
Archibald ("Archie") Alexander Leach bekend onder zijn acteursnaam Cary Grant, was een Brits-Amerikaans acteur. Hij eindigde als tweede Grootste Mannelijke Filmlegende van het American Film Institute, achter Humphrey Bogart.
GEBOREN: ------------------ 18 januari 1904
OVERLEDEN: ------------------ 29 november 1986
Pas in 1932 neemt hij de artiestennaam Cary Grant aan een voorwaarde van filmstudio Paramount bij het ondertekenen van een vijfjarig contract. Leach had op dat moment al een lange theatercarrière achter de rug. Al op dertienjarige leeftijd ontvluchtte hij zijn huis: zijn familie was arm, het huwelijk van zijn ouders slecht, en toen hij negen was bleek zijn moeder verdwenen te zijn pas zo'n twee decennia later kwam hij erachter dat zij was opgenomen in een psychiatrische inrichting. De nog jonge Leach sluit zich aan bij een vaudevillegezelschap en wordt daar opgeleidt tot acrobaat, steltloper en mimespeler. Als de groep na een tournee in de Verenigde Staten terugkeert naar Engeland, besluit Leach te blijven. Na een jarenlange musicalcarrière maakt hij in 1932 zijn opwachting in Hollywood.
Doorbraak Grant verscheen direct in de ene na de andere film (dertien in z'n eerste twee jaren), maar meer dan een knappe verschijning mocht hij vaak niet spelen. Het is pas in Sylvia Scarlett (George Cukor, 1935) dat Grants talent boven komt drijven. In deze film speelt hij de cockney zwendelaar Jimmy Monkley, die een verbond sluit met een vader en diens 'zoon' (Katherine Hepburn) om voortaan samen illegale praktijken te ondernemen. De film flopte destijds genadeloos, en dat valt wel te begrijpen. Want deze 'romantische komedie' is nergens grappig en wordt nooit echt romantisch en daardoor weinig interessant. Grant speelt weliswaar een ondergeschikte rol, maar hij zet zijn personage met veel innemendheid en bravoure neer. De vrijheid die hij had om zijn karakter vorm te geven was een verademing voor hem, en gaf hem genoeg vertrouwen om een gedurfde stap te zetten: voortaan zou hij zich niet meer aan één studio verbinden.
Sylvia Scarlett was de eerste van in totaal vier films die Grant samen met Katherine Hepburn zou maken. Naast twee andere films van George Cukor Holiday (1938) en The Philadelphia Story (1940) is dat Bringing Up Baby (1938) van Howard Hawks. Net als Cukor en later Hitchcock speelt Hawks een grote rol in Grants carrière. Ze maakten in totaal samen vijf films, waarvan er vier als screwball comedy aangemerkt kunnen worden. In deze komedies draait het om snelle en messcherpe dialogen, komische (relatie)verwikkelingen en slapstickachtige situaties. Het is een genre waarin Grant excelleert. In The Awful Truth (Leo McCarey, 1937), een van de eerste en bekendste screwball comedies, kan hij voor het eerst laten zien dat er niemand beter is in dit genre. Iets dat hij nog vaak zou herhalen. Hij is de ideale tegenspeler voor niet-op-hun-mondje-gevallen-vrouwen als Irene Dunne, Katherine Hepburn en Ginger Rogers en zijn timing blijkt perfect. Het is zijn coole, onkreukbare uiterlijk met dat uitgestreken gelaat in combinatie met de onmogelijke situaties waarin hij terecht komt die hem zo onweerstaanbaar grappig maken.
Zo is zijn geworstel met zowel een vrouwelijke medeofficier als de legerbureaucratie in I Was a Male War Bride (1949) erg vermakelijk. De chemie met medespeler Ann Sheridan is groot, net zoals met Ginger Rogers in Monkey Business (1952). Hierin speelt Grant een wetenschapper die op zoek is naar een verjongingselixer, dat uiteindelijk per ongeluk door een van zijn laboratoriumapen wordt gemaakt en in een watertank gegooid. Als zowel Grant als zijn vrouw (Rogers) zonder dat ze het weten het drankje opdrinken leidt dit uiteraard tot bizarre situaties waarbij een rolletje is weggelegd voor Marilyn Monroe. Als er één ding is waar de smetteloze Grant niet bang voor blijkt te zijn, dan is het wel zichzelf voor gek zetten.
