De ‘elf geboden’ zijn adviezen voor een goede marathonvoorbereiding. Ze zijn bedoeld om u een marathon met plezier en zonder pijn te kunnen laten voltooien. De elf geboden vormen belangrijke richtlijnen bij de uitvoering van uw trainingsschema voor de marathon, dat een periode van achttien weken bestrijkt. Pak daarom de wedstrijdkalender en bepaal zelf wanneer uw schema van achttien weken ingaat.
1. Lange duurloop De lange duurloop is het belangrijkste element van de marathontraining, omdat het een goede voorbereiding is, zowel geestelijk als lichamelijk, op de afstand van ruim veertig kilometer. Het is echter onverstandig om in de eerste trainingsweek al een loop over dertig kilometer te plannen. Gedurende de voorbereiding moet u de afstand langzaam opbouwen. Het marathonschema van uw keuze begeleidt u daarbij. Doe deze duurloop op een vrije dag of op de dag waarop u de meeste tijd heeft. Meestal is dat op zaterdag of zondag. Aan de lange duurloop op zondag kan ook invulling worden gegeven door het lopen van een wedstrijd over de voorgeschreven afstand.
2. Rust Het op één na belangrijkste element van ons schema is rust. Rust is belangrijk om gezond te blijven. De opbouw van het aantal kilometers dat vereist is om een marathon te lopen, creëert een soort stress. Deze spanning heeft u ook nodig, maar uitputting moet u voorkomen. Het doel van training (in het algemeen) is u zodanig in te spannen dat bij herstel het lichaam steeds sterker wordt. Als u voor dat herstel onvoldoende tijd neemt, komen de problemen. Over het algemeen heeft het spierstelsel na een grote inspanning 48 uur rust nodig. Als het lichaam geen tijd krijgt om te herstellen, kan dit resulteren in vermoeidheid, spierblessures, stressfracturen en ademhalingsklachten. Dit alles gaat ten koste van de training en uiteindelijk de prestatie. Beginners raden wij aan om twee niet opeenvolgende dagen complete rust te nemen. Op deze rustdagen geldt absolute rust, ook wat betreft andere sportieve bezigheden. Als wij ervan uitgaan dat in het weekeinde de lange duurloop wordt gedaan, dan kunnen de vrijdag en maandag als rustdagen worden gebruikt. Neem door de week een derde rustdag als daar behoefte aan is. De gevorderde en ervaren atleten kunnen op de rustdagen joggen, rekkingsoefeningen doen of misschien gaan fietsen of zwemmen, maar niet te fanatiek. Zelfs topatleten moeten rustdagen nemen.
3. Cross-training Voor de hierboven genoemde extra training geldt: ontspanning door inspanning. U kunt tegelijkertijd zowel uitrusten als trainen met bijvoorbeeld de in de Verenigde Staten populaire cross-training (geen veldloop). Dit is een goede afwisseling op het maken van kilometers, terwijl het hart-longsysteem toch wordt aangesproken. Fietsen en zwemmen zijn hiervoor uitstekende voorbeelden, waaraan u ook stretch- en krachtoefeningen kunt toevoegen. In het schema past een cross-training het beste in het weekeinde. Houd de inspanning tijdens deze training wel beperkt, zodat de langeafstandstraining niet in het geding komt.
4. Het juiste tempo Iedere atleet kan de marathon uitlopen als hij of zij maar het juiste tempo aanhoudt. Met een te hoog tempo stort u in. Als u maar langzaam genoeg start, redt u het. Het maakt niet uit of een atleet per kilometer een tempo van vier of zes minuten loopt. Om de marathon te volbrengen is slechts het juiste tempo noodzakelijk. Probeer dat tempo te vinden door te trainen op u eigen (marathon-)niveau. Om dat tempo te bepalen is wel enig vakmanschap vereist. Gemakkelijker is het om formules los te laten op recente tijden op de tien kilometer of de halve marathon. De meest gebruikte en gemakkelijke is het verdubbelen van uw halve marathontijd; tel daar tien procent bij op.
5. Snelheid Lopers die zich voor het eerst voorbereiden op de marathon hoeven niet op snelheid te trainen. De opbouw van het aantal kilometers en training op de lange afstanden is voor hun lichaam al voldoende. Snelheidstrainingen, die een totaal ander effect op het lichaam hebben, veroorzaken bij deze categorie lopers eerder blessures. Wanneer u echter al een marathon achter de rug heeft of u wilt uw prestaties verbeteren, kunt u met meer snelheid iets van uw eindtijd afknabbelen. Doe hiervoor één keer per week een intervaltraining, een heuvelloop of een fartlek (vaartspel). Denk daarnaast eens aan een snellere duurloop (eenmaal per week), waarbij u onderweg twintig tot dertig minuten loopt in een iets hoger tempo dan het marathontempo. Verhoog het tempo zodanig dat de ademhaling zwaarder is dan bij een normale trainingsloop, maar raak niet buiten adem. Ervaren lopers doen deze snellere duurloop op dinsdag en de snelheidstraining op donderdag, waardoor op woensdag een rustige trainingsloop kan worden gedaan.
6. Duurloop Er blijft in het schema nog genoeg ruimte over om ook een gewone duurloop te doen. Loop eens per week een afstand die de helft is van de lange duurloop, en dat in het zelfde tempo als die lange duurloop. Beginners kunnen deze loop het beste in het midden van de week, bijvoorbeeld op woensdag, doen. Op de dag ervoor en erna moet dan wel een korte, rustige duurloop op het programma staan. Als u behoefte heeft aan stretch- en krachttraining, doe dat dan juist op die twee dagen. Gevorderden en ervaren atleten moeten ook dagen reserveren voor rustige loopjes. Deze kunnen worden gepland tussen de lange duurloop, de tempo- en de snelheidstraining.
7. Weektotaal Beginners zouden per week twee keer zoveel kilometers als de lange duurloop moeten halen. Als de lange duurloop bijvoorbeeld 24 kilometer bedraagt, komt u die week op een totaal van 48 kilometer. De meer gevorderde atleten maken natuurlijk meer kilometers, maar het mag niet het driedubbele van de lange duurloop overschrijden. Als u per week te veel kilometers maakt, loopt u de kans om overtraind te raken. De signalen van overtraining zijn vermoeidheid, zware benen en een gebrek aan plezier in het lopen. Mocht u toch deze symptomen vertonen, neem dan enkele dagen rust en hervat daarna het trainingsschema.
8. Rustweek Rustdagen inlassen is niet voldoende om het gevaar van overtraining te voorkomen. De meeste, succesvolle marathonschema’s bevatten ook rustweken. Hiermee wordt níet bedoeld dat u een week niet loopt. Als daar behoefte aan is, is dat overigens geen probleem. In de rustweek doet u in de lange duurloop een stapje terug. Elke derde week moet de omvang van de lange duurloop worden teruggebracht tot ongeveer tweederde. Als het schema een duurloop van vijftien kilometer zou moeten aangeven (elke week plus twee kilometer), dan wordt dat dus tien kilometer. De week daarop moet de progressie op de lange duurloop hervat worden met bijvoorbeeld zeventien kilometer. Ook ervaren atleten moeten om de paar weken een stap terug doen om fysiek en mentaal tot rust te komen. Zo’n week werkt ontspannend en zorgt voor de zogenaamde supercompensatie, zodat u daarna op een hoger trainingsniveau terechtkomt.
9. Ervaring Voor beginners is het heel belangrijk om tijdens de voorbereiding op de marathon aan enkele wedstrijden mee te doen. U raakt vertrouwd met wedstrijden en zaken als de warming-up, hoe het voelt om in een massa te lopen, hoe u moet omgaan met de vochtinname, wanneer en wat u moet eten en of uw schoenen blaren veroorzaken. U kunt beter de fouten in minder belangrijke wedstrijden maken, zodat u deze niet meer tegenkomt tijdens de marathon. De meeste coaches waarschuwen ervoor om tijdens de voorbereiding op de marathon niet te veel wedstrijden te lopen. Een vuistregel is om eens in de drie tot vier weken een wedstrijd te lopen. Probeer twee weken voor de marathon een 10-kilometerwedstrijd te doen. Naar aanleiding van deze wedstrijd kunt u goed bepalen of u er helemaal klaar voor bent en wat het tempo op de marathon zou moeten zijn.
10. De laatste weken Te veel atleten stevenen te enthousiast op de marathon af. Het lichaam moet kunnen herstellen na alle zware trainingsarbeid. In de laatste twee weken voor de marathon moet u daarom het aantal kilometers halveren. In de laatste twee, drie dagen loopt u nauwelijks. Deze rustperiode stelt niet alleen de spieren in staat te herstellen, maar bevordert ook de opslag van de belangrijkste brandstof (koolhydraten) in het spierweefsel. De omvang neemt in de laatste twee weken weliswaar af, maar voor de snelheid in de trainingen geldt dat niet. Deze afbouwperiode is een goed moment om het juiste tempo voor de marathon te oefenen, maar dan op veel kortere afstanden. Eén manier om de omvang te verminderen is om op de rustige dagen volledig rust te houden. Waarschijnlijk is de behoefte groot om op de dag voor de marathon nog even te lopen. De eventuele nervositeit kan daarmee verdwijnen, zodat een loopje ontspannend werkt. Een duurloopje van slechts enkele kilometers is dan ruim voldoende. Zo verschijnt u op de grote dag uitgerust aan de start.
11. Motivatie Er zijn coaches van wie men zegt dat zij zo goed kunnen motiveren dat ze zelfs een schildpad kunnen laten hardlopen. De motivatie moet echter uit de atleten zelf komen. Sommige mensen onderschatten wat het is om ruim 42 kilometer te lopen. Dat vereist moed, doorzettingsvermogen en toewijding. Als het volbrengen van een marathon een fluitje van een cent zou zijn, deed iedereen het. U moet de trainingen koesteren. Als u niet gefixeerd bent op het uitlopen van de marathon, mislukt het. U slaagt ook niet als u niet gemotiveerd bent om u goed voor te bereiden. Het lopen en de voltooiing van de marathon is dat wat u ervoor terugkrijgt. Atleten die bereid zijn grondig en gedegen te trainen, ervaren uiteindelijk dat het lopen van een marathon meer plezier dan pijn biedt.
Om de juiste uitkomst te krijgen moet u het volgende doen:
Kies een afstand die het beste past bij uw huidige conditie. Vul de meest recente tijd op die afstand in.
(Kies voor een trainingstempo in minuten per kilometer.)
Klik op ‘Bereken’.
Lees de aanvullende informatie over de trainingstempo’s.
Let op: lees ook het gedeelte onder aan de pagina getiteld: In de praktijk.
Trainingstempo
Hoe snel moet u trainen? Het belangrijkste dat iedere loper moet weten is: hoe snel moet ik in mijn trainingen lopen? Met behulp van onze calculator krijgt u een antwoord op uw vraag plus een aantal suggesties voor de training! Met de ingevoerde gegevens wordt een voor u ideaal tempo berekend. Met andere woorden, geen onmogelijk tempo dat voor topatleten is bedoeld, maar tempo’s die voor u goed te doen zijn.
Rustige trainingen
Toptrainers en wetenschappers zijn van mening dat atleten tachtig tot negentig procent van hun wekelijkse trainingen rustig zouden moeten uitvoeren (dat geldt ook voor uw lange duurlopen, die u in hetzelfde tempo kunt lopen). Deze rustige training is goed voor uw aërobe vermogen, uw spierstelsel en het maakt uw botten sterker. Daarnaast helpen ze u meer calorieën te verbranden en te herstellen van een zware training.
Tempotrainingen
Deze trainingen helpen u efficiënter te lopen en brengen u in vorm. Ze worden vaak omschreven als een 'snelle maar gecontroleerde' trainingsvorm, en ze zijn een goede voorbereiding voor wedstrijden van 10.000 meter tot en met de marathon. Deze tempotrainingen worden meestal in twee categorieën ingedeeld: tempolopen van drie tot tien kilometer, of lange intervallen met korte rustpauzes. Hier is een voorbeeld van zo'n intervaltraining: viermaal twee kilometer met een rustpauze van twee minuten rustig joggen. Doe deze trainingsvorm niet vaker dan een keer in de week. Snelheidstrainingen mogen niet meer dan tien tot vijftien procent van uw totale training uitmaken.
Anaërobe trainingen
Anaëroob trainen is trainen met zuurstofschuld. Het voornaamste effect van anaërobe trainingen is dat u in wedstrijdvorm komt. U loopt met zuurstofschuld wanneer u harde tempo's of intervallen traint. In de trainingscyclus worden anaërobe trainingen bij voorkeur afgewerkt in de laatste voorbereidingsfase op een 5000-meterwedstrijd of een halve marathon. Grofweg overschrijdt u de anaërobe drempel (van aërobe naar anaërobe training), wanneer u tijdens het lopen niet meer kunt converseren zonder naar adem te snakken. Een voorbeeld van een anaërobe training: zesmaal 800 meter in een tempo waarin u verzuurt en zuurstofschuld opbouwt. Om te herstellen kunt u - tussen de herhalingen door - minstens vier tot zes minuten joggen. Deze zware trainingsvorm kunt u beter niet meer dan een keer per week toepassen. Anders gezegd: deze mag niet meer dan zes tot tien procent van uw totale training uitmaken.
Snelheidstrainingen
Deze trainingen helpen u in vorm te komen en maken u uiteraard sneller. Dit zijn vaak ook intervaltrainingen gemaakt om u voor te bereiden op wedstrijden van 800 meter tot 5000 meter. Hier is een voorbeeld van een goede snelheidstraining: achtmaal 400 meter in uw snelheidstempo, met drie tot vier minuten jogging als herstelpauze. Doe deze trainingsvorm niet meer dan een keer in de week. Snelheidstraining mag niet meer dan vier tot acht procent uitmaken van uw totale training.
Lange duurlopen
Zij vormen de basis voor ieder marathontrainingsprogramma. Lange duurlopen zijn niet alleen de basis voor een puike conditie, maar versterken tevens het vertrouwen in uw eigen kunnen, vergroten uw discipline en zorgen voor een goede vetverbranding. Zelfs als u niet in training bent voor een marathon, is het toch aan te bevelen om minstens een lange duurloop in de week in uw trainingsprogramma op te nemen. U kunt deze duurlopen het beste in een ontspannen tempo lopen. Langzamer is beter dan sneller in dit geval! Uw lange duurloop kan een langzame training zijn, zodat u de spieren spaart voor andere dagen waarop u misschien tempolopen of snelheidstrainingen gepland heeft. Er zijn vele theorieën over hoe snel of langzaam u een duurloop zou moeten lopen, maar belangrijk is vooral dat u de afstand langzaam uitbouwt en uw lichaam laat wennen aan een training van drie, vier of misschien wel vijf uur.
Yasso's 800s
Yasso's 800s zijn genoemd naar Bart Yasso, een atleet die al meer dan vijftig marathons en ultramarathons heeft gelopen. Het is een eenvoudig concept en waarschijnlijk daardoor zo populair bij veel marathonlopers. De methode luidt als volgt: indien u een marathon in 2.45, 3.29 of 4.11 uur wilt lopen, traint u 800 meters in (bijna dezelfde) 2.45, 3.29 of 4.11 minuten. Yasso is van mening dat u deze training, als onderdeel van uw marathontraining, een keer in de week kunt doen. Begin bijvoorbeeld met vier keer 800 en bouw dat op tot tien keer 800. Jog tussendoor net zolang als u over uw 800 meter doet. Een goede Yasso's 800s-training: zes keer 800 in uw Yasso's 800s trainingstempo, met als herstelpauze joggen (even lang als de 800 meter duurde).
Tip: Yasso's 800's zijn eigenlijk voor iedere loper een goede (tempo)training.
In de praktijk
Omdat er zoveel verschillende trainingen zijn, wil dat nog niet zeggen dat u ze allemaal in een week moet doen. Het is juist beter dat niet te doen. Denk aan het volgende:
Harde, zware trainingen
Wij raden beginnende en gevorderde lopers aan om hooguit twee zware trainingen per week uit te voeren. Gevorderde lopers kunnen drie harde trainingen proberen, maar moeten wel oppassen. Onder harde trainingen verstaan we: tempolopen, maximale zuurstof lopen, snelheidstrainingen, Yasso's 800s en lange duurlopen.
Harde trainingen, rustige trainingen
Een harde training behoort te worden gevolgd door een rustige training (of nog beter: door twee rustige trainingen). Hieronder vallen natuurlijk ook volledige rustdagen of dagen waarop u een andere sport bedrijft.
Rustdagen
Beginners en lopers die pas kort bezig zijn kunnen vier tot zes dagen in de week lopen. Wij raden een tot twee rustdagen aan, waarop u niet traint (of misschien slechts een half uurtje gaat wandelen), en een of twee dagen waarop u een andere vorm van bewegen kiest (bijvoorbeeld fietsen of zwemmen)
Alternatieve trainingen
Er zijn ruim voldoende mogelijkheden om op een andere manier dan lopen actief te zijn. Hoewel er geen wetenschappelijk bewijs is dat u er sneller van wordt, wordt u wel sterker, gezonder en heeft u minder kans op blessures als u aan andere sporten doet. Goede alternatieven zijn zwemmen en aquajoggen, krachttraining, fietsen, roeien of inline skaten.
Klik op de afbeelding om het bericht vergroot weer te geven
Bron: De Telegraaf, Telesport (Sportmedische rubriek), 12 januari 2008. Door Jos Benders, chef arts Service Medical
Omdat de voeten het volledige lichaamsgewicht dragen en continu vele krachten moeten absorberen, zijn ze erg gevoelig voor blessures. Bij alle sporten worden de voeten belast en lopen zij risico op een blessure. Blessures aan de voeten kunnen op verschillende manieren ontstaan. Een veel voorkomende aandoening is hielspoor, waarbij de aanhechting van de bindweefselplaat onder de voet aan het hielbeen geirriteerd en ontstoken is. Vermoeidheids- of stressfracturen kunnen ontstaan van de verschillende botjes in de middenvoet door overbelasting. Fracturen van de middenvoetsbeentjes in de voorvoet ontstaan vaak door ongevallen, bij voetballers is dit een frequente blessure. Op de aanhechting van de achillespees aan het hielbeen kan een overbelastingsbeeld ontstaan bij kinderen, die veel aan sport doen, leeftijdsgroep 8-12 jaar (ziekte van Sever, vergelijkbare aandoening als de ziekte van Osgood-Schlatter van de knie)
Een blessure die vooral veel hardlopers treft is de pijnlijke hak of hiel, in medische termen de fasciitis plantaris. Dit is blessure op de belaste zijde van de voet onder de hak. De pijn daar begint meestal geleidelijk tijdens of na het lopen, maar kan ook plots aanwezig zijn. Het is moeilijk om de pijn te ontlopen, omdat het de plek is waar je je voet het eerst belast. Vooral ’s ochtends bij het opstaan is de pijn irritant; na enige tijd is de scherpste pijn er meestal af, maar blijft wel hinderlijk aanwezig. De oorzaak is een irritatie van het peesblad onder de voet die de voetboog onderhoudt. Bij plotse pijn kan er sprake zijn van een scheuring van dit peesblad. Vaak doet de buiger van de grote teen die er naast ligt ook mee.
Oorzaak De oorzaak van de irritatie is overbelasting van de fasci plantaris. Dit komt door te veel hardlopen zonder voldoende hersteltijd te hebben ingelast. Andere en mede oorzaken van dit ongemak kunnen gezocht worden in verkeerd en/of oud schoeisel en voetstand afwijkingen. Bij te lang doorlopen op schoenen waar de demping uit is, kunnen gemakkelijk deze klachten ontstaan. Met het ouder worden neemt het herstel vermogen van het lichaam af, hetgeen verklaart waarom ik deze blessure vooral zie bij 35+-ers. Hardnekkigheid kenmerkt deze blessure, waarbij je moet denken in maanden als er geen snelle maatregelen worden getroffen. Het zo goed mogelijk ontlasten van het pijnlijke gebied is een vereiste. In het ene geval kan een aangepast hakje voldoende zijn, soms is het beter een op maat gemaakte steunzool te laten aanmeten. Uiteraard dient ook de belasting teruggeschroefd te worden. Om de conditie te onderhouden kunnen alternatieve trainingsvormen aangewend worden, te denken valt aan zwemmen en fietsen (of aquajoggen en crosstrainen).
Behandeling Spierversterkende oefeningen van de voet zijn aan te raden, met daarnaast bij hardnekkige gevallen een nachtspalk, een soort brace die ’s nachts zorgt voor een continue aanspanning van de pees en peesplaat. Een goed en goedkoper alternatief voor de nachtspalk is de strassburg sock, die hetzelfde effect heeft. Pas als de klachten volledig zijn verdwenen kan heel voorzichtig de loopbelasting worden opgebouwd. Neem als hardloper ook lichte pijnklachten aan de hak serieus en loop daar niet zo maar mee door!
De oorzaak van veel voetklachten ligt in een verstoring van de balans die er in de voet zit. Dit kan veroorzaakt worden door een ongeval als een breuk in de voet, maar ook door een breuk wat verder van de voet af als het onderbeen. Doordat gedurende een periode de voet niet belast wordt, zullen de spieren in de voet slapper worden. Ook ontstaat er vaak een stijfheid in de voet door de gipsbehandeling. Dan is na 6 weken de breuk genezen, maar de voet nog niet goed belastbaar vanwege de stijfheid en zwakte van de voetspieren. Vaak ontstaan er in deze periode voetklachten (pijn) welke daarvoor nooit aanwezig waren: afwijkende voetstand als bij voorbeeld platvoeten gaan dan opeens opspelen. Maar ook een verzwikking van de enkel waardoor enkele weken rustig aan moet worden gedaan, kan een pijnlijke voet tot gevolg hebben. Met specifieke oefeningen om de spieren te versterken en los te maken kunnen veel klachten verbeteren. Vaak ook zullen steunzolen al dan niet tijdelijk de voet moeten ondersteunen op weg naar herstel. Een vaak gestelde vraag betreft het nut van steunzolen bij voeten die geen klachten geven. Over het algemeen hebben steunzolen daar geen waarde, soms dan wel bij andere klachten als knie en rugklachten. Goede schoenen kunnen heel veel voetklachten ondervangen, dat heb ik zelf ook gemerkt.
--- PUURS - SINT AMANDS--- CEURSTEMONT FRANK - FRANKLOOPT hallo iedereen
na vele jaren bijna geen sport meer te hebben gedaan , zijn ik al enkele weken terug aan wandelen en opstart lopen , later meer hier over
dit proces verloopt traag wat ook normaal is .....
maar terug wat kunnen sporten is al ok
het is de bedoeling om mijn ervaringen hier weer te delen
voor mezelf mijn info
heb terug een Garmin forerunner 255 gekocht
later meer
ps site zal terug aangepast worden
30-12-2009
301209
hallo
van morgen is het de eerste dag dat ik het gevoel heb dat er beterschap is , het zijn ook rare dagen om er mee veder te gaan ( einde jaar ) rusten is en zal de boodschap zijn
toch wil ik nog langs deze weg jullie allemaal een gezellig en tof einde jaar toe wensen , EN EEN GEZOND EN GELUKKIG NIEUWJAAR 2010 !!!!
ook wil ik jullie bedanken voor de positieve commentaren en de intressen voor deze blog deze zal in 2010 zeker verder gezet worden
mijn spirit heb ik al enkele dagen terug , het zal aftellen zijn om de eerste dag terug te kunnen lopen , maar ... mijn trainingen zullen er anders gaan uit zien wanneer de nood het grootst is, is er tijd voor te herbronnen het lopen zal gecombineerd worden met allerlei spierversterkte oefeningen en wandelen
het eerste wat ik zal doen als ik pijn vrij ben is eerst wandelen om aan te voelen dat alles wel goed genezen is toen ik terug begon te lopen dacht is dat alles ok was ,maar het was niet zo !!! dat wil ik in 2010 wel vermijden
dit voorval heeft me weer genoeg stof gegeven om veder te werken en bij te sturen !!
Bent u in training voor de marathon ? Uiteraard is dan uw trainingsprogramma van groot belang, maar u moet ook 'goed' eten en drinken. Onlangs promoveerde triatleet Asker Jeukendrup op een onderzoek naar de koolhydraten- en vetstofwisseling tijdens duursporten. Zijn voornaamste conclusie : duursporters kunnen hun fysieke grenzen verleggen door uitgekiende voeding. Het aanvullen van de energievoorraden tijdens en direct na de inspanning is daarbij van groter belang dan het eten vlak voor de inspanning.
In ons lichaam vindt voortdurend stofwisseling plaats. Iedereen weet dat vanaf de geboorte al het voedsel dat we eten, er in vloeibare of vaste vorm weer uitkomt. Maar wat er met dat voedsel gebeurt tijdens de tocht door het lichaam, is niet bij iedereen en niet in detail bekend. Alle energie die we nodig hebben om onze spieren te laten werken, bevindt zich in het voedsel dat we opnemen en wordt daaruit door verbranding (oxidatie) vrijgemaakt. Het voedsel moet daartoe verteerd worden en geassimileerd (gelijkgemaakt). De vertering maakt de voedingsstoffen vervoerbaar, de assimilatie geeft ze een bruikbare vorm.
Allereerst heeft het lichaam bouwstoffen nodig. Hiertoe dienen water, eiwitten, sommige vetachtige stoffen en mineralen. Daarnaast heeft het lichaam behoefte aan brandstoffen : koolhydraten, vetten en eiwitten. Zij zijn belangrijk bij het leveren van energie tijdens lichamelijke inspanning. Koolhydraten kunnen slechts in een beperkte hoeveelheid worden opgeslagen in de vorm van glycogeen in lever en spieren. Door afsplitsing van een atoom kan adenosinetrifosfaat (ATP) energie vrijmaken. Daardoor kan een spier samentrekken. Omdat de voorraad ATP in lever en spieren slechts gering is, moet deze steeds weer worden aangevuld. Dit zogenaamde resynthetiseren van ATP vindt plaats in de citroenzuurcyclus, een aantal ingewikkelde chemische reaties.
Een mix
Al naar gelang de intensiteit en duur van de inspanning beschikt het lichaam over een dominant stofwisselingssysteem.
Dat wil zeggen dat we nooit alleen maar koolhydraten of alleen maar vetten verbranden, maar altijd een mix hiervan. Bij een geringe lichamelijke inspanning zal de vetverbranding dominant zijn en bij een grote lichamelijke activiteit de koolhydraatverbranding. Globaal zijn er drie energie leverende systemen in ons lichaam te onderscheiden :
ATP/CP-systeem : Dit systeem levert
directe energie voor zo'n 15 seconden. Er is bij de energielevering geen zuurstof nodig en er wordt geen lactaat (melkzuur) gevormd.
Glycolyse : De glycolyse levert twee a drie millimol ATP gedurende
inspanningen tussen vijftien seconden en twee a drie minuten. Tijdens deze energielevering wordt melkzuur gevormd.
Verbranding met zuurstof : Het aëroob (met zuurstof) systeem levert 36 millimol ATP en is dominant
na zo'n 2 tot 3 minuten. Er wordt tijdens deze energielevering geen melkzuur gevormd. Dit is het systeem dat bij duursporten het meest gebruikt wordt.
Superbenzine
De twee belangrijkste energiebronnen tijdens de aërobe inspanning zijn koolhydraten en vetten. Koolhydraten vormen een soort superbenzine, die is opgeslagen in de vorm van glycogeen in de spieren en de lever. Het voordeel van deze superbenzine is dat je deze energiebron bij hoge snelheid gedurende langere tijd kunt aanwenden. Het nadeel van koolhydraten is dat er slechts kleine hoeveelheden van kunnen worden opgeslagen. Een man van zeventig kilo heeft ongeveer 400 gram spierglycogeen en 100 gram leverglycogeen. De totale koolhydraatvoorraad komt neer op ongeveer 8000 kilojoules (kJ) of 2000 kilocalorieën (kcal) . In tegenstelling tot koolhydraten hebben vetten een negatief imago. Van vetten word je dik en zwaar, en dat is het laatste wat een duursporter wil. Het lichaam heeft echter een enorme capaciteit om vet op te slaan. Percentages van het totale lichaamsgewicht variëren van vijf tot vijftig procent. De gemiddelde normen die gehanteerd worden, liggen tussen tien en twintig procent voor de man en twintig en dertig procent voor de vrouw. Bij tachtig kilo lichaamsgewicht voor een man en zestig kilo voor een vrouw resulteert dit in respectievelijk 450.000 kj (110.000 kcal) en 550.000 kj (135.000 kcal). Vertaald naar de marathon zou dit beteken dat de koolhydratenvoorraad genoeg energie zou leveren voor 95 minuten marathonlopen en de vetvoorraad voor 119 uur. Vetverbranding heeft echter ook een duidelijk nadeel : bij dit proces is veel zuurstof nodig. Met andere woorden : als we overschakelen naar vetverbranding, gaan we langzamer lopen.
Kokosolie
Volgens Asker Jeukendrup is de rol van vetten bij duurinspanningen lange tijd onderschat. Uit onderzoek is gebleken dat een vetrijke maaltijd en een infuus met heparine tot glycogeensparing leiden tijdens een inspanning als bijvoorbeeld een marathon. Heparine zorgt ervoor dat enzymen gestimuleerd worden, die triglyceriden splitsen in vetzuren en glycerol. Omdat je een loper die bezig is met de voorbereiding of uitvoering van een marathon, moeilijk aan een infuus kunt leggen, heeft Jeukendrup als alternatief een drankje ontwikkeld. Dat is gebaseerd op koolhydraten, met daaraan toegevoegd middellange-keten-vetzuren (MCT's) in de vorm van kokosolie. De MCT's hebben een laag smeltpunt en zijn daardoor snel op te nemen. Zij maken de membranen van de stofwisselingscellen soepeler en zorgen ervoor dat de rode bloedcellen gemakkelijker door de celwand komen, waardoor de zuurstofopname beter verloopt. Het lichaam kent verschillende vetbronnen : vetzuren vanuit het vetweefsel, die via het bloed naar de spieren getransporteerd kunnen worden, en de triglyceriden die in de spiercellen in depots dicht bij de mitochondriën (de energiefabriekjes van de cel) zijn opgeslagen. Gebleken is dat getrainde mensen veel meer triglyceriden bezitten dan ongetrainde mensen. Er zijn aanwijzingen dat de vetzuurverbranding afhankelijk is van de beschikbaarheid van koolhydraten. Bij afwezigheid van koolhydraten is de vetzuurverbranding geremd.
Nieuw evenwicht
Het lichaam is gespecialiseerd in het handhaven van evenwicht. Allerlei verstoringen
die ontstaan ten gevolge van training, maar ook van voeding, leiden tot aanpassingen van het lichaam. Dit houdt in dat het lichaam ook geconditioneerd kan worden om meer vetten voor de energieproductie te gebruiken. Dit kan worden afgeleid uit het toegenomen aantal oxidatieve enzymen en een verminderde afbraak van leverglycogeen tijdens inspanning. Na deze deels theoretische stof volgen hier aanwijzingen voor de praktijk. Stel u wilt een marathon lopen en u beschikt al over trainingsschema's. Maar hoe moet het nu met de voeding ?
In de voorbereiding :
Maximaal aanvullen van de glycogeendepots. U begint hiermee een week voor de marathon. De volgende zes dagen gebruikt u een koolhydraatrijk dieet, waarbij het percentage koolhydraten van 50 a 55 procent toeneemt tot 70 a 75 procent. Tijdens dezelfde periode vermindert u de omvang van de trainingen, terwijl de trainingsintensiteit gelijk blijft. Tijdens dit proces, dat tapering genoemd wordt, stijgen de glycogeenvoorraden tot 150 procent van de normale hoeveelheid. U moet zich niet vergissen in hoeveelheid voedsel (600 gram koolhydraten per dag) dat u moet eten om werkelijk deze percentages te halen. Daarnaast dient u te waken voor een te grote darmactiviteit. Tijdens de laatste drie dagen voor de wedstrijd dient vezelrijk voedsel - zoals bladgroente, rauwkost, grof volkorenbrood, onrijpe bananen, bruine rijst en muesli - vermeden te worden.~Drink veel tijdens de dagen voor de wedstrijd, ook in het kortere duurwerk. Als er warm weer verwacht wordt tijdens de marathon, voeg dan een mespuntje zout aan het vocht toe. Oefen het drinken van grote hoeveelheden tijdens de training. Gebruik twee tot vier uur voor de wedstrijd een koolhydraatrijke maaltijd : vloeibaar of vast voedsel en zo min mogelijk vet en eiwit.
Tijdens de wedstrijd :
Het opnemen van koolhydraten tijdens de wedstrijd bevordert de prestatie. Het verdient aanbeveling vooral in begin van de marathon veel koolhydraatrijk te drinken, omdat dan het maag-darmkanaal het meest actief is.
Maak gebruik van een sportdrank. De ideale sportdrank geeft een optimale aanvulling van de koolhydraten, veroorzaakt geen gassen en smaakt goed. Wat in de mond goed smaakt, wordt meestal goed door de maag ontvangen en direct aan het bloed afgegeven.
Na de wedstrijd :
Snel herstel is van groot belang voor de training en regelmatige deelname aan wedstrijden. Drie factoren zijn daarbij van belang :
De hoeveelheid koolhydraten : Voor aanvulling van de glycogeenvoorraad is 50 gram in twee uur het maximum. Meerdere kleine maaltijden zijn niet beter dan een paar grote maaltijden.
Het type koolhydraten. Bepaalde koolhydraten worden beter en sneller opgenomen dan andere.
De timing van de koolhydraatopname na de inspanning. Het aanvullen van de glycogeenvoorraden moet vrij snel na de inspanning geschieden. Er is ongeveer 10 tot 36 uur nodig om de glycogeenvoorraad weer helemaal op niveau te hebben. 1
Energiebehoefte
De gemiddelde energiebehoefte voor mannen en vrouwen in verschillende leeftijdsgroepen bij verschillende graden. van lichamelijke activiteit in kiloJoules (kJ) en kilocalorieën (kcal) per kilogram lichaamsgewicht per dag.
"Niets kan de onontbeerlijke nachtrust vervangen", zegt dokter Albert Lachman van het Brusselse ziekenhuis Molière-Longchamp. 'Wie veel aan sport doet, kan gemakkelijk tot tien uur slaap nodig hebben. Voor wie 's nachts de slaap niet vindt, een klein drama. Maar ook marathonlopers die zich naar het andere eind van de wereld verplaatsen, komen in de problemen wanneer ze de gevolgen van de jetlag ondervinden. De geneeskunde van de slaap en de chronobiologie beschikt vandaag de dag over de kennis en de technieken die nodig zijn om bijwerkingen van grote verplaatsingen grondig te analyseren en te remediëren. Het is toch onaanvaardbaar dat topatleten die naar Sydney vliegen op dat vlak zonder enige begeleiding blijven."
Slaapcycli
. "Baby's dommelen meerdere keren per dag in", start dokter Lachman zijn uiteenzetting. "Vanaf de leeftijd van drie à vier jaar wordt de slaap echter monofasisch: 's nachts slaap je en overdag ben je wakker. Tijdens de (hopelijk verkwikkende) slaap doen er zich een aantal cycli voor, die bij de volwassene elk ongeveer anderhalf uur in beslag nemen. De regelmaat die daarbij voor ieder individu optreedt, is zeer merkwaardig. Iedereen verdeelt zijn slaapperiode volgens een eigen en vast stramien in. Tijdens iedere cyclus ontwaart men de lichte slaap (fase 2), de trage diepe slaap (fasen 3 en 4) en de Rem-slaap, die met de droomfase overeenkomt. Iedere nacht wordt op die manier ingedeeld in vier tot zes cycli. Deze cycli zijn alle op dezelfde manier opgebouwd, maar verschillen van elkaar door de duur van de diverse fasen. In het begin van de nacht overheerst de trage diep slaap en zijn de dromen zeldzamer. Naar de morgen toe is de diepe slaap tot een minimum herleid en wordt er langer gedroomd. Onontbeerlijk zijn in elk geval de diepe slaap en de droom. De lichte slaap dient in feite slechts als aanvulling. Het is zelfs mogelijk dat je tussen iedere cyclus enkele seconden wakker bent. Waarschijnlijk is dit nog het gevolg van de oertijd, toen slapen in spelonken een gevaarlijke bezigheid was. De oermens bleef tijdens de slaap alert om een mogelijk gevaar (een beer die plots opdook bijvoorbeeld) te keren. Een kleine controle om na te gaan of alles nog veilig was en opnieuw in slaap te vallen. Stress is vandaag de dag de moderne beer geworden, die heel wat mensen belet in te slapen.
