook alweer een nieuw klavier en de drijfkracht van de trommel werd gemoderniseerd door het plaatsen van een electrische motor.
In 1973 was de volgende restauratie aan de beurt, uitgevoerd door Jacques Sergeys uit Leuven. Men kwam tot het besluit om de 32 oorspronkelijke Hemony-klokken als basis te gebruiken. De klokken van Vanden Gheyn werden ondergebracht in het stadsmuseum, de overige klokken werden verkocht of weggegeven.. Segeys goot dan 15 nieuwe klokken met een eigenaardige lange steel. In 1996 werd de electronische speelinrichting vervangen door een computerspeelwerk. De electro magnetische ijzeren hamers zijn nog steeds dezelfde van in 1974.
Voor diegenen die nog meer details wensen over de geschiedenis van de Diesterse beiaard kunnen wij ten stelligste verwijzen naar de web-site der stad Diest: http://www.beiaard.org/steden_diest.html
Toch nog even de huidige samenstelling van de klokkentoren op een rijtje geplaatst:
De klokkengieters waren: Pieter Hemony 1671 en Jacques Sergeys 1973
Aantal klokken: 47 (32 Hemony en 15 van Sergeys
De basklok: gis 1 (592 kg) Hemony
Totaal gewicht: 3190 kg
Transpositie: kleine seset omhoog (klaviertoon C1)
Totale omvang klavier: C1 tot C5 -- (c1 - d1 - e1 - f1 - chrom - c5 )
In de schaduw van deze beiaardtoren op de grote markt van DIEST, treft men de BRONZEN CLENARDUS aan...
Wanneer je als toerist het stadje Diest wil bezoeken en wil je er wat oudheidkundige kennis opsteken, of het roemrijke verleden der stad van nabij wil oprakelen, dan heb je er wel een zware klus aan. Denk nu zeker niet van snel de stad even te doorkruisen en er meteen de nodige kennis van op zak te steken, in tegendeel zou ik zeggen. Om het "Oranje STADJE" te herontdekken trekt men best enkele dagen (zelfs weken) uit om rustig de vele achtergronden op te zoeken van bepaalde feiten, personen, monumenten, gebouwen en/of gebeurtenissen uit het verleden. Trouwens, er zullen weinige steden kunnen terug blikken op zulk een roemrijk verleden en zeker niet de adelbrieven kunnen voorleggen als deze die hier in Diest voorhande zijn. Wij hebben een poging ondernomen om binnen een beperkte termijn de historie van Diest te doorgronden, helaas. Al snel kwamen we tot de conclusie dat we aan een onbegonnen werk waren begonnen en we deze opdracht moesten omschrijven als zijnde een tijd- en werkopslorpende bezigheid om ons uiteindelijke doel te bereiken, n.l. Diest doen heropleven bij de hedendaagse generatie. Onze vooropgestelde strategie hebben wij dan ook snel afgezworen. De enige, resultaatgevende werkwijze om ons doel te bereiken bestaat er nu uit om aan systematisch opzoekingswerk te verrichten bij de plaatselijke bevolking en de archieven der stad DIEST. Om hiermee te starten dachten we onze speurtocht te beginnen in de kern van de stad (op de markt). Onvoorstelbaar maar...oh zo mooi. Het lijkt wel of ieder huisje, ja zelfs iedere steen die het historische plaatsje rijk is, zijn eigen geschiedenis en levensverhaal omvat. Na onze eerste spontane bevragingen bij de oudere Diestenaars (Bierbrouwers) bleek al snel dat we zelfs enkele weken zouden nodig hebben om alleen maar de Markt met haar verleden te doorgronden. Een eerste blikvanger bij het betreden van het centrum was ontegensprekelijk de statige St-Sulpitiuskerk, opgetrokken in de oude "ijzersteen", dit zal echter wel een speciale editie in beslag nemen in deze reeks over Diest. Bij een eerste rustpauze op het gezellige terasje van de al even bekende horecazaak "Old Tom" viel onze nieuwsgierige blik op een levensgroot bronzen beeld op het middenplein. Als toevallige toerist zal dit beeld bij velen voorkomen als volslagen onbekend, zelfs, zo bleek achteraf, de doorsnee Diestenaar kan niet antwoorden op onze vraag: " Wie is die persoon en wat is zijn inbreng in het Diesterse verleden". Bij nadere rondvragen kwamen we tot de vaststelling dat het hier ging om een zekere Nicolaes CLEYNAERTS. Ons leek het dan ook aangewezen om deze reeks over Diest te beginnen met het verhaal rond deze, minder bekende en al evenmin beruchte figuur die weliswaar toch een zekere betekenis heeft in de bekendheid van het Diesterse verleden. Natuurlijk heeft Diest heel wat meer roemrijke bewoners in haar bevolkingsregister staan, daar komen we uiteraard later wel uitgebreidt op terug. Zoals reeds gezegd, in deze eerste aflevering gaan we Nicolaes Cleynaerts even op de troon zetten:
NICOLAES CLEYNAERTS - alias: CLENARDUS
Op 5 december 1493 zag de kleine Nicolaes Cleynaerts het levenslicht te Diest als eerste telg van het gezin Peter Cleynaerts en Margriet Meeus. Na Nicolaes werden er in het gezin Cleynaerts nog 5 nakomelingen geboren. Binnen de familie Cleynaerts waren er heel wat standen terug te vinden, een groot deel van de Cleynaertsen was destijds actief als leerlooiers en bekleedden veelal bestuursfuncties in hun beroep. Nicolaes zijn vader was trouwens bestuurslid van de stad Diest. Nicolaes stamde dus af uit een invloedrijke familie in dit rustige demerstadje. Van de eerste levensjaren van Nicolaes is maar weinig terug te vinden in de archieven. Waarschijnlijk bracht hij zijn prille puberjaren door in de beslotenheid van de Diestse stadsvesten. In 1512 vinden wij dan voor het eerst de naam van Nicolaes terug in officiële documenten. In dit jaar wordt Nicolaes ingeschreven in de Leuvense Universiteit die in 1425 werd opgericht. Hij begon zijn studies in de faculteit "Arte Liberales". In deze faculteit waren 7 kunsten onder gebracht: Gramatica, Rethorica, Dialectica, Geometrica, Musica,Astromonia en de Artmetica. Na deze studies mocht Nicolaes zich vanaf 1515 Magister in de Artes, of Meester Klaas noemen. Onze leergierige Nicolaes begon meteen aan een 12-jarige opleiding tot theoloog. Zijn algemene bekendheid openbaarde zich in 1530 bij het verschijnen van zijn eerste literaire werk: Een beknopte Griekse spraakkunst voor beginners. Het jaar nadien verscheen " Meditationes Graceaniae" eveneens van zijn hand. Dit werk zou het onderwijs in de Griekse taal, tot diep in de 19de eeuw sterk beïnvloeden. Een ander facet van zijn leergierigheid was zijn fascinatie voor de Arabische taal. Dagen en nachten zat hij gebogen over zijn schrijftafel om het vreemde Arabische schrift te ontcijferen. Dit deed hij zonder leermeester of bepaalde handleiding. Zijn methode baseerde zich op het vergelijken van overeenkomsten in andere talen zoals het Latijn, Grieks, Hebreeuws en het Arabisch. Zijn resultaten leverden een eerste basis woordenschat op voor de Arabische taal. Vanaf 1531 begonnen dan de "ongeluksmomenten" voor de humanist Cleynaerts die zich voortaan in de hogere kringen "Clenardus" liet noemen. Niet tegenstaande hij in Leuven voor diverse hogere functies in aanmerking kwam, zag hij telkens een promotie aan zich voorbij gaan en bleef elke benoeming uit. Eind 1531 ontmoet Nicolaes dan zeer toevallig een zekere Ferdinand Colón, de zoon van de wereldontdekkingsreiziger Christoffel Columbus. Op verzoek van Ferdinand ging Nicolaes gretig in op diens aanbod om hem te vergezellen naar Sevilla, alwaar hij zijn eigen privé bibliotheek mocht uitbouwen. Onze "Clenardus" was dan ook voor korte periode werkzaam als professor Grieks aan de plaatselijke universiteit van Casablanca. Zeker moment krijgt hij dan een voorstel van de Portugese koning Joäo III, om de opvoeding van diens broer en de kroonprins Enrique op zich te nemen. Eind 1534 vertrekt Nicolaes dan ook naar het Koninklijk hof in het Portgese Evora. In 1538 waren de eerste tekenen van heimwee te merken, heimwee naar zijn thuisland en vooral zijn bakermat Leuven. Stiekem begon hij plannen te smeden en zijn terugkeer voor te bereiden. Toch spookte er een geest door zijn hoofd dat hem vertelde dat hij nog een grotere opdracht te vervullen had. Er was nog steeds een overblijfsel van zijn passie uit het Leuvense, n.l. De Arabische taal. Veel kennis hierover had hij in Spanje en Portugal opgestoken en hij had een duidelijke bedoeling om iets te doen met deze vreemde taal.