Dat blijkt ook uit een van de meer memorabele scènes uit wat wellicht Grants bekendste film is: North by Northwest (Alfred Hitchcock, 1959). Hierin speelt hij (met de juiste combinatie van verontwaardiging en sarcasme) reclameman Roger Thornhill die door stom toeval door criminelen aangezien wordt voor (fictief) geheim agent George Kaplan. Thornhill wordt onder dwang dronken gevoerd en in een auto op een kronkelig kustweggetje gezet. Wat volgt is een meesterlijke scène waarin Grant overtuigend én hilarisch een stomdronken Thornhill neerzet. Het is extravagant acteren, op een moment dat zijn stijl is geëvolueerd tot sober maar effectief spel. Een typische Grant-pose is er een waarin hij met de handen in de zakken van zijn smetteloze maatpak staat, weinig uitdrukking op het gezicht heeft, maar wel met een cynische blik in de ogen. Ogen die verraden dat hij - ongeacht de vraag - een gevat antwoord paraat heeft. Steeds vaker echter kruipt er iets dualistisch in zijn spel: niet alleen is hij de gesoigneerde gentleman, maar hij straalt tegelijkertijd iets dreigends uit. Er is geen regisseur geweest die zo van deze eigenschap 'gebruik' heeft gemaakt als Alfred Hitchcock.
In de eerste samenwerking van Grant en Hitchcock, Suspicion (1941), werd de koning van het lichte, romantische genre gecast als moordenaar. Niet dat dat meteen duidelijk is, want als er iets is dat Hitchcock benadrukt is het de vage grens tussen Grants 'lichte' en 'donkere' kant, tussen verleidelijk en gevaarlijk. Probeert hij zijn vrouw (Joan Fontaine) nou te vermoorden, of beeldt zij het zich maar in? Het is het feit dat Grant die ambiguïteit zo overtuigend weet uit te stralen die hem zo fascinerend maken. Ook in Notorious (1946) blijft lang onduidelijk of de door Grant gespeelde geheim agent werkelijk gevoelens koestert voor de dochter van een Nazi-topman (Ingrid Bergman), of dat hij haar gebruikt om haar te laten infiltreren in een groep Duitsers met snode plannen.
Het mag geen verrassing zijn dat er in een oeuvre van meer dan zeventig films ook wel eens een misser zit. Als één ding duidelijk is, dan is het dat Grant met de vertolking van moderne stadsmens naam heeft gemaakt en hij daarmee op zijn best is. In historische kostuumdrama's zul je hem weinig tegenkomen, en in westerns waarschijnlijk terecht al helemaal niet. Het is daarom niet verbazingwekkend, maar wel opvallend, dat als hij een rol speelt die teruggrijpt naar zijn Engels working class wortels, hij zelfs miscast lijkt. In None But the Lonely Hearts (Clifford Odets, 1944), een tergend traag en loodzwaar melodrama, speelt Grant een cockney die na lange tijd naar huis terugkeert, waarna zowel hij als zijn doodzieke moeder de misdaad niet schuwen om te overleven. De film was een persoonlijk project van Grant en op zijn instigatie gemaakt, maar uiteindelijk zit je teveel naar Cary Grant te kijken, en komt Archie Leach te weinig naar boven.
Een film die balanceert op het randje van vergeten pareltje en ambitieuze mislukking is Once upon a Honeymoon (Leo McCarey, 1942). Grant is een Amerikaanse reporter die het aanknoopt met een Amerikaanse ex-stripper (Ginger Rogers). Zij is omhooggetrouwd met een Oostenrijkse baron die een belangrijke rol als nazi-agent speelt. De film mengt komedie (de scène waarin Grant zich voordoet als kleermaker en de maten moet opnemen van Rogers is hilarisch) met loodzwaar drama (zo worden ze voor joden aangezien en komen in een concentratiekamp terecht). Die mengeling van genres in deze antinazifilm doet wat vreemd aan, maar werkt gek genoeg wel.
In 1986 overlijdt Grant op 82-jarige leeftijd. Zijn laatste jaren trok hij rond met het populaire programma An Evening With Cary Grant, en het is tijdens zo'n tournee dat hij komt te overlijden. Het is twintig jaar nadat hij zijn laatste film had gemaakt: het weinig memorabele Walk Don't Run (Charles Walters, 1966).Een filmster die zonder twijfel een van de grootste uit de filmgeschiedenis is - eentje die na meer dan een halve eeuw nog geen greintje van zijn kracht heeft verloren. Een ster die ook vandaag de dag nog steeds onwaarschijnlijk cool is.