Lichaamstemperatuur
Tijdens de slaap verandert er in ons organisme heel wat. Zo is er de lichaamstemperatuur, die afhangt van ons biologisch uurwerk. Meer dan waarschijnlijk beschikt ons lichaam over twee uurwerken. Het eerste sIaat tienmaal harder dan het andere. De temperatuurschommelingen zijn gebonden aan het sterke uurwerk. We slapen in wanneer de temperatuur in de dalende curve is ingetreden en ontwaken wanneer diezeIfde temperatuur weer naar omhoog klimt. Het geheeI speelt zich af over enkeIe tienden van een graad Celsius. Wie zich niet aan de temperatuur-regels houdt, verstoort het evenwicht. Te laat opstaan bijvoorbeeld kan leiden naar een suf en draaierig gevoel. Tijdens de trage diepe slaap vertraagt de ademhaling en dalen de bloeddruk en de hartfrequentie. Bepaalde hormonale afscheidingen die dienen om de beschadigde spierweefsels te herstellen, gebeuren enkel tijdens de diepe slaap. Het organisme recupereert dus het best wanneer de lichaamstemperatuur wat lager is. Ook de literatuur Ievert een aantal argumenten voor de herstellende theorie van de slaap. Telkens het metabolisme toeneemt (hyperthyroide, koortstoestanden), neemt de trage diepe sIaap toe. Wanneer het metaboIisme weer normaal wordt, normaliseert ook de trage diepe slaap. De vermindering van het calorieverbruik bij oudere of langdurig geimmobiliseerde personen, correleert met de vermindering van de trage diepe slaap. Tijdens deze trage slaap daalt niet alleen de temperatuur van het lichaam maar ook die van de hersenen. Op die manier worden de energiebehoeften verlaagd, zodat de weefsels zich kunnen herstellen, met het behoud van de energie die het lichaam nodig heeft.
Dromen
Tijdens de droomfase is er veel minder controle over de ademhaling en is er minder lijn te brengen in de verschillende parameters. Meer dan waarschijnlijk is deze fase verantwoordelijk voor een aantal psychische herstelfactoren, zoals het consolideren, het memoriseren en het selecteren van de informatie. Zo kan een skier tijdens de droomfase alle essentiele bewegingen zonder gevaar doornemen. Tijdens de wedstrijd kan hij dan een aantal situaties terugvinden die hij al in zijn droom ontmoet heeft. Dromen transformeren uiteraard de realiteit. Er worden in de droom een hele reeks elementen verwerkt uit het verleden, uit bet onderbewustzijn, maar ook uitwendige factoren zoals warmte en koude kunnen de droom sterk beinvloeden. Uiteindelijk is de droom een imaginair gebeuren, doorspekt met hallucinaties. Wanneer het droombeeld te reeel wordt, ontwaakt men met een nare nachtmerrie.
Acht uur in bed
Iedereen heeft een zeker aantal uren slaap nodig. Heel uitzonderlijk kunnen vier uren volstaan. Voor de grote meerderheid moet je echter rekenen op een totaal van 7,5 tot 8,5 uur. Van heel wat sportmannen is bekend dat ze tien uur slaap nodig hebben. Wij beschikken, in tegenstelling tot de dieren, wel over de vrijheid onze slaap in te korten. Dieren kunnen niet vechten tegen de slaap, wij wel, hoewel dit niet direct ideaal is. Vroeger dacht men dat gewoon rustig liggen eveneens voldoende was om het organisme te laten recupereren. Hierbij zou de rol van de trage slaap zich beperken tot het onderhouden van de hersenen. Nee, niets kan op het gebied van herstel van weefsels de slaap vervangen. Maar een middagdutje kan voor sportlui een heel goede zaak zijn. Men weet dat men in de namiddag tussen twee en vier opnieuw een kleine inzinking kent. Wie dan de gelegenheid heeft eventjes in te dommelen, kan dat gerust. Behalve wanneer je 's nachts aan slapeloosheid lijdt. Het is immers niet de bedoeling de nacht door de dag te vervangen. Wanneer je een enkele nacht de slaap niet vat. ga je je wel overdag vermoeid voelen, maar veel nadelige effecten hoef je toch niet te verwachten. Zo zal ook de kracht, die je voor een bepaalde prestatie nodig hebt er niet onder te lijden hebben. Indien een bepaalde inspanning heel lang moet vol gehouden worden, denk maar aan een marathon, dan liggen de zaken al wat moeilijker.
Slapeloze nachten
Vanaf twee slapeloze nachten, gaat de alarmbel onvermijdelijk rinkelen. Er ontstaan dan onder meer problemen op het gebied van concentratie, waakzaamheid en geheugen. Bij langdurig wakker blijven gaan onze intellectuele en lichamelijke activiteiten er merkelijk op achteruit. Slaap moet dus maximaal worden gevrijwaard. Niet dat je van te kort aan slaap doodgaat. Wat er ook gebeurt, op een bepaald ogenblik is de slaap niet meer tegen te houden. Katten of ratten die men zou beletten te slapen, sterven. Een mens niet. Er werden ooit experimenten uitgevoerd met de langste tennismatch ter wereld. Na verloop van tijd was het spelritme zo laag geworden dat de spelers tussen twee balslagen in eventjes in slaap vielen. Een micro-slaap is dus perfect mogelijk, maar uiteraard in een aantal situaties aartsgevaarlijk. Een kort slaapknikje achter het stuur van een wagen kan dodelijk zijn. Voor bepaalde sportprestaties zoals het zeilen rond de wereld is het nodig de technieken te beheersen van de gefragmenteerde slaap. Deze vorm van slaapindeling vindt zijn oorsprong bij de militairen in oorlogstijd. Men zond een aantal verkenners op pad die een bepaald doel in de gaten moesten houden. In het begin gaf men deze soldaten amfetaminen, maar ook die (schadelijke) producten hebben bun grenzen. Daarop is de idee ontstaan om een techniek te ontwikkelen die de soldaten in staat stelde hele korte slaapperiodes door te maken. Om deze techniek te beheersen, moet je eerst en vooral perfect je eigen slaap cyclus kennen. Door bepaalde hypnose-technieken kan men een systeem ontwikkelen waarin je een half uur slaapt en daarna gedurende een uur aan de slag kan. Voor de eenzame zeiler op de oceaan werd deze techniek nog verfijnd tot vijf minuten slaap gevolgd door een kwartier activiteit. Zeilers die deze techniek volkomen beheersen, maken uiteraard de grootste kans om de wedstrijd te winnen. Atleten die deelnemen aan een 24 uren-ultraloop, zouden eventueel ook dit systeem kunnen overnemen, hoewel ik niet erg te vinden ben voor wedstrijden die een heel etmaal duren. 's Nachts moet er geslapen worden, en niet gelopen. Maar dat is een personlijke mening die ik als medicus meegeef.
Wanneer trainen ?
We moeten allemaal rekening houden met onze biologische klokken. Zo kan men zich afvragen welke de beste tijdstippen van de dag zijn voor training en competitie. Sportprestaties die hoofdzakelijk een lichamelijk potentieel vereisen, zijn optimaal op het einde van de namiddag en het begin van de avond. De inzinking komt alleszins in het midden van de nacht. Tijdens de uithoudingsproeven van minstens 24 uur is de vermoeidheid maximaal op het einde van de nacht. Dan worden ook het meeste opgaven genoteerd. De beste chrono's haal je ongetwijfeld in de namiddag. Toch kan men door het trainingsschema aan te passen ook de chronobiologie wijzigen, zodat men ook 's morgens over al zijn mogelijkheden beschikt. De bioperiodiciteit van de atleet stelt het lichaam perfect in staat zich aan te passen aan veranderingen van het milieu en de omgeving. Een schommelend systeem past zich immers altijd beter aan dan een inert systeem.
Relaxatie
Er bestaan tal van factoren die je kunnen beletten gemakkelijk in te slapen, zoals 's avonds nog alcohol drinken, koffie, thee of cola. Maar ook een late intensieve training is niet bevorderlijk voor het inslapen. Het biologisch ritme wil immers dat met de avond ook de detente optreedt. Door intensief te trainen mobiliseert men al zijn krachten, waardoor de lichaamstemperatuur onvermijdelijk stijgt. Het duurt dan meerdere uren vooraleer deze temperatuur opnieuw begint te dalen. Wie 's avonds nog zware inspanningen levert, zondigt tegen een belangrijke fysiologische wet, die zegt dat de avond dient om zowel fysiek als intellectueel te ontspannen. Men stelt ons geregeld de vraag of er technieken bestaan die het inslapen bevorderen. Relaxatie-oefeningen kunnen hier zeker aan bod komen. Het is ook aan te raden het inslapen te laten voorafgaan door een vast ritueel, dat het lichaam de boodschap wil meegeven dat men de intentie heeft om de nachtrust te beginnen : een douche nemen, de tanden poetsen, relaxatie-oefeningen doen. De slaapkamer moet natuurlijk erg comfortabel zijn met liefst een groot bed. Je moet je helemaal kunnen afsluiten van mogelijke lichtbronnen en de temperatuur mag niet te hoog of te laag zijn. Achttien graden wordt als algemeen gemiddelde aangenomen. Liefst blijft het de hele nacht stil. Wanneer er toch lawaai in de buurt is, zal een continu geronk nog beter zijn dan een onregelmatig optredend geluid. Wagens die hun snelheid optrekken en afremmen, vormen zeker geen ideale inslaapsituatie. Verhaaltjes over de orientatie van het bed en de volle maan horen in het rijk van de fabeltjes thuis. Ook is het nooit bewezen geweest dat elektrische kabels de slaap zouden beinvloeden.
Slaapmiddelen
Slaapmiddelen zijn dan weer uit den boze. Heel uitzonderlijk een slaappil nemen, is niet direct gevaarlijk, maar je mag er geen gewoonte van maken. De regel is trouwens heel duidelijk: geen enkele specialist zal een slaapmiddel voor meer dan drie weken voorschrijven. Niet alleen omdat het gevaar voor gewenning erg groot wordt en het middel op de lange duur ook niet meer zo efficient werkt, maar vooral omdat in dergelijk geval de oorzaak van de slaapstoomissen moet opgespoord en behandeld worden. Wie dan toch eens een slaappil neemt, moet zijn toevlucht zoeken tot een middel dat een heel kortdurende werking heeft. Anders krijg je de volgende dag nog problemen met bepaalde neveneffecten. Bij deze middelen horen onder meer de stoffen zolpidem en zopyclone.
Jetlag
Een marathon lopen ver over de grenzen, het is de droom van menig jogger. New York bijvoorbeeld. Maar dan moet je rekening houden met het tijdsverschil tussen de verschillende continenten en de daaraan verbonden jetlag. Het is onze taak de atleten die dergelijk evenement op hun programma hebben geplaatst, zo efficient mogelijk te helpen. Het niet kunnen inslapen op de lokale nachtelijke uren en de onvoldoende recuperatie tengevolge van slapeloosheid kunnen het Jetlag-syndroom nog verergeren. Zo moet je weten dat in New York (tijdsverschil van zes uren) je maximale waakzaamheid zal optreden enerzijds tussen 2 en 4 uur 's morgens, anderzijds tussen 10 en 12 in de voormiddag. De start van de marathon past dus knap in dit schema. Alleen kan het einde van de marathon wat penibel worden voor atleten die meer dan drie uur onderweg zijn. Maar een belangrijke activiteit om 16 uur plaatsen, is om moeilijkheden vragen. Ja, er bestaat een medicament om de effecten van de jetlag te bestrijden. Melatonine met name, een product dat echter in Belgie verboden is, omdat de stof door de Belgische staat nog geen kwaliteitslabel gekregen heeft. In de USA is er geen probleem om het product te bekomen. Melatonine is een hulpmiddel dat het jetlag-probleem een flinke steun kan geven. Maar ook het gebruik van het licht kan de slaapuren verschuiven. Neem je 's avonds veel licht op, dan moet je later gaan slapen. Neem je melatonine, dan moet je vroeger in bed. Neem je 's morgens heel vroeg licht op, dan zal je ook vroeger ontwaken. Interessant om weten is dat onze biologische klok niet afgeregeld is op 24 uren maar op 25,3 uren. Ons organisme past iedere dag een uurtje bij. Wanneer we naar New York vliegen, moeten we een uurverschil van zes uur overbruggen. Dat betekent dat we onze klok van 25,3 naar 30 uur moeten bijregelen, of een tijdsverschil van 4,7 uur. Wanneer we daarna weer naar eigen land komen, moet diezelfde klok weer terug van 25,3 naar 18 uur, of een tijdsverschil van 7,3 uur. Het is dus normaal dat je bij je terugkomst nog meer problemen met de jetlag kent en de aanpassing aan het dagelijkse leven nog stroever verloopt. Topsporters die een lange verplaatsing voor de boeg hebben, hebben er alle belang bij dat ze een aantal voorzorgsmaatregelen nemen. Na de Spelen in Atlanta heeft ons onderzoeksteam zijn diensten aangeboden aan het Belgisch Olympisch Comite om te voorkomen dat bepaalde atleten duidelijk zouden onderpresteren. Wij hebben jammer genoeg nooit een antwoord gekregen..."
Door Wim Wouters (bron : Tempo Runner)
Rust is een belangrijk onderdeel van de training. Vele lopers bekijken rust met een uiterst scheef oog. Onze conditie zal er onder leiden, na een rustdag heb ik altijd 'zware' benen... Ik heb altijd twee dagen nodig vooraleer ik terug goed op dreef ben, zo verontschuldigt de niet-rustende loper zich.
Wie regelmatig traint, moet de nodige recuperatie inbouwen. Rust is een vorm van trainen, net zoals uithouding, weerstand of snelheid. Deze welverdiende rust wordt in het schema opgenomen onder twee noemers : de wekelijkse rustdag en de jaarlijkse rustperiode. Ondanks het regelmatig inschakelen van een rustdag stuwt het credo "sneller, hoger, verder" ons op zoek naar onze grenzen. Hard trainen en wedstrijden betwisten leiden niet altijd naar besttijden. Overtraining en blessures zijn vaak de prijs die de loper moet betalen. Vooral teveel of te hard trainen zal het verdedigingssysteem van het lichaam verzwakken. Rusten dringt zich op, waardoor het geplande trainingsschema niet kan afgewerkt worden. Al te verheugd kijken we uit naar de dag dat we terug kunnen herbeginnen. Alle opgekropte energie en frustratie wordt letterlijk weg gelopen. De nefaste gevolgen laten niet lang op zich wachten. En de rekening is zwaar : hervallen in ziekte of blessure en dus terug... niet kunnen trainen ! Ook hier komen de woorden geleidelijkheid en geduld uitstekend van pas. Verder gaan wij situatie per situatie analyseren en enkele zeer concrete tips geven.
De eerste trainingen na ziekte : Iedereen wordt helaas wel eens ziek. Wie ernstig ziek is (een griep of een bacteriële infectie), kan beter enkele dagen looprust inlassen. Enkele kilometers gaan strompelen om eens goed te zweten is geen goede aanpak. Het lichaam heeft alle energie nodig om de ziekte te bestrijden en wie net dan gaat lopen put zijn lichaam alleen maar uit. De trainingen worden onderbroken voor enkele dagen, bij een hardnekkige infectie twee weken. De loper gaan meestal uit van zijn gevoel om terug de training aan te vatten. Vanaf de eerste dag dat men zich goed voelt, vliegt men er terug in. De schade inhalen heet dat. Helaas is dit niet de goede manier. Het lichaam is verzwakt uit de strijd gekomen, meestal heeft het spijsverteringsstelsel ook onder de ziekte geleden. Vooral na een periode met veel buikloop heeft het lichaam geen energie kunnen opslaan om sportactiviteiten toe te laten. Langdurige of felle inspanningen moet je de eerste dagen dan ook vermijden. Ideaal is de volgende aanpak : neem nog twee dagen rust als je jezelf goed genoeg voelt om te gaan trainen. Het lichaam zal hierdoor rustig op kracht kunnen komen. Herneem dan de training met de eerste drie dagen een rustige duurloop van steeds langere duur. Worden deze goed verteerd, dan kan je terug in je schema instappen. Op de vraag of je als je ziek bent of nog maar pas halverwege je herstelfase bent een wedstrijd mag betwisten is het antwoord kort : neen. Je zal teveel in je reserves moeten putten en dit voor een mindere prestatie. Beter kan je thuis blijven en enkele uren sakkeren omdat je niet deelgenomen hebt. Het alternatief is slechts frustratie omdat je de wedstrijd niet op waarde hebt gelopen en als negatieve bonus erbovenop duurt je herstel langer.
Herbeginnen na een blessure van kortere duur (2 tot 4 weken) : In dit hoofdstuk praten we niet over lichte ontstekingen. Bij ontstekingen onderscheiden we vier gradaties :
I. enkel een lichte pijn na de looptraining;
II. pijn aan het begin van een training en nadien;
III. pijn tijdens de ganse training en na de training;
IV. pijn die elke loopinspanning belet.
Een blessure die zich in de eerste of tweede fase bevindt, kan toch genezen zonder de training helemaal stop te zetten. Wel moeten alle zware trainingen vermeden worden. Onder zware trainingen verstaan we : alle snelheids- en weerstandswerk, alle lange duurtrainingen en heuvellopen. Ook wedstrijden kunnen beter geschrapt worden van het programma. Mits een goede verzorging kunnen deze blessures toch genezen. Een beetje lopen zal zorgen voor een betere doorbloeding en het herstel bevorderen. Voor blessures in fase III wordt het al heel wat delicater om toch te blijven sporten. Een tijdelijke looprust van enkele weken dringt zich op. Enkel alternatieve trainingen kunnen aangewend worden om de conditie te onderhouden : zwemmen, fietsen of aquajogging. Na een trainingsonderbreking van enkele weken is de topconditie weg. De uithoudingsgetrainde atleet zal nog steeds een behoorlijke basisconditie hebben en vertrekt niet terug van nul. De joggers die een constant trainingsritme zonder pieken aanhouden, zullen zelfs zeer weinig verliezen. Terug starten met lopen moet progressief opgebouwd worden. Start met een 20-tal minuten lopen aan een rustig tempo en dit liefst op een zachte en effen ondergrond (gras). Herhaal dit om de twee dagen waarbij je telkenmale een 5-tal minuten langer loopt. Bedenk wel dat je nooit pijn mag voelen bij dit loslopen. Hinder op de plaats van de blessure duidt op een niet volledig herstel. Langere rust en verzorging zijn dan noodzakelijk. Kan je de loslooptrainingen probleemloos uitvoeren, dan heb je de keuze uit volgende alternatieven :
A. verhoog geleidelijk het aantal trainingseenheden
B. verhoog geleidelijk de duur van de training
C. start met een intensiteitsverhoging.
Zeker als je met een overbelastingsblessure geplaagd zat, opteren wij voor keuze A. Met het verhogen van het aantal trainingen geef je je lichaam de kans om steeds voldoende frisheid op te doen als je aan de volgende training begint. Je kan gemakkelijk overgaan op twee trainingen opeenvolgend gescheiden door een dag rust, dan drie. Keuze B kan ook mits je zeer rustig opdrijft. Het gevaar hierbij zit hem in het te plotse opdrijven. Spieren en pezen zullen sneller vermoeid zijn, en vermoeide spieren en pezen vangen veel minder goed de schokken op bij het lopen. Slechte schokopvang leidt vlug naar overbelasting ! Wie aan een intensiteitsverhoging denkt moet de twee andere variabelen (volume en frequentie) constant houden, zoveel is duidelijk. Doch aan de intensiteit moet je de eerste weken niet raken. Als besluit kunnen we stellen dat je eerst streeft naar je normaal aantal trainingen per week. Verhoog dan stelselmatig het volume tot je aan 75% van je maximum zit. Hierna kies je voor intensiteit of nog meer volume doch nooit verhoog je beide tegelijk. Het aantal weken dat je out was, is tevens een maat voor het aantal weken dat je terug moet opbouwen.
Terugkeren uit een langdurige blessure (enkele maanden) : Lopers die met een zeer zware blessure (gradatie IV : vb. stressfracturen, peesoperaties hebben af te rekenen, dienen zeer voorzichtig op te bouwen. Best worden de eerste stappen gezet onder begeleiding van een deskundig persoon. Een geïmmobiliseerd onderste lidmaat (door operatie of breuk) zal onderhevig zijn aan atrofie. Dit wil zeggen dat de spieren, door gebrek aan prikkeling, zullen wegkwijnen. Naast een stevige portie kinesitherapie waar in de eerste plaats de spieren terug sterker gemaakt worden, moet de geblesseerde eerst terug leren stappen. Een aantal onder hen kan zijn fysiek op peil houden met aquajogging en fietsen, zij zullen minder tot geen last van spierafbraak ondervinden, waardoor zij sneller zullen revalideren. Eens de spieren terug het gewone krachtniveau bereikt hebben en de stapbeweging terug gekend is, kan de loopbeweging aangepakt worden. De eerste trainingen lijken op dit papier belachelijk, doch vallen in werkelijkheid zwaar uit. Er wordt zowat 10-12 minuten getraind. Deze trainingen bestaan uit stukjes van 50 tot 100 m joggen gescheiden door een korte wandelpauze van 50 m. Op een voetbalveld kan je dit gemakkelijk uitvoeren : de lengte joggen en de breedte wandelen. Voldoende rusten is noodzakelijk, een training wordt gevolgd door een rustdag.< Verhoog na twee sessies de tijdsduur met twee minuten tot je aan een 25-30 minuten geraakt. Eens je zover bent halveer je terug de trainingsduur en begin je te lopen zonder wandelpauze. Terug rustig de duur verhogen en zo kom je in de situatie onder punt 2 terecht. Wees tevreden dat je terug kan lopen in deze fase, en frustreer je niet met te wanhopen over de verloren conditie. Mits standvastig en geduldig op te bouwen, zal de vorm terug op niveau komen. Met de zaak te forceren daarentegen, zal je alleen nog meer rust moeten inschakelen.
Psychologische problemen bij de gedwongen rust : Elke loper wordt onwel bij de gedachte alleen al niet te kunnen lopen. Na drie, vier dagen wordt hij zo lastig als een dier in zijn kooi. Twijfels liggen op de loer: zal ik nog terug kunnen lopen; ben ik nu al mijn conditie verloren ? Hoe langer de rust duurt, hoe erger deze gedachten het lopers leven gaan beheersen. Er zijn leuker dingen in het leven, doch door zulke periode moet je heen. Een aantal denkpistes moet je in zulke situatie vermijden. Deze zijn :
- jezelf voornemen door de pijn, ziekte heen te lopen;
- je zorgen maken over je conditie;
- een alles of niets trainingssysteem huldigen;
- wegvluchten in voedsel en drank.
Wie gekwetst is, kan beter meer aandacht aan zijn voeding schenken. Enkele weken uit de bol gaan, zorgt gauw voor enkele kilootjes meer. Dit extra-gewicht zal nadien voor een trager conditieherstel zorgen. Welke blessure je ook hebt, meestal kan je toch nog iets trainen. Het eerder genoemde zwemmen, fietsen of aquajoggen kan in de meeste gevallen. In een fitnesszaal kan je nog steeds buikspieren en bovenlichaam trainen. Het is een gezonde manier om je af te reageren. Verder lijkt het aangewezen om nog een zekere trainingsroutine te behouden. Blijf actief op je dagelijks trainingsuur. Indien je fysiek niet aan de slag kan, concentreer je jezelf op geestelijk vlak. Zo zal je alleszins minder tijd hebben om te piekeren. Tevens is het een uitgelezen tijdstip om je trainingsboek te analyseren. Wat is precies fout gegaan, waar is teveel of te hard getraind. Zo zal je de gemaakte fout kunnen vermijden. Pas in een gedwongen rustperiode leer je wat en hoeveel het lopen voor je betekent...
Een wekelijkse rustdag :
Voor alle niet-topsporters is een dag per week volledige rust een absolute must. Het lichaam kan terug op krachten komen en er komt een portie vrije tijd extra om aan vrienden en gezin te besteden. Wat dit laatste betreft laten wij het oordeel natuurlijk aan de loper. Sommigen zullen natuurlijk beweren dat zij na een rustdag last hebben van stramme, verstijfde spieren. Vooral lopers die vrij hard trainen zullen daar inderdaad last van hebben. Wie na een dag rust zeer stijf is in de spieren, mag er zeker van zijn dat hij te hard traint en zijn lichaam te weinig tijd gunt om te herstellen. Over de herstelprocessen kunnen we iets concreter zijn. We moeten een onderscheid maken tussen het energetisch herstel en het herstel van het spierweefsel. Tijdens een rustdag zullen de energiereserves in de spieren de tijd krijgen om zich terug aan te vullen. Door een goed gedoseerde voeding zullen deze processen vrij snel verlopen. Uit onderzoek blijkt evenwel dat een volledig herstel van de energiereserves tussen de 24 en 48 uren in beslag neemt. Voor ons, die naast de sport ook nog andere belangrijke zaken rond het hoofd hebben zoals werk en gezin, lijkt een optimale voeding dikwijls niet haalbaar. Een tot zelfs twee hersteldagen zijn dan ook noodzakelijk in te bouwen in het schema. Natuurlijk kan je dan de tweede dag een zeer rustige en korte training afwerken. Ook de microscopisch kleine spierletsels moeten kunnen herstellen. Herstellen gebeurt door twee processen : afbraak van de gekwetste weefsels gevolgd door de heropbouw ervan. Dit biedt ons een logische verklaring waarom een gekwetste loper dikwijls pas na twee, drie dagen de meeste pijn voelt. De afbraakprocessen zijn dan groter dan de opbouw. De invloed van de herstelfase is pas na deze afbraakfase veel groter. Wetenschappelijk onderzoek heeft bevestigd dat na elke training uiterst kleine, microscopische letsels optreden. Wie deze kwetsuurtjes nooit de kans geeft om te herstellen, zal vroeg of laat tot rusten gedwongen worden. Een rustige, lange duurloop (om toch iets te doen, eigenlijk rust ik hier ook mee, denkt men) zal dan ook niet als rust mogen beschouwd worden. Het opbouwproces zal zijn werk niet volledig kunnen doen en zelfs aan een traag tempo creëer je nog steeds dezelfde microtraumata in de spieren. Sommige lopers vrezen dat een dag rust de conditie zal ondermijnen. Zij hoeven gewoon enkele malen een rustdag in te lassen om met de neus op de feiten gedrukt te worden. Vooral enkele dagen voor de wedstrijd is een rustdag nuttig. De loper zal veel frisser aan de start verschijnen. Best kan je dan wel de dag voor de wedstrijd lichtjes gaan loslopen. Zo vermijd je stramme spieren.
De grote vakantie : Tot voor enkele jaren brachten de meeste joggers indoor hun winter door. Gezeten in de warme huiskamer met een stevige trappist of dito fles wijn binnen handbereik grasduinde hij in zijn vorige trainingsboeken. Het nieuwe trainingsjaar werd verkend en denkend aan lopen in het winterse, barre weer deed enkele rillingen over de wervelkolom lopen. Voor maart werd praktisch geen enkele wegwedstrijd georganiseerd, de behoefte om in de winterperiode te trainen was klein. Sinds de opkomst van de kerstcorrida's is nu ook de winter een competitieperiode geworden. Daarenboven zijn de meeste joggers meer prestatiegericht, de gelopen tijd is belangrijker geworden. Dit alles zet veellopers ertoe aan om van de ene wedstrijd naar de andere te draven. Planning zal de komende jaren dan ook meer en meer moeten doordringen bij de gewone jogger. Fysiek en mentaal is een wat langere rustperiode (2 tot 4 weken) een absolute must. Wekelijks een wedstrijd met daarbij nog enkele zware trainingen per week leiden onherroepelijk tot ernstige blessures. Stressfrakturen en chronische peesontstekingen ontstaan niet van de ene dag op de andere. Het is het laatste signaal dat de loper te veel heeft getraind en te weinig gerust. De lichaamsreacties tijdens de training werden volledig genegeerd. Een heel vervelende, doodse periode van 'gedwongen' rust is het gevolg. En je hebt het enkel aan jezelf te wijten ! Ook mentaal kan je afknappen. Na een zware trainingsperiode gevolgd door een reeks wedstrijden, kan je het hele loopgebeuren wel eens moe worden. Enkele symptomen : dagen na mekaar met tegenzin trainen, op wedstrijd plots je gezellen laten gaan omdat je je afvraagt waarom, beginnen wandelen op training... Een langere rustperiode dringt zich op. Een twee weken durende rust lijkt mij het absolute minimum, elk jaar opnieuw. Vele top lopers breiden deze tijd zelfs uit tot 6 weken waarin zij niet aan hun sport denken. Hoe feller je met je sport bezig bent, hoe langer de rust moet duren. Natuurlijk hoef je geen zes weken platte rust te nemen. Alternatieven genoeg, enkele lange wandelingen, fietsen, zwemmen of andere sporten beoefenen. Wel moet je deze activiteiten speels opvatten. Veertien dagen mountainbiken als een gek kan je niet beschouwen als een rustpauze voor een andere intense uithoudingssport.
(Door Willy Goossens en Professor dokter Kenny De Meirleir)
Professor Dokter Kenny De Meirleir, sportfysioloog aan de Vrije Universiteit van Brussel, werd op 19.01.l952 in Antwerpen geboren. In het Mechelse Pitzemburg volgde hij de afdeling Latijn-Wetenschappen. In die tijd speelde hij voetbal in het jeugdelftal van KFC Muizen. Na zijn atheneumtijd trok hij naar Amerika om er een jaartje 'pre-med' te volgen aan de Memphis State University; en dit als voorbereiding op zijn geplande artsenopleiding aan de VUB. In 1982 studeerde hij af als internist-cardioloog en trad hij toe tot het sportgeneeskundige team van dokter Hollmann van de Sporthochschule in Keulen. Sinds ettelijke jaren is dokter De Meirleir, medestichter van de Brussels Track Club, hoofd van de dienst Sportgeneeskunde van de VUB.
Lopen hoeft niet altijd prestatiegericht te zijn. Duizenden mensen binden geregeld de loopschoenen aan gewoon omdat ze het prettig vinden, of omdat ze overtuigd zijn van de gezondheidswaarde van lopen. Alles wijst er immers op dat een regelmatige fysieke activiteit die het hart laat werken op een economisch toerental voor ons organisme alleen maar voordelig kan zijn. Maar wat maakt lopen zo gezond ? Welke veranderingen gebeuren er in ons lichaam wanneer we regelmatig lopen ? Hoeveel en hoelang moet je lopen wanneer je enkel een gezondheidseffect nastreeft ? We gingen hiervoor te rade bij professor dokter Kenny De Meirleir, hoofd van de dienst Sportgeneeskunde van de VUB.
Er bestaan zoveel activiteiten waarvan de mensen beweren dat ze gezond zijn. Toch blijft lopen één van de meest aangewezen middelen om op een efficiënte en daarenboven goedkope manier een positief gezondheidseffect na te streven. Want gezondheid betekent veel meer dan alleen maar het gevoel niet ziek te zijn. In ons organisme spelen zich immers een aantal verborgen chemische processen af, die uiteindelijk over onze gezondheidstoestand zullen beslissen. "Met een goede stevige wandeling bereik je ook al wat, maar je zal nooit dezelfde trainingsstimulus bekomen", zegt dokter De Meirleir. "Vooral bij jonge mensen wordt tijdens het wandelen een onvoldoende hartfrequentie gehaald om in de intensieve trainingszone terecht te komen. Anders is het gesteld met oudere personen, die omwille van de slechte toestand van hun gewrichten niet meer kunnen lopen. Hier raden we uit gezondheidsoverwegingen wel een stevige staptraining aan."
POSITIEVE EFFECTEN
Lopen dus en meteen de eerste hamvraag: hoe intensief moet je trainen om een gezondheidseffect te bekomen ? " Een eenduidig antwoord is er niet. De minimale hartfrequentie hangt af van de staat van getraindheid. Wie al jaren loopt, zal naar een hogere frequentie moeten manoeuvreren dan een beginneling. Voor ongetrainden kunnen we toch deze vuistregel meegeven: 75 procent van het verschil tussen 220 en de leeftijd. Zo zal iemand van 45 jaar tijdens het lopen een frequentie van 130 moeten instandhouden." Welke gezondheidseffecten mogen we nu verwachten ? Als gevolg van een regelmatige looptraining spelen zich in het organisme een aantal gunstige processen af. Zo wordt het metabolisme gestimuleerd, is er een zeer gunstig effect op het lipidenprofiel en de insulinegevoeligheid (het lichaam hoeft immers minder insuline te produceren om eenzelfde effect te bekomen), stijgt de HDL-cholesterol (high density, de 'goede' cholesterol) en daalt de LDL-cholesterol (low density). Dan is er nog de verbetering van de cardiale efficiëntie, waarbij de daling van de hartfrequentie in rust een van de indicatoren is. Niets dan positieve effecten dus, ook op de schildklier. Na de inspanning wordt immers telkens een zuurstoftekort gecreëerd. Om deze te neutraliseren moeten extra calorieën aangevoerd worden, met een positieve stimulus van de schildklier als gevolg."
LICHAAMSGEWICHT
Wie met een progressieve looptraining start (minstens driemaal per week), zal vrij snel een zeker trainingseffect waarnemen. Van week tot week voelt men aan den lijve hoe de conditie bergopwaarts gaat. "Na enkele maanden volhouden is ook het gezondheidseffect best waarneembaar", weet De Meirleir. "Zo is er om te beginnen de gewichtsreductie. Als gevolg van de training verhoogt de lichaamstemperatuur zodat het calorisch verbruik en de schildklierwerking worden gestimuleerd. Dit proces werkt zelfs nog verschillende uren na de inspanning na. En er zijn soms spectaculaire resultaten waar te nemen. Zo kennen we een twintigtarige, die na anderhalf jaar zijn lichaamsgewicht van tachtig naar zestig kilogram zag dalen." Erg motiverend, uiteraard. De invloed van looptraining op het vetmetabolisme is onmiskenbaar. Zwaarlijvigheid brengt trouwens alleen maar narigheid mee. Vetophoping (bij de mannen vooral in de buikzone) is immers gecorreleerd met een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen. Om het ideale gewicht te berekenen, bestaan er tal van formules. Een ervan, de body massindex (BMI), is gemakkelijk uit te rekenen. Je deelt het gewicht (in kilogram) door het kwadraat van de lichaamslengte (in centimeter). Wie een coëfficiënt tussen 20 en 25 haalt, bevindt zich in de goede gewichtsklasse. Je kan ook het vetpercentage laten meten (via onderwaterweging). Dit percentage is normaal te noemen tussen 10 en 18%. Door het trainen wordt de opname van zuurstof bevorderd. Zo is een verbetering van de maximale zuurstofopnamecapaciteit, het welbekende VO2 max, een onomstootbaar feit. Zuurstof, daar draait het dus rond. "De zuurstof werkt inderdaad in op de in het organisme aanwezige substraten : koolhydraten en vetten. Bij een verhoogde opname van zuurstof kunnen grote hoeveelheden van deze substraten oxyderen, zodat er meer ATP (adenosine- trifosfaat) kan aangemaakt worden. Deze ATP dient als basisenergie om de spieren te laten samentrekken. De hele kettingreactie loopt evenwel over een hele reeks processen, die bij ongetrainden niet zo efficiënt zijn. Bij ongetrainden zal een groter deel van de suikers omgezet worden in zuren, voornamelijk melkzuur, waardoor slechts 3 ATP zal gevormd worden per mol glucose. Bij getrainde atleten zal dit proces leiden naar de vorming van 39 ATP per mol glucose. Een enorm verschil in rendement dus. Wanneer men de verhouding oxydatief/anaëroob met een procent kan verschuiven in de richting van het oxydatieve, zal men heel wat meer ATP kunnen produceren. Daar waar de cardiovasculaire aanpassing bij het lopen vrij snel tot stand komt, heeft men voor de metabole aanpassing (waardoor de enzymen in de spieren ervoor zorgen dat alles oxydatief beter verloopt) ettelijke jaren nodig. Om van een vierhonderdmeterloper een marathonloper te maken heeft men, om een optimaal rendement te bereiken, zeker zes tot acht jaar nodig. Het zijn aanpassingen die een continue training vragen en heel langzaam verlopen. Hun uiteindelijk doel bestaat erin heel kleine verschuivingen (maar met grote gevolgen) te verwekken in het metabolisme".