De jaren dat hij in Spanje en Portugal verbleef heeft Nicolaes met beide handen gegrepen om deze eigenaardige taal grondig bij te schaven, overigens, in deze tijden was er nog een overgrote meerderheid van de plaatselijke bevolking die deze taal spraken, een gevolg van de Islamietische overheersing. De theoloog Cleynaerts zag de kans schoon om zijn kennis van de Arabische taal te gebruiken tegen het overheersende Moslimnisme. Een volgende droom wilde hij dan ook erst nog ten uitvoer brengen vooraleer toe te geven aan zijn heimweegevoelens. Hij zou zich ten volle inzetten om de verloren schapen opnieuw naar de schoot van de Katholieke kerk te leiden. Hij besloot zelfs om zeer ver hier op in te gaan om zijn uiteindelijke doel te bereiken. In 1540 trekt hij dan op pad via een woelige tocht door de straat van Gibraltar en een helse onderneming door de verwoestende woestijn. Uitgeput maar innerlijk tevreden bereikte hij dan het centrum van de Islam in Noord Afrika, n.l. het stadje Pez in Marokko.In de realiteit was theoloog Cleynaerts in het hol van de leeuw echter op zoek naar Islamitische theologische geschriften om ook deze religie tot in de finesse te beheersen . Door een grondige kennis van de tegenstrever kan men best met gegronde argumenten hun ongelijk aantonen. Als katholiek theoloog had Nicolaes slechts één doel voor ogen en dit hield in dat hij, door een vreedzame bekering van de Joden en de Moslims, in hun eigen taal, er op te wijzen dat zij in een foutieve religie waren beland. Als uitgesproken Christen achtte hij het zijn morele plicht om zoveel mogelijk christelijke slaven, die meestal door Moslims waren gevangen genomen op de schepen in de Middellandse Zee, vrij te kopen. Hierdoor kwam hij niet alleen in de schulden terecht maar, kwam hij ook, volgens zijn eigen woorden , in aanvaring met "Het monster". Wie hij met "Het monster" bedoelde is nog steeds een raadsel. Zeker weten we dat Klaas in augustus 1541uit Fez is vertrokken en net buiten de poorten van de Portugese nederzetting Arilak van zijn paard is gevallen en hierbij een sleutelbeenbreuk heeft opgelopen. Via Malaga komt de gekwetste Nicolaes dan terecht in het Alhambra, het vroegere Moorse paleis in het Spaanse Granada.
Eens zijn kwetsuurherstelling een feit was begon hij reeds nieuwe plannen te smeden om terug te keren naar Fez. Op 5 november 1542 stierf Nicolaes Cleynaerts in het Alhambra te Granada waar hij tevens begraven ligt. Over de doodsoorzaak is nergens een spoor terug te vinden. De onderdrukking door de Spaanse en Portugese autoriteiten zullen hier wel hun deel in hebben gehad.
Nicolaes Cleynaerts heeft zijn doel niet bereikt maar heeft de mensheid via zijn ideologische gedachte heel wat positieve nalatingen geschonken. Spijtig genoeg heeft hij de beide religies (Islam en het christendom) niet nader tot elkaar kunnen brengen. Zijn inzet zou een voorbeeld moeten zijn in de samenleving in deze rumoerige 21ste eeuw.
Meer dan terecht heeft hij dan ook zijn plaatsje gekregen op de plek waar hij ooit het levenslicht zag.
Iedereen kent deze bloem wel voldoende om te weten dat het een belangrijke plant is voor de medische wereld en zeker ook voor de vogelliefhebbers. De voedingswaarde van deze overbekende plant is van groot belang voor onze vogels. Maar, wie heeft er al eens verder bij stilgestaan hoe deze plant zich ontwikkeld en hoe zij zich ten dienste stelt van onze mensheid? Hierna gaan we even dieper in op deze plant in zijn geheel.
In onze streken worden ongeveer 200 verschillende soorten paardebloemen genoemd. Al deze soorten onderscheiden zich onderling, voornamelijk in hun grootte, vorm en kleur van de bloem en vorm van het blad. Dat er zoveel soorten worden onderscheiden, komt door de speciale manier van voortplanten. Onze paardebloemen blijken zich namelijk ongeslachtelijk voort te planten, waardoor er in feite een groot aantal klonen ontstaan. Deze klonen zijn dus onderling genetisch identiek. Het zijn dan ook geen echte soorten maar zgn. microspecies. Door de soortenrijkdom en de vele milieus waarin de paardebloemen voorkomen, is de manier van aanpassen aan hun omgeving de moeite om even van nabij te bekijken.
Paardebloemen behoren tot de familie der samengesteldbloemige (Compositae). Dat betekent, dat wat we als bloem zien, in werkelijkheid bestaat uit een groot aantal bloemen, die samen met elkaar in één hoofdje staan.
De BOUW van de PLANT:
De onderdelen bestaan uit: - De penwortel - het blad, - Het bloemhoofdje, - De eindlob v/h blad, - de zijlob v/h blad, - het interlobium, en de omwindselblaadjes van de bloem. Niet vermeld is de stengel. Deze bevindt zich ondergronds en is zeer kort en gedrongen. Als je niet goed kijkt, dan ziet deze er uit als een deel van de wortel. er bevindt zich een rozet van bladeren op, die spiraalsgewijs gerangschikt zijn. De top van de stengel brengt de bloemen voort en sterft na de bloei af. De lentegroei van de stengel wordt voortgezet door een uitlopende okselknop van een dieper gelegen blad. Als er meer dan één okselknop uitloopt, dan ontstaat er een paardebloem met meerdere rozetten. Doordat de stengel ondergronds zit is deze beschermd tegen maaien, vraat en koude winters. De wortel is een penwortel, die diep de grond kan ingaan. De vorm wordt bepaald door de grondwaterstand. Indien de plant in een vochtige omgeving staat, danis de wortel kort en sterk vertakt. In een droge omgeving is de wortel juist lang en weinig vertakt.