    
FILMOGRAFIE ------------------------ This Is the Night (1932) - Stephen Sinners in the Sun (1932) - Ridgeway Singapore Sue(1932) - Eerste zeeman (Niet op aftiteling) Merrily We Go to Hell (1932) - Charlie Baxter 'DeBrion' Devil and the Deep (1932) - Luitenant Jaeckel Blonde Venus (1932) - Nick Townsend Hot Saturday (1932) - Romer Sheffield Madame Butterfly (1932) - Luitenant B.F. Pinkerton She Done Him Wrong (1933) - Kapt. Cummings The Woman Accused (1933) - Jeffrey Baxter The Eagle and the Hawk (1933) - Henry Crocker Gambling Ship (1933) - Ace Corbin I'm No Angel (1933) - Jack Clayton Alice in Wonderland (1933) - The Mock Turtle Thirty Day Princess (1934) - Porter Madison III Born to Be Bad (1934) - Malcolm Trevor Kiss and Make Up (1934) - Dr. Maurice Lamar Ladies Should Listen (1934) - Julian De Lussac Enter Madame (1935) - Gerald Fitzgerald Wings in the Dark (1935) - Ken Gordon The Last Outpost (1935) - Michael Andrews Sylvia Scarlett (1935) - Jimmy Monkley Big Brown Eyes (1936) - Det. Sgt. Danny Barr Suzy (1936) - Andre The Amazing Quest of Ernest Bliss (1936) - Ernest Bliss Wedding Present (1936) - Charlie When You're in Love (1937) - Jimmy Hudson Topper (1937) - George Kerby The Toast of New York (1937) - Nicholas 'Nick' Boyd The Awful Truth (1937) - Jerry Warriner Bringing up Baby (1938) - David Holiday (1938) - John 'Johnny' Case Gunga Din (1939) - Sgt. Archibald Cutter Only Angels Have Wings (1939) - Geoff Carter In Name Only (1939) - Alec Walker His Girl Friday (1940) - Walter Burns My Favorite Wife (1940) - Nick The Howards of Virginia (1940) - Matt Howard The Philadelphia Story (1940) - C.K. Dexter Haven Penny Serenade (1941) - Roger Adams Suspicion (1941) - Johnnie Aysgarth The Talk of the Town(1942) - Leopold Dilg - Joseph Once Upon a Honeymoon (1942) - Patrick 'Pat' O'Toole Mr. Lucky (1943) - Joe Adams aka Joe Bascopolous Destination Tokyo (1943) - Kapt. Cassidy Once Upon a Time (1944) - Jerry Flynn Arsenic and Old Lace (1944) - Mortimer Brewster None But the Lonely Heart (1944) - Ernie Mott Night and Day (1946) - Cole Porter Notorious (1946) - T.R. Devlin The Bachelor and the Bobby-Soxer (1947) - Dick The Bishop's Wife (1947) - Dudley Mr. Blandings Builds His Dream House (1948) - Jim Blandings Every Girl Should Be Married (1948) - Dr. Madison W. Brown I Was a Male War Bride (1949) - Kapt. Henri Rochard Crisis (1950) - Dr. Eugene Norland Ferguson People Will Talk (1951) - Dr. Noah Praetorius Room for One More (1952) - George 'Poppy' Rose Monkey Business (1952) - Dr. Barnaby Fulton Dream Wife (1953) - Clemson Reade To Catch a Thief (1955) - John Robie An Affair to Remember (1957) - Nickie Ferrante The Pride and the Passion (1957) - Anthony Kiss Them for Me (1957) - Cmdr. Andy Crewson Indiscreet (1958) - Philip Adams Houseboat (1958) - Tom Winters North by Northwest (1959) - Roger O. Thornhill Operation Petticoat (1959) - Lt. Cmdr. Matt T. Sherman The Grass Is Greener (1960) - Victor Rhyall, Earl That Touch of Mink (1962) - Philip Shayne Charade (1963) - Peter Joshua Father Goose (1964) - Walter Christopher Eckland Walk, Don't Run (1966) - Sir William Rutland
|