UITHOUDINGSVERMOGEN
Voor het uithoudingsvermogen is de samenwerking tussen de vitale organen en de spieren erg belangrijk. Het is daarbij de bedoeling zoveel mogelijk bloed naar de spieren te transporteren. 'Dat is ook zo. Wie zich in een stresstoestand bevindt, waarbij andere organen meer bloed gaan opeisen zodat de spieren minder van bloed voorzien worden, zal ook minder presteren. Dit is ook de reden waarom men bij warmere temperaturen een lager rendement haalt. Wanneer het warm is, vraagt ook de huid naar bloed om warmte te kunnen afvoeren. Dan kan er uiteraard minder bloed naar de spieren. De cardiovasculaire fysiologie leert ons dat het hartdebiet kan stijgen van 5 liter/minuut in rust tot 25 liter/minuut in inspanning. In rust gaat 20% bloed (één liter dus) naar de spieren. Tijdens het lopen wordt een veel hoger percentage (88%) door de spieren opgeëist. Wanneer nu ook de huid relatief meer bloed vraagt, zal de prestatie op uithoudingsgebied er zeker onder lijden. Kleine veranderingen spelen een enorme rol".
CHOLESTEROL
Moet men nu een groot aantal kilometers bij elkaar lopen om een positief cardiovasculair en metabool effect te halen ? Wanneer we het onderzoek van professor Kokkinos van de universiteit van Georgetown (Washington) onder de loep nemen, stellen we een aantal merkwaardige dingen vast. Kokkinos onderzocht 2.906 personen, allen niet-rokers en veertigers. Hij deelde de testpersonen in zes groepen in. De eerste groep trainde nooit, de tweede groep 5 km/week, de derde 14 km/week, de vierde 19 km/week, de vijfde 27 km/week, de zesde 50 km/week. Kokkinos stelde na afloop van de test een verhoging vast van de HDL-cholesterol (de goede cholestertol, die bescherming biedt ten aanzien van hartaandoeningen) vanaf een kilometer omvang van 11 per week. Deze verhoging hield aan tot 23 km per week. Van dan af trad er een stabilisatie op van de HDL-waarde. Hetgeen betekent dat driemaal per week een halfuurtje lopen , voldoende zou zijn voor de gezondheid. Dokter De Meirleir komt ongeveer tot hetzelfde besluit. "Wie bijvoorbeeld iedere dag tien minuten loopt, haalt zeker rendement uit zijn gezondheidstraining. Optimaal is een omvang van 30 km per week. Wanneer men méér loopt, zal de HDL-waarde niet verder meer wijzigen . Wie het aantal gelopen kilometers per week van 30 tot 90 doet stijgen, zal qua gezondheidswaarde geen verdere significante winst boeken, tenzij de persoon in kwestie door dat hoger volume gaat vermageren en er op die manier winst uit de operatie wordt gepuurd. Trouwens, eens men het aantal kllometers gevoelig verhoogt, stijgt ook het risico op blessures, met alle gevolgen vandien. Driemaal 8 tot 10 km per week in de trainingsintensieve zone lopen, is voor de gezondheid ideaal. Natuurlijk kan je bij bepaalde marathonlopers nog hogere HDL-waarden aantreffen, maar hier spelen andere additieve en motiverende factoren een rol. Marathonlopers gaan immers veel beter op hun voeding letten en streven naar een ideaal lichaamsgewicht."
OSTEOPOROSE
Kan een veertiger die met looptraining start, twintig jaar lang veertig blijven ? Of anders gezegd, is lopen uiteindelijk een soort levenselixir ? "De effecten van de looptraining moeten nu ook niet overdreven worden", waarschuwt De Meirleir. "Het genetische aspect speelt namelijk een heel grote rol. Wanneer iemand van tachtig nog steeds in blakende gezondheid verkeert, ligt dat voor 70 % aan zijn biologisch materiaal en voor 30% aan de wijze waarop hij geleefd heeft. Daarom is het belangrijk dat men vanaf een bepaalde leeftijd geregeld op medisch consult komt. Jammer genoeg zetten diegenen wiens gezondheid het meest in gevaar is, de stap pas wanneer het al vijf voor twaalf is . En dan hebben we het nog niet alleen over mogelijke cardiovasculaire problemen. Er bestaan in onze samenleving immers nog andere sluipende kwalen. Zo is bij de vrouwen boven veertig osteoporose een van de meest onderschatte aandoeningen. Looptraining in combinatie met bepaalde medicatie (oestrogenen of een substitutie laat toe de osteoporose te stabiliseren. Om de botsterkte te behouden, is het essentieel de druk op de botten te onderhouden. Daar weten de ruimtevaarders van mee te spreken. De afwezigheid van zwaartekracht is immers de remmende factor om heel lange ruimtereizen te ondernemen.
BLOEDDRUK
De bloeddruk wijst de drukverhogingen in de slagaders zelf, waarbij het hart de rol van drukpomp speelt om de bloedsomloop in gang te houden. Het bloed moet tegen een bepaalde weerstand in de kleine aders gepompt worden. Tijdens de contractie van de hartspier is de bloeddruk het hoogst. Men meet dan de systolische druk. Na de contractie wordt de hartspier terug slap en wordt de linkerhartkamer met bloed gevuld. Op dat moment meet men de diastolische druk. Vanaf 145 mm Hg systolisch en 90 mm Hg diastolisch spreekt men van hypertensie. Toch is een verhoogde bloeddruk geen ziekte op zichzelf, maar een uitdrukking dat er iets niet goed functioneert. Meestal is de onderliggende oorzaak een stoornis in de stofwisseling. "De meeste hypertensies zijn niet direct bij de pathologieën te klasseren" , verzekert De Meirleir. "Ze staan vaak in relatie met een insulineresistentie door overgewicht. Dergelijke hypertensies zijn dan ook indirect door sportbeoefening te beïnvloeden. Hypertensie moet in de eerste plaats multifactorieel benaderd worden. Dan pas kan men positieve resultaten boeken." Krijgt het lichaam nog de kans om zelf te reageren op bloeddrukverlagende invloeden, wanneer men medicatie tegen hoge bloeddruk inneemt? " Alles hangt van het geneesmiddel in kwestie af. Bij de betablokkers bijvoorbeeld, gaat men bewust de receptoren van de catecholaminen blokkeren. Stopt men de medicatie, dan onstaat er een rebound-effect en gaat de bloeddruk pijlsnel de hoogte in. Andere geneesmiddelen vertonen dat effect in mindere mate, maar zijn ook minder efficiënt." Nu zal looptraining alleen het probleem niet oplossen. Maar is het mogelijk dat deze geneesmiddelen na verloop van tijd kunnen afgebouwd of zelfs weggelaten worden ? "Dit hangt natuurlijk af van de ernst van het probleem. Bij iemand die met twintig kilogram overgewicht kampt en betablokkers voorgeschreven krijgt, zal zoiets perfect mogelijk zijn wanneer de man of vrouw in kwestie zijn levensstijl helemaal omgooit en vooral actief gaat bewegen."
HYPERTENSIE
Niet iedere sport is aangewezen voor de normalisatie van de bloeddruk. Het zal wel duidelijk zijn dat bij het gewichtheffen een hoge inzet van de krachten en de drukademing niet ideaal zal zijn. Van zwemmen wordt dan weer beweerd dat de horizontale ligging in het water, de druk van het water op het lichaam en de vernauwing van de bloedvaten omwille van de lage watertemperatuur niet zo geschikt zijn om een therapeutisch effect te bekomen. "Zwemmen is wel een geschikte sport voor wie met hypertensie kampt", zegt De Meirleir. "Tijdens de zweminspanning wordt immers geen stijging vau de lichaamstemperatuur waargenomen en stijgt de bloeddruk amper. Anderzijds kan men zeggen dat door de koude de schildklier wat gestimuleerd wordt, waar door na de inspanning een hongergevoel ontstaat. Daarom wellicht is zwemmen niet direct de ideale therapie te noemen. Maar ook lopen heeft slechts een uiterst miniem effect op de bloeddruk. Door het diuretische effect wegens de verhoogde eliminatie van natriumchloride, verlaagt de bloeddruk wel vlak na de training, maar acht uren later heeft deze weer zijn vorige positie ingenomen. Er bestaan zovele mogelijke oorzaken voor verhoogde bloeddruk zoals stress, de toestand van de bloedvaten en de voeding, dat behandeling niet zo eenvoudig is. Bloeddruk is trouwens geen constante. Tijdens de nacht hebben de meeste hypertensie patiënten een normale bloeddruk. Daarom heeft het geen zin geneesmiddelen voor te schrijven die de bloeddruk 24 uur lang normaliseren. Antihypertensiva zijn vooral overdag nodig. Ook de elasticiteit van de aderen speelt een rol. Hier zal ook een looptraining weinig invloed kunnen op uitoefenen. Wanneer er in de aderen verhardingen werden gevormd door calcium of vetten, kan je moeilijk reversibiliteit verwachten."
HARTFREQUENTIE
Een van de gevolgen van een regelmatige loopptraining is de verlaging van de hartfrequentie in rust. "In extreme gevallen werden 's nachts heel lage cijfers genoteerd", haalt De Meirleir aan. "Miguel Indurain haalde 28, Eddy Merckx 26, bij gewezen uurrecordhouder Francesco Moser werd 's nachts een sinusale hartfrequentie van 21 genoteerd. Dergelijke lage cijfers komen voor bij extreem grote sportharten, die een langere tijd nodig hebben om zich te vullen. Bij onze normaal getrainde duursporters worden niet zo'n lage waarden waargenomen. Bij een onderzoek bij vijftig personen dat we hier in de VUB uitvoerden, allen duursporters tussen dertig en vijftig, werd bij een kleine groep (minder dan 25%) een frequentie iets lager dan veertig vastgesteld. Natuurlijk hebben we er alle belang bij dat de hartfrequentie in rust laag blijft. In heel wat studies is toch gebleken dat een verhoogde hartslag met een verhoging van de cardiovasculaire complicaties samengaat."
OVERTRAINING
Men kan natuurlijk ook verkeerd trainen, zeker wanneer men geregeld de anaërobe drempel overschrijdt. "Klopt. Bij overtraining creëert men een negatieve stikstofbalans. Men gaat meer eiwitten afbreken dan men er aanmaakt. Wanneer men met looptraining start, verliest men niet direct lichaamsgewicht, omdat men ook rekening moet houden met de omzetting naar spiermassa. Trainen stimuleert namelijk de aanmaak van eiwitten. Wie echter constant in het rood traint, bekomt het tegenovergestelde effect. Men verbrandt uiteindelijk zijn eigen eiwitten, zodat men tussen twee trainingen niet meer In staat is te recupereren. Beginnelingen zullen uiteraard sneller in het rood terechtkomen dan getrainde atleten. Maar daarvoor bestaat er gelukkig een probaat middeltje. Wanneer men in staat is met een looppartner of een begeleider op de fiets een normale conversatie te voeren is er niets aan de hand. Een hartslagmeter zal hier weinig baat bijbrengen. Bij heel wat ongetrainden stijgt de polsslag immers vrij snel naar hoge waarden (160 - 170). Wanneer men na enkele minuten nog altijd kortademig is, blijft men in de weinig aanbevelenswaardige anaërobe zone, waar het trainingseffect uitblijft. Op zich niets gevaarlijks, maar de volgende dag zal men stijf zijn, waardoor de recuperatie moeilijk vlot. Wie de bedoeling heeft driemaal per week te lopen, moet ervoor zorgen dat hij tussen de trainingen in voldoende recupereert. Een pleidooi meteen voor een voorzichtige aanpak en een geleidelijke opbouw met een schema waarin lopen en stappen mekaar afwisselen." Maar uiteindelijk loont het de moeite en heeft men een vlijmscherp gezondheidswapen in de hand tegen allerlei aandoeningen. Lopen mag men trouwens zijn hele leven lang. Zeer zelden (tenzij zware biomechanische schade) wordt het lopen verboden. De contraindicaties zijn minimaal. Toen men dokter Van Aaken vroeg tot welke leeftijd men mocht lopen, antwoordde deze lakoniek : tot drie dagen voor je dood.
MARATHON
Is marathonlopen gezond te noemen? "Op geen enkele extreme sport kan je het etiket 'gezond' kleven. Op een bepaald ogenblik wegen de nadelen zwaarder door dan de voordelen. Wie geen schade aan de gewrichten wil en enkel een gezondheidseffect nastreeft, moet het zoals reeds aangehaald bij 30 km per week houden. Enkel zij die biomechanisch helemaal in orde zijn en hun inspanningen goed hebben gedoseerd, goed recupereren en veel anti-oxydantia innemen, zullen zonder problemen marathon lopen. Bij hen zal de schade minimaal zijn. Een natuurlijke selectie als het ware." Hoe zit het dan met de marathonmuur, de klop na de dertigste kilometer? Kan je hier nog van gezonde activiteiten spreken ? De zogezegde overgang van de suiker- naar de vetverbranding ? "Je kan hier moeilijk van een echte overgang spreken. Er blijft altijd een bepaalde hoeveelheid suiker aanwezig, zoniet komt de atleet in een toestand van hypoglycemie terecht en mag hij uitgeteld de handdoek werpen. Na 30 km is de grote reserve aan koolhydraten uitgeput en wordt er voornamelijk op de verbranding van vet overgeschakeld. Dit fenomeen is echter perfect te trainen door de zogenaamde vetlopen in het trainingsprogramma in te schakelen. Na de avondtraining eet men niet meer en de volgende ochtend traint men nuchter, voor het ontbijt dus. Op die manier creëert men de toestand van de dertigste kilometer. Er zijn op dat ogenblik geen koolhydraatreserves meer voorhanden, zodat het lichaam verplicht wordt bijna uitsluitend beroep te doen op de vetten. Omdat vetten qua energievorm een veel lager rendement hebben, is men tijdens een vetloop verplicht een stuk trager te lopen, wat op zich een goede zaak is. Voor veel mensen is deze trainingsvorm heel gezond omdat deze zondermeer leidt naar gewichtsreductie. Ook leren ze op bepaalde momenten hun vetten te oxyderen. Dit is ook nuttig buiten de sport, omdat het lichaam dit jammer genoeg niet meer gewoon is. De vastentijd van vroeger had zeker een nuttige fysiologische basis." Voor wie interesse heeft voor trainingsbegeleiding en -advies werd enkele jaren geleden het BLITS opgericht (Brussels Laboratorium voor Top sport). Info: 02/629.22.22.
IMMUUN-DE PRESSIE
En hoe zit het dan met de winterse verkoudheden? Vormen zij een contra indicatie ? "Lopen met een verkoudheid mag gerust", aldus De Meirleir, "alleen wanneer er zich geen koorts manifesteert. Jammer genoeg helpt het lopen in dat geval helemaal niet de verkoudheid te genezen. Meer nog : de lokale beschermingsmechanismen tegen de mucosa en de slijmvliezen verliezen heel wat van hun mogelijkheden onmiddellijk na de inspanning. Er bestaat zelfs een bepaald immunologisch verband tussen sportbeoefening en respiratoire infecties. Tijdens de dagen die op een marathonloop volgen zijn de atleten veel gevoeliger voor verkoudheden. Hoe sneller men gelopen heeft, hoe hoger de gevoeligheid. In de wetenschap heeft men het dan over een immuundepressie kort na inspanning. Dadelijk onder de mensen komen, wanneer men vrij intensief getraind heeft, leidt tot een verhoogde kans op infecties. Denk bijvoorbeeld aan de atleten die na de marathonloop nog in een afgeladen zaal een persconferentie dienen te geven. Wie 's avonds hard getraind heeft, blijft de eerstvolgende uren beter knusjes in familieverband. Want pas na een tijdspanne van acht uren is de depressie uitgewerkt. Wie echter in de voorbereidingsperiode van een marathon 's morgens nog een stevige training doormaalt en dan naar het werk trekt en met heel wat mensen in contact komt, maakt meer kans op een respiratoire infectie. je ziet het ook regelmatig in het olympisch dorp : hard getraind, wat extra stress, heel wat mensen bij elkaar en het is zo gebeurd."
Bij buitenactiviteiten in winterweer kunnen onderkoelingsverschijnselen (hypothermie) optreden. Het hoeft hiervoor helemaal niet zo koud te zijn. Zo kunnen onderkoelingsverschijnselen al optreden bij temperaturen van 15 graden Celsius en lager. Het risico wordt namelijk niet alleen bepaald door de temperatuur, maar ook door de combinatie met windsnelheid. in vaktaal de wind-chill factor genoemd. Een lage buitentemperatuur, wind en winddoorlatende kledij kunnen het lichaam zo sterk afkoelen dat de geproduceerde warmte tijdens sport onvoldoende is. Skiën bij een buitentemperatuur van 1°C en bij windsnelheid (ten opzichte van het lichaam) van 32 km/u voelt bv. aan als 15°C. Bij een buitentemperatuur van 12°C wordt dit reeds 32°C. Bij zulke temperaturen komt men in de gevarenzone voor vrieswonden. Regen vergroot de kans op het ontstaan van onderkoelingsverschijnselen, doordat dit het isolerend vermogen van veel soorten kleding negatief beïnvloedt. Maar ook bij langzame sporten zoals bv. wandelen is een adequate bescherming tegen de kou en de wind een noodzaak. Vooral kleine kinderen die tijdens een wandeling op de rug van de ouder gedragen worden en dus zelf geen inspanning leveren, moeten zeer goed ingepakt worden. Hun warmteproductie ligt veel te laag om gedurende lange tijd te vertoeven in een extreem koude omgeving. En bovendien hebben kinderen relatief gezien meer huidoppervlak in verhouding tot het lichaamsvolume, waardoor ze ook meer warmte verliezen. Vooral via het hoofd dat in verhouding tot de rest van het lichaam relatief groot is. Elk jaar worden er in de wintersportgebieden kleine kinderen in ziekenhuizen opgenomen met hypothermie-verschijnselen. Ook wanneer men door bv. een ongeval of pech langere tijd geïmmobiliseerd raakt en enige tijd onbeweeglijk blootgesteld wordt aan weer en wind, kunnen onderkoelingsverschijnselen optreden. Ouderen lopen een verhoogd risico onderkoeld te raken. Naarmate het lichaam ouder wordt, is het minder goed in staat bij koud weer op temperatuur te blijven. Ouderen hebben bovendien minder gevoel voor kou en merken niet altijd dat hun lichaamstemperatuur daalt.
Alarmsignalen De effecten van een onderkoeling zijn naargelang de ernst ervan meer of minder uitgesproken. De normale kerntemperatuur schommelt rond de 37°C, maar op andere plaatsen bv. de handen kan deze veel lager liggen. Hypothermie slaat echter alleen op de centrale lichaamstemperatuur die onder invloed van blootstelling aan koude daalt. Meestal ontwikkelen de symptomen zich in de loop van enkele uren of dagen, maar iemand die is blootgesteld aan koud water of harde wind, kan in enkele minuten onderkoeld raken, ook al voelt hij de kou zelf niet.
Fase I : Afweerfase De kerntemperatuur van het lichaam daalt onder de 35°C Symptomen - Koude, bleke huid. - Normaal bewustzijn, soms licht verward - Rillen, klappertanden - Pijnlijke gewaarwording in handen en voeten - Onregelmatige hartslag - Stijging van de bloeddruk - Vertraagde ademhaling
Fase II : Uitputtingsfase De kerntemperatuur daalt verder en ligt tussen 33 en 27°C. Bijkomende symptomen - Verminderd bewustzijn, slaperigheid - Verstijfde spieren (rillen en klappertanden stopt) - Pijn verdwijnt - Trage, onregelmatig hartslag - Oppervlakkige en onregelmatige ademhaling
Fase III : Verlammingsfase De kerntemperatuur daalt onder de 27°C Symptomen - Diepe bewustloosheid - Geen reflexen, algehele spierverslapping - Geen pupilreactie - Zeer zwakke hartslag - Zeer trage ademhaling
Bij de eerste tekenen van onderkoeling moet men verdere afkoeling vermijden. - Blijf bewegen en zoek beschutting tegen de koude - Natte kleding wordt indien mogelijk verwisseld voor droge of minstens drooggewrongen en terug aangedaan. Daarnaast moeten vooral het hoofd en de nek goed warm gehouden worden. Desnoods moet men met het eigen lichaam het slachtoffer trachten warm te houden. - Een geleidelijke opwarming is nodig omdat het koude bloed zich slechts langzaam mag mengen met het warmere bloed van de lichaamskern, zoniet loopt men het risico op hartritmestoornissen. Het nemen van bv. een warm bad of een warme douche is dus niet aangeraden. Langzaam opwarmen (bv. in bed onder de dekens) is meer aangewezen. - Een warme, suikerrijke (alcoholvrije) drank kan ook verlichting van de symptomen brengen. - Geef geen alcohol, omdat dit de toestand kan verergeren. - Is de toestand van het slachtoffer ernstig (bv. bewusteloosheid), dan kan men best zo snel mogelijk medische hulp inroepen. Ernstig onderkoelde mensen moeten op de intensive care van een ziekenhuis langzaam worden opgewarmd.
na 10 dagen niet te hebben gelopen , was het vandaag de eerste dag terug bij ons in het straat zag ik hier en daar wat witte plekken , toch besloot ik te gaan lopen
de eerste straat die ik in draaide zag gewoon wit (op de baan en voetpad), rustig aan naar het bos lopen dacht ik , omdat de sneeuw in onze tuin toch zo goed als weg was!
in het bos aan komen zag ik dat er nog heel wat aangevroren sneeuw lag, langs de kant van de paden was het beter ik liep een rustig tempo en zou wel zien hoe het veder verliep
alles heeft zich op 10 meter afgespeeld , ineens voelen ik terug pijn en kort daarna een stekende pijn ik wist direkt dat het over en gedaan was en dit misschien voor een tijdje
het rare aan alles is dat ik bijna 2,5km gelopen heb zonder maar iets te voelen en ineens was het daar,was het nog zwak en heeft het te veel moeten corrigeren in de sneeuw?
het spijtige aan heel de zaak is,dat door zo stomme val een heel jaar opgebouwde training misschien verloren is !!!!
juist nadat dit gebeurt was zat mijn moed heel diep , omdat ik voor volgend jaar toch een beetje doelen had en ik weet dat dit enkele weken gaat duren !!!!
nu ik dit allemaal aan het intikken ben en dacht dat dit misschien voor een tijdje het laatste verslagje zou zijn kwam mijn moed een beetje terug , gewoon laten genezen en terug beginnen het is omdat ik zo graag loop en dit is het belangrijkst
ik gaan proberen morgen eens buiten te komen , rustig lopen we zien wel wat het wordt !!!! heb er nog een verkoudheid bij ,beetje keelpijn; niet zo erg
PRETTIGE KERSTDAGEN EN EEN GELUKKIG NIEUWJAAR 2010 !!!!!
DENK AAN EEN DING WAT NU NIET IS KAN MORGEN KOMEN !!!!
de val van dinsdag avond is niet zonder gevolgen gebleven , zit met een verrekking ( misschien klein scheurtje) rechter kuit
we zijn vandaag met gezin naar park den brandt geweest, bij het minste kracht op de kuit voel ik het nog altijd !!!! van lopen is nog geen spraken de loop met collega's zal ik dan spijtig genoeg moeten afzeggen !!
van avond beginnen lopen bij min 2 °, was goed aan gekleed heb gewoon op gevoel gelopen ben spijtig genoeg moeten stoppen met lopen , een eerste maal heb ik me nog kunnen recht houden
de 2 de maal niet meer en ben gevallen , ben in een lint getrap met mijn2 voeten , omdat ik recht vooruit keek, en juiste was aan het versnellen !! het strafste is dat het goed verlicht was , ben op mijn 2 handen gevallen , er is ook iets in mijn rechter kuit geschoten , hoop dat het niets erg is
toer gansbroeckstraat - sas wintam- wintam - coolhem
hallo
garmin deed in begin weer een beetje raar, maar op zo een afstand geeft dat niet zo veel van morgend mijn lange duurloop gedaan van 20,5 km ik was goed aan gekleed, heb in feiten nooit koud gehad , voelde wel dat het op de dijk fris was
vandaag weer een stap in de goede richting gedaan en dit zeker mentaal, 2,5 uur gelopen wel tegen een zeer laag tempo maar dat is bij deze training ook het doel ik ben feiten nooit in problemen geweest , na 15 km dacht ik dat er een probleem zou zijn, even had ik wat pijn aan linker voet, daar heb ik nog nooit last gehad , maar was zo weer weg
zou het misschien de aanpassing van de spieren en pezen kunnen zijn ? deze vraag stel ik me maar goed deze week kunnen we heel goed afsluiten met een week totaal van 42 km volgende week zal het weer iets minder zijn , dan zal de lange duurloop iets korte zijn, ook omdat ik dan weer een andere toer zal lopen
Een goede manier om je fysieke conditie te testen is de 12-minutentest of de zg. Coopertest, genoemd naar de Californische fitnessgoeroe dr. Kenneth Cooper. De test is afgeleid uit laboratoriumproeven waarbij men het zuurstofgebruik voor precies gekende arbeidsvolumes bepaalde. Door het aantal meters dat je in een bepaalde tijd lopend aflegt, kan je berekenen hoe het gesteld is met je conditie.
De test:
Je loopt (en wandelt eventueel) gedurende 12 minuten zonder op je adem te trappen. Als je buiten adem raakt, moet je even vertragen tot je weer op adem komt. Het is de bedoeling zo veel mogelijk meters af te leggen in die 12 minuten. In onderstaande tabel kan je aan de hand van het afgelegde aantal meters je conditie aflezen.
Ideaal doe je de test op een speciaal aangelegde Cooperbaan waar met borden of paaltjes de preciese afstand is aangeduid. Maar je kan ook zelf een Cooperbaan improviseren. Zet op een grasveld op een speelplaats in een cirkel met een diameter van 50m 6 paaltjes of verkeerskegels op 25 m van elkaar. Zo krijg je een circuit van 150 m en kan je rondjes beginnen lopen. Je telt het aantal rondjes en na 12 minuten meet je de nog resterende afstand tot het volgende paaltje. Nog eenvoudiger is dat iemand met je meefietst en op zijn kilometerteller de afgelegde afstand volgt.
Voorzorgsmaatregelen
De Coopertest is niet geschikt voor mensen die geen of zeer weinig lichaamsbeweging hebben. Wil je de test toch doen, dan moet je gedurende minstens 6 weken drie keer per week gedurende 20 à 30 minuten wandelen, fietsen of lopen.
Nadat je de test hebt gedaan, loop je best nog enkele minuten uit om het lichaam de kans te geven te bekomen van de inspanning.
Vandaag de dag word je in tljdschriften en boeken overstelpt met wijze trainings raadgevingen. Toch worden er door joggers en atleten nog een hele reeks vermijdbare fouten gemaakt, die je in plaats van in de zevende atletiekhemel naar de wachtkamer van de sportdokter brengen. Samen met Johan Roeykens, als sportwetenschapper verbonden aan het Brussels Laboratorium voor Inspanning en Topsport, maken we nog eens een roundup over wat mag en niet. In dit overzicht komen zowel de toplopers als de beginners aan hun trekken. Met als eerste vraag: Hoe belangrijk Is het kennen van zijn persoonlijk omslagpunt ?
Ter herinnering : het omslagpunt wordt meestal bepaald aan de hand van een lactaattest en situeert zich gemiddeld rond een lactaatgehalte van 4 mmol/l. Men spreekt ook van omslagpols, anaëorbe drempel of buigpunt van de lactaatcurve. Boven deze zone werken, betekent onvermijdelijk in het rood gaan, omdat de aanvoer van zuurstof onvoldoende wordt om de functie van de spier in stand te houden. Wanneer je op training in de buurt van het omslagpunt komt, wordt het spreken met een partner almaar moeilijker. Eén van de grote trainingsdoelstellingen bestaat erin deze situatie zo lang mogelijk uit te stellen. "'Een omslagpunt is zeer belangrijk vanaf het moment dat je op een bepaald niveau werkt" stelt Roeykens. "Bij joggers, die slechts een paar keer per week buiten komen, is deze parameter uiteraard van minder betekenis. Wie weinig traint, heeft er geen baat bij lactaattesten te laten uitvoeren. Pas wanneer je beter of meer gestructureerd wil trainen, spelen de verschillende loopintensiteiten een belangrijke rol. Het omslagpunt wordt belangrijk wanneer je in je programma naast je gewone duurloop ook een stuk intensiever wil werken. Het omslagpunt zal dan een uitstekende referentie zijn om te bepalen wanneer je in weerstand (lichte of zware), of in uithouding traint. De meeste beginners begaan echter de fout te lopen tot aan een intensiteit die hen in het rood brengt, maar dan is het uiteraard te laat om nog bij te sturen. Wie geregeld in competitie uitkomt, mag deze fout zeker niet maken. Daarom is het interessant de snelheid of de hartfrequentie te kennen die overeenkomt met het omslagpunt.
Weerstand
Welke atleten moeten af en toe toch boven het omslagpunt trainen ? "Sowieso zal iedereen die competitie loopt, zonder uitzondering, met hogere snelheden in contact moeten komen en in weerstand moeten kun nen gaan. De afstand die je in competitie loopt, speelt hierbij een essentiele rol. Marathonlopers zullen voor 99% in uithouding trainen en slechts 1% in weerstand. Een 5000 meterloper daarentegen moet tijdens de laatste kilometers heel wat in weerstand moeten kunnen gaan. Hoeveel procent men nu in uithouding en in weerstand moet trainen, hangt af van persoon tot persoon. Daar zijn wel richtinggevende tabellen maar geen exacte formules voor. Bij het opstellen van een trainingsschema moet je eerder zoeken welke zwakke punten er verbeterd moeten worden. Of iemand gemakkelijk weerstand aankan, heeft trouwens veel te maken met de fysionomie van zijn lichaam, of hij snelle dan wel trage spiervezels heeft. Belangrijk is ook te weten hoe zijn omslagpunt zich situeert ten opzichte van zijn maximale hartfrequentie. Pas op basis van die gegevens kan men zeggen dat iemand nood heeft aan specifieke weerstandstraining. Topatleten kennen hun lichaam doorgaans zo goed, dat ze zelf wel weten wanneer ze in in uithouding of weerstand trainen. Bij dergelijke atleten moet je trouwens voorzichtig zijn om te veel te focussen op een bepaalde hartfrequentie of snelheid. Het gevoel van de dag blijft immers een belangrijk gegeven voor het bepalen van de trainingsintensiteit. Enerzijds zijn er de objectieve wetenschappelijke kenmerken, maar daarnaast is er het pure gevoelsmatige, waarmee toch ook rekening moet gehouden worden. Het optimum ligt ergens tussen beide in. Daarom is het verkieslijk dat wetenschappers hun atleten niet alleen in een labo observeren, maar ook op het terrein. Dan alleen kan de opvolging van de training optimaal verzekerd worden. Maar dat is uiteraard in de eerste plaats een kwestie van tijd en middelen."
Berekenen omslagpols
Kan men de waarde van de omslagpols statistisch bepalen? Zonder lactaattesten dus. "Uit wetenschappelijke gegevens is bekend dat een getraind atleet zijn omslagpunt gemiddeld op 90% van zijn maximale hartfrequentie zal terugvinden", stelt Roeykens. "Laten we het voorzichtig bij een marge van 85 tot 95% houden. Bij wielrenners vinden we het omslagpunt doorgaans op 80% van de maximale waarde. Getrainde wielrenners gaan naar 85 tot 90%, maar die percentages zijn eerder uitzonderlijk. Een grove schatting van het omslagpunt is dus zeker mogelijk. Ook de loopstijl en de looptechniek beinvloeden dit cijfer wezenlijk. De biomechanica is in dat oogpunt zeker niet te verwaarlozen. Wanneer je niet efficient loopt, zal je ook veel sneller het omslagpunt bereiken. Voor iemand die pas met een loopprogramma gestart is kan men volgende algemene raad meegeven: overschrijd op een vlakke ondergrond de 80% van je maximale polsslag niet."
Ken je lichaam
"Beginners zouden in de eerste plaats een balans moeten opmaken. In de zin van : wat is voor mij haalbaar? De vraag die uiteindelijk iedereen moet kunnen beantwoorden is : hoe goed ken ik mijn lichaam ? Op dat punt kunnen bewegingswetenschappers (zoals licentiaten L.O- en kinesitherapeuten) een heel belangrijke inbreng hebben. Wie van in het begin met een verkeerde rughouding loopt, zal vroeg of laat met rugklachten kampen. Hoe vaak stelt men niet achteraf vast hoe verkeerd men getraind heeft. Het is niet omdat je cardiovasculaire systeem je progressie goed volgt, dat je automatisch goed bezig bent. Preventie blijft zeker in de loopsport een zeer belangrijk element. Het grote probleem is dat men doorgaans pas optreedt wanneer de blessures zich al gemanifesteerd hebben. Dan pas stelt men niet zonder weemoed vast wat men al die maanden of jaren gemist heeft. Het is niet omdat je met een bepaalde formule bezig bent, dat die formule ook op jezelf van toepassing is. Zo zie je in de boekjes vaak de stelregel: de maximale polsslag komt overeen met 220 min leeftijd. Maar hoe zeker ben je dat deze eveneens voor jou het geval is ? Wanneer je je dan hierop baseert om je omslagpunt uit te rekenen, kan je er een flink stuk naast zitten."
Beginners
"Wanneer op je parcours een heuvel voorkomt, gaat je polsslag onvermijdelijk naar omhoog. Beginners zullen op de minste heuvel zelfs vrij snel verzuren. Bergop lopen gaat immers gepaard met een stijging van je lactaatwaarden. Daarom wordt aan beginners de raad gegeven een parcours uit te kiezen dat zo weinig mogelijk hindernissen bevat. Je lichaam zal het sowieso al moeilijk genoeg hebben om zich aan te passen aan hetgeen ervan gevraagd wordt. Loop daarom in het begin niet te hard van stapel en wissel geregeld van lopen naar stappen. Eens je een uur continu kan lopen - er bestaan voldoende schema's voor beginners die je na verloop van tijd zover kunnen brengen - kan je naar een verdere begeleiding stappen om andere doeleinden waar te maken. Voor mensen dle ouder zijn dan veertig wordt daarenboven een medisch onderzoek in een inspanningslabo warm aanbevolen. Zeker wanneer je gedurende lange tijd helemaal geen sport beoefend hebt. Lopen is immers een activltelt dle met een zware biomechanische belasting te maken heeft. Gewrichten, spieren en pezen worden tijdens een looptraining serieus op de proef gesteld. Het lichaam moet deze belasting ook aankunnen. Daarom is in de aanvangsfase een frequentie van maximaal driemaal trainen per week meer dan voldoende. Ook een juiste keuze van het type loopschoen is voor een beginner erg belangrijk. Gelukkig wordt vandaag de dag niet meer met tennispantoffels gejogd, maar het is even erg wanneer je met een verkeerde loopschoen opgezadeld zit. Voor loopspeciaalzaken is op dit vlak een belangrijke rol weg gelegd. Toch nog dit : wanneer je werkelijk van nul moet beginnen, is het aan te raden vooraleer te joggen eerst te fietsen en te wandelen, sporten waar de biomechanische belasting een flink stuk lager ligt. Pas wanneer je na een aantal weken of maanden de eerste fysiologische effecten van je training waarneemt, kan je joggen inschakelen. Met joggen wordt uiteraard niet hardlopen bedoeld. Ofwel loop je alleen, ofwel met een groep andere beginners van dezelfde waarde. Iemand willen volgen die een flink stuk sneller is, heeft geen enkele zin. Het is de bedoeling een inspanning te leveren die je aankan, niet enkel op mentaal niveau, maar voornamelijk op het niveau van het hart, de longen, de pezen, de spieren en de gewrichten.