Aan het blad worden een aantal onderdelen onderscheiden. De bladsteel loopt door in de hoofdnerf.De insnijdingen van het blad zijn kenmerkend voor de soort en worden onderverdeeld in de eindlob, de zijlibben en de interlobia. De kleur van de bladeren varieert van licht- tot donkergroen, soms met paarse vlekken. De bladsteel en nerven kunnen variëren van fel purperrood tot hel groen. De bloem bestaat uiteen hoofdje met omwindselbladen. De omwindselbladen staan in 2 groepen. De blaadjes van de binnenste groep staan in een krans en zijn van gelijke lengte. De buitenste groep is ongelijk van lengte en kan aanliggend, afstaand of teruggericht zijn. De omwindselblaadjes hebben aan de top soms verdikkingen die de vorm van hoorntjes kunnen hebben. De bloemhoofdjes kunnen een groot aantal bloemen bevatten, variërend van 15 tot 400. In tegenstelling tot een aantal andere compositae bevat de paardebloem alleen lintbloemen. De bloemkleur is meestal geel en soms lichtgeel. Een lintbloem bestaat uit een zevental verschillende onderdelen.
De krans van witte haren in de lintbloem, die pappus wordt genoemd, is ontstaan uit de kelkbladen. Zij zullen uitgroeien tot de vruchtpluis. De 5 helmknoppen van de meeldraden zijn vergroeid tot de antherenkoker. onder de antherenkoker zitten de 5 helmdraden, waarmee de meeldraden op de bloemkroon zijn ingepland. De stempel en voor een deel ook de stijl, zijn bij een volwassen bloem door de antherenkoker heen gegroeid. In het bloemhoofje beginnen de buitenste bloemen als eerste te bloeien. De binnenste bloemen volgen later. De vrucht is onderstandig en zit aan een steeltje onder de krans van pappusharen. Na de bloei groeit het steeltje uit en drukt de overige onderdelen van de bloem, die nu niet meer nodig zijn, weg. Op een gegeven momentkomen zij boven het omwindsel van de dan gesloten bloemhoofd uit. Als de vruchten rijp zijn, dan slaat het omwinsel weer terug en spreiden de pappusharen tot het vruchtpluis. We zien dan de zo kenmerkende pluizenbol, waarop vaak nogde verdroogde bloemkronen met antherenkokers en stijl met stempel zijn te zien.
De vruchtjes van de paardebloem bevatten één zaadje. We onderscheiden aan zo'n zaadje het vruchtpluis of pappus, het rostrum (steeltje), de pyramide en het vruchtlichaam. Dit laatste heeft ribben en bevat veelal stekels aan de bovenkant. De kleur van de vruchtjes is afhankelijk van de soort en varieert in de tinten grijs, groen, strokleurig, bruin, rood of zwart. De kleur , de grootte en de vorm van de vruchtjes zijn belangrijke kenmerken in de systematiek van de paardebloem.
De Rode KLAVER behoort tot de familie van de vlinderbloemigen. Het is een vaste plant met een samengesteld blad en rode bloemen. Typisch voor de bladeren van de Rode Klaver is, dat ze een V-vormige tekening vertonen. De Rode Klaver heeft een harige stam om de mieren, die erop willen klimmen, af te schrikken. De naam "Rode Klaver" wordt voor een deel uit de kenmerken van de bloemen afgeleid. Deze zijn geurig en kunnen in kleurschakeringen van rose tot donkerrood gaan. De Rode Klaver is een wilde en zeer algemeen verspreide plant. Deze plant is overvloedig aanwezig over heel Europa, Centraal en Noord Azië en van het Middellandse zeegebied tot aan de Noordpoolcircel. De Rode Klaver heeft zich ook in Noord Amerika gevestigd. De plant produceert honing maar niet in de mate van de Witte Klaver. Het planten van de Rode Klaver zal de grond verbeteren omdat de wortels speciale knobbeltjes hebben die stikstof uit de lucht, in de grond vasthouden en ter beschikking stellen van de planten. Wanneer de plant afsterft komt die stikstof opnieuw vrij in de grond.
