HEIBEL: het blad zonder blad (voor de mond) Satirisch-kritisch literair tijdschrift. Heibel zegt wat de anderen verzwijgen.
14-05-2007
Aantwaarpen boven: avonturen met de roze biggetjes
AANTWAARPEN BOVEN
Ge kent toch die mop van die vis, die vogel en die krokodil die over hun voorbije vakantie aan t sjauwelen zijn?
De vogel zegt: Ik kan goe vliege en die van ons kan goe vliege en ons klaain manne kunne goe vliege. Welle zen nor de baarge gegoan! Zegt die vis: Ik kan goe zwemme en die van ons kan goe zwemme, en ons klaain viskes kunnen oek goe zwemme. Welle zen nor de zie gewest. Zegt die krokodil: Ik em een groot bakkes, mn wijf heeft een groot bakkes en mn joeng oek Welle zen in Aantwaarpe gebleve.
Ietwat belegen, ja, maar toch nog altijd een goei. En een rake. Want die Sinjoren, ze lijken wel pap gekregen te hebben met de troeffel. Nu voeg ik er onmiddellijk aan toe dat dit uiteraard niet slaat op álle Sinjoren. Er zijn er ook andere, o jawel vooral tussen de Kempenaars en Waaslanders die naar t Stad verhuisd zijn.
Hoe het komt, van dat groot bakkes, is me nog altijd een raadsel. Is het omdat de Boerentoren de eerste wolkenkrabber op ons vasteland was en tot in de jaren '50 het hoogste torengebouw van Europa? Of omdat Antwerpen de grootste Europese bananenhaven is? Of is het gewoon omdat een Sinjoor met dat krokodillensyndroom geboren is?
Hoe dan ook, ik aard niet in Antwerpen. Niet alleen wegens het feit dat ge in de mond van de typische Antwerpenaren uw beddenlaken kunt spoelen, maar ook omdat heel wat Aantwaarpse artiesten meer kunstenmakers dan kunstenaars zijn. Charlatans dus, flessentrekkers, die de intellectuele snobs brillen zonder glazen verkopen. En daarvoor moet ge niet eens Panamarenko heten, het mag bij voorbeeld ook een Jan met een Hoet zijn.
Een echte Kempenaar en een echte Sinjoor, dat past bijeen als een gaffel en een wafelijzer. Een Kempenaar houdt niet van dandys, en die lopen er met bosjes rond in het Aantwaarpse artiestenmilieu. Neem maar de Roze Dichtertjes, de Pink Poets, die waren daar het beste voorbeeld van. In navolging van de Grote Dandy Paul van Ostaijen paradeerden ze over de Meir met een air van Hebde maai gezien? Zo roze als de snuiten van Nif-Nif, Naf-Naf, Nouf-Nouf, de drie zwijntjes die te doen hadden met de Grote Boze Wolf (hoewel in de jaren 70 nog geen Grote Boze Grolf tStad onveilig maakte.)
Hét prototype van zon dandy was Patrick Conrad, die ik éénmaal in mijn leven ontmoet heb en dat was voor mij ruimschoots voldoende. Onze kennismaking greep plaats in Den Engel, op de Grote Markt te Antwerpen. In de jaren 60-70 hingen we daar nogal eens aan de toog. In die tijd hingen de Heibeliers trouwens aan nogal wat togen. Ook aan die van Den Engel dus, die bruine kroeg waar je naast lullende dronkelappen ook dito dichters tegen het lijf liep.
En daar was het dus dat ik de langverbeide hand heb gekregen van Patrick Conrad, een toen nog welriekende jongeman die leefde en poëzie bedreef op de kosten van zijn vader, wat in de plompe Kempen gewoonweg luieren wordt genoemd. Het contact verliep aldus Patrick komt naar mij en stelt zich voor: Ik ben Patrick Conrad, de zoon van de voorzitter van Fabrimetal. Waarop ik argeloos antwoord: Aangenaam. Ik ben Frans Depeuter, de zoon van een boerke met drie koeikes. Het knetterde vanaf het eerste moment, de bedrading sloeg zwart uit en bleek onherstelbaar beschadigd. Het is inderdaad nooit meer goedgekomen tussen de zoon van de voorzitter van Fabrimetal en de zoon van het Kempens keuterboerke. En eerlijk gezegd, de laatste treurt er niet om.