Lactaatproductie
Om efficient te werken, moet er fysiologisch een bepaalde lactaatproductie zijn. "Je kan daar bij beginners moeilijk waarden aan vastkleven. We kennen allemaal wel de standaardcijfers van 2 en 4 mmol/l, de zone waarin demeeste trainingsarbeid geschiedt. Een beginner zal automatisch rond de4 mmol/l werken. Het omslagpunt wordt immers zeer snel bereikt, met hyperventilatie als gevolg. Beginners gaan automatisch verzuren.Op het einde van training wordt zelfs 5 tot 6 mmol/l bereikt. Daarom hebben bij beginners lactaattesten geen zin. Wel kan je als raad meegeven tijdens de training onder een bepaalde hartfrequentie te blijven. Een schema voor beginners dient enkel om het lichaam (voornamelijk de spieren) efficient te laten omspringen met de koolhydratenvoorraad. Wie wil vermageren, komt daarom in het begin wat bedrogen uit. Het lichaam verbrandt tijdens de training geen vetten, maar koolhydraten. Tenzij de inspanningsintensiteit zo laag ligt en deze zo lang aangehouden wordt, dat het lichaam toch naar de verbranding van vetstoffen overschakelt."
Variatie in de training
"Voor wie ongeveer elke dag loopt en een wekelijks volume in de buurt van 80 km bereikt, is de variatie in de intensiteit en de duur van de training van enorm belang. Zeker wanneer er nog bepaalde objectieven nagestreefd worden : je besttijd verbeteren of in een of andere jogging je beste vriend verslaan. Bij een recuperatie training, waarbij je maximaal een uur lolsloopt, ontstaat een lactaatgehalte rond 1,5 mmol/l. De polsslag neemt daarbij waarden aan die schommelen rond 60% van de maximale pols. Ga je over naar de lange duurlopen, dan zal het lactaatgehalte in de buurt van 2 mmol/l komen, een waarde die aangezien wordt als de aërobe grens. Bij de voorbereiding van een marathon kunnen deze lange duurlopen tot 35 km opgevoerd worden. De polsslag mag dan nlet meer bedragen dan 70 % van de maximale hartfrequentie. Vervolgens is er de extensieve duurloop, waarbij het lactaatgehalte tussen 2 en 4 mmol/l schommelt. De polsslag stijgt nu naar 80%, van de maximale pols. Bij een intensieve duurloop, waarbij je polsslag zich tussen 80 en 90%, situeert van je maxlmale pols, wordt gemiddeld een lactaatwaarde van 4 mmol/l bereikt, maar het is perfect mogelijk dat deze waarde bij jou een stuk lager of hoger ligt. Een hogere waarde bereik je bijvoorbeeld wanneer je over veel snelle spiervezels beschikt. De interpretatie van 4 mmol is dus zeker niet voor iedereen dezelfde en algemene regels zijn er op dat vlak niet. Ook het aantal jaren loopervaring speelt hierin een grote rol. Ten slotte is er de trainingsarbeid die boven bet omslagpunt verricht wordt, wanneer je polsslag waarden aanneemt tussen 85 en 100 % van je maximale pols. Hier komen we op het terrein van de intervaltrainingen waar het bepalen van de gewenste hartfrequentie wat moeilijker ligt. Er bestaan immers zeer weinig regels die vertellen hoe de maximale pols best bereikt wordt. Neem aan dat je tienmaal driehonderd meter interval doet, hoe weet je dan wanneer precies je de maximale pols moet bereiken? Hier zal het gevoel meer uitsluitsel kunnen geven dan welke wetenschappelijke theorie ook. Op dat ogenblik zou ammoniak, in aanvulling van de lactaattest, een zeer nuttige parameter kunnen zijn. Waarbij we ons voorhouden dat tijdens de intervaltraining het ammoniakgehalte bepaalde waarden niet mag overschrijden. Zo wordt de maximale pols op een gerichte manier bereikt."
De basistraining
Hoe verdeel je nu de verschillende trainingsintensiteiten over de dagen van de week? In de alIereerste voorbereidingsperiode ligt de nadruk sowieso op volumetraining waarin toch bepaalde prikkels van snelheid en weerstand mogen ingebouwd worden, maar zeer beperkt moeten blijven. Wie een weektotaal van 70 tot 80 km wilhalen mag rekenen op drietal lange duurtrainingen. Wat niet betekent dat je dan telkens 30 km moet lopen, maar hooguit 15 tot 20 km. Daarnaast is de extensieve duurtraining zeer belangrijk, een trainingsvorm waarbij ook snelheidsoefeningen kunnen ingelast worden, om de snelheid waarover je beschikt niet te verliezen. Hierbij wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de zogenaamde déboulés : 150 meter progressief versnellen, om vervolgens de continue extensieve duurtraining verder te zetten. Ook de krachtopbouw mag niet uit het oog verloren worden. Bepaalde oefeningen zijn zelfs onontbeerlijk voor pistelopers, omdat deze vooral in de bochten wat schuinlopen. Een dynamisch onderzoek en een houdings onderzoek kunnen op dat gebied een aantal lacunes aan het licht brengen, zodat onder de leiding van een kinesitherapeut correctief en blessurepreventief kan ingegrepen worden : een gegeven waarmee in onze contreien bijna geen rekening gehouden wordt. Lange duurtrainingen extensieve duurtrainingen en krachttraining, op een goede manier uitgevoerd, zijn de hoekstenen van de opbouwperiode."
Specifieke voorbereiding
' In de specifieke voorbereidingspe riode wordt ook de intensieve duurtraining ingeschakeld, maximaal één keer per week dan. Een beginnend loper houdt het bij twintig minut en een geoefend atleet kan het tot drie kwartier volhouden. Er wordt dan voornamelijk rond het omslagpunt gewerkt, waarbij men net niet te veel in rood probeert te gaan. In een week waarin minder volume voorzien is, kan men eventueel nog een tweede intensieve duurtraining voorzien. Vooral niet vergeten correct op te warmen en correct uit te lopen. Er moet zeker voIdoende tijd aan de opwarming besteed worden. Het heeft geen zin van bij de start van de training onmiddellijk naar intensief over te schakelen. Het metabolisme moet daar kIaar voor zijn, anders krijg je direct te hoge lactaatwaarden. Wie traint, moet ook ,liefst de volgende dag, een recuperatietrainlng vo.orzien in zijn schema. Dan probeer je te lopen aan een zo laag mogelijke polsslag : 60% van je maximale polsslag bijvoorbeeld. Anderzijds mag je biomechanisch gezien ook niet te traag lopen. Bij te traag lopen bestaat het gevaar dat je je verkeerd beweegt, wat nu ook niet de bedoeling is. Deze trainingsvorm mag maximaal één uur in beslag nemen. Voor een beginner is een half uur zelfs meer dan voldoende. De extensieve duurlopen worden in het programma behouden, maar gaan iets specifieker evolueren, met snelheidsoefeningen in functie van het doel waarnaar je piekt."
Wedstrijdvoorbereiding
"Naarmate de wedstrijd nadert, kom je in de fase van de specifieke wedstrijdvoorbereiding terecht. Voor de ene duurt deze periode twee maanden, voor anderen die zeer snel hun optimale weerstand bereiken, kan die periode een stuk korter zijn. Hiervoor kan het bepalen van de lactaatcurve erg revelerend zijn. Hoe sterk is iemand weerstandsgetraind, hoe sterk uithoudingsgetraind? Dergelijke vraag kan na een lactaattest beantwoord worden. De capaciteit lactaat op te stapelen bepaalt immers je weerstandstraining. In deze periode kunnen ook tempolopen ingeschakeld worden, waarbij het wedstrijdtempo over korte afstanden, in intervalvorm dus, zal aangewend worden. Bij dergelijke training is de loopsnelheid echter belangrijker dan de hartslag. Een mooie controle hierbij is dat de eerste duizend meter even snel moet afgelegd worden als de laatste, hoewel op het eind van de training de polsslag doorgaans vijf tot tien tellen hoger ligt. Hoe meer er intensief gewerkt wordt richting wedstrijdtempo, hoe belangrijker ook de recuperatie wordt. Het volume moet dan in stand gehouden worden met recuperatietrainingen. Tussenin blijf je vlotte duurlopen uit voeren op extensief niveau."
De meest gemaakte fouten
onvoldoende opwarmen of uitlopen
onvoldoende rekoefeningen
te snelle verhoging v an het loopvolume
te veel tempolopen of heuvellopen
niet-aangepast schoeisel
te veel op harde bodem lopen
niet-gecorrigeerde lichaamsafwijkingen
Niet te snel
"De grootste fout die je op training kan maken, is het verkeerd inschatten van jezelf. ledere loper zou de slogan 'ken je lichaam' hoog in zijn vaandel moeten schrijven. De eigen gewaarwording moet ten allen tijde gerespecteerd worden. Zo zullen heel wat atleten tijdens een intensieve duurloop net die intensiteit opzoeken waarbij ze gauw de eerste vermoeiheidsverschijnselen vertonen : een gewaarwording die overeenkomt met een branderig gevoel in de spieren en met hvperventilatie. Dat kan een goede training zijn, wanneer je daar effectief klaar voor bent. Een beginner die te snel op een te hoog niveau wiI geraken, zal de dag nadien met spierpijn en stijfheid kampen, iets wat normaal niet de bedoeling is. Een hartslagmeter kan dan als richtlijn gebruikt worden om niet te snel van stapel te lopen. Op voorwaarde dat je de cijfers correct kan interpreterenn Meestal denkt men dat een bepaalde polsslag tijdens de training absoluut bereikt moet worden. Uiteindelijk moet je lichaam je zeggen : bij die polsslag heb ik die bepaalde gewaarwording, zodat je na verloop van tijd kan vaststellen of je niet te ver bent gegaan. Het is trouwens beter iets te traag te lopen dan iets te snel. Daarom is trainen met lopers van je eigen niveau bijna een must."
Fouten die je best vermijdt
"Wanneer je je een concreet doel voor ogen gesteld hebt, zoals de 20 km van Brussel, moet je er ook voor zorgen op tijd met je programma te starten. Dergelijke wedstrijd kan je niet in één maand tijd voorbereiden. Om zonder risico op blessures te lopen, heb je zeker een half jaar voorbereiding nodig. De voorwaarde om in een marathon te starten, is gedurende minstens één jaar blessurevrij te kunnen trainen. Daar zijn zowat alle lopers bet mee eens. Ervaring speelt immers een erg belangrijke rol : de signalen van het lichaam interpreteren zoals het moet. Heel wat lopers nemen het niet zo nauw met hun uit rusting.Het materiaal dat je aan je voeten bindt, is uitermate belangrijk om blessures te vermijden. Daarom is het goed je looppatroon efficient te laten onderzoeken. Er bestaan nu voldoende professionele sportwinkels die over een loopband met video apparatuur beschikken. Vaststellingen zoals supinatie of hyperpronatie mogen zeker niet onderschat worden. Een andere fout is, zeker wanneer het wat warmer is, onvoldoende te drinken. Gebrek aan vloeistof kan leiden tot heel wat problemen, zoals voortijdige krampen of in bet meest extreme geval tot een hitteslag. Zorg daarom dat je op het einde van de training de gelegenheid hebt onmiddellijk de vochtbalans in evenwicht te herstellen . Een flesje water in je wagen kan wonderen doen. Naast de drank is ook het voedsel belangrijk.In ons land is het bekend dat veel mensen te veel verzadigde vetten eten. Je hoeft daarom niet in één keer heel je levensstijl om te schakelen. Pro beer toch je voeding dermate aan te passen dat je na de geleverde inspanning optimaal kan recupereren. In elk geval zal de vetopname moeten beperkt worden. Het lichaam heeft tijdens de sportbeoefening veel nood aan koolhydraten. Hoe je die dan neemt, is uiter aard een ander verhaal. Daar bestaan honderden boeken en tijdschriften over Bij het opstellen van een trainingsschema moet je al die factoren naast elkaar leggen en daar kan de specialist, de ervaren trainer met name, heel wat in helpen. Te veel te snel willen doen, is uiteraard nefast. Want dan kom je na verloop van tijd bij de kinesitherapeut terecht om je te laten behandelen voor een achillespees- of een ander biomechanisch probleem."
Gezond ?
"Een gouden raad : probeer altijd pijnvrij te trainen. Als je dat kan, train je ergens gezond en kan je je levens kwaliteit optimaal benutten. Je hoeft niet altijd gezond te zijn om een goede levenskwaliteit te hebben, dat bewijzen de rokers, maar je moet proberen het omgekeerde te doen. In die zin dat je probeert je levenskwaliteit op een hoger niveau te brengen door gezond te gaan lopen. Gezondheid en sporten gaan meestal samen. Meestal, zeggen we, omdat je bij topsport nog moeilijk van gezondheidssport kan spreken. Erger nog, topsport is radicaal ongezond, omdat je de hele tijd balanceert op de limiet van overtraining en blessures. Een beginner mag wel zijn bewondering tonen voor topsportpres taties, maar mag ze zeker niet proberen te imiteren." Monotonie Wat dan gezegd van monotoon trainen, iedere dag met dezelfde matige snelheid op hetzelfde parcours? "Voor een beginner maakt dit niet veel uit. Wanneer je slechts driemaal per week traint, is de afwisseling in volume en tempo niet essentieel. Toch zal je op een bepaald ogenblik variatie in je training moeten brengen. Monotonie op training leidt, wanneer er geen andere problemen zijn, tot een afvlakking van de prestaties. Na verloop van tijd ga je geen vooruitgang meer boeken. Door te trainen probeer je immers steeds een soort prikkel toe te dienen aan je lichaam, zodat je lichaam verplicht wordt erop te reageren. Monotonie betekent steeds dezelfde trainingsprikkel, die geen overbelasting veroorzaakt, zodat je op de duur geen aanpassing van je lichaam meer krijgt. Het lichaam blijft misschien op een goed niveau van steady state (evenwicht). Toch ga je na jaren een soort leereffect krijgen, waarbij je biomechanisch de efficiëntie van je loopstijl zal verbeteren. Je zal echter niet optimaal trainen en een super-doel moet je je ook niet stellen. Wil je echt voorwaarts, dan zal variatie in de training onontbeerlijk zijn. Loop je op een ideaal parcours (in een bos bijvoorbeeld), hou dan die monotonie. Loop je echter met slecht schoeisel, dan kan die monotonie heel snel tot overbelasting leiden. Alles hangt er natuurlijk van af welke doelstellingen je je gesteld hebt. Loop je nu iedere dag een tiental kilometer met een snelheid van 5'30" per kilometer, dan is het perfect mogelijk dat je tij dens een wedstrijd over 10 km met een snelheid van 4'00" kan uitpakken. Maar dan krijg je met een serieuze overbelastingsprikkel te maken. Ben je gezond, dan zal je lichaam wel enkele keren je vergissing door de vingers zien. Maar op een dag krijg je een spierscheur of een peesprobleem cadeau. Het verschil tussen je trainingen en hetgeen je je tijdens een wedstrijd oplegt, mag af en toe groot zijn, maar niet super. Daarom is het goed dat je tijdens de training af en toe een wedstrijd simuleert of in de buurt komt van je wedstrijdtempo. Want hoe langer de wedstrijdafstand, hoe vlugger je tot het besef gaat komen dat je je lichaam, in geval van te grote sprongen, te zwaar belast. Bij een korte stratenloop kan je nog wel iets forceren , maar de recuperatie die je daarna nodig hebt, zal niet te onderschatten zijn."
gisteren niet kunnen lopen te laat kunnen eten , vandaag moest ik ook al mijn moed bij elkaar rapen om te vertrekken eenmaal ik weg ben vlotte het wel , maar ... had zware benen
heb toch 12km kunnen lopen aan 9km/h (aan een rustig tempo), dit tempo kon ik goed aan maar versnellen zou niet gelukt zijn, maar dat moest ook niet nu zondag terug de lange duurloop op de dijk , als ik dezelfde toer als zondag kan lopen kom ik deze week aan 40 km lopen de rustig opbouw gaat almaar verder ,de basis leggen deze winter voor de zomer maanden
nog 14 dagen en wel tellen ook terug , in februari is het al terug 1 uur langer licht !!!
Of wat hoor ik te weten vooraleer een sportwinkel binnen stappen !
Het aanbod van loopschoenen is heden overweldigend. De ene schoen straalt al meer 'high-tech-glitter' uit dan de andere en het kiezen van een geschikte schoen wordt dan een moeizame soms bijna onmogelijke taak. Deze gids bespreekt stapsgewijs vooropstellen enkele eenvoudige basisprincipes en selectiecriteria, de aanstaande koper in staat moeten stellen zonder al te veel moeite een verantwoorde keuze te maken.
In vroegere tijden bestonden loopschoenen uit een stuk zeildoek onderaan bekleed met een lap rubber. Je kocht ze voor een paar honderd frank en je liep ermee tot de zool gaten vertoonde waarna je simpelweg een nieuw paar kocht.
Dit is nu voorgoed verleden tijd. De loopschoenen zijn nu heel wat beter. Ze gaan langer mee, zijn uitgerust met biomechanische voorzieningen en zijn comfortabeler. De andere kant van de medaille is dat huidige loopschoenen een complex stuk gereedschap geworden zijn. De reden hiervoor is dat lopen, hoewel het binnen het sportief bereik van iedereen ligt, uit een ingewikkelde opeenvolging van been- en voetbewegingen bestaat.
Stap 1: Overtuig uzelf dat goede loopschoenen een noodzaak zijn.
Dit is n van de belangrijkste adviezen die men een loper kan meegeven. En dit geldt zowel voor de beginnende als voor de doorwinterde loper. Ook een beginner heeft nood aan alle protectieve eigenschappen die een schoen bieden kan. Alleen een goede schoen kan voldoende schokabsorptie, bewegingsstabiliteit en duurzaamheid bieden.
Of men nu veel of weinig loopt doet er niet toe. De bekoring is bij beginners soms groot om met goedkope sportschoenen of zelfs onaangepast schoeisel het lopen aan te vangen. Dit vergroot enkel maar het risico tot krijgen van een of ander overbelastingsletsel en aldus tot het voortijdig afbreken van een succesvolle loopcarriere. Naast wilskracht en overtuiging, behoort een goed paar loopschoenen evenzeer tot de noodzakelijke ingredinten die van joggen een levenslang voldoening gevende sportbeleving maken.
Hoeveel mag een goed paar schoenen nu kosten ? Hoewel de prijs geen doorslaggevend criterium is, wijst de praktijk toch uit dat een degelijk en duurzaam paar schoenen gemakkelijk 4000F of meer kost. Dit mag echter geen beletsel zijn daar het uiteindelijk de enige belangrijke investering is die een loper hoeft te doen.
Tenslotte, moet men nu wedstrijdschoenen boven trainingsschoenen verkiezen ? Hier moet een duidelijk neen gesteld worden. Het hoofdcriterium bij wedstrijdschoenen is dat ze vooral licht moeten zijn, daar het meesleuren van elk meergewicht extra energie van de loper vergt. Daardoor kunnen in wedstrijdschoenen niet dezelfde beschermende voorzieningen ingebouwd worden daar deze het gewicht van de schoen onvermijdelijk zouden vergroten. Het voortdurend lopen met wedstrijdschoenen verhoogt derhalve het risico tot overbelastingsletstels. Voor die lopers die competitief actief zijn, is het dus wijs het gebruik van wedstrijdschoenen tot de competities zelf te beperken en voor de rest steeds met trainingsschoenen te lopen.
Stap 2: Wat is (over)pronatie ?
Lopen is een complexe biomechanische beweging. Het eerste grondcontact gebeurt met de buitenkant van de hiel. Hierna roteert de voet neerwaarts, maar naarmate het de grond nadert eveneens binnenwaarts (impactfase). Eens de volledige voet plat op de grond, verplaatst het lichaamsgewicht zich van de hiel naar de voorvoet (midstandsfase). Tenslotte, bij het heffen van de hiel wordt het lichaam door het afduwen op de bal van de voorvoet naar vr gestuwd (propulsiefase). Het naar binnen roteren van de voet tijdens de contactfase wordt pronatie genoemd (fig.1).
Bij een normaal looppatroon is een lichte pronatie (fig.2b) volledig normaal en zelfs noodzakelijk Het is een door de natuur ingebouwde functie teneinde de schokgolf bij hielimpact te helpen absorberen.
Doch, menig loper heeft een neiging tot overpronatie. De voet roteert hierbij te ver naar binnen, (fig.2a) waardoor de voeten na verloop van tijd veelal het uitzicht van platvoeten krijgen. Deze overpronatie is een veel voorkomend euvel dat gemakkelijk tot overbelasting der onderste ledematen leidt. Vooral knieklachten en peesontstekingen zijn hiervan het gevolg.
Sommige lopers proneren te weinig of helemaal niet, waarbij ze op de buitenkant van de zool blijven lopen (fig.2c). Dit is meestal het gevolg van een stijf enkelgewricht (de voeten zien er dikwijls als holvoeten uit). Door het gebrek aan natuurlijke pronatie is er tijdens hielimpact weinig of geen schokabsorptie. Dit leidt eveneens tot specifieke overbelastingsklachten, in het bijzonder lage-rugklachten.
Stap 3: Tot welk type behoort uw voet ?
Door naar uw voetgewelf te kijken is het mogelijk voor uzelf uit te maken of u behoort tot de familie der overproneerders, onderproneerders (ook soms supineerders genoemd) of normale proneerders.
Vertoont uw voet weinig of geen welving, dan is het een platvoet. Dan bent u hoogstwaarschijnlijk een overproneerder. Een hoog voetgewelf is een aanwijzing voor te weinig pronatie. In de praktijk is het zo dat ruwweg 50% van de lopers neiging hebben tot overpronatie, terwijl de rest gelijk verdeeld wordt tusssen onderproneerders en "normalen".
Een gemakkelijke test om het voetgewelf te typeren is de bekende "natte-voeten-test". Hierbij wordt met natte voeten een afdruk op een vlakke droge vloer gemaakt. Vertoont de binnenkant van de afdruk geen of weinig welving (fig.3a) dan is er sprake van platvoeten. Is de welving uitgesproken zodat hiel en voorvoet bijna van elkaar gescheiden zijn (fig.3c), dan heeft u een hoog voetgewelf en dus holvoeten. Daartussenin, een gematigde welving kenmerkt een normale voet (fig.3b).
De aanwezigheid van platvoeten wijst op een tendens tot overpronatie, terwijl de bezitters van holvoeten veelal onderproneerders zijn. Er zij hier echter uitdrukkelijk vermeld dat dit vuistregels zijn en aldus een oversimplifiring inhouden. Een normale voetafdruk betekent dus niet noodzakelijk dat er geen overpronatie aanwezig is.
Stap 4: Kies de geschikte schoen voor uw voettype.
Het voettype en de graad van pronatie bepaalt het biomechanisch profiel van de loopschoen die men zich wenst aan te schaffen. Vooreerst is er de leest of de pasvorm van de schoen. Hoewel dit meer met comfort dan met biomechanica te maken heeft, is de leest uitermate belangrijk. Een verkeerde of onaangepaste leest maakt zelfs de beste schoen niet alleen oncomfortabel maar tevens ondraaglijk. In principe zijn er drie verschillende schoenleesten: de rechte, de halfgekromde en de gekromde leest (fig.4). Met elk leest correspondeert een bepaald voettype: - een rechte leest (a) is geschikt voor overproneerders. - een kromme leest (c) is voor onderproneerders - een halfkromme leest (b) voor normale proneerders.
De anti-pronatieschoen
Lopers die last hebben van platvoeten en overpronatie hebben nood aan een schoen die er voor zorgt dat de binnenwaartse rotatie van de voet of pronatie bij hielcontact niet te ver gaat of in overpronatie overslaat. Deze schoen moet dus voornamelijk de voetbeweging, in het bijzonder de pronatiebeweging, controleren en stabiliteit bieden tegen overpronatie. In de handel noemt men dit een anti-pronatie- of motion-control-schoen.
Welke karakteristieken typeren een dergelijke anti-pronatieschoen ?
- Vooreerst hebben deze schoenen veelal een rechte leest. - De middenzool aan de binnenkant meestal harder en stijver dan aan de buitenkant (de zogenaamde "dual-density-constructie" - fig. 5) of is aan de binnenkant voorzien van een wig (of "bridge" ) uit harder materiaal. Dit harder deel verhindert de hiel voorbij de vertikale te roteren en biedt aldus weerstand tegen overpronatie. Het is dikwijls in een andere kleur uitgevoerd (doch laat u niet beetnemen daar het omgekeerde niet altijd waar is, zeker bij onbekende of goedkope merken). - De hielkap van de schoen (in de volksmond dikwijls de "contrefort" genoemd) moet vrij stijf zijn, vooral onderaan waar hij dikwijls extra versterkt is teneinde de pronerende hiel op zijn plaats te houden. Zeer belangrijk hierbij is dat de hielkap de hiel van de voet nauw omsluit en goed past. Is dit niet zo en zit de hiel los, dan kan de hiel binnenin de schoen gaan schuiven en dus tevens proneren en overproneren, ongeacht de anti-pronatie-eigenschappen van de schoen (fig.6).
De anti-supinatieschoen
Lopers met holvoeten die te weinig proneren hebben meestal een gebrek aan schokabsorptie. Zij kiezen dus schoenen met een kromme leest voorzien van schokdempende materialen en zonder anti-pronatiekarakteristieken daar pronatie een schokabsorberende functie heeft. In de handel spreekt men dikwijls van anti-supinatieschoenen, daar supineren het tegengestelde van proneren is. Dergelijke schoenen hebben meestal een vrij zachte middenzool die pronatie ondersteunt. Bestaat er daarenboven de neiging om bij hielcontact de voet om te slaan, dan kan een brede zool onder de hiel dit verhelpen.
De 'normale' schoen
De gelukkigen met een normale voet hebben geen nood aan speciale schoenen. Schokdemping en anti-pronatie mag, doch zijn overbodig en ondergeschikt aan pasvorm en comfort. Deze lopers kiezen voor zogenaamd neutrale schoenen met een halfkromme leest. Zware lopers (80 kg en meer) vormen hier een uitzondering en lopen beter met anti-pronatieschoenen. De reden hiervoor is dat anti-pronatieschoenen, teneinde de voet goed te kunnen controleren, in de regel stijver en sterker zijn opgebouwd en hierdoor beter bestand zijn tegen de grotere vervormingskrachten van de hiel bij zwaardere lopers, ook al is er geen overpronatie aanwezig.
Step 5: Koop in een speciaalzaak voor lopers
Zelfs al volg je exact de bovenstaande regels, toch loont het naar een gespecialiseerde winkel te gaan. Dit betekent niet een winkel waar uitsluitend loopschoenen verkocht werden, maar wel een winkel waar bevoegd personeel ter beschikking staat en waar naast een looptapijt tevens video-apparatuur aanwezig is waarmee uw looppatroon kan bekeken worden. Let er tevens op dat u niet slechts n paar schoenen of alleen maar schoenen van nzelfde merk voorgeschoteld krijgt. Liefst hebt U de keuze tussen drie verschillende paren schoenen, waarbij de keuze valt op die schoenen waar uw looppatroon het dichtst het normale benadert (fig.1b). Voor een proneerder betekent dit die schoenen waarbij het minst pronatie te zien is en omgekeerd.
Tips voor het succesvol winkelen :
- Winkel laat in de namiddag wanneer uw voeten op hun "grootst" zijn. Door transpiratie en warmteontwikkeling tijdens het lopen hebben uw voeten de neiging uit te zetten.
- Draag dezelfde sokken als tijdens het lopen. Indien je er geen heb, koop er dan voordat je de schoenen uitprobeert.
- Laat de verkoper de maat van beide voeten opmeten daar bij de meesten de ene voet ietwat groter dan de andere is. Pas in functie van de grootste voet. Voor het kiezen van de juiste maat en pasvorm, zie volgende stap.
- Sla, vooraleer tot het passen over te gaan, een praatje met de verkoper. en vertel hem: * hoe lang u reeds loopt * hoeveel kilometers u wekelijks doet * op welke ondergrond u gewoonlijk loopt * hoe zwaar u weegt * welke voetproblemen u heeft (over- of onderproneerder)
Een goede verkoper gaat gewillig naar u luisteren. De door u verstrekte informatie helpt hem immers uit alle vooradige schoenmodellen een voor u geschikte voorselectie te maken . Mijdt verkopers die pogen u met niet ter zake doende techno-praat omver te babbelen en u zodoende n bepaalde schoen willen opdringen.
Stap 6: Zorg voor de juiste schoenmaat en pasvorm.
Lopen met slecht passende schoenen is, niet vol te houden, hoe goed de schoenen verder ook mogen zijn. Doch goede pasvorm betekent niet noodzakelijk "pantoffelcomfort" ! In de regel is het zelfs zo dat hoe meer correctie in een schoen ingebouwd is (zoals bijvoorbeeld een anti-pronatieschoen), hoe stijver en hoe stugger de schoen meestal tijdens het lopen aanvoelt. Sommige schoenen kunnen best eerst ingelopen worden. Comfort van een schoen is helemaal geen waarborg voor functionaliteit en kwaliteit, dikwijls het tegengestelde ! Laat u dus niet alleen leiden door comfort. Denk maar aan pantoffels: niets is comfortabeler aan de voeten, maar niet is minder geschikt om te lopen.
Een schoen met een optimale pasvorm omsluit de voet zonder te spannen en zonder overtollige ruimte. Ziehier enkele richtlijnen:
- Controleer of er rechtstaand voldoende ruimte tussen uw tenen en de schoentip over blijft. De afstand tussen de langste teen en de tip moet binnenin tussen 5 en10 mm liggen. Een alternatieve methode bestaat erin uw duim net vr de langste teen in de schoen te drukken en na te gaan of hij past zonder over de schoentip te gaan. Zowel te grote als te kleine schoenen geven aanleiding tot pijnlijke blauwe tenen. - Pas altijd beide schoenen aan en ga nooit af op de schoenmaat die op de doos of de schoenen vermeld staat: zelfs schoenen van eenzelfde paar kunnen soms een volle maat verschillen ! - Degene die gewoon zijn met strak zittende stadschoenen rond te lopen, doen er goed aan hun loopschoenen een halve of zefs volledige maat groter te kiezen. - Ook in de breedte moet de schoen goed zitten. Spannen hoeft niet, maar schuiven evenmin. Ga in geval van twijfel op een stuk karton staan, laat iemand de omtrek van uw voorvoeten aftekenen en knip deze dan nauwkeurig uit. Past de uitgekipte vorm in de nieuwe schoenen zonder te plooien, dan zijn de schoenen breed genoeg. - Vooral de hiel verdient aandacht, daar dikwijls verwaarloosd. Voor een maximale controle (vooral belangrijk bij proneerders), moet de schoen de hiel van de voet nauw omvatten zodat de hiel goed vast komt te zitten. Het is fout wanneer de hiel tijdens het lopen op en neer schuift, hoe weinig ook. Voor mensen met te smalle hielen bestaat er tegenwoordig een boogvormig hielstukje dat tussen de hiel en de schoen kan geschoven worden, waardoor de hiel met de schoen beter contact houdt. - In tegenstelling tot de hielconstructie, moet de voorvoet vrij soepel zijn: wanneer u de schoen in beide handen vastneemt en de voorvoet naar boven plooit, mag U niet veel weerstand voelen. Controleer hierbij dat de schoen precies ter hoogte van de bal van de voet plooit. Is dit niet zo dan zal de voet tijdens de propulsiefase moeilijk afrollen wat het lopen niet alleen lastiger maakt, maar tevens op termijn een verhoogd risico op gewrichtsproblemen van de voorvoet inhoudt. - Het bovenwerk, hoewel minder kritisch, moet eveneens goed passen. Op geen enkele plaats (vergeet de wreef niet) mag men overdruk of irritatie voelen. Naden, indien aanwezig, mogen helemaal niet voelbaar of detecteerbaar zijn. - Probeer de schoenen op het looptapijt uit, niet voor enkele seconden maar op zijn minst gedurende een korte loop van enkele minuten. En laat het looptapijt hierbij draaien aan de hoogste snelheid die je gewoon bent te lopen. - Vrouwen met een zware of brede voet kiezen beter voor een mannenmodel. Loopschoenen voor vrouwen zijn merkelijk smaller en minder stevig.
Step 7: Vervang uw loopschoenen op tijd.
De levensduur van een loopschoen wordt, in tegenstelling tot wat velen denken, niet bepaald door de zichtbare uitwendige slijtage. Schoenkarakteristieken zoals stabiliteit en schokdemping hangen sterk af van de levensduur van de middenzool. Deze laatste hangt vooral af van het totaal aantal kilometers dat er met die schoen gelopen is. In de praktijk stelt men dat een middenzool 1000 1500 km meegaat. Deze cijfers moeten echter naar beneden getrokken worden als er veel op harde bodems gelopen wordt, als het lichaamsgewicht aan de hoge kant ligt, als de schoenen veelvuldig doornat geraken enz. Hoe dan ook, deze cijfers zijn beduidend lager dan de levensduur van de slijtlaag van de zool. Inspectie van de schoenzool is dus geen betrouwbare methode. Het ontstaan van rimpels is ook voor een middenzool een teken van ouderdom en dus slijtage. Is hierbij de middenzool aan n kant samen gedrukt zodat de schoen naar diezelfde kant gaat hellen (fig.7), dan is de schoen rijp voor de vuilnisemmer. Wacht ook niet tot de hielkap, bijvoorbeeld door voortdurende overpronatie, duidelijk vervormd is (fig.7). Een misvormde hielkap houdt de hiel niet meer op zijn plaats zodat er geen degelijke pronatiecontrole meer mogelijk is.
Een goede raad. Loop afwisselend met twee of meer paar loopschoenen, waarbij er een nieuw en een ouder paar bij zitten. De kans is groot dat aldus het verschil met een oude en versleten paar duidelijk voelbaar wordt en het op tijd vervangen wordt. Tenslotte, hebt u het geluk een schoen gevonden te hebben waarbij u zich goed voelt en geen klachten mee krijgt, laat U niet verleiden door een nieuw of zogemaamd beter model en blijf bij uw oude keuze. Letsels vermijden blijft de eerste prioriteit!
Stap 8: Wat te doen bij blijvende klachten of kwetsuren, zelfs met een geschikte schoen ?
Schoenen, hoe 'high-tech' ook, zijn heden ten dage nog altijd massaproducten en zijn aldus niet bij machte voor elk individueel loopprobleem een oplossing te bieden. Zelfs bij overpronatie of een gebrekkige schokdemping zullen de beste schoenen geen soelaas bieden als de afwijkingen groot zijn of als er andere biomechanische loopafwijkingen een rol spelen. Er bestaan immers andere functionele en anatomisch-structurele afwijkingen die bij het lopen op termijn overbelastingsproblemen veroorzaken. Daarom hoe belangrijk het kiezen van een geschikte schoen ook is, terugkomende klachten of kwetsuren vereisen vooreerst de aandacht en de tussenkomst van een geneesheer, liefst een sportarts of orthopedist. Blijken biomechanische correcties noodzakelijk, dan neemt men best zijn toevlucht tot een ervaren podoloog voor het vervaardigen van een paar individueel aangepaste en biomechanisch verantwoorde correctiezolen.