GENEESKRACHTIGE EIGENSCHAPPEN:
De Rode Klaver heeft heel wat medische eigenschappen. De bloemen van de Rode Klaver verbeteren de urineproductie, de bloedsomloop en afscheiding van de gal. Zij doen ook dienst als detergent, kalmerend middel en tonicum. De plant heeft ook de capaciteit om slijmen los te maken en bronchinale krampen te kalmeren. De Rode Klaver wordt eveneens gebruikt in de behandeling van huidklachten, vooral eczema en psoriasis, borstkanker, kanker van de eierstokken en het lymfatische systeem, chronische degeneratieve ziekten, kinkhoest en droge hoest. De plant is één van de rijkste bronnen van isoflavonen maar bevat ook mineralen zoals calsium, magnesium, chroom, kalium en vitaminen zoals niacine, thiamine en vitamine C. De zalven van de Rode Klaver worden gebruikt om huidproblemen zoals psoriasis en eczeem te behandelen.
ISOFLAVONES in de Rode Klaver:
Op droge stof basis bevat de Rode Klaver mer dan 10 maal meer isoflavonen dan soja. Volgens de database van de Iowa Universiteit bevat 100 gram droge rode klaver 1322 mg formonoetin en 833 mg biochanin A.
GROOTTE - VINDPLAATS - BLOEITIJD
De Rode Klaver kan uitgroeien tot struikjes van 30 tot 45 cm en kan men terug vinden in bemeste graslanden, langs landelijke wegen en op oevers en dijken van de waterwegen. - De Rode Klaver is op te merken in bloei, van de maand mei tot in de late herfst.
KENMERKEN:
De Rode Klaver is een overblijvende plant. Een van de weinige , in het wild voorkomende planten met een rode bloem. Klaverblaadjes bestaan uit drie aparte bladschijfjes. De Latijnse benaming ( Tribolium) wijst daar immers reeds op. Per uitzondering komt het wel eens voor dat er in plaats van 3, vier blaadjes aan een stengel zitten. Volgens een oud bijgeloof ging het erom om deze vierbladerige plantjes te vinden want deze plant zou een geluksbrenger zijn voor de vinder ervan. De zaadjes zijn bruin van kleur en worden dikwijls toegevoegd aan graszaden- mengeling.
OOGST:
Hetis niet moeilijk om de zaadjes te verzamelen. De bloemen kunnen geplukt worden als zij bruin beginnen te worden. Zo gauw ze gedroogd zijn, dorst men het zaad op een krant of een oude lap stof, de zaadjes dan verzamelen is een kleinigheid. De meeste vogels lusten het klaverzaad wel en maken er ook gretig gebruik van.
De Braambessenstruik kan wel tot meer dan 5 meter uitgroeien en kan men vinden langs verlaten zandwegeltjes, aan de bosranden en zelfs in de bossen. De bloeitijd is zowat van juni tot en met augustus.
KENMERKEN:
De Braam is een algemene, stekelige struik (behoort tot de rozenfamilie). De kruipende of klimmende stengels kunnen, zoals reeds gezegd, tot 5 meter uitlopen. Daar, waar de stengels de grond raken, zullen ze zich verankeren in de bodem en opnieuw wortel schieten. De donker groene bladeren zijn ovaal van vorm en fijn getand met een wisselstand van de bladeren. Het blad is ongelijk gezaagd, kort toegespitst en hebben een ringvormige steel. De bladeren worden beschermd door een scherpe stekel. De bloemen hebben een witte kelk en een witte of rose kroon, deze bloemen laten bessen na die, wanneer ze in volle rijpheid zijn, een diep zwarte kleur krijgen en kunnen geoogst worden in de maanden augustus-september.
BESTANDDELEN:
Van de jonge bladeren en de ranken kan men tinctuur maken. De bladeren bevatten looistoffen,organische zuren, flavonen, vitaminen C en sporen van etherische olie. Het sap bevat waardevolle zuren, mineralen en vitaminen. De bes bevat vitaminen A en C en een reeks mineralen, Calciul, Fosfor, IJzer, Magnesium, Chloor en Zwavel.
EIGENSCHAPPEN;
In de medische wereld worden de bladeren gebruikt voor de behandeling van ontstoken slijmvliezen.
GEBRUIK;
Voor onze vogels worden voornamelijk de vruchten gebruikt. In de industrie worden ze gebruikt voor het bekomen van chlorofyl. Uit de gedroogde bastvezels worden momenteel nog steeds neteldoeken gemaakt. Heel wat vogels zijn erg verlekkerd op deze bessen, o.a. de goudvink, de cini, de kanarie en meerdere soortgenoten. Voor onze vogels kunnen we de bladeren en de stengels oogsten om er nadien thee van te maken. Deze lichtgroene thee geven we dagelijks aan de vogels in verse vorm. Deze thee geven we het liefst in het voorjaar, en wel in een kuur van een tiental dagen na mekaar. Verder kunnen we de zaden verzamelen en toevoegen aan de originele zaadmengeling. Ook de bladluizen, die veelvuldig aanwezig zijn op de braamstruik, zijn een welgekomen aanvulling op het vogelmenu.
Een kopje KAMILLE-THEE helpt meer dan drie dokters.!