Met een andere Pink Poet had ik ook een onvergetelijke kennismaking. Hugues C. Pernath heette hij, maar hij was als Hugo Wouters geboren en nog wel op dezelfde dag (15 augustus) als keizer Bonaparte, waardoor hij ei zona door zijn vader verdoemd werd om met de doopnaam Napoleon door het leven te gaan. Hugues was 13 jaar lang korporaal van het Belgisch leger geweest en was toen gedichten beginnen te schrijven die niemand begreep.
Mijn verhaaltje speelde zich af in mei 1966. Davidsfonds-Mechelen vierde zijn 100-jarig bestaan, waarbij ook een literaire avond voorzien was met o.a. de Heibeliers en Hugues C. Tijdens de pauze zouden de luisteraars zich ook pas verschenen werk kunnen aanschaffen, o.m. mijn dichtbundel Rakelings in Pamir en enkele Heibelnummers. Er was veel interesse, de avond verliep soepel. Na de pauze kwam de voorzitter mij toefluisteren dat hij iets onregelmatigs had opgemerkt: Hugues C had een exemplaar van mijn bundel en twee Heibelnummers weggetoverd in de sacoche van zijn groupietje. Om geen kabaal te maken besloot ik de zaak niet ter plaatse af te handelen.
Dus schreef ik de volgende dag een satirisch briefje naar Napoleon om hem erop te attenderen dat zijn verdwijntruc ontmaskerd was en dat hij de Heibelnummers ter lering mocht behouden, maar voor mijn bundel verwachtte ik wel een overschrijvinkje van 50 frank. Uiteraard vernam ik niks meer, ik had ook niet anders verwacht.
Tot zowat een jaar later Ik was met Hannelore weer eens in Den Engel verzeild geraakt en wie staat daar aan de toog? Juist, Hugues C met een paar andere Aantwaarpse Poweten. Ik had al lang besloten de zaak maar blauwblauw te laten, maar ineens staat de ex-korporaal voor mij. Het scheelde geen haar of hij klakte zijn hielen tegen elkaar en salueerde. Meneer Depeuter, ik moet u nog 50 frank betalen, geloof ik? Ik heb daarstraks nog de gewraakte som op uw rekening willen storten, maar nu kan ik het beter contant doen. De Poweet haalde zijn portefeuille al boven, maar als gulle Kempenaar wuifde ik zijn gebaar weg met de woorden dat hij met de gewraakte som voor mijn part een paar pinten mocht drinken, ik had de brief alleen maar geschreven als vingerwijzing dat je zo iets niet doet, zo dievelings wat boekjes meenemen. Had je het aan mij nu gevráágd, zei ik, dan had je er wel een gekregen.
Ik weet niet meer of Pernath nog een dankwoordje stamelde, maar alleszins zag hij er behoorlijk beteuterd uit, want zon openheid en directheid zijn ze daar in Antwerpen niet gewend. Ik vergat de hele kwestie tot Henri-Floris Jespers mij jaren later toefluisterde dat Hugues zijn vingers van lijm gemaakt waren, m.a.w. dat hij in feite een gepokte en gemazelde kleptomaan was. Toen besloot ik voortaan, als de korporaal in de omgeving was, mijn hand toch maar op mijn portefeuille te laten rusten en hem in geen geval ooit op een dinertje te vragen want zilmeta lepeltjes waren nogal duur. En hij zou verdomme mijn Olivetti nog kunnen eschamoteren en dan had ik heel mijn schrijverscarrière wel kunnen vergeten.
(De rest kun je lezen in Heibel, het blad zonderblad voor de mond) (24 euro voor drie nummers van meer dan 100 pagina's kwartoformaat, te storten op 979-3986331-24 van Frans Depeuter, De Heikens 29, 2250 Olen)