Succes en nog vele jaren probleemloos loopgenot !!!
van avond gewoon een loop op gevoel gedaan, niet te veel nadenken , gewoon lopen en genieten heb de trainingen verplaats ( donderdag trainings schema van goossens )
had een heel goed gevoel , naar mijn mening is de hartslag op laatst te hoog geweest maar was niet te lang !!!
weer een vruchtbare training, het begint gewoon een gewoonte te worden deze snelheden , er zit vooruit gang in
051209 toer gansbroeckstraat sas wintam- wintam - coolhem- pullaar
hallo
van morgen weer mijn lange duurloop gedaan van 19 km, met momenten in de regen , geen enkele loper tegen gekomen het was vandaag de bedoeling om de eerste 45 min onder de < 125 hartslag te blijven , om daarna beetje te versnellen ( gewone duurloop ) hartslag 125 - 140
zoals me kan zien deed mijn garmin in begin en op het einde weer raar, heb de eerste 500m geen 148 hartslag gehad en op het laatste kon ik hem niet afzetten; 61meter ( 29 sec !! ) , maar goed het was weer de training op zich, die weer heel goed is
ik denk dat ik stil aan de juiste training voor me gevonden heb , toch op korte termijn deze lange trage lopen hebben zijn nut al bewezen en in de week 1 dag training van dr. goossens , 1 dag vrije loop aanpassing op het moment zelf
ik heb zeker niet alle wijsheid maar .... ik luister naar mijn lichaam , en de begeleiding ( dit na de testen ) de theorie uit de boeken probeer ik er ook in te verwerken
ik volg geen schema's uit boeken , wat voor de ene persoon wel goed is , is voor de andere dan weer niet goed ik zit nog maar in mijn eerste loopjaar de marathon moet nog een beetje wachten , dit zal niet voor volgend jaar zijn
daarom loop ik te graag , ik hou van een rustige opbouw op termijn gaan ik daar de vruchten van plukken
van avond een loopje gedaan gewoon op gevoel , de benen voelen een beetje zwaar en moe aan , toch nog een goede training gem.snelheid 9,8km/h , gem.tempo 6:09/km gem.hartslag 139
zaterdag weer een lange duurloop, rustig aan km maken ....
van avond weer een traing gedaan volgens schema dr. goossens , opbouw 12 min <125 09 min tussen 125 -140 06 min tussen 140 - 150 06 min tussen 150 - 160
afbouw
06 min tussen 140 - 150 09 min tussen 125 - 140 12 min < 125
de trainings waarde zijn heel goed vooruit gedaan en daar moet me nog 20 sec verlies aftrekken ( ik ben gevallen ) heb wat schaafwonde ; maar niets erg !
deze traing gaat me echt goed af , het is wel werken maar je voeld dat je iets gedaan heb en eenmaal gestopt is alles terug ok ben zelf wat onder de indruk van de snelheid wat ik nu al haal, als nu de kg 's er nog eens afgaan ( er zouden nog minstens 5 kg af moeten !!
dus ik neem nog altijd een pattenzakjes met mee als ik loop t )))
van morgend in de regen vertrokken er stond nog een beetje wind ,ik was heel rustig vertrokken, wou er een rustige lange duurloop van maken heb verschillende lopers en loopster tegen gekomen toen ik naar de dijk liep zag ik 2 lopers 200 a 250 meter voor mij uit lopen , en ben beginnen versnellen toen ik boven kwam zat ik langs recht nog een loper aan komen de 2 lopers heb ik ingehaald en de loper achter mijn heeft mij niet ingehaald was tot op 20 meter van mij gekomen
ik denk dat het eens tijd wordt dat ik een wedstrijd gaan doen , kan ik me eens uitleven !!!
die versnelling heeft ongeveer 2 km geduurd, tot ik terug van de dijk af ben gelopen , dan ben ik terug over gedaan in duurloop snelheid ( 125 - 140 hsg) de benen waren weer heel goed , na het stoppen met lopen heb ik nog 1250 meter uit gewandeld en deze namiddag met het gezin nog een korte wandeling gedaan in omgeving van wintam ( was met school)
ik loopt nu al een tijdje in onze rustig en mooie gemeente en omgeving je kunt deze toeren hier op deze site terug vinden, er zijn nog verschillende combinatie mogelijk veel loop plezier en wie weet komen we mekaar eens tegen !!!
van avond in de regen gelopen, een sappig tempoke , het liep lekker als ik vertrok had mijn garmin nog 42% , batterij was leeg ( na 1 uurtje lopen ) daarom ben ik gestopt , alles is toch nog geregistreerd heb van avond gewoon op gevoel gelopen
zondag is het dan weer een lange duurloop, het is de bedoeling om er weer 1 km bij te doen , naar 16 km , we zien wel wat het wordt
volgende week terug het training programma van dr. goossens ( wat ik heel nuttig vindt) omdat het nu al werkt er zit vooruit gang in !!
van avond eens een goed doorgedreven training gedaan , opbouwend
ik vind dat er zo eens tussen mag om de 3 a 4 weken
mijn benen konden nog versnellen maar zat aan mijn toegelaten max hartslagen , maar het was meer dan geslaagd , het geeft altijd na zo'n training een goed gevoel
van morgen mijn lange duurloop gedaan , het was de bedoeling om ongeveer 15 km te lopen omdat er veel wind stond bij vertrek had ik al voor een lager tempo gekozen , omdat ik toch die km's wou lopen en het rustig houden
de wind stond voor 80% altijd in het nadeel ( tegenwind of zijwind) de andere 20% was het mee wind en dan draaien hij soms heb maar 2 loper tegen gekomen die beukten goed tegen de wind in
ik heb mijn 15 km kunnen lopen op dit parcour met 2 bergjes er in en toch mijn hartslagen onder controle kunnen houden heel de loop <125 hartslag
heb mijn doelen vandaag goed gehaal de 15 km gelopen , <125 hartslag en dan nog bijna 2 uur gelopen , dit was een tijdje geleden
het tempo was natuurlijk NIET hoog , maar dat geeft niet bij deze training ( het was toch een recuperatie ), volgende week gaan we er terug tegen aan
mijn schema voor de komende weken licht al een beetje vast
wat ik vandaag heb vast gesteld is dat mijn conditie heel goed is , op momenten stond ik bijna stil van de tegen wind ( weet dat het tempo niet hoog was ) maar de hartslag blijf onder controle
Een van de meest gebruikte termen bij de trainingsleer is de term "omslagpunt". Om nu te zeggen dat dit voor iedereen ook even duidelijk is, is overdreven. Zelfs in de literatuur komen we voor dit begrip verschillende termen tegen:
Anaërobe drempel
Melkzuurdrempel
Overgangsdrempel
Lactaatdrempel
Steady state
Aërobe - anaëroob overgangsgebied.
Reden om in dit artikel alle zaken eens op een rijtje te zetten en de verschillende gebieden te bespreken die we kunnen bepalen met daarnaast de rol van de hartslagmeter bij het bepalen van deze gebieden
Om een spier te laten aanspannen is energie nodig. Deze energie komt o.a. vrij door de afbraak van koolhydraten tot o.a. glucose. Deze glucose wordt ook weer afgebroken en daarbij komt melkzuur vrij. Deze hoeveelheid melkzuur ( lactaat) is afhankelijk van de intensiteit en de duur van de inspanning. De melkzuurconcentratie in het bloed wordt gemeten in millimol per liter bloed, afgekort mmol/l. Ook in rust treedt dit proces op en wordt er een geringe melkzuurconcentratie gemeten van 0,5 tot soms 2 mmol/l. Bij inspanningen waarbij de hoeveelheid melkzuur die in de spieren wordt gemaakt, ook door deze spieren wordt afgebroken spreken we van inspanningen in het aërobe gebied, met waarden onder de aërobe drempel van 2mmol/liter. Als de intensiteit van de inspanning wordt opgevoerd zal er meer melkzuur worden geproduceerd. Dit kan dan niet meer door de spieren zelf worden afgebroken en komt in de bloedbaan terecht en wordt o.a. in de lever afgebroken. Deze hoeveelheid melkzuur wordt gemeten via afname van het bloed, dezogenaamde lactaatmetingen. Het melkzuur wordt in de lever weer omgezet in glucose wat weer als brandstof voor de spier fungeert. Zolang er sprake is van een een evenwicht tussen productie en verbranding van melkzuur spreken we van een "steady state" .Het melkzuurgehalte ligt tussen de 2mmol en 4 mmol/l. De steady state is een fase waar de behoefte aan zuurstof gelijk is aan de toevoer van zuurstof, we spreken van een aërobe ( zuurstof) fase. Als de intensiteit van de inspanning verder wordt opgevoerd zal de hoeveelheid melkzuur ook toenemen en kan het lichaam de hoeveelheid melkzuur niet meer volledig verbranden. Er ontstaat melkzuurophoping waardoor de spiercellen verzuren en de spiervezels minder goed gaan samentrekken. We zullen de intensiteit moeten verminderen tot er weer een evenwicht ontstaat. Het omslagpunt is het punt waarbij er met de hoogst mogelijke inspanning nog kan worden gesport terwijl er een evenwicht is tussen de productie en verbranding van melkzuur. Het omslagpunt wordt gezien als een maat voor het uithoudingsvermogen, het is feite het maximale aërobe uithoudingsvermogen. Er wordt aangenomen dat de concentratie melkzuur bij het omslagpunt op 4mmol/liter ligt. Dit is het aërobe-anaërobe overgangsgebied. Bij inspanningen waarbij de hoeveelheid melkzuur boven de 4 mmol/l ligt verzuren we, de melkzuurwaarden kunnen wel oplopen tot 12 mmol/l. Des te groter de melkzuurwaarden des te eerder de spieren blokkeren. Door regelmatig inspanningen met hoge intensiteit uit te voeren krijg je een zekere mate van hardheid, je kunt dan langer een gemiddeld hoge melkzuurwaarden verdragen. Bij metingen met triatleten kwamen zelfs waarden van 12mmol voor die een heel uur werden volgehouden.!!. Normaal gesproken gaan we uit dat bij een waarde van 4 mmol een inspanning een uur kan worden volgehouden bij de gemiddelde atleet. Hoe lang men een bepaalde snelheid en een bepaalde zuurgraad vast kan houden is echter zeer individueel bepaald.. Bij de halve marathon lopen de meeste lopers boven de 4mmol/liter, bij de marathon wordt vaak tussen de 2 en 3 mmol gelopen
Uit bovenstaande zagen we dat bij intensieve inspanningen er concentratieverhogingen optreden van o.a. melkzuur. Omdat voor het leveren van energie zuurstof nodig is, is er een verband tussen de hoeveelheid zuurstof die nodig is en de hoeveelheid energie die we moeten leveren voor de inspanning. Hoe groter de inspanning, des te meer zuurstof hebben we nodig. De longen zorgen ervoor dat er via het bloed voldoende zuurstof naar de spieren wordt vervoerd. Om de zuurstof via het bloed naar de spieren te vervoeren moet het hart sneller en krachtiger gaan werken bij een grotere vraag naar zuurstof. Men heeft ontdekt dat er een rechtlijnig verband bestaat tussen de hartfrequentie enerzijds en de arbeidsintensiteit anderzijds.Bij intensieve inspanning zien we dat de hartfrequentie op een bepaald punt niet meer rechtlijnig toeneemt bij grotere inspanningen. Er ontstaat een knik in de rechte lijn en deze knik geeft aan bij welke intensiteit wordt overgegaan van aërobe naar anaërobe energielevering. Deze knik geeft de maximale snelheid aan die samenhangt met het het omslagpunt, bij een hogere snelheid ontstaat er ophoping van melkzuur en kunnen we de inspanning niet lang meer volhouden. Op deze manier wordt de hartfrequentie bepaald die bij het omslagpunt hoort. Met name prof. Conconi heeft veel onderzoek verricht naar dit verband.
Een andere methode om de trainingsintensiteit en de hartslagfrequentie te koppelen gebeurt met de formule van Karvonen. Ging prof. Conconi uit van het bepalen van het omslagpunt, bij de formule van Karvonen gaan we uit van het bepalen van de maximale hartfrequentie, afgekort de Hf.max. Het voordeel van deze test is dat hij zeer snel en makkelijk bepaald kan worden, in tegenstelling tot de Conconi-test die een bepaalde vaardigheid vereist om de knik in de curve (het omslagpunt) vast te stellen. De maximale hartfrequentie is sportspecifiek, d.w.z. voor elke sport geldt een andere maximale hartfrequentie. Dit heeft o.a. te maken met het aantal spieren en de spierarbeid doe bij de inspanning wordt geleverd. Bij zwemmen is de Hf.max. extra laag door de druk van het water op het lichaam waardoor de veneuze terugstroom naar het hart vergemakkelijkt wordt. Bij lopen is de Hf.max. weer hoger dan bij het fietsen. De rustpols, de Hf.rust is de hartslag die direct bij het wakker worden wordt gemeten. De rustpols is overigens een belangrijke graadmeter om te meten of je voldoende hersteld bent van de vorige training of om te weten of je voldoende uitgerust bent.
De trainingsfrequentie wordt bepaald met behulp van percentages volgens de volgende formule:
Formule van Karvonen:Trainings.Hf= % maal ( Hfmax.-Hf.rust) + Hf.rust.
Het verschil tussen de Hf.max en de Hf.rust wordt ook wel de hartfrequentiereserve genoemd. Een rekenvoorbeeld: De Hf.max= 200, de Hf.rust=50 ( de hartfrequentiereserve is dus 150). Ik wil op 80% trainen en krijg dus een Hf.training van 80% maal 150+ 50= 170 slagen/minuut.
In de praktijk zien we een samenhang tussen de intensiteit zoals die wordt bepaald via de formule van Karvonen en het omslagpunt zoals die wordt bepaald via de Conconi methode. De trainingsHF ligt ongeveer 15% onder het omslagpunt. Dus trainen op een Hf.training van 60% is trainen met een intensiteit van 75% van het omslagpunt via de test volgens Conconi.
Percentages volgens de formule van Karvonen en Conconi:
Extensieve duurtraining: 60%-70% (is 78% van omslagpunt)
Normale duurtraining: 70%-75% ( is 85% van omslagpunt)
Tempoduurtraining: 75-85% ( is 93% van omslagpunt)
Interval extensief: 85%-90% ( is 100% van het omslagpunt)
Interval intensief: 90-95% ( is 103% van het omslagpunt)
Combinatie van Hf en melkzuurwaarden geeft de volgende gebieden aan:
Lage snelheden gaan bij goed getrainde gepaard met lage zuurwaarden, de behoefte aan energie wordt geheel gedekt met zuurstof, er is geen verzuring. Dit is het aërobe gebied, melkzuurwaarden onder de 2 mmol en het gebied waarin de hersteltrainingen of de extensieve duurtrainingen worden gedaan.
Bij grotere snelheden wordt door de spieren meer melkzuur geproduceerd, maar als de hoeveelheden nog door het lichaam geneutraliseerd kunnen worden zitten we onder het omslagpunt van 4mmol. Het gebied tussen 2mmol en 4 mmol noemen we het aërobe - anaërobe overgangsgebied. In dit gebied doen we de normale duurtrainingen ( 70%).
Wordt het tempo hoger, dan kan het lichaam de hoeveelheid melkzuur niet meer volledig verwerken en beginnen we te verzuren. Bij melkzuurwaarden tussen de 4mmol en 6 mmol spreken we van tempoduurtrainingen ( 75%-80%)
Trainingen rond het omslagpunt zijn de extensieve intervaltrainingen, (rond de 85%).
Bij een hoge intensiteit van de training kunnen de melkzuurwaarden oplopen naar waarden tussen de 6 mmol en 12 mmol. Dit is het gebied van de intensieve intervaltraining of de weerstandstrainingen. ( 90-95%).We zitten in het anaërobe gebied.
De maximale hartfrequentie is sportspecifiek. De volgende testen kunnen worden gedaan:
Looptest: een rustige warming-up van 10-15 minuten, daarna 3-4 minuten sporten in een tempo dat net onder het maximum ligt, gevolgd door 45 seconden tot 1 minuut maximale belasting ( volle sprint).
Fietstest: Doe een warming-up van ongeveer 15 minuten. Ga vervolgens voluit fietsen met een intensiteit die je maximaal 5 minuten kunt volhouden. De laatste minuut sprint je voluit. Ook in een wedstrijd met een eindspurt kan je de maximale hartslag aflezen door een flinke eindsprint in te zetten. Door de wedstrijdstress in deze waarden vaak zelfs iets hoger.
De waarde van testen
Het bepalen van het omslagpunt wordt in veel trainingsmethodes gebruikt en de gevonden lactaatwaarden en de bijpassende hartslagwaarden worden soms heilig verklaard. Er wordt uitgegaan van drempels van 2 mmol en 4 mmol als zijnde de aërobe overgangsdrempel en de anaërobe overgangsdrempel. Met name de 4mmol grens wordt als zeer waardevol ervaren. Echter er zijn atleten die bij een inspanning met een melkzuurwaarden van 8 mmol al na 10 minuten volledig verzuren en er zijn atleten die een uur lang met een melkzuurwaarden van 10 mmol kunnen presteren. Bij triatleten werd gedurende een tijdrit over 40 km. gemiddelde lactaatwaarden gemeten van 7 mmol. Drie proefpersonen hielden echter een lactaatconcentratie vol van meer dan 12mmol gedurende bijna een uur.( bron:Geneeskunde en sport, april 97: Hoogeveen, Schep en Hoogsteen). Goed getrainde atleten kunnen dus gedurende een lange tijd hoge lactaatwaarden vasthouden tijdens een duur inspanning. Belangrijker is dan ook om te kijken naar de gebieden links en rechts van de drempels. Het gebied tot 2 mmol is het aërobe gebied, tussen de 2mmol en 4 mmol is het aërobe- anaërobe overgangsgebied en het gebied rechts van de 4 mmol is het anaërobe gebied. Des te hoger het aërobe vermogen, des te beter is de prestatie. Belangrijk is dan ook om te kijken wat er gebeurt links en rechts van de drempels, het veranderen van de gebieden onder invloed van training geeft een indicatie van de getraindheid. Een vergroting van het aërobe vermogen houdt dus in dat we bij de testen een verschuiven van de drempelwaarde naar rechts zien gebeuren. De vraag blijft of een atleet met een drempelwaarde van 3,5 mmol beter kan presteren dan een atleet met een waarde van 7mmol. De duur waarbij deze zuurgraad kan worden volgehouden speelt ook een rol en is van meerdere factoren afhankelijk.
Bij het opstellen van een trainingsschema moeten alle gebieden goed getraind worden, afhankelijk van de periode waarin we trainen. Bij veel sporters zien we dat er te zwaar en met een te hoge intensiteit wordt getraind. Het belang van het trainen met een hartslagmeter ligt dan ook met name in het bepalen van het trainingsgebied waarin men traint en het beschermen van de atleet tegen te zware inspanningen. Daarnaast geeft het een goede indicatie of de te volgens trainingsopbouw effectief is en wat de rol is van ziektes en blessures. Snelle eenvoudige testen zoals die bij de formule van Karvonen zijn dan ook nuttig en aan te bevelen voor de sporter die serieus met zijn sport bezig is.
Astmaklachten mogen geen reden zijn tot fysieke inactiviteit, ook niet als de klachten worden uitgelokt door een fysieke inspanning. Inspanningsastma veroorzaakt zelden gevaarlijke aanvallen. Voor mensen die graag aan sport doen, is het wel een zeer vervelend verschijnsel.
Waarom de inspanning een aanval uitlokt, is niet meteen duidelijk. Volgens sommige theorieën speelt de verhoogde doorbloeding van de luchtwegen een rol. Volgens andere komen er tijdens de inspanning stoffen vrij, zoals cortisol en adrenaline, die de gevoeligheid van de luchtwegen doen toenemen. Men stelt ook vast dat de omstandigheden een invloed hebben. Inspanningsastma komt namelijk meer voor in koude en droge klimaatsomstandigheden. Het is bv. opmerkelijk dat zoveel Scandinaafse topatleten in langlauf en biathlon (een combinatie van langlauf en schieten) last hebben van inspanningsastma. Stoffige en slecht verluchte sportlokalen zijn evenmin een goede plaats om aan sport te doen voor mensen met inspanningsastma. Inspanningsastma komt zeer veel voor en doet zich op alle leeftijden voor, maar vooral bij kinderen en jong-volwassenen. Men schat dat ong. 90% van de mensen met astma en 40% van de mensen met allergische neusklachten (rhinitis) er last van hebben. Bij mensen zonder enige vorm van astma zou ong. 1 op 10 toch last hebben van inspanningsastma. Bij kinderen uit het lager onderwijs wordt het voorkomen van inspanningsastma op 7 à 15% geraamd. De aandoening komt dubbel zo veel voor bij jongens dan bij meisjes.
Inspanningsastma manifesteert zich meestal tijdens de eerste schooljaren. Het is belangrijk dat inspanningsastma tijdig wordt herkend en goed wordt behandeld om latere complicaties te voorkomen én om te vermijden dat het kind conditioneel in een sukkelstraatje terecht komt. Typische symptomen die inspanningsastma doen vermoeden zijn het optreden van hoestbuien, kortademigheid en piepen tijdens en in de eerste minuten na de inspanning. De klachten bereiken vaak hun hoogtepunt zo'n 8 tot 15 minuten na de inspanning en zijn meestal binnen het uur weer verdwenen. Wanneer men dat vaststelt is verder onderzoek door een arts aangewezen. Om met zekerheid een diagnose te stellen is de beste methode een inspanningsproef op een fiets of een looptoestel waarbij men gedurende minstens 6 minuten actief is aan een intensiteit die overeenkomt met 80% van de maximale hartslag. Of men bij een inspanning last krijgt van astma hangt af van verschillende factoren, zoals de intensiteit van de inspanning en een aantal omgevings- en klimaatsfactoren.
Om een aanval te vermijden is het best om kort voor de inspanning een kortwerkend geneesmiddel te inhaleren. Spreek hierover met uw arts die u het meest aangewezen product zal voorschrijven. Bij kinderen die bijna constant in beweging zijn, wordt desgevallend beter gekozen voor een langwerkend geneesmiddel dat een- of tweemaal per dag wordt ingenomen. Zodra het kind voldoende inzicht heeft, kan overgeschakeld worden naar een kortwerkend geneesmiddel.
Mensen met astma die regelmatige aan sport doen, hebben minder last van hun aandoening dan lotgenoten die een zittend leven leiden. Astmapatiënten met een goede lichamelijke conditie hebben doorgaans een behoorlijk groot ademvolume. Dit betekent dat ze minder snel last hebben van ademnood bij een eventuele astma-aanval. Ze beschikken ook over een grotere reserve bij zwaardere inspanningen, zoals bv. wanneer ze een trap moeten oplopen. Ze hebben ook veel minder geneesmiddelen nodig dan anderen. Kortom, hun ziekte bezorgt hen duidelijk minder problemen dan hun minder fitte of sportieve lotgenoten. Deze betere gezondheid heeft ook belangrijke sociale voordelen. Kinderen verzuimen minder vaak school en volwassenen hun werk.
De volgende tips kunnen problemen echter helpen beperken of zelfs voorkomen Beperk de intensiteit van je sportactiviteit. Rustig kunnen blijven praten zonder buiten adem te raken, dàt is het tempo waaraan je best oefent. Meer is trouwens niet nodig om je conditie te verbeteren. Best zijn sporten die een lage adembehoefte vereisen en die in warme en vochtige omstandigheden worden beoefend. Sporten die een hoge adembehoefte vergen en/of die in koude en droge omstandigheden worden beoefend, zijn minder gunstig. Adem zoveel mogelijk door de neus. De lucht wordt daarbij voorverwarmd, bevochting en van het meeste stof gezuiverd. Soms helpt bv. een sjaal voor de neus en mond bij koud weer om een aanval te voorkomen. Zorg vooral voor een langzame en goede opwarming. Het kan zelfs een aanval helpen voorkomen. Zorg ook voor een langzame afkoeling om een laattijdige reactie na de inspanning te vermijden. In geval van competitiesport kan het interessant zijn om gebruik te maken van de zg. refractaire periode: ongeveer de helft van de mensen met inspanningsastma blijven namelijk gedurende 2 tot 3 uren klachtenvrij na een eerste aanval. Een lange opwarming, afgewisseld met korte intensieve inspanningen om een aanval uit te lokken, wordt dan gevolgd door de eigenlijke competitieve inspanning. Het is best om deze techniek onder medische begeleiding aan te leren. Turnleraren moeten aandacht besteden aan kinderen met inspanningsastma en hen eventueel aangepaste oefeningen laten doen.
vandaag zoals gepland mijn training gedaan bij een lichte regenval deze training begint lekker te lopen
ik vindt persoonlijk dat dit een goede opbouw is heb het wel beetje moeilijk op het einde, de laatste 12 min moet ik onder de 125 hartslag blijven ( dit is heel stil lopen om daar onder te blijven
maar ... ik blijf volharden omdat ik me er van bewust zijn dat deze training heel goed is heb maar 1 loper tegen gekomen en die liep me natuurlijk voorbij was juist in de laatste 12 min aan het lopen dit was een moeilijk moment voor mij , ik had vandaag super benen en wou er zo naar toe lopen
wat ik toch heb geleerd is mij temperament in te houden
ik heb hier nog NOOIT over een wedstrijd gesproken omdat ik heb daar nog te vroeg voor vond mijn eerste wedstrijd zal in ANTWERPEN zijn de 10 myle
dit is nog 5 maanden en ik kan daar nu naar toe werken en leven , dit moet een haalbare doel zijn, stel geen tijden voorlopig of doelen voorop
na deze 2 maanden zal ik al een klein idee hebben hoe het verder zal verlopen !!
omdat ik me beetje moe voelde zon, maan en dinsdag niet gelopen , vandaag ging het heel vlot ik heb leren luisteren naar mijn lichaam en ook mijn bioritme was in zijn negaieve cyclus ! DUS RUST
als ik maar 3 dagen in de week loop heb terug heb schema gevolgd van dr. goossens , ik begin dit heel graag te doen; dit beloofd nu 1 uur gelopen
na dit 3 weken( 1 uur) te hebben gelopen moet ik dan iedere week met 10min.verhogen
vrijdag is de volgende loop geplant van't weekend een lange duurloop ( terug opbouwen met hartslag tussen 125 & 140 )
heb er vandaag een klein duurloopje van gemaakt toch in de juiste trainingszones voor mij ( tussen 125 en 140 hartslag ) mijn benen voelde wel zwaar aan maar denk dat dit normaal is er stond veel zij en tegenwind ik was alleen op de baan geen lopers tegengekomen , wel enkele fietsers in deze zone lopen geeft me zo een rustig en vredig gevoel en daar geniet ik van
de km zullen beetje bij beetje terug de hoogte in gaan op een rustig manier ik zal nu leren trainingen in alle gebieden en moet er de juiste verhouding nog in vinden
het is normaal de bedoeling dat ik morgen middag nog eens loop , dit gewoon als test dan heb ik eens 3 dagen na elkaar gelopen op een rustig manier
van de week zal ik de info een beetje verwerken en een schema opstellen ik weet nu waar ik me nu moet aan houden
het is de bedoeling dat ik ook leer de melkzuur terug af te bouwen en hart te versterken maar ...NOOIT TE FORCEREN
er is op gedrukt dan ik nu even niet over de 160 hartslag mag ik heb stof genoeg om me nu weer bezig te houden en alles uit te proberen
gisteren de resultaten gaan halen van de testen bij dr. goossens nu weet ik de trainingszones, max hartslag en het omslagpunt
heb een schema mee gekregen voor 2 maand wat ik moet lopen in alle trainingszones, omdat mijn basisuithouding en inspanningscapaciteit matig was omdat ik de hoge tempo's nog niet getraint heb ben ik vroeg gestopt 3min aan 8km/h, 3min aan 10km/h, 3min aan 12km/h en 2 min aan 14km/h maar ... dit is een begin ik wist dat ik hier aan moest werken en deze test komt dan niets te vroeg
moet nu 12 min onder de 125 hartslag beginnen (loslopen; L ), 9 min tussen 125 en 140 hartslag ( lange duurtraining ; E1 ) ; 6min tussen de 140 en 150 ( extensieve training ; E2 ) 6 min tussen de 150 en 160 hartslag ( intentieve training ; I ) dit is de opbouw daarna terug de afbouw dat we aan 66 min komen
heb me goed aan de zones kunnen houden de laatste 12 min waren natuurlijk heel traag maar ... zullen hun nut wel gehad hebben want ik zweette heel hard ( dit is de zone voor vet verbranding !!! )
er is nog veel werk aan de winkel maar deze uitdaging neem ik wel heel graag aan !!
vandaag ( van morgend ) was het een heel goed loop weertje ik had weer voor een andere toer gekozen wij wonen hier heel goed om verschillende toeren uit te tekenen en met de garmin is dat geen probleem
vanaf de eerste meters voelden alles heel goed aan ik had mijn parcour zo uitgetekend dat ik na ongeveer 1 uur lopen naar de vaart toe moest bergop lopen dit kun je goed zien in de cijfer max hartslag 167 deze test zal ik om de 3 a 4 weken lopen ( is 100 m inlopen licht omhoog en dan ongeveer 300 a 350 meter meer omhoog als ik boven ben , slaag ik rechts af en dan is het terug vlak (50 meter)
dan krijg ik signaal dat er weer 500 meter om zijn ,de volgende 500meter blijf ik heel stil verder lopen tot er weer 500meter om zijn , dan terug naar het tempo voor het bergje 11,470km aan gem.tempo van 6:34/km ; gem snelheid 9,1km/h gem.hartslag 144 max hartslag 167 ( 500meter bergop )
de ziekte is weer achter de rug , heb geen problemen meer ondervonden
mij eerste loopje van deze week, de eerste km voelde heel raar aan , zat direkt in een heel laag tempo wat ook maar normaal is na de ziekte van deze week ben toch tevreden met de gelopen km ( 9,730 km ) heb er toch 2 maal een versnelling in gestoken om het toch wat te breken dat laag tempo , dit voelde wel goed aan maar ... je voelt toch dat je een week niet gelopen heb en dit ook na ziekte ( 3,5 kg afgevallen )
morgen een rustdag en dan maandag , en woensdag lopen daarna zal ik het evolueren hoe het verder gaat donderdag moet ik langs dr.goossens en heb ik alle uitslagen
ik hoop morgen te kunnen lopen wat het wordt dat weet ik niet, zal wel zien hoe goed het verloopt en hoe lang ik kan lopen gewoon rustig blijven en terug beginnen vandaag toch terug goed kunnen eten en voel me beter worden
het negatieve is door de ziekte niet kunnen lopen , positief is dan weer omdat het dan toch moest eens goed uit gerust, heel veel geslapen zowel overdag als s' nachts
ik heb het nut en doel van de ochtent hartslag te meten al spijtig genoeg proef ondervindelijk mee gemaakt maandag onze vrijedag had ik een pols van 64 wat voor mij veel is ( gem. 51 )
ik dacht slechte meting omdat ik op dit moment in feiten nog niet zoveel voelde van overtraining kon normaal gezien ook geen spraken zijn na deze week gerust te hebben en zondag maar 7 km gelopen te hebben
na een beetje geeten te hebben is alles doorgekomen ( virus in de darmen ) echte griep is het nog niet zei de dokter die wordt maar verwacht in december
na een weekje van rust ( dit is zeker zo belangrijk als trainen)
heb ik van de maand toch nog 136 km bij elkaar gelopen, wil zeker en vast niet te vlug gaan !! ben ook nu 6 maanden bezig met bijna 3 maal per week te lopen , uitgezonderd natuurlijk paar keer rust ingelast
heb al een paar keer langere duurlopen gedaan van 15 a 18 km ( denk dat dit de max. voor van't jaar is ) wacht de resultaten van de looptest af en gaan dan anders trainen, dit in functie van de 10 miles van antwerpen
de loop van vandaag ben vertrokken met een beetje regen maar het was zacht voor te lopen heb gekozen om nog eens in het bos te lopen omdat het deze tijd van het jaar gewoon prachtig is in het bos de bladeren die vallen en alle kleuren alleen moet een beetje meer oppassen maar het ging best goed
de benen voelde heel goed aan heb na een opwarming gewoon het tempo een beetje verhoogd en zonder problemen kunnen aanhouden , omdat ik een week niet gelopen had vond ik het na 45 min wel genoeg was heel tevreden met het resultaat
Trainingsleer voor de gevorderde lange afstand-loper
Trainingsleer voor de gevorderde lange afstand-loper
Door Bob Boverman (Trainingscoordinator en bondscoach in Nederland van de midden-lange afstand).
Een beginner verbetert zich als het ware per training. De gevorderde loper moet daar al wat meer moeite voor doen, variatie aanbrengen tussen de trainingsvormen bijvoorbeeld, maar voor de vergevorderde en de toploper wordt het echter steeds moeilijker om nog beter te worden, de marges worden namelijk steeds kleiner. Zo'n loper zal zich de nodige kennis van de trainingsleer eigen moeten maken om zijn prestatieniveau verder te kunnen verhogen. Daar het steeds meer van belang wordt om de intensiteit en de omvang van de trainingen zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen, is het meer dan eens uitvoeren van een VIAD-looptest aan te raden. Deze VIAD-looptest verschaft die loper de benodigde, essentiële informatie over zijn om slagpunt en drempelsnelheid op dat bepaalde moment in het trainingsproces. Met die gegevens in de hand moet hij in staat zijn dat trainingsproces adequaat te sturen in de gewenste richting. De gevorderde langeafstandsloper zal, wanneer hij zijn loopprestaties over langere termijn wil verbeteren, enig inzicht in de trainingsleer moeten hebben. Want de duurlopen en intervaltrainingen moeten met de juiste intensiteit, en in goede wisselwerking met elkaar, plaatsvinden. Het prestatieniveau moet regelmatig gecontroleerd worden door middel van testlopen, prestatielopen en wedstrijden. En de training moet steeds bijgesteld worden aan de hand van het actuele prestatieniveau.
De aërobe zone
De energieleverantie bij inspanning geschiedt in ons lichaam via bijzonder op elkaar afgestemde opname-, transport- en verwerkingssystemen. In het bijzonder de regelmatige, evenredige toename van de hartslagfrequentie (hsf) bij toenemende inspanning en de vorming van melkzuur, kan bij de training gebruikt worden om deze processen te controleren. Met de huidige meetapparatuur zijn deze uitstekend te bepalen. Melkzuurbepalingen dienen onder deskundige begeleiding te geschieden. De bepaling van de hsf kan met diverse hartslag meters c.q. sporttesters tegenwoordig door iedere loper uitstekend zelf worden gedaan. De activiteitszones waarbinnen duurprestaties door langeafstand-lopers het beste geleverd kunnen worden, vallen in de aërobe zone tot bovenin aan toe (=de aërobe/anaërobe overgangszone). Het z.g. omslagpunt markeert de zone waarin duurprestaties geleverd kunnen worden aan de bovenzijde af (zie afbeelding 1).
De wisselwerking tussen toename van de loopsnelheid en de hartslagfrequentie (hsf). Na het bereiken van de loopsnelheid rondom het omslagpunt (= drempelsnelheid) zal de hsf niet meer evenredig toenemen. De drempelsnelheid heeft te maken met de snelheid van lopen : de constante, maximale snelheid die maximaal 60-65 minuten achtereen volgehouden kan worden en het omslagpunt heeft te maken met de hsf : de hsf die hoort bij de drempelsnelheid. Deze beqrippen kunnen dus door elkaar gebruikt worden.
Precies tot het omslagpunt zijn hsf-metingen vrij zuiver te verrichten. Daarboven, in de anaërobe zone, zal de hsf niet meer zo regelmatig toenemen als daarvoor en is alleen bruikbaar bij gelijkmatig uitgevoerde tempolopen (tempo duur en interval). Bij inspanningen onder de aërobe/anaërobe overgangszone c.q. in de aërobe zone zal door voldoende aanvoer van zuurstof het melkzuur slechts geleidelijk toenemen (extensieve tempolopen en duurlopen). In de anaërobe zone (intensieve tempolopen) hebben we met zulke hoge inspanningen te maken dat er te weinig zuurstof aangevoerd kan worden waardoor de hoeveelheid melkzuur in het bloed aanzienlijk sneller zal toenemen. Melkzuur wordt later in rust of tijdens rustig lopen (herstel-duurloop), als er weer voldoende zuurstof in de spiercellen kan komen, omgezet in brandstof waarmee opnieuw energie vrijgemaakt wordt. De aërobe energielevering komt al na twee tot drie minuten volledig op gang. In eerste instantie komt de energie daarbij voornamelijk uit de koolhydraat-verbranding. Bij toename van de duur van de belasting wordt de vetverbranding (in combinatie met koolhydraten) de belangrijkste energieleverant. Zodra de loopsnelheid meer toeneemt, zullen we weer overschakelen op meer koolhydraat-verbranding. De overgang naar de anaërobe energielevering staat in nauw verband met het individuele duur-prestatievermogen. Hoe beter de trainingstoestand van de loper, hoe later anaërobe energie-reserves worden aangesproken en des te later de melkzuurvorming in het bloed wezenlijk toeneemt (mede afhankelijk van de type spiervezels waarover beschikt wordt). In afbeelding 2 zien we hoe de, afbuigende, melkzuurcurve zich door training zal verplaatsen.