Zijn botanische naam:
De geslachtsnaam is samengesteld uit de Latijnse woorden "Mater", wat staat voor "Moeder" en "Caria", hetgeen "Zorg" betekent. Ook de soortnaam is een samenvoegsel, ditmaal van de Griekse woorden "Carmai" wat staat voor "Grond", en "Millon" hetgeen "Appel" betekent. In het Spaans heet deze plant Manzanilla, hetgeen "Kleine appel" betekent.
Nog enkele "Volksnamen" voor de Kamille: Appelijn, Gemene Kamille, Hondsdulle, Kwade ogenbloem, Moederkruid, Lepellijn, Oppelene, Stinkende Meide, Stinkerd, Zere-ogen-bloem, enz...
De GESCHIEDENIS:
Kamille was al bij de oude Egyptenaren een gewaardeerd kruid, ook nu nog wordt het veel gekweekt, men produceert er ook een etherische olie van. In de maag van de mummie van Farao Ramses II werd Kamillestuifmeel aangetroffen. in het noorden van Europa, in de tijd voor de kerstening was de Kamille gewijd aan Balder, De Germaanse God van het licht en de zon, ze werden dan ook de "Balder's Bra" genoemd, ook wel de "Balders wenkbrauwen". In het Angelsaksische geschrift " Lacnunga" wordt Kamille beschreven als een van de negen heilige kruiden van Wodan. De Kamille speelde een belangrijke rol in de Midzomerrituelen. De Echte Kamille was een plant uit de tuin van Hecates. Men geloofde dat diegene die Kamille bij zich droeg, onkwetsbaar was voor hekserij. Uit de oudheid bestaan beschrijvingen van planten die vermoedelijk de Kamille voorstellen, alleen bestond er toen al veel onenigheid over de naamgeving van alle Kamillesoorten. Opmerkelijk is dat Hildegard von Bingen niets vermeldt over de familie, terwijl hij in haar tijd ook al veel voorkwam, de eerste houtsnede van Kamille vind men pas in 1485 terug.
In de Middeleeuwen werd Kamille vaak gebruikt in de tuinen om over te lopen, de geur kwam dan vrij, ook liet men zitbanken begroeien met het kruid. Dodoens noemt tal van Kamillesoorten zonder duidelijkheid te bieden. De plant werd vaak de "Plantendokter" genoemd, omdat andere planten er baat bij hebben als Kamille bij ze in de buurt groeien. Nu is Kamille een plant van de meest gewaardeerde kruiden waar veel onderzoek naar is gedaan.
BOTANIE:
Een éénjarige plant uit de familie van de composieten is een echte pioniersplant, bloeit tweemaal per jaar, het zaad komt op in september, de plant overwintert met een bladrozet, in het voorjaar schieten de stengels omhoog, ze zijn rechtopstaand en rijk vertakt. Echte Kamille wordt ongeveer 60 cm hoog, de bloempjes zijn gesteeld en hebben zowel lint als buisbloemen, de buisbloemen zijn heldergeel en de lintbloemen zijn wit van kleur. De echte Kamille is verder te herkennen aan de zoete zuurtjesgeur.
INHOUDSSTOFFEN bij de Echte KAMILLE:
De Kamilleplant bevat enorm veel gezonde en versterkende voedingsstoffen, in grote mate ideaal voor de gezondheid van het menselijk lichaam, zo vinden we ondermeer volgende elementen terug in deze plant:
- Etherische olie (Azuleen
- Bisabolol (Werkt sterk tegen krampen)
- Bitterstoffen
- Glycosiden (Vochtafdrijvende stof)
- Looistoffen
- Slijmstoffen
- Cumarine (licht verdovende stof)
- Belleferon (Schimmeldoder)
- Salicylzuur (Pijnstillend en koortsverlagend)
- Vitamine A, B en C
- Mineralen P, Fe en S
- Valepropriaten (werken ontspannendop de darmen)
Voor het gebruik bij onze vogels is het aan te raden om ze wekelijks een theetje te schenken van deze Kamilleplant. Zorg er dan wel voor dat ze geen ander drinkwater in de buurt hebben.
We kennen de gram-positieve en de gram-negatieve bacteriën. Het zijn vooral de laatste waar onze vogels mee te maken hebben en jaarlijks heel wat slachtoffers eisen.
