De PAARDEBLOEM

De PAARDEBLOEM anders bekeken...
Iedereen kent deze bloem wel voldoende om te weten dat het een belangrijke plant is voor de medische wereld en zeker ook voor de vogelliefhebbers. De voedingswaarde van deze overbekende plant is van groot belang voor onze vogels. Maar, wie heeft er al eens verder bij stilgestaan hoe deze plant zich ontwikkeld en hoe zij zich ten dienste stelt van onze mensheid? Hierna gaan we even dieper in op deze plant in zijn geheel.
In onze streken worden ongeveer 200 verschillende soorten paardebloemen genoemd. Al deze soorten onderscheiden zich onderling, voornamelijk in hun grootte, vorm en kleur van de bloem en vorm van het blad. Dat er zoveel soorten worden onderscheiden, komt door de speciale manier van voortplanten. Onze paardebloemen blijken zich namelijk ongeslachtelijk voort te planten, waardoor er in feite een groot aantal klonen ontstaan. Deze klonen zijn dus onderling genetisch identiek. Het zijn dan ook geen echte soorten maar zgn. microspecies. Door de soortenrijkdom en de vele milieus waarin de paardebloemen voorkomen, is de manier van aanpassen aan hun omgeving de moeite om even van nabij te bekijken.
Paardebloemen behoren tot de familie der samengesteldbloemige (Compositae). Dat betekent, dat wat we als bloem zien, in werkelijkheid bestaat uit een groot aantal bloemen, die samen met elkaar in één hoofdje staan.
De BOUW van de PLANT:
De onderdelen bestaan uit: - De penwortel - het blad, - Het bloemhoofdje, - De eindlob v/h blad, - de zijlob v/h blad, - het interlobium, en de omwindselblaadjes van de bloem. Niet vermeld is de stengel. Deze bevindt zich ondergronds en is zeer kort en gedrongen. Als je niet goed kijkt, dan ziet deze er uit als een deel van de wortel. er bevindt zich een rozet van bladeren op, die spiraalsgewijs gerangschikt zijn. De top van de stengel brengt de bloemen voort en sterft na de bloei af. De lentegroei van de stengel wordt voortgezet door een uitlopende okselknop van een dieper gelegen blad. Als er meer dan één okselknop uitloopt, dan ontstaat er een paardebloem met meerdere rozetten. Doordat de stengel ondergronds zit is deze beschermd tegen maaien, vraat en koude winters. De wortel is een penwortel, die diep de grond kan ingaan. De vorm wordt bepaald door de grondwaterstand. Indien de plant in een vochtige omgeving staat, danis de wortel kort en sterk vertakt. In een droge omgeving is de wortel juist lang en weinig vertakt.
Aan het blad worden een aantal onderdelen onderscheiden. De bladsteel loopt door in de hoofdnerf.De insnijdingen van het blad zijn kenmerkend voor de soort en worden onderverdeeld in de eindlob, de zijlibben en de interlobia. De kleur van de bladeren varieert van licht- tot donkergroen, soms met paarse vlekken. De bladsteel en nerven kunnen variëren van fel purperrood tot hel groen. De bloem bestaat uiteen hoofdje met omwindselbladen. De omwindselbladen staan in 2 groepen. De blaadjes van de binnenste groep staan in een krans en zijn van gelijke lengte. De buitenste groep is ongelijk van lengte en kan aanliggend, afstaand of teruggericht zijn. De omwindselblaadjes hebben aan de top soms verdikkingen die de vorm van hoorntjes kunnen hebben. De bloemhoofdjes kunnen een groot aantal bloemen bevatten, variërend van 15 tot 400. In tegenstelling tot een aantal andere compositae bevat de paardebloem alleen lintbloemen. De bloemkleur is meestal geel en soms lichtgeel. Een lintbloem bestaat uit een zevental verschillende onderdelen.
De krans van witte haren in de lintbloem, die pappus wordt genoemd, is ontstaan uit de kelkbladen. Zij zullen uitgroeien tot de vruchtpluis. De 5 helmknoppen van de meeldraden zijn vergroeid tot de antherenkoker. onder de antherenkoker zitten de 5 helmdraden, waarmee de meeldraden op de bloemkroon zijn ingepland. De stempel en voor een deel ook de stijl, zijn bij een volwassen bloem door de antherenkoker heen gegroeid. In het bloemhoofje beginnen de buitenste bloemen als eerste te bloeien. De binnenste bloemen volgen later. De vrucht is onderstandig en zit aan een steeltje onder de krans van pappusharen. Na de bloei groeit het steeltje uit en drukt de overige onderdelen van de bloem, die nu niet meer nodig zijn, weg. Op een gegeven momentkomen zij boven het omwindsel van de dan gesloten bloemhoofd uit. Als de vruchten rijp zijn, dan slaat het omwinsel weer terug en spreiden de pappusharen tot het vruchtpluis. We zien dan de zo kenmerkende pluizenbol, waarop vaak nogde verdroogde bloemkronen met antherenkokers en stijl met stempel zijn te zien.
De vruchtjes van de paardebloem bevatten één zaadje. We onderscheiden aan zo'n zaadje het vruchtpluis of pappus, het rostrum (steeltje), de pyramide en het vruchtlichaam. Dit laatste heeft ribben en bevat veelal stekels aan de bovenkant. De kleur van de vruchtjes is afhankelijk van de soort en varieert in de tinten grijs, groen, strokleurig, bruin, rood of zwart. De kleur , de grootte en de vorm van de vruchtjes zijn belangrijke kenmerken in de systematiek van de paardebloem.
|