Alhoewel er individuele verschillen zijn, kan een melkzuur-waarde van 4 mmol als standaard gebruikt worden voor het bereiken van het omslagpunt. Bij een hogere melkzuur-waarde kan de inspanning nog maar kort worden volgehouden (anaërobe gebied).
Het bereiken van de aërobe/anaërobe overgangszone voor de beginner, gevorderde en toploper
Bepaling van de Vermoedelijke Individuele Anaërobe Drempel (VIAD) :
Het niveau (c.q. de vermogens) van de langeafstandsloper wordt naast aanleg bepaald door het aantal looptrainingen dat hij gemiddeld per week verricht. Hiertoe kunnen we globaal de volgende indeling maken :
GEVORDERD NIVEAU : omstreeks 4 tot 6 looptrainingen per week
VERGEVORDERD NIVEAU : omstreeks 6 tot 9 looptrainingen per week
TOPLOPERS NIVEAU : omstreeks 8 tot 14 looptrainingen per week
Het niveau van de loper is bepalend voor de duur waarmee hij op zijn drempelsnelheid (de snelheid rondom het omslagpunt) kan lopen, namelijk :
GEVORDERD NIVEAU : omstreeks 45 minuten
VERGEVORDERD NIVEAU : omstreeks 55 minuten
TOPLOPERS NIVEAU : omstreeks 65 minuten
Hierna volgt een aantal tabellen waarmee we, uitgaande van ons eigen niveau, ons eigen individuele omslagpunt en drempelsnelheid kunnen gaan bepalen. De bepaling van het individuele omslagpunt en de individuele drempel snelheid wordt ook vaak de bepaling van de 'Vermoedelijke Individuele Anaërobe Drempel (VIAD)' genoemd. Dit kan gebeuren door een speciale VIAD-looptest (zie verderop) of door gebruikmaking van ervaringsgegevens. Zo kan de VIAD aan de hand van 'testwaarden' op een 5 km- of 10 km-loop globaal bepaald worden (zie tabellen 3 t/m 6).
Of deze bepaling juist is, kunnen we ook op subjectieve wijze controleren: 'Na ongeveer 10 minuten op de loopsnelheid van de VIAD gelopen te hebben moeten we een ademritme hebben van ongeveer 2 passen inademen en 2 passen uitademen.' Om objectieve gegevens te hebben, moeten er meerdere VIAD-looptesten worden uitgevoerd.
Afbeelding 3 : VIAD d.m.v. testwaarden op 5 km-testloop, voor lopers van ENIGSZINS GEVORDERD NIVEAU
TESTWAARDEN 5 KM VIAD IN TIJD PER KILOMETER
-------------------------------------------------
22'45" 5'00" (12km/hr)
22'34" 4'54"
22'22" 4'48"
21'41" 4'42"
21'00" 4'37" (13 km/hr)
Afbeelding 4 : VIAD d.m.v. testwaarden op 5 km-testloop, voor lopers van GEVORDERD NIVEA
TESTWAARDEN 5 KM VIAD IN TIJD PER KILOMETER
-------------------------------------------------
21'10" 4'37" (13 km/hr)
20'52" 4'33"
20'35" 4'29"
20'16" 4'25"
19'58" 4'21"
19'40" 4'17" (14 km/hr)
19'25" 4'14"
19'10" 4'10"
18'55" 4'07"
18'40" 4'03"
18'25" 4'00" (15 km/hr)
Afbeelding 5 : VIAD d.m.v. testwaarden op 5 km-testloop, voor lopers van VERGEVORDERD NIVEA
TESTWAARDEN 5 KM VIAD IN TIJD PER KILOMETER
-------------------------------------------------
18'30" 4'00" (15 km/hr)
18'16" 3'57"
18'02" 3'54"
17'48" 3'51"
17'34" 3'48"
17'20" 3'45" (16 km/hr)
17'07" 3'42"
16'54" 3'40"
16'41" 3'37"
16'28" 3'34"
16'15" 3'32" (17 km/hr)
Afbeelding 6 : VIAD d.m.v. testwaarden op 10 km-testloop, voor lopers van VERGEVORDERD TOT TOPLOPERS NIVEAU
TESTWAARDEN 5 KM VIAD IN TIJD PER KILOMETER
-------------------------------------------------
33'30" 3'32" (17 km/hr)
32'45" 3'26"
32'00" 3'20" (18 km/hr)
31'15" 3'15"
30'30" 3'10" (19 km/hr)
29'45" 3'05"
29'00" 3'00" (20 km/hr)
De VIAD-looptest :
Bovenstaande testlopen (afbeelding 3 t/m 6) zullen niet altijd in een trainingsprogramma kunnen worden opgenomen. De hierna omschreven VIAD-looptest (cL.H.B.) loopt stapsgewijs vanaf het onderste gedeelte van de aërobe zone naar de anaërobe zone. Hierdoor zal slechts een kort deel van de testlopen intensief zijn en zal de test goed in ieder loopprogramma op te nemen zijn. De VIAD-looptest bestaat uit 5 tot 6 achtereenvolgende testlopen over afstanden van telkens 800 meter of 1000 meter of 1200 meter. Uit te voeren op een atletiekbaan of op een uitgezet parcours met markeringen om de 200 meter. Iedere volgende loop gaat steeds 2 seconden per 200 meter sneller dan de vorige en tussen iedere loop wordt steeds exact 50" wandelpauze aangehouden. De loopsnelheid van de vierde of vijfde loop komt overeen met de loopsnelheid bij de VIAD (drempel snelheid). De daarbij behorende hsf komt overeen met de hsf bij de VIAD (omslagpunt). Om een objectief testresultaat te verkrijgen zullen er meerdere VIAD-looptesten afgelegd moeten worden.
De loopafstanden die we kiezen zijn afhankelijk van de ongeveer te verwachten drempelsnelheid, namelijk :
800 meter testlopen bij drempelsnelheid van ca. 13 - 15 km/u
1000 meter testlopen bij drempelsnelheid van ca. 15 - 17 km/u
1200 meter testlopen bij drempelsnelheid van ca. 17 - 20 km/u
In afbeelding 7 zien we voorbeelden van de loopsnelheid per 200 meter voor de diverse testlopen (de snelheid van testloop 5 komt dus overeen met de te verwachten drempelsnelheid).
Afbeelding 7 : Loopsnelheden voor VIAD-looptesten
Loopsnelheden voor een VIAD-looptest met een te verwachten andere drempelsnelheid zijn uit deze tabel eenvoudig te herleiden.
-------------------------------------------------------------------------------------------
TESTLOPEN OVER RESP. : Loopsnelheid per 200 meter bij een te verwachten
800/1000/1200 meter drempelsnelheid van respectievelijk :
-------------------------------------------------------------------------------------------
14 km/hr 16 km/hr 18 km/hr 20 km/hr
-------------------------------------------------------
LOOP 1 59,5" 53" 48" 44"
LOOP 2 57,5" 51" 46" 42"
LOOP 3 55,5" 49" 44" 40"
LOOP 4 53,5" 47" 42" 38"
LOOP 5 (VIAD) 51,5" 45" 40" 36"
LOOP 6 49,5" 43" 38" 34"
--------------------------------------------------------------------------------------------
Uitvoering VIAD-looptest :
Alvorens met de VIAD-looptest te beginnen, doen we een standaard uitgevoerde warming up met daarin direct aansluitend de eerste loop (=LOOP 1). Na iedere loop houden we exact 50 seconden wandelpauze. We moeten ervoor zorgen dat we tijdens de wandel pauzes op generlei wijze worden afgeleid. De herstelcurves dienen goed vergelijkbaar te zijn. Ook moeten we ervoor zorgen dat we iedere testloop steeds in de juiste loopsnelheid uitvoeren door controle van de 200 meter-tijden, eventueel met behulp van een helper. We nemen direct ná iedere loop de hsf op volgens de '10-slagen tabel' (zie afbeelding 8) en 10 seconden vóór iedere volgende loop opnieuw. Een helper laten we de hsf noteren. Bij gebruik van een speciale hartslagmeter (sporttester) kunnen we de tussentijden en hsf steeds afroepen of zelfs in het geheugen opslaan voor beschouwing na afloop. We zorgen ervoor steeds precies na 50 seconden pauze weer te beginnen. Conform de testopzet is te verwachten dat we bij LOOP 5 op de loopsnelheid en de hsf van de VIAD komen. Indien we deze verkeerd hebben ingeschat, bestaat de kans dat we bijvoorbeeld al bij LOOP 4 of eerder zover zijn. We zullen dan de gehele VIADlooptest moeten inkorten. Bij een volgende testgelegenheid kunnen we de te verwachten drempelsnelheid aan de hand van deze ervaring bijstellen.
Als we tijdens de VIAD-looptest met een loopsnelheid en hsf lopen die boven de VIAD liggen (dat is dus bij voorkeur het geval bij LOOP 6), kunnen we dat heel goed gevoelsmatig controleren. We zullen dan ondermeer moeite hebben met de ademhaling (al gauw minder dan 4 passen voor één in- en uitademing) en een zwaar gevoel in de benen hebben, waardoor het moeite kost om de looptechniek in stand te houden ('technisch breekpunt'). Voor de waarde van de VIAD-looptest is het dan ook geen probleem om bij dergelijke gewaarwordingen de LAATSTE LOOP te onderbreken. Indien we de VIAD te laag hebben ingeschat, kunnen we eventueel een ZEVENDE LOOP toevoegen. Mocht daarbij alsnog blijken dat we toch boven de VIAD zitten dan kunnen we deze loop altijd alsnog onderbreken.
Interpretatie van de VIAD-looptest : In afbeelding 9 en 10 zien we een VIADlooptest geregistreerd met de sporttester. Door in afbeelding 10 de onderste punten van de herstelcurves na LOOP 1 (omdat de loper slechts een korte warming up had gedaan heeft hij LOOP 1 langer gemaakt) tot en met 4 te verbinden en door te trekken, kunnen we zien of we bij LOOP 5 minder herstellen. Indien dit inderdaad het geval is, dan weten we dat we bij LOOP 5 net op (indien het herstel niet teveel scheelt) of vóór (indien het herstel duidelijk minder is) de 'Vermoedelijke Individuele Anaërobe Drempel' zitten. Bij het onderhavige voorbeeld zal de VIAD tussen LOOP 4 en 5 gelegen zijn. De loper voelde zich bij LOOP 6 nog goed genoeg en begon daarom voor de zekerheid nog met LOOP 7. Deze loper zal een volgende VIADlooptest met loopafstanden van 1 000 meter kunnen doen.
Omstandigheden :
De bepaling van de VIAD wordt beïnvloed door de omstandigheden waaronder getest wordt. Zo kunnen weersomstandigheden, ondergrond, kleding, e.d. een rol spelen. De VIAD die onder bepaalde omstandigheden bepaald is, is dan ook alleen bruikbaar bij vergelijkbare omstandigheden. Bedenk dat de resultaten van een test niet nauwkeuriger kunnen zijn dan de nauwkeurigheid waarmee de test is uitgevoerd. We moeten de VIAD niet beschouwen als een star gegeven, maar als een richtlijn bij welke loopsnelheid en hsf bij de individuele loper de aërobe zone overgaat in de anaërobe zone. Door veelvuldige toepassing van de VIADlooptest zal de waarde ervan toenemen.
Tot besluit :br> Tot zover dit eerste deel over de trainingsleer voor de langeafstandloper.
Afbeelding 8 : Tabel hartslagfrequentie (hsf) volgens '10-slagen' :
De hsf direct ná of vóór de testlopen is goed te meten met de 10- slagen tijd. Bij een hartslag (= slag 0) wordt de stopwatch ingedrukt, daarna worden tien slagen geteld (1,2, etc.) op de tiende slag wordt de stopwatch weer ingedrukt. Aan de hand van de verkregen tijd (" = seconde) kan de hsf-waarde (= aantal slagen per minuut) in de tabel afgelezen worden.
Toelichting afbeelding 9 en 10 : Duidelijk is te zien dat loper L.H.B. een VIAD heeft die gelegen is tussen LOOP 4 en LOOP 5. Geschat komen we uit op een VIAD met een drempelsnelheid van ca. 3:05 voor 800 m (ofwel ca. 3:51 per km c.q. 15,6 km/u) en een omslagpunt van ca. 171 slagen per minuut.
Afbeelding 10 : Hsf-curve van de VIAD-looptest door L.H.B., 2 juni '93
In deel I van de trainingsleer voor de gevorderde lange afstandloper zijn de aërobe zone, de anaërobe zone, de aërobe/anaërobe overgangszone en de Vermoedelijke Individuele Anaërobe Drempel (VIAD) besproken. Wanneer we een trainingsprogramma gaan opzetten, dan zullen we de diverse looptrainingen in een evenwiehtige verhouding in de diverse zones moeten zien te verrichten. Belangrijk te weten is, dat het trainen rondom de aërobe drempel (onderste grens van de aërobe zone) en rondom de anaërobe drempel (bovenste grens van de aërobe zone) bepalend is voor een kwalitatieve trainingsbenadering. De vorige keer heb ik besproken hoe je je VIAD kunt bepalen. Doordat je nu je eigen omslagpunt en je eigen drempelsnelheid kent, ben je in staat het trainingsproces adequaat te sturen. Nu is het zo, dat zodra we boven de VIAD trainen (dus met hoge intensiteit), deze al gauw omlaag zal worden gedrukt, wat het duurprestatieniveau negatief beinvloedt. De midden-afstandsloper echter zal toch genoodzaakt zijn om ook de nodige trainingen boven de VIAD te verrichten om zijn snelheidsprestatievermogen te verbeteren. De lange-afstandsloper zal meerdere trainingen net onder de aërobe en anaërobe (VIAD) drempel moeten verrichten. Vooral door trainingen die net onder de drempels plaatsvinden, zullen de drempelwaarden naar boven toe verschuiven (zie afbeelding 11). Oftewel, we kunnen in een hogere snelheid lopen zonder teveel melkzuur te vormen. De aërobe drempel ligt globaal gesproken zo'n 40 slagen onder de hartslagfrequentie die bij de VIAD hoort (omslagpunt), wat overeen komt met een intensiteit van circa 75% van de loopsnelheid die bij de VIAD hoort (drempelsnelheid)
LOOPTRAININGSVORMEN :
De relatie loopintensiteit en hartslagfrequentie is dus voor iedere loper verschillend en zal dan ook voor iedereen apart moeten worden bepaald (bijvoorbeeld door de VIADtest). Zijn deze waarden eenmaal bekend, dan kunnen ze een ideale richtlijn geven voor het samenstellen van de training en/of een loopprogramma. Door uit te gaan van de waarden bij de VIAD kunnen we de looptrainingsvormen binnen een loopprogramma zo verantwoord mogelijk afstemmen. In afbeelding 12 zien we een overzicht van de duur- en intervaltrainingen uitgezet in een intensiteits-schaal, waarbij de snelheid bij de anaërobe drempel op 100% is gesteld.
Het verschuiven van de drempels en de zones daartussen (= met hogere snelheid daarin kunnen lopen) zal dus vooral plaatsvinden door daar vlak onder te trainen. Zodra we uitsluitend boven (met te hoge snelheid) een bepaalde drempel/zone trainen zullen we deze naar beneden duwen. Deze 'drempel-trainingen' moeten een belangrijke plaats krijgen binnen de trainingsprogrammering. De marathon loper bijvoorbeeld zal aanvankelijk vlak onder de aërobe drempel moeten trainen om de vetverbranding te verbeteren en de aërobe drempel zo dicht mogelijk naar de anaërobe drempel te verschuiven (dit door de langzame marathon-specifieke duurlooptraining met een hsf die aanvankelijk zo'n 45 slagen onder die van het omslagpunt ligt). Zijn glycogeenvoorraad zal hij door training slechts voor prestaties van omstreeks 90 minuten kunnen opvoeren. Bij langere duur moet hij voor een groot deel ook op zijn vetverbranding kunnen teren. Koolhydraten (glycogeen) zullen vooral bij hogere snelheden worden verbrand.
Pas wanneer we heel goed getraind zijn, kunnen we onze snelheidsvermogens boven de drempelwaarden meer gaan trainen. Dan zullen we de melkzuurvorming nog beter kunnen tolereren en zal onze buffer-capaciteit tegen melkzuur ook toenemen. Aangezien onder invloed van training de verhouding tussen loopintensiteit en de melkzuur / hartslagfrequentieprestatiecurve zal verschuiven, zullen we deze van tijd tot tijd opnieuw moeten bepalen. Hierdoor kunnen we ons trainingsprogramma steeds weer opnieuw bijstellen op het actuele prestatievermogen (bijvoorbeeld met VIAD~test en 5 tot 10 kilometer testlopen).
Afbeelding 11
TRAINING BOVEN(v)/ONDER(A) AEROBE/ANAEROBE DREMPELS
vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
aërobe/anaërobe drempels
op den duur negatief
XXXXXXXxXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX trainings-effekt,
drempels bij lagere loopsnelheid
----------------------------------------------
TRAINING BOVEN(v) DREMPELS
---------------------------
op den duur positief
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx trainings"effekt,
aërobe/anaërobe drempels drempels bij hogere
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx loopsnelheid
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
----------------------------
TRAINING ONDER(A) DREMPELS
-------------------------------
Afbeelding 12
INTENSITEITS-SCHAAL t.o.v. de VERMOEDELIJE INDIVIDUELE ANAEOBE DREMPEL (=VIAD)
---------------------------------------------------
INTENSITEIT DREMPELS LOOPTRAININGSVORMEN
t.O.V. VIAD
---------------------------------------------------
120% Korte Extensieve Tempo lopen
110% Midden " " "
103% Lange " " "
100% VIAD TEMPO DUUR
97% Duurloop III (DLTIII) SNELLE DUURLOOP
95% VLOTTE DUURLOOP
91% Duurloop II (DLTIl) DUURLOOP IN VLOT
85% TOTGEMIDDELD TEMPO
80% AEROBE DREMPEL Duurloop I (DL TI) LANGZAME DUURLOOP
75% Herstelduurloop (HDLT)
TOELICHTING VAN DE LOOP-TRAININGSVORMEN
Hieronder volgt een omschrijving van de duur- en tempo-trainingen zoals aangegeven in de intensiteitsschaal (afbeelding 12) en zoals deze voor lange afstandlopers met een ENIGSZINS GEVORDERD, GEVORDERD, VERGEVORDERD en TOPLOPERS NIVEAU kunnen worden aangehouden.
-----------------------------------------------------------------------
NIVEAU-INDELING : AANTAL DUUR WAAROP
LOOPTRAININGEN ROND DE VIAD KAN
PER WEEK WORDEN GELOPEN
-----------------------------------------------------------------------
ENIGSZINS GEVORDERD omstreeks 3 tot 4 omstreeks 35 minuten
GEVORDERD omstreeks 4 tot 6 omstreeks 45 minuten
VERGEVORDERD omstreeks 6 tot 9 omstreeks 55 minuten
TOPLOPERS omstreeks 8 tot 14 omstreeks 65 minuten
------------------------------------------------------------------------
Naast het niveau van de lopers zijn de marges (intensiteit, duur en aantal herhalingen) waarmee we de duurlopen en tempo-lopen doen mede afhankelijk van de afstand van de prestatieloop of wedstrijd waarvoor we trainen.
DUURLOPEN (Hsf=Hartslagfrequentie)
Herstel Duurloop (HD)
Duur :
ENIGSZINS GEVORDERD 10 tot 20 minuten
GEVORDERD 15 tot 30 minuten
VERGEVORDERD 20 tot 40 minuten
TOPLOPERS 30 tot 50 minuten
Intensiteit : 75-80% van de VIAD (zie afbeelding 12).
Effect : Versnelde afvoer van afvalstoffen van de energiestof wisseling (verbranding van het ontstane melkzuur, warmte-regulatie e.d.). Bij herstellopen in de ochtend zal de vetverbranding eerder plaatsvinden.
Duurloop I (DLT 1)
Duur :
ENIGSZINS GEVORDERD 30 tot 50 minuten
GEVORDERD 50 tot 100 minuten
VERGEVORDERD 70 tot 150 minuten
TOPLOPERS 90 tot 200 minuten
Intensiteit : Omstreeks 80% van de VIAD (zie afbeelding 12).
Hsf bij aanvang opbouwperiode 45 tot 30 slagen lager dan bij de VIAD.
Hsf : in wedstrijdperiode 30 tot 20 slagen lager dan bij VIAD. In tweede deel van marathontraining kan de hsf tot 15 slagen lager dan VIAD komen.
Doel : Voor basis- en gemiddeld niveau-ontwikkeling van het basis-uithoudingsvermogen, bij langere duur tevens scholing van de 'wilsinzet'. Voor gevorderden het onderhouden van het basis-uithoudingsvermogen, bij de langere duur tevens scholing van de 'wilsinzet'. Met de extra lange duurlopen zal vooral de glycogeenvoorraad worden uitgeput en zal het accent op de vetverbranding liggen. Met deze duurlopen bevinden we ons in het grensgebied van de aërobe drempel.
Effect : Vooral de langere duurlopen bevorderen een efficiënter verloop van de vetstofwisseling in combinatie met de koolhydraatverbranding, de hormonen en enzymenwerking. Ze ontwikkelen de 'langzamere' goed doorbloede spiervezels.
Duurloop II (DLT 2)
Duur :
ENIGSZINS GEVORDERD 20 tot 40 minuten
GEVORDERD 30 tot 60 minuten
VERGEVORDERD 40 tot 80 minuten
TOPLOPERS 50 tot 90 minuten
Intensiteit : Omstreeks 85-90% (toplopers tot 95%) van de VIAD (zie afbeelding 12).
Hsf : Bij aanvang opbouwperiode 20 tot 1 5 slagen lager dan bij de VIAD.
Hsf tijdens wedstrijdperiode 15 tot 10 slagen lager dan bij de VIAD.
Doel : Deze duurlopen vormen de basismethode om voor het aërobe vermogen te verbeteren Aanvankelijk kunnen met deze duurlopen aanzienlijke verbeteringen van het aërobe vermogen verkregen worden en ze zullen steeds nodig zijn om dit in stand te houden.
Effect : De gemiddelde tot vlotte duurlopen bevorderen de aërobe stofwisseling, de hart/longen/bloed- circulatie, de energie-omzetting van de koolhydraten naar de spieren, de doorbloeding van de spieren (capillarisering) en de enzymenwerking, vooral van de 'langzamere' spiervezels.
Duurloop III (DLT 3)
Duur :
ENIGSZINS GEVORDERD 10 tot 20 minuten
GEVORDERD 20 tot 40 minuten
VERGEVORDERD 30 tot 60 minuten
TOPLOPERS 40 tot 80 minuten
Intensiteit : Omstreeks 90-95% (toplopers tot 100%) van de VIAD (zie afbeelding 12).
Doel : Met deze intensiteit komen we in het grensgebied van de individuele anaërobe drempel. Voor de beginnende loper heeft het nog geen zin om zo hard te lopen; hij kan zich nog voldoende ontwikkelen met DLTI en DLT2. Deze duurlopen verbeteren het aërobe vermogen en de aëroob/anaëroob gemengde systemen (melkzuurtolerantie).
Effect: De snelle duurlopen bevorderen in sterke mate de zuurstofopname. Vooral de korte afstanden (15-30 minuten) zorgen voor betere verdraagzaamheid van de ontstane verzuring (=Lactaatvorming). Ze zijn daarom voor de toploper van essentieel belang. De iets langere snelle duurlopen (30 tot 60 minuten) verbeteren in sterke mate de hoogte waarmee we van het maximale zuurstofopnamevermogen (V02 max) gebruik kunnen maken. Ze zijn daarom eveneens voor afstanden langer dan de halve marathon van belang. Ze ontwikkelen tevens de 'snellere' spiervezels. Noot: De tempo-duurtrainingen (met het effect van duurloop 3 en nog meer de melkzuur-tolerantie) zijn ondergebracht bij de lange extensieve tempo-lopen.
TEMPO-LOPEN
Extensieve Tempo-lopen : Deze vinden plaats in het gebied net op en boven de anaërobe drempel (tempo-duurlopen en extensieve Interval-trainingen resp. lang, midden en kort). Net als bij DLT 3 zijn deze trainingen alleen bestemd voor lopers die MINIMAAL over een ENIGSZINS GEVORDERD niveau beschikken.
lange Extensieve Tempo-lopen :
Duur :
ENIGSZINS GEVORDERD 1 tot 3 maal 8 a 3 minuten
GEVORDERD 1 tot 6 maal 12 a 3 minuten
VERGEVORDERD 1 tot 9 maal 16 a 4 minuten
TOPLOPERS 1 tot 12 maal 30 a 4 minuten
Pauze-duur : Hele tot halfwaarde tijd van de inspanningstijd
Intensiteit :
ENIGSZINS GEVORDERD NIVEAU 95 % - 100% van de VIAD (zie afbeelding 12). Hsf overeenkomstig de VIAD.
GEVORDERD TOT TOPLOPERS NIVEAU: 97 - 105 % van de VIAD.Hsf overeenkomstig of enigszins boven de VIAD.
Midden Extensieve Tempo-lopen :
Duur :
ENIGSZINS GEVORDERD 3 tot 7 maal 4 a 2 minuten
GEVORDERD 4 tot 8 maal 4 a 2 minuten
VERGEVORDERD 5 tot 10 maal 5 a 3 minuten
TOPLOPERS 6 tot 12 maal 5 a 4 minuten
Pauze-duur : Hele tot halfwaarde tijd van de inspanningstijd
Intensiteit :
ENIGSZINS GEVORDERD NIVEAU : 97 % - 105 % van de VIAD (zie afbeelding 12).
GEVORDERD TOT TOPLOPERS NIVEAU : 100% - 11 5 % van de VIAD.
Hsf rondom tot enigszins boven de VIAD, vooral tijdens tweede deel van de tempo-serie.
Korte Extensieve Tempo-lopen :
Duur :
ENIGSZINS GEVORDERD 8 tot 16 maal 60 tot 30 sec.
GEVORDERD 10 tot 20 maal 80 tot 30 sec.
VERGEVORDERD 12 tot 24 maal 100 tot 30 sec.
TOPLOPERS 14 tot 28 maal 120 tot 30 sec.
Pauze-duur : Hele tot halfwaarde tijd van de inspanningstijd.
Intensiteit :
ENIGSZINS GEVORDERD NIVEAU: 105-115% van de VI AD (zie afbeelding 12).
GEVORDERD TOT TOPLOPERS NIVEAU: 115% - 125% van de VIAD.
Hsf enigszins boven de VIAD, vooral tijdens tweede deel van de tempo-serie.
Doel en effect van lange, midden en korte extensIeve tempo-lopen : de extensieve tempo-lopen komen qua doel en effect grotendeels overeen met DLT 3, alleen wordt met name de hartfunctie meer uitgesproken meegetraind (o.a. betere doorbloeding van de hartspier zelf en hart-volume en hartspier-dikte komen meer tot de juiste verhouding). Als we meer rond en boven de anaërobe drempel komen, zal de tolerantie en buffer-capaciteit tegen melkzuur meer worden getraind.
Intensieve interval-training :
Dit is een trainingsvorm die ruim boven de anaërobe drempel valt (125% en meer). Daartoe nemen we dan ook meer de maximale snelheid of de test- en wedstrijd-snelheid als uitgangspunt. Ze wordt toegepast voor de ontwikkeling van het specifieke uithoudingsvermogen van de wedstrijd lopers op de midden- en lange afstand. Vooral deze trainingsvormen dienen onder deskundige begeleiding te geschieden en worden in het kader van dit artikel niet verder besproken. Vooral de toplopers op de midden en lange afstand (ook de marathonlopers) zullen een aantal maal (afhankelijk van de trainingsperiode) boven de anaërobe drempel moeten trainen om de tolerantie en buffer-capaciteit tegen melkzuur te verbeteren. (Vooral jeugdige lopers moeten zorgen niet teveel anaëroob te trainen aangezien de orgaan-systemen nog niet volgroeid zijn).
Ritme-training :
Om de looptechniek beter te kunnen beheersen, kan ook de beginnende loper al vrij snel kortere intensievere belastingen doen. Met versnellingslopen over ongeveer 10 seconden op 115% tot 130% zal hij door de korte duur niet gauw teveel melkzuur vormen. Met 2 tot 4 series van 3 tot 7 herhalingen van ca. 7 seconden en pauzes in de serie van 1 tot 2 minuten en seriepauzes van 3 tot 5 minuten, kan hij op een veilige manier zijn basissnelheid, ritme en looptechniek verbeteren. De gevorderden kunnen al gauw op dezelfde wijze ritme~lopen tot 20 seconden (met 3 tot 5 series van 5 tot 10 herhalingen) in hun programma opnemen.
Vaartspel :
Vaartspel is een combinatie is van ritme-, tempo- en duurlopen. Daarom kunnen we een deel van de geadviseerde trainingen daarin onderbrengen (deze voor mij favoriete trainingsvorm zal in een apart artikel besproken worden).
Bepaling looptempo bij duurloop en tempolooptrainingen :
Via de intensiteits-schaal (zie afbeelding 12) kunnen we na bepaling van de VIAD de loop-snelheid bepalen voor DLT1, DLT 2, DLT 3 en de EXTENSIEVE TEMPO-LOPEN, rekening houdend met de marges voor het niveau van de loper. Deze snelheden moeten als richttempo worden genomen, waarbij we ten allen tijden rekening lenen te houden met de weersomstandigheden en terrein-gesteldheid (ieder tempo omvat een zekere marge). Door in ons trainings-parcours enige afstanden van 200 meter uit te zetten, kunnen we controleren of het juiste tempo wordt aangehouden (na de warming up) door de gewenste kilometer-tijd door vijf te delen. De bijbehorende hartslagfrequenties zullen een uitstekende controle zijn voor de intensiteit van het loopsnelheid. Bij duurtrainingen kunnen we het beste van de registratie na 5 tot 7 minuten uitgaan. Bij tempo-lopen beschouwen het gemiddelde van de gehele serie.
Aantal drempeltrainingen :
We verbeteren het duurvermogen vooral door vlak onder de drempels te trainen (zie afbeelding 11). Het aantal drempel~trainingen dat we kunnen doen is echter beperkt. Het aantal is naast de herstelduur ondermeer afhankelijk van getraindheid, trainingsleeftijd, aantal trainingseenheden, welke loopafstand we willen verbeteren, het herstelvermogen of de herstelbeinvloeding, fasering van de trainingsopbouw e.d. Tevens is bepalend of we als Fit-, Prestatie- of als Wedstrijdloper met een loopprogramma bezig zijn. Ook dienen we voldoende looptrainingen in de zone tussen deze drempels te doen (DLT 2). Een globale indeling van het mogelijk aantal 'drempeltrainingen' in verhouding tot het aantal trainingseenheden zien we In afbeelding 13.
We hebben nu een overzicht van de voornaamste loop~trainingsvormen.
------------------------------------------------------------
Afbeelding 13.
GLOBALE INDELING VAN MOGELIJK AANTAL 'DREMPEL-TRAININGEN'
------------------------------------------------------------
AANTAL AANTAL AANTAL
TRAININGEN TRAININGEN TRAININGEN
PER MAAND VOOR VOOR
VERSCHUIVING VERSCHUIVING
VAN DE AEROBE VAN ANAEROBE
DREMPEL DREMPEL
------------------------------------------------------------
12 tot 18 2 tot 3 1 tot 2
16 tot 24 3 tot 5 2 tot 4
22 tot 34 4 tot 8 3 tot 6
30 tot 48 5 tot 12 4 tot 8
------------------------------------------------------------
Alvorens de trainingsbouwstenen (duur- en tempolopen) toe te gaan passen, is enig inzicht in het herstel na diverse trainingsvormen (en wedstrijden) gewenst.
Herstel en training
Het herstel rondom en binnen het trainingsproces vindt op diverse momenten plaats.
1. Tijdens (pauzes bij de tempolopen) en na de trainingseenheid.
2. Dagelijks tussen de opvolgende trainingen en de volgende dag(en).
3. Binnen een week tussen de intensieve tempo- en snelheidstrainingen en de extra lange duurlopen.
4. Binnen een jaar tussen de diverse voorbereidings-, wedstrijden overgangsperiodes.
5. Tussen de belangrijkste wedstrijden, die een hoogtepunt vormen tussen de trainingsbelastingen.
Het effect van de training berust op het aanpassingsvermogen van ons organisme, dat reageert op de diverse prikkels die de trainingen op het hormoon- en zenuwstelsel uitoefenen.
Trainingsprikkels werken als verstoringen van de homeostase (onder homeostase wordt verstaan de instandhouding van de biochemische toestand van het interne milieu van het organisme, zoals de zuurgraad, de lichaamstemperatuur en dergelijken) en zijn de oorzaak van adaptieve veranderingen van het actieve en passieve bewegingsapparaat, en van het hart/longen/bloedsomloop-systeem. De overcompensatie die na de juiste vorm en duur van het herstel ontstaat, zorgt voor de verbetering van onze conditionele vermogens. Afhankelijk van het soort spierarbeid ontstaan daarbij verschillende aanpassingsfenomenen, waarbij de aanpassingscapaciteit van de verschillende conditionele vermogens verschillend is. Daar waar snelheid maar kan toenemen tot ongeveer 20%, kunnen kracht (tot 360%) en uithoudingsvermogen (tot 650 %) in een onvergelijkbaar grotere mate worden ontwikkeld. Voor de lange afstand loper betekent dit dat hij de loopafstand in training aanzienlijk kan verlengen of de loopsnelheid over een zelfde tijdsduur behoorlijk kan verbeteren (bijvoorbeeld zijn tijd op de halve marathon).
Intensiteit en kwaliteit
De intensiteit (loopsnelheid) en de kwantiteit (loopduur) van de trainingsbelasting zijn de criteria waarvan de herstelduur afhankelijk is. Het lopen is het resultaat van het" voor", "aan"(contractie) en ontspannen van de spieren c.q. spiervezels. Deze mechanische energie wordt geproduceerd door de opname, het verwerken en het transport van de zuurstof, het voedsel, het adenosine triphosfaat (ATP) en het creatine phosfaat (CP). Om zowel snel als over langere duur te kunnen lopen, is er na iedere training weer een herstelperiode nodig om de energie-voorraden in de spieren te vernieuwen. De energierijke fosfaten (ATP+CP) zijn onontbeerlijk om te kunnen lopen (zelfs een warming up), voordat het zuurstof de spiervezels bereikt worden zij al aangesproken. Om maximale snelheden over zestig meter te kunnen bereiken, is een herstelperiode van 2 tot 5 minuten nodig om de voorraden ATP en CP weer aan te vullen. Voor de lange afstandloper is vanzelfsprekend de verbranding van koolhydraten en vetten met voldoende zuurstof-aanvoer belangrijker. Echter ook deze energie-leverantie vindt plaats in wisselwerking met de energierijke phosfaten. Melkzuurvorming zal versneld plaatsvinden als de voorraad enenergierijke phosfaten minder wordt.