SALMONELLA of PARATYFUS:
We kennen tevens verschillende vormen van Paratyfus. De voornaamste zijn Salmonella gallinarum en Salmonella pullorum. Hun ziekteverschijnselen zijn niet altijd specifiek. Acute sterftes. Het meest opvallende is de ernstige diarré met een opvallende witte kleur zoals een plasje gemorste koffiemelk. De Pullorumvorm : De ziekte kan vogels van elke leeftijd treffen maar de jonge vogels zijn toch wel het meest gevoelig hiervoor. De dood kan plots, zonder duidelijke vermagering optreden maar somsis er een snelle vermagering op één dag doordat de vogels weinig of niet meer eten of drinken en door de diarré veel vocht verliezen. De ziekte kent dikwijls een epidemisch verloop, zeker in dicht bevolkte volières en eist in enkele dagen soms veel slachtoffers indien er niet met geneesmiddelen ingegrepen wordt. De incubatietijd is zowat 2 à 3 dagen. Ook nestjongen kunnen besmet worden zonder dat de ouders ziekteverschijnselen vertonen. De witte diarré veroorzaakt bij hen het zogenaamde mestkontje. Ze houden de poten gestrekt, verlaten soms te vroeg het nest en vallen dan op de bodem. Buik en darmen zijn meestal donker tot zwart gekleurd en aan de cloaca ziet men de witte mest klaarzitten. Soms zijn er ook verlammingsverschijnselen en afwijkende ademhalingsgeluiden waarneembaar (meestal klikkende). Zwaar geïnfecteerde vogels zijn zeer moeilijk te genezen doordat ze echt doodziek zijn en practisch niet meer eten of drinken. De anderen maken een goede kans op herstel.
CHRONISCHE STERFTE:
Ook hier hebben we dikwijls diarré die echter groenachtig gekleurd is (gallinarumvorm) . Het meest opvallend is de vergrote lever die duidelijk waarneembaar is in het centrum onder het borstbeen en een bruin-gele kleur heeft (de kleur van bruine herfstbladeren). Meestal is de buik ook gezwollen en kan er naargelang de kleur ook sprake zijn van een menginfectie (zie coccidiose). Soms nemen we ademhalingsmoeilijkheden waar. (op en neer wippen met de staart en open bek). Deze ziekte kan vogels van elke ouderdom besmetten. Salmonella bacteriën kunnen via het broedei aan de nakomelingen doorgegeven worden met als gevolg dat de jongen afsterven in het ei of de eerste dagen na het kippen van de reeds zieke jongen. Eventueel gezonde jongen kunnen ook later nog door de ouders besmet worden indien deze drager zouden zijn van deze bacterie. Bij de sectie zijn de sterk gezwollen en vergrote lever en milt de voornaamste herkenningspunten. Ook vinden we witgele vlekken op de hartspier, de longen en de maag. de darmen zijn gevuld met een kaasachtige substantie. Gewoonlijk verloopt het ziekteproces erg onduidelijk. Er treedt slechts af en toe een sterfgeval op, maar op langere termijn vallen er toch veel slachtoffers en vele overlevendenhebben een vergrote lever en een slechte conditie. Aangetaste vogels maken een redelijke kans op genezing als de ziekte niet te ver gevorderd is. Het genezingsproces kan wel erg lang duren.
PSEUDO-TUBERCULOSE of de VOGELCHOLERA:
Weeral moet een onderscheid gemaakt worden tusse de acute en de chronische vorm. De ziekteverschijnselen gelijken erg veel op deze van de salmonella. Er kunnen echter kleine verschillen zijn.De ACUTE vorm; De aangetaste vogels zijn maar voor korte tijd ziek, gaan dik zitten en kunnen een uur later reeds dood zijn. Bijna altijd is er van diarré sprake geweest. Bek en neusdoppen zijn soms blauw uitgeslagen. Vogels die wat meer weerstand hebben vertonen ernstige ademhalingsmoeilijkheden, zitten in elkaar gedoken en hebben meestal diarré. Hersenstoornissen komen ook dikwijls voor. De CHRONISCHE vorm; De lever is dikwijls ontstoken en is als een bruinrode vlek onder het borstbeen waar te nemen. Ook een ontsteking van de snavelrand, oogvliezen of oogholtes kan voorkomenwaardoor zelfs een uilenkop ontstaat. ( kaal rond de ogen) Eventuele ontstekingen van de neusholte kan tot snotverschijnselen leiden. De ademnood is meestal meer uitgesproken dan bij paratyfus. Doordat beide bacteriële infectiesin hun ziekteverschijnselen veel overeenkomst vertonen is het moeilijk om een juiste diagnose te stellen. Dit is wel niet van essentieel belang omdat de gebruikte geneesmiddelen dezelfde kunnen zijn. In principe komt paratyfus dus het meest voor in de zomer terwijl de pseudo-tuberculose een voorkeur heeft om toe te slaan in de winterperiode. Dit hoeft natuurlijk niet altijd zo te zijn.
COLIBACILLOSE of Escherichia coli;
Bij jonge nestvogelsis deze infectie bekend als de Zweetziekte. Besmette vogels lijden aan darmstoornissen en hebben hevige diarré. Het nest wordt aldus bevuild omdat de ouders deze uitwerpselen niet kunnen verwijderen. De bacteriën kunnen zich daarom explosief vermenigvuldigen en het hele nest besmetten. Ook zelfstandige jongen zijn vatbaar voor deze ziekte. Sterfte is zeer plots en vertoont veel overeenkomst met de acute salmonella of de pseudo-tuberculose. Bacterie verontreinigd voedsel en een slechte hygiëne kunnen hier weeral de hoofdoorzaak zijn.