Glycogeen
De koolhydraten worden in de vorm van glycogeen in de spieren (gemiddeld 300 gram reserve) en de lever (gemiddeld 100 gram) opgeslagen. Het glycogeen zorgt vooral voor de energie-leverantie bij loopsnelheden waarbij nog net geen versnelde vorming van melkzuur plaatsvindt. Dit is tot net voor de aërobe/anaërobe overgangszone. Voor lopers die sneller lopen dan drie uur op de marathon komt dit overeen met de hoogste snelheid waarmee een uur lang kan worden gelopen, voor langzamere maar wel gevorderde lopers komt dit over. een met de hoogste snelheid die gedurende ongeveer vijf en veertig minuten bereikt kan worden. Deze snelheid komt overeen met 70 tot 80% van de snelheid waarmee op het maximale zuurstof opname (V02max) vermogen kan worden gelopen. De snelheid met gebruik van de V02max kunnen gevorderde lopers ongeveer 2 tot 3 kilometer volhouden. Na een duurbelasting in het looptempo boven de arobe/anaërobe overgangszone kan er tien tot zesenveertig uur (afhankelijk van de mate van getraindheid) nodig zijn om de algehele glycogeenvoorraden weer aan te vullen. Bij trainingen op dezelfde snelheid maar intervalmatig uitgevoerd kan deze herstelperiode tot vijf a vierentwintig uur worden ingekort. Voor de loper die meer wil gaan trainen zullen dan ook intervaltrainingen noodzakelijk zijn om voldoende herstel te kunnen verkrijgen.
Hartspier
Vooral bij intervaltrainingen zal het hart meer betrokken zijn bij het herstel van het glycogeen en de glucose en de verwerking van het gevormde melkzuur. Het melkzuur wordt via de nieren en de lever voor 30% weer omgevormd tot glucose en glycogeen. De overige 70% worden 'verbrand' in de mitochondriën van de hartspier (=myocard; de hartspier omvat de hartholtes en zorgen via pompwerking voor de bloed-circulatie). Dit geeft tevens het belang aan van een actieve herstelpauze tussen de intervallen en een actieve 'cooling down'. De hartspier zal bij een licht looptempo op 60% van de V02max (=75% VIAD) altijd nog gauw 120 slagen per minuut halen. Aldus zal het melkzuur in de spieren beter worden verbruikt en zal er meer glycogeen en glucose worden gevormd. De actieve cooling down zal al gauw 15 minuten moeten duren om de zuurstofvoorziening binnen de aangesproken spierweefsels weer op voldoende peil te kunnen brengen.
Herstel van de spieren
Het herstel tussen de opvolgende trainingseenheden moet voldoende zijn om de spiermassa weer op orde te laten komen. De energievoorraden in de spiervezels worden bij het excentrische gedeelte van de looppas (=landingsfase), vooral bij het heuvelaflopen en bij de extra lange duurlopen, aanzienlijk 'verbruikt'. De voor het herstel van het spierweefsel noodzakelijke, vooral 'dierlijke', eiwitten doen met name tijdens het slapen hun werk. Lopers die tijdens trainingsstages tweemaal per dag trainen zullen dan ook iedere dag een 'siesta' moeten doen.
Tabellen over wisselwerking tussen herstel en training
Uit de bovenstaande gegevens moge blijken dat het herstel tijdens, na en tussen de diverse trainingen nog belangrijker is dan de eigenlijke trainingsbelasting zelf. In de tabellen 1, 2 en 3 zien we een overzicht van de samenhang die er is tussen herstel en training.
In TABEL 1 zien we de samenhang die er is binnen een bepaalde trainingseenheid. Het herstel binnen de trainingen zal plaatsvinden in de pauze tussen de trainingen. Om het beoogde trainings-effect te verkrijgen, zal het herstel niet volledig zijn. Het hele herstel zal in de uren c.q.dagen na de training plaatsvinden. In TABEL 2 zien we de wisselwerking tussen diverse soorten trainingseenheden en de voornaamste veranderingen en aanpassingen die er plaatsvinden in samenhang met diverse wedstrijd-afstanden. In TABEL 3 zien we de herstelduur na en de wisselwerking tussen de diverse soorten looptrainingsvormen.
VO2maxLS = de loopsnelheid waarmee gelopen kan worden met gebruik van het maximale zuurstofopnamevermogen (2 - 3 km wedstrijdtempo)
TABEL 1
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Doel van de training Trainingsbenaming Loopsnelheid Loopsnelheid Duur v/d Duur v/h Km totaal v/d
bij training tov bij herstel trainings- onvolledig training
VO2maxLS eenheden herstel
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
VO2max toename Interval-kort 105-100 % 60 % 20" - 60" 30" - 60" 3 - 4
VO2max toename Interval-middenlang 100-95 % 60 % 1' - 3' 1' - 3' 4 - 6
VO2max en % van VO2max Interval-midden + lang 95-90 % 60 % 3' - 8' 1'30" - 4' 6 - 10
% van VO2max Duurloop-kort = DLT 3 90-85 % 65-70 % 8' - 30' 3' - 5' 10 - 20
VO2max en glyc. depletie Duurloop-middenlang=DLT 2 85-80 % 70 % 30' - 60' 5' - 15' 20 - 40
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
TABEL 2. Herstelduur en de samenhang tussen diverse trainingseenheden
-------------------------------------------------------------------------
Soort training Trainingsbenaming herstelduur
-------------------------------------------------------------------------
VO2max-toename Interval-kort 1 - 2 dagen
Interval-middenlang 2 - 3 dagen
-------------------------------------------------------------------------
V02max en % van Interval-lang 2 - 3 dagen
V02max
-------------------------------------------------------------------------
% van VO2max Duurloop-kort=DLT3 3 - 4 dagen
Duurloop-middenlang=DLT2 tot 6 dagen
-------------------------------------------------------------------------
TABEL 3
------------------------------------------------------------------------------------------------
Wedstrijdduur Afstand en niveau Herstelduur Verandering in stofwisseling
------------------------------------------------------------------------------------------------
< 30 min 10 km 8 dagen Glycogeen-voorraad
45 - 60 min 20 km 8 - 15 dagen Glycogeen-voorraad
75 - 100 min 30 km 15 - 20 dagen Glycogeen-voorraad en spier-eiwitten
2 - 3 uur 42 km 20 - 30 dagen Glycogeen-voorraad, spier-eiwitten en mineralen
------------------------------------------------------------------------------------------------
TABEL 4
-----------------------------------------------------------
Dag M C
-----------------------------------------------------------
1 interval-lang interval-kort
2 loslopen loslopen
3 duurloop-kort = DLT3 interval-lang
4 lichte duurloop lichte duurloop
5 interval-middenlang duurloop-kort = DLT 3
6 ritme-training rustdag
7 lange duurloop interval middenlang
-----------------------------------------------------------
De aërobe/anaërobe overgangszone, oftewel de vermoedelijke individuele anaërobe drempel (VIAD) ligt op ongeveer 85% van de VO2maxLS. Bij DUURLOOPTRAINING 2 ligt het accent op uitputting van de energierijke substraten. Bij de training met een % van de V02max wordt het vermogen verbeterd om over langere duur met die intensiteit te kunnen lopen. Verdere effecten van de looptrainingen zijn aangegeven in deel 2 van deze serie over de trainingsleer voor de gevorderde loper
Zie de tabellen 1,2 en 3. Aan de hand van TABEL 3 moge het duidelijk zijn dat we terdege rekening moeten houden met het prestatie-niveau van de loper. Voor de een kan 2 uur lO minuten de tijd zijn die benodigd is om een marathon af te leggen, de ander zal met een maximale prestatie tot 25 kilometer komen. De toploper zal met een snelheid van bijna 20 km/u op ongeveer 85% van zijn maximale zuurstofopname vermogen lopen, de minder gevorderde loper zal tot omstreeks 65% komen. Deze laatste zal meer gebruik maken van zijn vetverbranding. Bij de training voor de lange afstand zullen de lopers van ieder niveau naast de vermeerdering van de glycogeenvoorraad en de verbetering van de aërobe processen, voor een gedeelte gebruik maken van de vetverbranding. Deze vetverbranding kan alleen plaatsvinden in samengang met de aërobe energie-stofwisseling, die tevens zorgt voor het herstellen van de ATP-voorraad. Het verbruik van de vetten zal vooral plaatsvinden bij inspanningen van langere duur en met een minder hoog looptempo. De extra lange duurlopen voor de marathonloper moeten daarom in de voorbereidingsperiodes in een langzaam tempo worden uitgevoerd, wil het lichaam voldoende ingesteld raken op het verbranden van de vetten.
Tabel 4. Voorbeelden
Binnen de herstelperiodes zijn diverse andere trainingsvormen mogelijk, waarvan lichte herstellende duurlopen de herstelduur zelfs kunnen verkorten (bijvoorbeeld loslopen in de ochtend). In TABEL 4 volgen twee voorbeelden over de afwisseling in trainingsvormen voor een marathonloper (=M, tijdens de laatste 2 maanden) en een crossloper (=C, tijdens het cross-seizoen).
Tot zover een overzicht van het herstel(len) in relatie tot de trainingen en wedstrijden. Hierover kunnen uiteindelijk slechts globale marges worden aangegeven, omdat iedere loper op de diverse belastingen verschillend zal reageren. Een en ander is mede afhankelijk van het niveau van de loper, zijn trainings- en kalender-leeftijd, zijn trainingsfrequentie, zijn aanleg, etc. Daarnaast hebben we te maken met een aantal psychische en sociale factoren die het herstel sterk kunnen beïnvloeden. Dit geeft tevens aan dat we met voorbeelden van trainingsprogramma's voorzichtig moeten zijn. We kunnen ze slechts als een HULPMIDDEL gebruiken bij het opzetten van een individueel loopprogramma. Zo zien we in het voorbeeld van TABEL 4 geen duurlopen in gemiddeld tempo (DLT1 ) aangegeven, terwijl deze trainingsvorm verder in alle looptrainingsprogramma's een belangrijke functie heeft.
DE INTENSITEIT (LOOPSNELHEID) EN DE KWANTITEIT (LOOPDUUR) VAN DE TRAININGSBELASTING ZIJN DE CRITERIA WAARVAN DE HERSTELDUUR AFHANKELIJK IS. HERSTEL TIJDENS, NA EN TUSSEN DE DIVERSE TRAININGEN IS NOG BELANGRIJKER IS DAN DE EIGENLIJKE TRAININGSBELASTING ZELF.
Tussen het looptempo en de hartslagfrequentie bestaat een rechtstreeks verband. Bij het stijgen van het looptempo , stijgt eveneens de hartslagfrequentie. Dit gebeurt in het eerste deel ongeveer rechtlijnig tot een bepaald punt, waar de lijn vlakker wordt. Dit punt noemen we het omslagpunt. Bij een hartslag onder het omslagpunt krijgen de spieren genoeg zuurstof (dit zijn de aërobe trainingen). Boven dit omslagpunt kunnen we niet genoeg zuurstof inademen voor alle spieren (dit noemen we anaërobe trainingen). Om dit gebrek te compenseren gaat het lichaam minder efficiëntie energiebronnen aanspreken om dezelfde prestatie te handhaven. Daarom moeten we vooral onder het omslagpunt trainen.
Door korrekt te trainen kunnen we dit omslagpunt verder naar omhoog verschuiven. Daardoor kunnen we met een hoger tempo lopen terwijl we toch genoeg zuurstof inademen voor onze spieren. Dit in het aërobe trainingsgebied. Als je te veel boven dit omslagpunt traint, zal er een negatief effekt optreden : het omslagpunt verschuift naar omlaag en in plaats van een verbetering vindt er een prestatiedaling plaats..
Hoe kunnen we nu dit omslagpunt bepalen ? Een van de methodes is de Conconitest. Volgens de Conconitest moet je in een zekere tijdseenheid een steeds grotere afstand afleggen. De hartslag wordt na elke tijdseenheid genoteerd en daarna gaat het tempo verder omhoog. Dit wordt een aantal keren herhaald. In een grafiek wordt de hartslagfrequentie volgens de tijd opgetekend. Op de grafiek zien we dat de hartslag frequentie rechtlijnig toeneemt tot een bepaald punt, waarna het afbuigt naar de maximale hartslag (Hf-Max). Dat punt, waar de lijn vlakker wordt, is het omslag punt. In onderstaand figuur is een een voorbeeld voor een persoon. Hier merken we dat het omslagpunt op 175 ligt.
Hartslag frequentie
Looptrainingen doen we volgens een bepaald tempo. Dit tempo hangt af van onze Hf-Max (maximale hartslag). We onderscheiden 5 trainingzones die gebaseerd zijn op onze hartslagfrequentie. Een beter loper zal in een zelfde zone dus sneller lopen (en trainen). Normaal moeten we de zones bepalen aan de hand van het omslagpunt, maar omdat niet iedereen de mogelijkheid heeft om dit te laten doen, gaan we uit van de maximale hartslag (Hf-Max). Voor een ruwe schatting van deze Hf-Max maken we gebruik van de formule :
Deze Hf-Max varieert naargelang de sportaktiviteit : voor lopen ligt hij hoger dan bij het fietsen en bij het zwemmen ligt hij lager dan bij fietsen en lopen. Daarom moeten we voor lopen en fietsen de Hf-Max apart bepalen. Voor het zwemmen wordt dit meestal niet gedaan. Daar wordt de snelste zwemtijd over 400 meter als norm genomen.
Bepaling van Hf-Max voor het lopen :
- doe deze test als je uitgerust bent - doe een opwarming van 15-20 minuten met een polsslag tussen 120-140. - start dan de eigenlijke test : begin kalm te lopen en verhoog het tempo elke minuut met 10 procent waarbij je 1 minuut lang hetzelfde tempo aanhoudt. - als je niet meer sneller kan doe je nog een korte sprint (enkele tientallen meters). - loop daarna 10-15 minuten uit - de hoogst gemeten hartslag (normaal tijdens de sprint) is uw Hf-Max
Trainingszones :
Nu uw Hf-Max (maximale hartslag) bepaald is kan je de trainingzones bepalen .
----------------------------------------------------------------------------
ZONE % van Hf-Max Inspanning
----------------------------------------------------------------------------
zone 1 65-70 hersteltraining, LSD-lopen
-----------------------------------------------------------------------------
zone 2a 75-80 trage duurlopen
extensief
----------------------------------------------------------------------------
zone 2b 80-85 snelle duurlopen
intensief
----------------------------------------------------------------------------
zone 3 85-92 tempoduurlopen
----------------------------------------------------------------------------
zone 4 92-100 intervaltraining
----------------------------------------------------------------------------
Zone 1 = voor inlopen, uitlopen + lange, trage duurlopen (vetverbranding) + herstellopen Zone 2 = de meeste duurlopen gebeuren in zone 2a, de intensieve duurlopen waarbij we het aeroob systeem trainenen gebeuren in zone 2b. Zone 3 = zone die tot aan het omslagpunt gaat. Hier trainen we om de zuurstofopname te vergroten en doen we aerobe snelheidstrainingen Zone 4 = zone voorbij het omslagpunt dit tot aan onze VO2-max gaat (de maximale zuurstofopname). Hier doen we intervaltrainingen waarbij de pauze even lang duurt als de belastingstijd. Het hartslag benadert de Hf-Max. De snelheid tijdens de intervallen is 90-95% van het wedstrijdtempo.
Om monotonie te vermijden gaan we snelheidstrainingen op verschillende manieren doen.
1. methode van de wisselduur :
Bij de wisselduur lopen we afwisselend in zone 3 en zone 1. De verhouding tussen belasting (zone 3) en rust (zone 1) 2:1. Bvb: 6 minuten in zone 3, en daarna 3 minuten in zone 1. Dit doen we een aantal maal achter elkaar. Later kan u de belastingstijd in zone 3 vergroten (van 2 naar 15 minuten). Doe deze training niet langer als 30 tot 45 minuten.
Voorbeeld om prograssie te maken: Loop 1 : 4 x 15' in zone 3 (tempo) + 4 x 3' in zone 1 (recuperatie) = 32 minuten. Loop 2 : 3 x 7' in zone 3 (tempo) + 3 x 4' in zone 1 (recuperatie) = 33 minuten. Loop 3 : 4 x 6' in zone 3 (tempo) + 4 x 3' in zone 1 (recuperatie) = 36 minuten.
2. methode van de climaxlopen :
Bij een climaxloop wordt er in de eerste drie zones gelopen. We beginnen in zone 1, gevolgd door een kortere periode in zone 2 en daarna in zone 3. De tijd die in iedere zone wordt gelopen varieert. De totale duur : 30 tot 45 minuten.
Voorbeeld : - zone 1 : 20' - zone 2 : 10' - zone 3 : 5'
3. methode van het vaartspel (Fartlek) :
Naargelang het terrein en ons gevoel gaan we met verschillende tempo's lopen, bij voorkeur in een bos en op een heuvelachtig terrein. We varieren in lengte (enkele tientallen meters tot een enkele honderden meters). Afwisselend gaan we rustig lopen of zelfs wandelen, korte versnellingen, al dan niet bergop, wat langere stukken aan een lager tempo,...dit naargelang onze goesting. Hierbij werken we in alle trainingzones (1..4).
4. methode van de heuvellopen :
Bij de heuvellopen moeten we erop letten om kortere passen bergop te nemen tegen een hogere tred. Neem niet te steile hellingen omdat het anders teveel kracht vergt en een normaal loopstijl verhinderd. Doe om te starten 3-5 heuvellopen van 100-200 meter. Naargelang de conditie vordert doet u meer herhalingen Bij het naar beneden lopen vergroot u de lengte van uw passen ofwel verhoogt u het loopritme. Zo traint u ook het bergaf lopen.
ik heb van de week een rustweek ingelast ben gisteren de looptest gaan doen , binnen 14 dagen moet ik nog eens terug gaan voor de bespreking alles werd heel grondig opgemeten voor ik mocht lopen
warm lopen aan 8km/h , de test begon bij 10km/h om de 1 min met 2 km/h er bij omdat ik deze snelheden niet gewoon ben van te lopen en ik een max hartslag had van 175 ben ik gestopt hiermee kan ik al beginnen werken , alles ik toch een beetje moment opname ik zou die 14km/h nog wat hebben kunnen blijven verder lopen maar nog een hoger tempo van 16km/h zag ik niet zitten zal dat bij de bespreking ook wel melden
wat dr.goossens zei was dat ik heel vlug recupereer, maar dat wist ik al de rest hoor ik wel binnen 14 dagen
heb vandaag weer een andere toer gelopen , een heel stuk op de dijk wat wel heel zwaar was veel tegen wind de benen voelden ook zwaar aan, ik wist dat er geen versnelling in zat wat ook niet zo erg is heb toch nog een tempo van 8,7km/h kunnen vast houden , het belangrijkste was de gelopen km wat vandaag ook weer goed gelukt is 17,7km
heb verschillende lopers tegen gekomen op de dijk alle liepen iets vlugger ( niet zoveel ) wat me wel opvalt is dat bij mezelf de ademhaling goed onder controle is en bij veel lopers niet
volgende week zal het een beetje rustig zijn , zal woensdag beetje willen los lopen ( +-8 km ) donderdag dan gaan ik een test op de loopband doen ( dan heb ik de juiste gegevens ) en kan ik deze inpassen in de training de km's van de maand zijn opgelopen tot 136 km ik voel me heel goed denk toch niet dat ik te snel vooruit gaan , zal ergens uit komen van een maand totaal in de 140 km
heb de laatste 2 dagen mijn hartslag in rust opgenomen ( 52 & 53 ) ik denk dat dit de goede weg opgaat, bij gevorderde lopers zal die natuurlijk nog beter zijn !!
bedankt voor je reactie inverband met garmin , heb al contact met winkel opgenomen ze zeggen mij dat ze garmin moeten opsturen en 2 a 3 weken wachten !!!! heb jij ineens een nieuwe gehad in winkel danny ? die van mij is nog geen half jaar oud ! ik zal hem missen maar goed dan neem ik mijn polar maar terug heb de afstanden wel in mijn trainingscenter van garmin staan
weeral problemen met garmin , denk dat ik hem zal moeten binnen doen voor nazicht het heeft bijna 1/2 uur geduurd voor ik kon vertrekken , hij slaagt ook uit en springt van het ene scherm naar het andere zoek sattelieten gaat door naar begin scherm maar registreerd dan geen tempo en afstand !!
maar goed toch nog gaan lopen, maar 9 km omdat het al laat was geworden, heb weer mijn tempo kunnen lopen dat ik wou gem.tempo 6:21/km ; gem.snelheid 9,4 km/h , gem.hartslag 140
van in het begin voelden de benen heel goed aan , omdat het toch al een tijdje geleden was heb ik eens de gaskraan open gedraaid heb de 9 km goed kunnen aanhouden aan dit tempo op het einde wat verminderd
9,080 km aan gem.tempo 5:58/km ; gem.snelheid 10kml/h gem.hartslag 151 natuurlijk was nu de gem.hartslag hoger maar het voelde toch nog altijd goed aan , donderdag terug een rustig loop
alles is terug in orde met de garmin , support van garmin heeft mij geholpen de training dan van gisteren ( hoe dit komt weet ik niet maar de datum is van zaterdag maar is wel zondag gelopen )
na 3 dagen van rust had ik wel het eerste uur last van zware benen alles ging een beetje tegen de garmin werkte ook al niet goed alles stond in myl en na 500 meter krijg ik normaal een signaal dat stond ook al af
na een uurtje lopen is alles terug veel beter beginnen gaan ( lopen ) het was dan terug genieten toch vind ik dat deze 3 dagen wel goed hebben gedaan voor alles eens te laten rusten maar ... 3 dagen rust zal ook wel terug aanpassen zijn wat ik ook ondervonden heb
het is infeiten een goede training geweest op het gebied van doorzetting het geestelijk aanpassing
het was een toer die ik een beetje van 2 toeren bij elkaar heb gevoegd bijna 19km weeral een stukje meer op de dijk het was er rustig lopen
Wie traint kan zich overtrainen. Overtraining is zeker geen fenomeen dat zich enkel tot topsporters beperkt, beginnende sporters komen er even vaak mee aanraking. Wat is overtraining? Hoe kan overtraining worden voorkomen? Wat zijn alarmsignalen van overtraining? Hoe kan men van overtraining herstellen?
Om een optimaal oefen- of trainingsschema te verkrijgen moeten de trainingsprikkels mekaar zo opvolgen dat inspanningen en recuperatieperiodes optimaal met elkaar afwisselen. De evolutie van het prestatieniveau is niet (alleen) het resultaat van herhaalde optimale inspanningen (zowel in intensiteit als in duur), maar wordt voor een belangrijk deel bepaald door de recuperatiefase. Ideaal komt de volgende trainingsprikkel in fase 3 van de trainingseenheid (zie figuur 1)
Figuur 1
Wat kan er bij slechte timing van de volgende trainingsprikkel immers gebeuren?
trainingsprikkels volgen elkaar op nadat het effect van de supercompensatie verdwenen is. De conditie blijft status-quo. (figuur 2)
De volgende trainingsprikkel valt op het ogenblik van de supercompensatiefase (figuur 3)
De trainingsprikkels volgen elkaar op bij een onvolledig herstel. Dit zal aanleiding geven tot een daling van het functioneel prestatievermogen en leidt naar oververmoeidheid, en evt. overtraining (figuur 4)
Overtraining is dus eigenlijk een onevenwicht in training en herstel. Verschillende soorten overtraining moeten onderkend worden
Musculaire overbelasting : dit treedt op na een oefening die teveel vraagt van bepaalde spieren met als gevolg een voorbijgaande lokale vermoeidheid en spier stijfheid. Personen die al een tijdje niet meer gesport hebben, kennen wel die stramme benen na hun eerste jogging.
Oververmoeidheid : hierbij is de sporter tijdens een korte periode (4 à 5 dagen) oververmoeid en treedt een vermindering van de prestatie op. Het is erg belangrijk in zon periode heel rustig verder te trainen of zelfs te rusten, want anders evolueert men automatisch naar het overtrainingssyndroom.
Overtrainingssyndroom : een chronische oververmoeidheid die niet alleen gepaard gaat met een daling van het prestatievermogen, maar ook met fysieke, gedrags- en emotionele stoornissen. Dit duurt weken tot maanden !
Vormen van overtraining Vaak wordt het overtrainingssyndroom in 2 soorten onderverdeeld
de sympatische vorm (Basedow-vorm)
de parasympatische vorm (Addison-vorm)
Bij de sympatische vorm kunnen volgende symptomen optreden
verhoogde ochtendpols
verminderde eetlust en gewichtsverlies
vermoeidheid zowel in rust als tijdens oefening
trager herstel na training
verstoord slaappatroon
prikkelbaar
geen zin om te trainen
verhoogde rustbloeddruk
vertraagde hartfrequentiedaling na inspanning
orthostatische hypotensie, een plotse bloeddrukdaling wanneer men opstaat
spierstijfheid
verhoogde kans op kwetsuren en infecties
Figuur 2 De trainingsprikkels volgen elkaar op nadat het effect van de supercompensatie verdwenen
Figuur 3 De opeenvolgende trainingsprikkels met een verhoogde belastingintensiteit vallen in de fase van de supercompensatie. Het prestatieniveau zal onder deze voorwaarden progressief toenemen.
Figuur 4 De trainingsprikkels volgen elkaar op bij een onvolledig herstel. Dit zal aanleiding geven tot een daling van het functioneel prestatievermogen.
Het parasympatisch overtrainingsyndroom daarentegen is veel moeilijker herkenhaar vermits de tekens minder alarmerend zijn voor de atleet en de coach. Vaak wordt dit soort van overtraining pas na maanden sukkelen herkend. Mogelijke tekens zijn
snel moe
lage rustpols, wat door de meeste atleten en trainers
vaak als een positief teken wordt aanzien.
snelle hartfrequentiedaling na inspanning, wat meestal ook als een prima teken van recuperatievermogen wordt aanzien.
normale eetlust en gewicht
grotere slaapbehoefte
lusteloosheid
Dit soort van overtraining kan soms voorafgegaan worden door een korte periode van het sympatisch overtrainingssyndroom. De parasympatische vorm komt meer voor bij duursportera terwijl de sympatische vorm van overtraining eerder bij explosieve, niet-duursporten zou optreden.
Hoe kan men overtraining herkennen? Het verhaal van de sporter zelf is allerbelangrijkst. Vaak is een verminderd presteren het enige waar de sporter en/of zijn trainer komen over klagen. Pas na lang vragen en praten kan dan soms overtraining gediagnosticeerd worden. Eerst moeten natuurlijk alle andere oorzaken van verminderd presteren uitgesloten worden (infecties, mononucleose, tropische ziekten, myocarditis . . .). Een bloedafname brengt ons hiervoor al heel wat verder. Als al deze mogelijke oorzaken van verminderd presteren uitgesloten zijn, moeten alle mogelijke tekens van overtraining opgespoord worden.
Het verhaal van de atleet. Aan de hand van zijn trainingsboekje kunnen eventuele fouten in de trainingsaanpak aan het licht komen.
Opsporen van de verschillende symptomen die bij het ortho- of parasympatisch overtrainingssyndroom kunnen optreden.
Bloedafname: bepaalde parameters kunnen verstoord zijn : hemoglobine, hematocriet, aantal rode bloedcellen, spierenzymen (CK), ureum, creatinine
Een inspanningstest met melkzuurbepaling. Hierbij kunnen 2 fenomenen optreden
bij de sympatische overtrainingsvorm krijgen we een naar links verschuiving van de curve. Voor eenzelfde intensiteit zal de een hogere melkzuurwaarde gemeten worden.
bij de parasympatische overtrainingsvorm daarentegen krijgen we een naar onder verschuiven van de curve, wat soms een vals gunstige evolutie laat uitschijnen. Men spreekt van de "lactaatparadox".(zie figuur 5)
Figuur 5
Ochtendpols Algemeen wordt aangenomen dat een verhoogde ochtendpols een vroege, betrouwbare indicator is voor overtraining. De ochtendpols neemt men best `s morgens bij het wakker worden terwijl men nog in bed ligt. Men neemt de ochtendpols best ter hoogte van de pols of makkelijker nog ter hoogte van de hals (arteria carotis). Een verschil van 10 of meer polsslagen per minuut tegenover de vorige dagen, wijstop oververmoeidheid en misschien een begin van overtraining.
Welke factoren dragen bij tot overtraining ?
Een combinatie van stress uitgaande van de training, omgeving, beroep, privé-leven kan de individuele aanpassingscapaciteiten overschrijden. Zowel fysiologische (inspanning) als psychologische factoren kunnen hierbij een rol spelen.
Overtraining kan veroorzaakt worden door plotse toename van de trainingsomvang of door ongeschikte training die geen rekening houdt met herstel en supercompensatie. Het is dus erg belangrijk voor trainers om hun atleet te beletten om te veel, te snel te trainen. Vaak bij beginnende sporters of mensen die na een blessure willen terugkomen, is dit het geval.
Overtraining kan ook optreden bij atleten die niets veranderd hebben qua training. Hier moeten bijkomende factoren gezocht worden (b.v. infecties of psychologische factoren).
Een onvoldoende calorische inname, een onvoldoende koolhydraatinname verhoogt het risico op overtraining.
Hoe overtraining voorkomen?
gebruik een goed uitgebalanceerd en gradueel toenemend trainingsschema
vermijd een plotse toename in training (nooit meer dan 10 % per week toename)
zorg voor afwisseling in de training : een dag met intensief werk wordt best gealterneerd met uithoudingstraining van lage intensiteit
vermijd monotoonheid op training
herken snel onvoldoende herstel of oververmoeidheid en rust dan, ongeacht wat het trainingsschema voorschrijft
houd een trainingsboekje bij met gewicht, rustpols, algemene gezondheid, training en gevoel bij training
train niet bij ziekte
behandel lokale infecties (zoals landabces, amandels) onmiddellijk
atleten zijn beter ondertraind dan overtraind
Hoe overtraining - oververmoeidheid behandelen? Snelle herkenning van oververmoeidheid of overtraining is erg belangrijk vermits de tijd nodig voor het herstel recht evenredig is met de duur van de oververmoeidheids- of overtrainingstoestand. Raadpleeg daarom tijdig een sportarts. Als therapie geldt maar 1 regel : RUST. Bij oververmoeidheid worden 3 à 5 dagen rust vooropgesteld, terwijl bij een overtrainingssyndroom soms weken of maanden rust nodig zijn. Voor overtraining geldt dus zeker "voorkomen is beter dan genezen". Natuurlijk moet ook de oorzaak van de overtraining opgespoord en verholpen worden. Toediening van anabole steroïden zou een sneller herstel van overtraining met zich meebrengen, maar dat is natuurlijk doping.
Melkzuur (synoniem: lactaat) is een stof die in de spieren gevormd wordt. Het is de afvalstof van het anaërobe lactische energiesysteem. (zie energiesystemen). Ze wordt voornamelijk gevormd bij maximale inspanningen van een 10 tal seconden tot enkele minuten. Ook in rust is melkzuur in het bloed aanwezig (gemiddeld in een concentratie van ca 1 mMol/l). Ondanks het feit dat melkzuur in de spier gevormd wordt, wordt bij melkzuurbepalingen om praktische redenen voornamelijk gewerkt met melkzuurconcentraties in het bloed. De melkzuurconcentraties worden meestal uitgedrukt in millimol per liter (mMol/liter).
Anaërobe drempel Melkzuur wordt in de sportgeneeskunde voornamelijk gebruikt om de zogenaamde anaërobe drempel te bepalen. Deze anaërobe drempel of overslagpols (of omslagpunt) wordt gedefinieerd als die werkintensiteit waarboven melkzuur zich begint op te stapelen in de spier en het bloed. Deze ophoping ontstaat door het feit dat de afvoer van het melkzuur de aanmaak niet meer kan volgen. Deze anaërobe drempel vormt dus de overgang van de aërobe naar de anaërobe lactische energielevering. Hoe later een atleet deze drempel bereikt, hoe beter zijn uithoudingsvermogen. Inspanningen onder de anaërobe drempel kunnen geruime tijd (minstens 45 minuten) volgehouden worden, terwijl inspanningen met een intensiteit boven deze drempel snel gestaakt moeten worden. Door de melkzuuropstapeling neemt de zuurtegraad van het bloed en de spieren immers toe, wat de prestaties negatief beïnvloedt.
Bloedafname aan oorlel of vingertop De melkzuurconcentratie in het bloed kan vrij eenvoudig bepaald worden. Meestal gebeurt de bloedafname ter hoogte van de oorlel of de vingertop. Nadat de oorlel is ingewreven met een opwarmende zalf, volstaat meestal 1 prikje in het oor om het volgend uur moeiteloos bloedstaaltjes te kunnen blijven afnemen. De afnamen gebeuren volledig pijnloos bij middel van een capillair buisje dat tegen het kleine wondje gehouden wordt en waarbij de bloeddruppel in het buisje wordt gezogen. Om een melkzuurconcentratie in het bloed te bepalen volstaat 20 à 25 microliter bloed.
De inspanningsproef en de curve De anaërobe drempel, die erg belangrijk is om de juiste intensiteit van een training te bepalen, moet op een zo sportspecifiek mogelijke manier bepaald worden. Een loper op een loopband of op een atletiekpiste, een fietser op een fiets, een zwemmer in het zwembad . Voor alle inspanningsproeven geldt één principe: geleidelijk aan wordt de inspanningsintensiteit opgedreven en aan het einde van elke inspanningstrap, die minstens 3 minuten duurt, wordt de hartfrequentie bepaald en wat bloed afgenomen ter hoogte van de oorlel of de vingertop. Op het einde van zon inspanningstest verkrijgt men dan een curve die er als volgt uitziet:
Figuur 1: voorbeeld van een melkzuurcurve Op de Y-as (verticale as) geeft men steeds de melkzuurconcentratie in het bloed weer terwijl op de X-as (horizontale as) de hartfrequentie of de inspanningsintensiteit kan weergegeven worden.
Factoren die deze curve beïnvloeden zijn:
het testprotocol Afhankelijk van het gebruikte inspanningsprotocol, verschillen de bekomen grafieken. Om vergelijkingen te maken moet dus steeds hetzelfde protocol gebruikt worden.
de sportspecificiteit van de test Het spreekt vanzelf dat een loper zeer zwak zal scoren op een ergometerfiets, terwijl een fietser op een loopband er ook maar beroerd zal uitkomen.
de koolhydraatstatus Het feit of de atleet de test doet met volle energiereserves (normale koolhydraatrijke voeding, geen zware inspanningen in de laatste dagen voor de test) of lege energiereserves (zware inspanning dag voor de test, weinig gegeten), zal de melkzuurcurve aanzienlijk beïnvloeden. Bij een inspanningstest met lege energiereserves verschuift de curve immers naar onder. Er is als het ware geen glycogeen voorhanden om melkzuur via de anaërobe energielevering te vormen. Wanneer de 4mMol-drempel gebruikt wordt geeft dit een vals beeld voor de atleet met lege energiereserves. Deze atleet zal zwaar overschat worden. Het is dan ook belangrijk om voor zon inspanningstest steeds de training 2 à 3 dagen af te bouwen en een koolhydraatrijke voeding te blijven gebruiken.
Figuur 2: de invloed van de koolhydraatstatus op de melkzuurcurve
de doseringsmethode De bekomen melkzuurconcentratiewaarden verschillen naargelang de gebruikte laboratoriummethode om de concentraties te bepalen.
Om twee melkzuurtesten te vergelijken gebeuren deze dus best steeds in totaal dezelfde omstandigheden.
ik denk ook dat ik nu goed bezig ben en voel me er goed bij alleen zal ik moeten oppassen dat ik nu niet te snel vooruit gaan, heb deze maand al 82 km gelopen morgen wil ik een lange duurloop doen van zeker 2 uur ik evolueer wel op het moment of ik nog wat doorloop
van de week al 2 dagen na elkaar gelopen vandaag is het de 3 de rustdag , de benen zouden al willen lopen maar ze zullen moeten wachten tot morgen )
Vitamines zijn chemische verbindingen die onmisbaar zijn voor het lichaam. Ze spelen een rol bij de groei, het herstel en het goed functioneren van het lichaam. Daarnaast zijn ze belangrijk voor het in stand houden van een goede gezondheid. Vitamines komen van nature voor in onze voeding. Het lichaam kan ze niet of niet voldoende zelf maken.