UITZICHT en KENMERKEN:De Blauwstaart,die in Europa alleen in Finland en het westen van de Sovietunie vorkomt, is slechts bij weinige van onze vogelliefhebbers bekend. Daarom geven wij hier een kleine kennismaking met deze soort.
Het volwassen mannetje is op de rug fel blauw gekleurd met een opvallende lichte streep boven de ogen. De staartveren, de zijkanten van de hals en de flanken hebben een donkere grijsbruine tint. De flanken worden bovendien getekend door pigmenterende strepen. Op de borst is de vogel wit tot gebroken wit.
Het popje is doorgaans niet zo fel gekleurd. Een volwassen popje draagt op de rug een grijsbruin verenpak met een blauwachtige schijn op de stuit en de staart. de flanken zijn lichter oranje gekleurd dan bij het mannetje. Jonge blauwstaarten hebben een gevlekt verenkleed (zoals jonge roodborstjes b.v.) Na de jeugdrui gaan de jonge vogels op het popje gelijken maar het oranje in de flanken ontbreken nog bijna volledig.
BIOTOOP:
De Blauwstaart woont in drassige sparren- en dennenbossen. De voorkeur gaat uit naar gebieden met een dichte onderbegroeiïng en met veel mosgroei. Meestal wordt er gebroed in de nabijheid van een kreek maar ook in de bergstreken komen broedparen regelmatig voor. De Blauwstaart komt voor tot in het gebergte waar nog dwergsparren groeien. De laatste tijd wordt het broedgebied uitgebreid in westelijke richting van Finland.
VERSPREIDING:
De soort komt als broedvogel voor van Noord Azië tot Japan. In Europa zelf vindt men de Blauwstaart als broedvogel alleen in het oosten van Finland en het aangrenzende deel van de Sovietunie. In centraal Azië komen er nog twee ondersoorten voor.
BIOLOGIE:
De Blauwstaart overwintert in Zuid-Azië. Pas in april of mei komen de vogels terug naar hun broedplaatsen. In hun broedgebied houdt de blauwstaat zich eerder verborgen dan dat hij op de voorgrond treedt. Het is alsnog niet bekend of het popje alleen het nest bouwt (wat wel het geval is bij hun kweek in gevangenschap). Heel dikwijls wordt het nest gebouwd in een kuiltje op de grond. Het fijnere nestmateriaal (mos, halmpjes, worteltjes...) wordt met het ruwe materiaal verweven tot één geheel. Het legsel van de Blauwstaart bestaat over 't algemeen uit zes (soms drie of zeven) eieren. Elke dag wordt één ei gelegd tot het legsel volledig is. Alleen het popje broedt de eieren uit (waaremingen uit het gevangenschap). De jongen komen uit na ongeveer twaalf dagen broeden en worden door beide ouders groot gebracht. Alleen in geval het eerste legsel verloren gaat, wordt een tweede kweekronde begonnen.
VERZORGING en KWEEK:
Sedert een twaalftal jaren worden steeds meer Blauwstaarten in de handel te koop aangeboden. Het is maar de vraag of hier de "echte" Blauwstaarten dan wel één van de ondersoorten worden aangeboden. Tot nogtoe werden helaas maar erg weinig popjes verkocht, waardoor de Blauwstaart maar uiterst zelden in gevangenschap wordt gekweekt. De Blauwstaart behoeft in elk geval verzorgd te worden als alle andere gelijkaardige vogelsoorten. Een zéér goede voedselmengeling met veel gevarieerd levend voer is vereist. De volière moet dicht beplant zijn en er moet veel mos in groeien. Zonder bijverwarming kan de Blauwstaart de winter niet overleven. Een goede voedselvoorziening, de geschikte volière en de allergrootste omzichtigheid in de voedselverschaffing zouden ertoe kunnen bijdragen dat in de toekomst de Blauwstaarten veelvuldiger zouden gekweekt worden in de landen waar hij nog niet verboden is en waar ze nog vrij mogen gehouden worden.
PS- Door een wettelijk besluit in het Vlaamse Gewest is de Blauwstaart in België gerangschikt onder de "Beschermde vogels"
Ik ben Theunis Julien, en gebruik soms ook wel de schuilnaam TJip.
Ik ben een man en woon in Mijngebied - Beringen (Belgisch Limburg) en mijn beroep is Typograaf - Drukker .
Ik ben geboren op 24/08/1939 en ben nu dus 85 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Ornithologie - Fotografie - Fauna en Flora - Verslaggeving - Interviews - Fotosessies.
Ben vooral bekend om mijn "Scherpe pen" - Sommige artikels laten een wrange nasmaak achter bij nogal wat indi