Dertien verschillende vitamines
Er zijn dertien vitamines: vier vetoplosbare vitamines en negen wateroplosbare vitamines. De vetoplosbare vitamines zijn vitamine A, vitamine D, vitamine E en vitamine K. De vetoplosbare vitamines zitten voornamelijk in het vet van voedingsmiddelen en kunnen in de weefsels van het lichaam worden opgeslagen. De wateroplosbare vitamines zijn vitamine B1, B2, B3, B5, B6, B8, B11 (foliumzuur) en B12 en vitamine C. Deze vitamines zitten juist in het vocht dat in voedingsmiddelen zit. Het lichaam kan deze wateroplosbare vitamines (met uitzondering van vitamine B12) niet goed opslaan; een teveel verlaat het lichaam via de urine.
De geschiedenis van vitamines
De vitamines zijn ontdekt in de eerste helft van de twintigste eeuw, vanaf 1906. Na de ontdekking dat voedsel bepaalde stoffen bevat die essentieel zijn voor het behoud van een goede gezondheid, werd de benaming 'vitamines' ervoor bedacht. Het woord is een combinatie van het Latijnse vita (= leven) en amine (= stikstof-bevattende verbinding). Later werd bekend dat niet alle vitamines stikstof bevatten, maar het woord 'vitamine' was toen al algemeen in gebruik.
In de periode tot 1970 zijn methoden ontwikkeld om vitamines na te maken. Daarna heeft het onderzoek zich met name gericht op de (preventieve) rol van vitamines bij (chronische) ziekten.
Vitamines, mineralen en spoorelementen. Het verschil.
Vitamines en mineralen hebben meer overeenkomsten dan verschillen. In het lichaam zijn beiden onmisbaar bij veel processen. Het belangrijkste verschil tussen vitamines en mineralen is een scheikundig verschil. Vitamines komen uit de levende natuur en kunnen door sommige planten of dieren zelf gemaakt worden, terwijl mineralen uit de dode natuur komen en door planten moeten worden opgenomen uit de aarde en door dieren uit voeding of water.
Mineralen en spoorelementen zijn, net als vitamines, stoffen die het lichaam niet zelf aan kan maken. Ze zijn onder andere nodig bij de regulatie van enzymen en hormonen. Het verschil tussen mineralen en spoorelementen is de hoeveelheid waarin het lichaam ze nodig heeft. Van mineralen heeft men meer nodig dan van spoorelementen.
Nog niet van alle mineralen en spoorelementen is aangetoond dat ze essentieel zijn, d.w.z. absoluut noodzakelijk voor het functioneren van het lichaam. Bekend is dat de mineralen calcium, magnesium, kalium, natrium, chloride en fosfor essentieel zijn. Essentiële spoorelementen zijn jodium, ijzer, chroom, koper, zink, mangaan, seleen en molybdeen.
Voor het gemak zullen alle mineralen en spoorelementen te vinden zijn onder mineralen.
Zink is nodig bij de opbouw van eiwitten en daarmee voor de groei en vernieuwing van weefsel. Daarnaast speelt het een rol bij de opbouw en afbraak van koolhydraten. Zink is onderdeel van het hormoon insuline en het zorgt ervoor dat het afweersysteem goed werkt.
Waar zit het in?
Zink komt vooral voor in vlees, vis, haring, bruinbrood, peulvruchten en rijst.
De Gezondheidsraad heeft de aanbevolen hoeveelheid voor volwassen mannen (22-50 jaar) vastgesteld op 10 milligram per dag en voor vrouwen op 9 milligram per dag.
Een overzicht van de zinkbehoefte in de verschillende levensfasen is te vinden bij hoeveel heb ik nodig?.
Welke factoren beïnvloeden de opname van zink?
Voedingsvezels en fosfor hebben een belemmerende werking op de opname van zink.
Wat is veilig?
De maximaal veilige dosis voor zink is 25 mg per dag. Dit komt overeen met acht gebakken hamburgers. Bij de veilige dosis gaat het om een gemiddelde waarde, waarbij een ruime marge is genomen. Dit betekent dat éénmalige of kortdurende overschrijding van de maximaal veilige dosis geen direct gevaar oplevert.
Wat zijn de gevolgen van een teveel aan zink?
Een acuut teveel aan zink is zeldzaam bij mensen. Wanneer er sprake was van een inname van een grote dosis zink in één keer, dan werd dit veroorzaakt door voeding of drank die in contact was gekomen met verzinkte blikken. De symptomen die hierbij optraden waren onder andere misselijkheid, braken, buikkrampen en diarree. Langdurige inname van teveel zink kan leiden tot onder andere anemie (bloedarmoede) en een vermindering van de weerstand.
Wat zijn de gevolgen van een tekort aan zink?
Zuigelingen kunnen door een tekort aan zink een groeiachterstand oplopen en ernstig ondervoed raken. Andere gevolgen van een zinktekort kunnen zijn: groeivertraging, verminderde smaak en reuk, huidafwijkingen en nachtblindheid.
de start was moeilijk maar eens ik aan het lopen was ging alles vanzelf , zat goed in het tempo en de benen voelden heel goed aan mijn garmin is vast gelopen in het garmincenter is de tijd correct maar in sporttracks is er 5 min bij tot alles opgelost was
maar goed weer een positieve training
omdat ik donderdag niet kan lopen wegens omstandigheden zal ik waarschijnlijk morgen terug lopen dit komt nog goed uit dan heb ik 3 rustdagen en kan ik zondag een lange duurloop doen
rustige duurloop van 14 km gedaan aan gem.tempo van 6:56/km ; gem.snelheid van 8,6km/h ; gem.hartslag 131 het week totaal is weer boven de 30 km dit is nu de bedoeling rustig aan ieder week iets boven de 30 km lopen
tot hiertoe alles in orde volgende week nog een rustige week in bouwen
gisteren wegens omstandigheden niet kunnen lopen , van avond dan maar op pad geweest de extra dag rust was welkom woensdag heel de dag een moe gevoel gehad , dit is misschien normaal na 4 trainings dagen van meer dag 9 km/h
vandaag was het de bedoeling om terug eens te lopen en onder de 70% van max hartslag te blijven waar ik goed in gelukt ben
10,980 km aan gem.tempo 7:05/km en een gem.snelheid van 8,5km/h , de gem.hartslag 130
de km zijn weer gelopen
nu zondag terug een rustige duurloop onder de 70% van max hartslag
de training van zondag ( 20 km ) heb ik heel goed verwerkt niet de minste last gehad
vanavond terug gaan lopen , het was infeiten goed loopweer de bedoeling was om rustig te lopen maar zoals me kan zien is de gem.snelheid weer 9,1 km/h toen ik na ongeveer 36 min voor de slagboom ( spoorweg ) stond was de veer een beetje gebroken ik wou in feiten stoppen , was heel dicht bij huis heb toch maar door gelopen om nog km's te maken (toer van +- 3 km ) wat het totaal op 9,345km brengt
we blijven met beide voetjes op de grond de weg is nog lang ! maar heb toch het gevoel dat ik de laatste week goed vooruit gekomen zijn , rond de 9 km/h lopen begint precies gewoon te zijn voor mij de kilo's beginnen beetje bij beetje ook weg te smelten dit is van de winter het doel (7 a 8 kg afvallen , naar 75 kg )
wat een lange rustige duurloop moest worden is uitgegroeid tot een 20 km om 11 30h ben ik vertrokken , had s'morgens goed geeten voor ik vertrokken ben heb ik nog een banaan geeten en 1 pint appelsap en 1 pint water gedronken
als ik loop heb ik altijd 3 busje water en 1 busje appelsap bij , nu had ik ook van de kids( petit lu met aardbeien bij ) dit heb ik naar binnen gewerkt na 1uur lopen en regelmatig gedronken
van bij de start zat ik terug in het tempo van deze week , heb ik bewust een beetje verminderd omdat er toch nog wat tegen wind was op de dijk en dan was het genieten de km vlogen voorbij , toen ik naar mijn garmin keek en zag dat ik na 1 uur 36 min al een behoorlijk aantal km gelopen had is bij mij het idee gekomen om te proberen naar 20 km door te lopen
de benen waren goed ik liep vlot geen pijnen die tot kwetsuren zouden ( kunnen lijden )
maar ... eerlijk moet ik zeggen de laatste 3 km moest er gewerkt worden begon wat pijntje aan knie en klein beetje aan de kuit , maar dat is nu weeral weg
heb nog wat uitgewandeld en oefeningen gedaan , nu afwachten hoe ik er gaan op reageren morgen volgende week zal het een rustiger week worden je ziet maar rustig lopen loont ook je kan een sneller tempo ook aan !!!
het is de bedoeling de km klein beetje op de week op te bouwen ( ik wil proberen over de 30 km per week ) dit is van de week al aardig gelukt met bijna 38 km
20km in 2 uur 12 min 20 sec , gem.tempo 6:36/km, gem.snelheid 9,1 km/h , gem.hartslag 139
vanavond me 2 de training van de week afgewerkt , alles is naar wens verlopen alle ziekte verschijnselen zijn weg
ik heb weer een andere toerke gelopen , deze is heel goed verlicht, ik hou van afwisseling gem.tempo 6:29/km ; gem. snelheid 9,2km/h ; gem.hartslag 139
nu 2 dagen rust en zondag een lange rustige duurloop
als ik iets zegt gaat het ten op zichten van mezelf en mijn hartslagen waren hoger en zoals je zegt is dat normaal na een ziekte
als je zegt dat ik me vergelijk met andere lopers daar zit je een beetje mis ik ben blij met wat ik nu heb en kan lopen waarom zou ik me moeten vergelijken met iemand anders ik weeg 82 kg en loop nog maar een half jaar de lopers hier staan haarscherp en wegen tussen de 60 a 68 kg me moet geen appelen met peren vergelijken ik laat me gewoon groeien , nog zeker een 1,5 jaar dan zien we wel
het zijn mijn bevindingen we zijn collega je ken me wel beter he
gisteren en vandaag nog wat last gehad van mijn ziekte van verleden week vanavond toch gaan lopen de benen voelde goed aan maar de hartslag was naar mijn mening toch nog wat te hoog maar het gaat terug de goede kant uit
we sluiten de maand september af met 114km en 918 meter wat voor mij niet slecht is gezien de ziekte nog
ik heb vandaag nog wat last gehad van mijn ziekte maar ben toch blijven lopen , mijn hartslag was wel nog een beetje hoog maar toch niet om te stoppen mijn benen voelde vandaag heel zwaar aan en er was ook heel de training een moeheid
ik heb vandaag precies altijd berg op gelopen , het was werken vandaag toch ben ik tevreden met de gelopen km's vandaag
13,5 km ; gem.tempo 7:11 /km ; gem.snelheid 8,4 km/h ; gem.hartslag 131
van avond dan gaan lopen het ging redelijk goed na deze week ziekte mijn garmin deed in begin weer raar , ben blijven lopen tot aan bos ( 1250 m) gestopt alles goed ingesteld en verder gelopen na ongeeer 4 km gaf mijn garmin aan de het geheugen ver vol is ( alle gegevens zitten daar nog in van alle maanden !) misschien waren de problemen hierdoor?
het lopen ging goed de benen waren heel goed , mijn gem. hartslag was hoger maar dat is normaal na deze week, naar het einde toe ging het tempo er wel uit moe was ik niet ( van mijn keel en neus heb ik ook geen last gehad)
het terug lopen heeft mij goed gedaan nu afwachten wat dit morgen geeft
toen ik thuis kwam was mijn hoofd ook beter de buitenlucht heeft zijn werk al gedaan
heb spijtig genoeg van de week moeten uit zieken,de griep verschijnselen zijn zo goed als weg( maar het is wat over gegaan in nog keel en neus probleempjes) tot zit ik met het idee om van avond toch te proberen te lopen , als het niet moest gaan stop in natuurlijk direct
bedankt jan om je reactie daar heb ik wat aan ,het is niet omdat ik veel info op deze site zet dat ik het allemaal weet !!! de eerste marathon zal nog niet voor de eerste maanden zijn
mijn intressen zijn heel ruim en breedt ( het zijn ook een vorm van denkpiste ) ik bekijk het zo wat ik intressant vind en kan gebruiken daar verdiep ik me in de rest laat ik los
wat ik al wel ondervonden heb is wat je ook aan info heb via site of leest in een boek het zal wel voor een groot deel gelijk lopen voor ieder persoon maar .... iedereen mens reageerd ook anders
MAAR... JE MOOGT GERUST ZIJN IK HOU EN LOOP HEEL GRAAG
Zink wordt al gebruikt sinds de dageraad van de menselijke beschaving. Ontdekkingsreiziger Marco Polo sprak reeds over de productie van zinkoxide in Perzië, en beschreef hoe de Perzen tutia (een oplossing van zinksulfaat) gebruikten voor het genezen van zere ogen. De vijftiende-eeuwse geleerde Paracelsus was de eerste Europeaan die duidelijk stelde dat zincum een nieuw metaal was, dat specifieke eigenschappen had die verschilden van andere bekende metalen. En pas sinds een paar decennia wordt het blauw-witte, kristalachtige metaal erkend als een voedingsstof die essentieel is in de menselijke voeding
ZINK
Waarvoor heb je zink nodig?
Hoewel zink minder populair blijkt te zijn dan andere mineralen als calcium of ijzer, verdient het zeker evenveel aandacht. Zink speelt een belangrijke rol in verschillende biochemische processen in ons lichaam, zoals de vermenigvuldiging en groei van onze lichaamscellen, de ontwikkeling en het functioneren van onze voortplantingsorganen, en de vorming van onze beenderen en tanden. Zink helpt bij de omzetting van vitamine A naar zijn biologisch actieve vorm, die essentieel is opdat we goed zouden kunnen zien. Als onderdeel van insuline speelt zink een belangrijke rol in de regeling van ons bloedsuiker. Bovendien hebben meer dan 90 enzymen die betrokken zijn bij het metabolisme van vetten en energie zink nodig om die rol te kunnen vervullen. Zink is ook noodzakelijk voor de afbraak van alcohol in onze lever. Het maakt deel uit van verschillende enzymen die als antioxidant werken (antioxidanten vangen zogenaamde vrije radicalen - onstabiele atomen of moleculen die de lichaamscellen kunnen beschadigen). In grote hoeveelheden aanwezig in de spieren, zou zink de krachtprestaties en het uithoudingsvermogen bevorderen. Ook ons immuunsysteem kan niet zonder zink. Zo speelt zink onder meer een belangrijke rol in het genezingsproces van verwondingen en infecties, en bij de aanmaak van witte bloedcellen, die belangrijk zijn in ons afweersysteem tegen indringers zoals bacteriën. Ook een aantal hersenfuncties, zoals het leren, het zich herinneren en het denken, en zelfs het gedrag hebben voldoende zink nodig. Meer bepaald activeert zink die delen van de hersenen die informatie ontvangen en verwerken. Daaronder vallen ook de hersendelen waar gegevens van onze smaak- en reuksensoren toekomen en verwerkt worden. Onderzoek heeft aangetoond dat een zinktekort kan leiden tot een gebrekkige ontwikkeling van de hersencellen en een verminderde groei en ontwikkeling van de kleine hersenen, die verantwoordelijk zijn voor de coördinatie van bewegingen en het bewaren van het evenwicht. Een en ander kan bijdrage tot emotionele stoornissen of leer- en gedragsproblemen.
Aanbevolen inname
In de tabel hieronder vind je de aanbevolen inname voor zink. Voor de weergave van de aanbevolen dagelijkse inname gebruiken we de cijfers die in Groot-Brittannië gebruikt worden: de RNI (Reference Nutrient Intake). De reden hiervoor is dat deze recenter zijn dan de ADH-waarden in België, waar oudere Amerikaanse aanbevelingen gebruikt worden, bovendien zonder onderscheid te maken tussen de zinkbehoeftes voor mannen en vrouwen. De RNI is de hoeveelheid van een voedingsstof die als voldoende wordt beschouwd voor minstens 97% van de bevolking.
RNI voor zink (GB), mg/dag
Leeftijd
RNI
Volwassen mannen
9,5 mg
Volwassen vrouwen
7,0 mg
Zwangere vrouwen
19 mg
Vrouwen tijdensborstvoeding
9,5 tot 13 mg
Wie loopt risico op een zinktekort?
Ondanks zijn belangrijke rol in ons lichaam is zink één van de vier bouwstoffen die peuters wereldwijd het vaakst missen (de andere zijn foliumzuur, calcium en ijzer). Zinktekorten komen ook vaak voor bij volwassenen van uiteenlopende bevolkingsgroepen. Een tekort aan zink kan het gevolg zijn van ontoereikende voeding, gronden die arm zijn aan voedingsstoffen, of het verlies van voedingsstoffen tijdens het verwerken of koken van voedsel. Ook wanneer ons lichaam meer zink verliest dan normaal of wanneer de behoefte aan zink stijgt, kan er een zinktekort optreden.Voor wie is het dan nuttig om extra zinkrijke voeding te consumeren? In de eerste plaats voor al wie opgroeit (vooral babys en kinderen), maar ook voor zwangere vrouwen en moeders die borstvoeding geven. Ook atleten en anderen die zware fysieke inspanningen moeten leveren, hebben een grotere behoefte aan zink. Naarmate je ouder wordt, vinden ook vaak wijzigingen in je voedingspatroon en je hormonale huishouding plaats die het zinkniveau kunnen beïnvloeden.
Het kiemen van granen of bonen verhoogt de hoeveelheid zink en zorgt ervoor dat deze beter geabsorbeerd wordt
Vrouwen die een oestrogeen-vervangtherapie ondergaan, zouden regelmatig hun zinkstatus moeten laten controleren. Er zijn immers aanwijzingen dat oestrogenen het zinkniveau doen dalen. Omdat zink een belangrijk bestanddeel is van het hormoon insuline, dat nodig is om suikers in het lichaam af te breken, wordt vermoed dat wie veel suikers consumeert meer zink nodig heeft in de voeding. Diabetici lopen vaak risico op een zinktekort, maar ook wie regelmatig rookt of alcohol drinkt. De grootste kans op een tekort lopen alcoholici, mensen die lijden aan sikkelcelanemie (een ziekte waarbij de rode bloedcellen sikkelvormig vervormd zijn, wat tot zuurstoftekort kan leiden), chronische diarree of chronische nieraandoening. In deze gevallen kan het zijn dat voeding alleen niet volstaat om het zinkniveau opnieuw op peil te brengen. Het inwinnen van medisch advies omtrent de inname van een zinksupplement kan hier nuttig zijn. Er wordt geen specifieke deficiëntieziekte geassocieerd met zink, maar er zijn veel algemene symptomen van zinktekort. De eerste tekenen zijn verminderde smaak- en reukzin, een verminderde werking van het afweersysteem, minder eetlust en huidproblemen. Andere symptomen zijn haarverlies, witte vlekjes op de nagels, diarree, vermoeidheid, het minder snel helen van wonden, verhoogde vatbaarheid voor infecties en mentale sloomheid. Zinktekort bij jonge kinderen is ook gerelateerd aan een vertraging van de seksuele ontwikkeling en een verminderde groei en geestelijke ontwikkeling.
De stofwisseling van zink
Ons lichaam bevat ongeveer 2 à 3 gram zink, verdeeld over alle weefsels en lichaamssappen. 60% van alle zink in het lichaam is te vinden in de spieren, 30% in de beenderen en ongeveer 5% in onze huid. Vooral in sperma zijn grote hoeveelheden zink aanwezig - zon 100 keer meer dan in het bloed. Terwijl vrouwen een grotere behoefte aan ijzer hebben dan mannen omdat ze er meer van verliezen via de menstruatie, hebben mannen (of tenminste zij die seksueel actief zijn) meer zink nodig dan vrouwen, omdat ze er meer van verliezen via de ejaculatie. Hoe seksueel actiever de man, hoe meer zink hij nodig heeft. Zink verlies je ook via de ontlasting, urine, haar en zweet. Zware inspanningen en een verhoogde omgevingstemperatuur kunnen tot een groter verlies van zink leiden via zweten. Zink wordt in ons lichaam niet op een speciale plaats opgeslagen, en het moet bijgevolg regelmatig opgenomen worden via onze voeding. In sommige omstandigheden, zoals bij de afbraak van weefsel, kan zink wel vrijgegeven worden en tot op zekere hoogte hergebruikt worden. Onderzoek heeft uitgewezen dat zelfs bij diëten met weinig zink (2,6 - 3,6 mg/dag) de circulatie van zink in het bloedplasma en de activiteiten van zink-bevattende enzymen ervoor zorgen dat er verscheidene maanden geen zinktekort optreedt. Dit laatste toont aan dat zink uit weefsel kan worden gehaald en opnieuw gebruikt. Dat neemt echter niet weg dat onvoldoende zink in de voeding op lange termijn schadelijke gevolgen kan hebben, zoals hierboven aangegeven.
Interactie met andere mineralen
Een te hoge inname van zink kan, zeker als dit gedurende enkele maanden het geval is, even schadelijk zijn als een zinktekort. Zo onderdrukt een hoge inname van zink de opname van koper. Een tekort aan koper kan net als ijzertekort tot anemie (bloedarmoede) leiden. Kopertekort kan ook resulteren in een verlaagd niveau van HDL (high density lipoprotein of goede cholesterol), een onregelmatige hartslag, depressie en andere mentale afwijkingen. Het kan ook het functioneren van de alvleesklier verstoren. Volgens de RDA (Recommended Daily Amounts of de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid in de VS) moet de verhouding van zink tot koper ongeveer 7:1 zijn. Veel dierlijke voedingsmiddelen, die de hoogste hoeveelheden zink bevatten, hebben ook een te hoge zink-koper verhouding, bijvoorbeeld 74:1 voor mager vlees of eieren, 96:1 voor cheddarkaas en 54:1 voor yoghurt. Zelfs bij matige doses kan zink wedijveren met koper om te worden opgenomen. Aangezien vegetariërs doorgaans veel koper en matige hoeveelheden zink opnemen, zal dit probleem onder hen minder snel voorkomen. Zink wedijvert ook met ijzer, calcium en magnesium voor absorptie. Het is bijgevolg belangrijk om de opname zo dicht mogelijk bij de aanbevolen hoeveelheid te houden. Ook hoge niveaus van het toxische mineraal cadmium kunnen de opname van zink beletten, omdat deze twee mineralen met elkaar wedijveren om te worden opgenomen. Omgekeerd kunnen relatief grote zinkhoeveelheden in het dieet de opname van cadmium verhinderen. De zinkopname kan ook verhinderd worden door verschillende chemische stoffen die worden toegevoegd aan vele verwerkte voedingsmiddelen, bijvoorbeeld fosfaten en EDTA (bewaarmiddelen).
Zinkrijk voedsel
Zink is aanwezig in veel verschillende voedingsproducten, maar de belang-rijkste bronnen zijn pompoenpitten, zonnebloempitten, tarwekiemen en mungboonkiemen. Volle granen (tarwe, haver, rogge, gerst, ) en peulvruchten (bonen, erwten, kikkererwten, linzen ) zijn eveneens rijk aan zink, maar omdat ze veel fytinezuur bevatten, vereisen ze een andere benadering. Andere goede bronnen van biologisch beschikbaar zink zijn quinoa, amaranth, amandelen, Braziliaanse noten, champignons, miso, tahin, gist, peterselie, bieten, wortels, avocado, druiven, ananas, citroenen en asperges. Hieronder vind je het zinkgehalte in een aantal voedselbronnen.
Bronnen (zink per 100 g)
Pompoenzaden
6,5 mg
Zonnebloempitten
6,4 mg
Sesamzaad of tahini
5,5 mg
Tarwezemelen
4,7 mg
Braziliaanse noten
4,2 mg
Amandelen
3,8 mg
Volkoren tarwebrood
1,8 mg
Kikkererwten
1,4 mg
Gedroogde abrikozen
0,8 mg
Spinazie
0,6 mg
10 g droge gist
0,8 mg
Zink in een vegetarisch voedingspatroon
Dierlijke voedingsmiddelen bevatten veruit het meeste zink, en dan vooral oesters, eieren en kaas. Tevens bevatten granen en bonen, een belangrijke zinkbron voor wie geen dierlijke producten eet, fytinezuur (zie verder). Om die reden plaatsen vele voedingsdeskundigen alle vegetariërs in de groep van mensen die een risico lopen op een zinktekort. Voortgaande op vele studies blijkt er echter geen bewijs te zijn dat vegetariërs of veganisten een hoger risico op zinktekort lopen. Uit verschillende onderzoeken bleek zelfs dat vegetariërs zink efficiënter opnemen dan niet-vegetariërs. Natuurlijk moeten vegetariërs en vooral veganisten ervoor zorgen dat zij genoeg zinkrijke producten in hun voeding opnemen (zie tabel).
Fytinezuur
Fytinezuur vinden we in sommige plantaardige voedingsproducten, en met name in volle granen, bonen en erwten. Fytinezuur heeft de eigenschap zich te binden aan mineralen zoals calcium, ijzer en zink om zo onoplosbare componenten te vormen die niet geabsorbeerd worden en dus uit het lichaam verwijderd worden. Toch lijkt een door fytinezuur veroorzaakt zinktekort enkel een significant probleem te zijn bij mensen die zeer lage hoeveelheden zink consumeren. Het proces dat met brood bakken (met gist) gepaard gaat, reduceert ongeveer 50% van het fytinezuur in volkorenbrood. Het toevoegen van een beetje azijn of een ander organisch zuur aan het deeg kan ervoor zorgen dat meer dan 90% van het fytinezuur verwijderd wordt. Zuurdesem heeft het krachtigste effect en verwijdert bijna alle fytinezuur.
Enkele tips om je inname van zink te verhogen
Kies voor voedingsproducten die bereid werden met volle granen. Voedselbewerking heeft gevolgen voor de hoeveelheid zink. Bij witte granen zijn de omhulsels verwijderd, en die bevatten het meeste zink en andere nutriënten. Het invriezen en inblikken van fruit en groenten heeft een vergelijkbaar effect.
Kook je groenten in een zo klein mogelijke hoeveelheid water, gedurende zo kort mogelijke tijd. Te lang koken kan de hoeveelheid zink in je voedsel sterk doen afnemen (dit geldt voor de meeste mineralen en vitaminen). Dit geldt echter niet voor het koken van bonen (zie het volgende puntje).
Laat bonen een nacht inweken (of zelfs 48 uur lang - hoe langer, hoe beter) en laat ze dan goed koken, opdat het fytinezuur verwijderd wordt.
Het kiemen van granen of bonen verhoogt de hoeveelheid zink en zorgt ervoor dat deze beter geabsorbeerd worden (dit geldt ook voor sommige andere mineralen en vitaminen). Kiemen vermindert ook zeer sterk het fytinezuurgehalte vooral handig in het geval van peulvruchten. Denk er wel aan dat peulvruchten, ook als ze gekiemd zijn, gekookt moeten worden
Voeg pompoen- of zonnebloempitten of sesamzaadjes toe aan slaatjes, soep, rijst of eenpansgerechten. Je kan de pitten ook fijnmalen en ze zo in je maaltijd verwerken.
Je kan tarwekiemen vermengen met gewone gistvlokken en het mengsel aan pasta of een broodmaaltijd toevoegen. Tarwekiemen kunnen ook gebruikt worden in vruchtensapjes of bij ontbijtgranen.
Het gebruik van alcohol vermindert de absorptie van zink.
Let op met het gebruik en de dosering van voedingssupplementen. Calcium- en ijzersupplementen kunnen bijvoorbeeld de absorptie van zink in de war sturen.
Het menselijk lichaam bestaat voor het grootste deel uit water. Uitdroging van 2-3% kan al leiden tot belangrijk prestatieverlies en meer dan 6% tot ernstige gevolgen.
Afhankelijk van de temperatuur, vochtigheid, kleding, acclimatisatie en getraindheid kunnen mensen onder zware omstandigheden meer dan 2 liter zweet per uur kwijtraken. Tijdens hardlopen is dit lastiger bij te drinken dan bijvoorbeeld tijdens het fietsen. Verder zal een hockeykeeper door de beschermende kleding meer vocht verliezen dan de rest van zijn team. Elke specifieke sport heeft daarom zijn eigen drink regels voor het tijdig bijvullen van de juiste hoeveelheden water om geen gevaar te lopen voor uitdroging en oververhitting.
Naast het bijvullen van water is het met name bij langer durende activiteiten raadzaam ook extra energie bij te vullen. De suiker oftewel koolhydraat voorraden in het lichaam zijn opgeslagen in met name de spieren en de lever in de vorm van speciale suikerketens, die glycogeen worden genoemd. Deze glycogeen voorraden zijn afhankelijk van de intensiteit van de inspanning binnen 45-90 minuten opgebruikt. Bij duurinspanningen zal door het lichaam daarom vooral een beroep worden gedaan op de aanwezige vet voorraden. Bij een gemiddelde Nederlander kan hier wel tot 3 dagen lang op worden ingespannen! Hoe intensiever en explosiever de sport, hoe meer het lichaam de glycogeenvoorraden zal aanspreken. Voor duursporters is het dan ook belangrijk om zo snel mogelijk over te gaan op de vetverbranding. Hiervoor wordt speciaal getraind. Als tijdens het sporten echter koolhydraten worden aangevuld door eten of drinken kunnen de eigen opgeslagen energievoorraden echter zo lang mogelijk worden gespaard. Drinken tijdens het sporten is dus niet alleen belangrijk voor de vocht en lichaamstemperatuur huishouding, maar ook voor het beter en langer volhouden van de inspanning.
Door de grote verscheidenheid aan sportdranken (hypo- of isotoon, vochtaanvullend of dorstlessend) met de meest fantastische prestatie verbeterende eigenschappen lijkt het steeds moeilijker om het juiste drankje op het juiste moment voor de juiste sport te drinken. Dranken met een samenstelling/concentratie die gelijk is als die van het bloed worden isotoon genoemd. Deze dranken en dranken met een lagere concentratie aan suikers en zouten (hypotoon) worden het snelst door het lichaam opgenomen. Isotoon betekent ongeveer een liter water met 60-80 gram suikers en een gram zout (of minder). Bij warm weer en heftig zwetende omstandigheden is het dus verstandig om veel volume te drinken en iets zout toe te voegen om het zoutverlies door het zweten aan te vullen. Dit zijn dus de hypotone of isotone dranken (of siroop en een mespuntje zout in een liter water). Bij koudere omstandigheden en zeker na inspanning kan het suiker gedeelte wel twee maal zo groot zijn en is het aanvullen van zout (dit maakt het nl ook minder lekker) minder belangrijk. Weeg jezelf eens voor en na een training of wedstrijd om na te gaan hoeveel kilo en dus liter vocht je tijdens het sporten bent verloren!
Bron: M. van der Werve, sportarts
Heeft u vragen of opmerkingen over deze site? Mail ons: info@sportzorg.nl
Voedingswaarden Training is natuurlijk de eerste voorwaarde voor goede sportprestaties, op de voet gevolgd door een goed uitgebalanceerde voeding en voldoende vocht. Koolhydraten, vetten, eiwitten, vitamines, mineralen, spoorelementen: het klinkt allemaal heel ingewikkeld. Maar eigenlijk krijgen we alles met vrijwel elke hap eten naar binnen. De hamvraag is hoeveel we van al die voedingsstoffen nodig hebben. Om deze vraag te kunnen beantwoorden worden de afzonderlijke voedingsstoffen toegelicht.
Koolhydraten Koolhydraten zijn de belangrijkste brandstoffen tijdens intensieve inspanning. 1 gram koolhydraten levert 4 kcal. Koolhydraten geven per seconde meer energie dan vetten, bovendien is voor vetverbranding meer zuurstof nodig terwijl de hoeveelheid beschikbare zuurstof ook beperkt is. De verbranding van koolhydraten heeft bij intensieve inspanning de voorkeur omdat deze sneller en efficiënter is dan de vetverbranding. Bij lage arbeidsintensiteit zal meer vet verbruikt worden zodat het spierglycogeen niet verbruikt wordt.
Klik hier voor meer informatie over koolhydraten en sport.
Vetten Voor sporters wordt een voeding aanbevolen waarbij de vetten voor ongeveer 1/3 deel van de energie zorgen. 1 gram vet levert 9 kcal, dus ruim twee maal zoveel als koolhydraten. Vetrijke voedingsmiddelen leveren voor een deel de in vet oplosbare vitamines (A, D, E en K) en essentile vetzuren. Met het eten van verzadigd vet lopen we een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Kies dus bij voorkeur producten die onverzadigde vetten bevatten.
Klik hier voor meer informatie over vetten en sport.
Eiwitten Eiwitten zijn bouwstoffen voor bijvoorbeeld de opbouw van spierweefsel. Eiwitten worden pas als brandstof gebruikt als de voorraad glycogeen uitgeput raakt. De voeding van de gemiddelde Nederlander bevat eerder teveel dan te weinig eiwit. Het extra aanvullen van de voeding met eiwit is daarom zelden nodig.
Klik hier voor meer informatie over eiwitten en sport.
Heeft u vragen of opmerkingen over deze site? Mail ons: info@sportzorg.nl
Is sport wel gezond? Voor veel mensen is dat geen vraag. Sport is een fijne vorm van ontspanning en een aantrekkelijke manier om bewegingsarmoede tegen te gaan. Sport wordt van belang geacht tegen hart- en vaataandoeningen. Echter weten we dat sporten gepaard kan gaan met blessures. Afgezien van de kosten en verloren arbeidstijd, is een blessure helemaal niet prettig voor een sporter. Vaak pijnlijk en tijdrovend. En natuurlijk loop je achterstand op in je training. Over risico's op langere termijn is er dan nog niets gezegd. Zijn letsels in de sport te voorkomen? Kun je sporten veiliger maken? In dit artikel geven we aan door welke oorzaken letsels kunnen ontstaan. Voor wie is dit artikel bedoeld? Allereerst voor sporters en hun begeleiders, trainers en coaches. Daarnaast ook voor mensen die belangstelling hebben voor sport. Wat is een tenniselleboog, een voetbalknie en een liesblessure? De boeken die over sportblessures zijn geschreven richten zich sterk op de topsport. Het lijkt er soms op of iedere sporter beschikt over een masseur, een fysiotherapeut en een clubarts. In de praktijk is het anders. De overgrote meerderheid van sportletsels vindt plaats bij "gewone" sporters die geen andere verzorging hebben dan de familie thuis en de huisarts.
Voor informatie kunt u hieronder op een aantal onderwerpen klikken. Deze informatie is geschreven door (medisch) deskundigen.
Blessures Als je alle mogelijkheden voor het ontstaan van sportletsels op een rij zet, dan ontkom je er niet aan om indelingen te maken. Een allereerste indeling is naar het van buitenaf of van binnenuit komen van de blessure-oorzaak.
Oorzaken van buitenaf In de meest eenvoudige vorm kan letsel ontstaan door een klap of trap van een tegenstander. Dat kan met opzet zijn en dan noemen we dat met een net woord "spelverruwing", of het kan per ongeluk zijn. Twee spelers die samen naar de bal springen, of iets dergelijks.
een oorzaak van buitenaf kan ook zijn een materiaalfout in een schaats, fiets, motor, surfplank of slee;
ook weersomstandigheden kun je als uitwendige invloed zien. Een bevroren of besneeuwd voetbalveld, een warme vochtige dag bij een marathon;
slechte omstandigheden in een zaal, zoals onvoldoende uitloop mogelijkheden;
verkeerde schoenen ten opzichte van een bepaalde vloer;
het doen van onjuiste oefeningen, of een te zware krachttraining bij onvoldoende geoefend en of het aanleren van een verkeerde slagmethode;
verkeerde voedingsgewoonten; - onvoldoende aandacht voor vochtaanvulling. Daarmee komen we al dicht in de richting van de inwendige oorzaken.
Oorzaken van binnenuit Ook hier is een hele reeks mogelijke oorzaken te noemen. Eigenlijk is het woord oorzaken wat te zwaar. Je zou beter kunnen zeggen: dingen die kunnen bijdragen tot het ontstaan van sportblessures en die bij jezelf liggen. Bij meer dan de helft van alle sportletsels is er zo'n persoonlijk iets in het spel.
slechte algemene conditie;
vermoeidheid;
leeftijd. Zowel heel jong als heel oud kan van betekenis zijn;
verschillen in lichaamshouding, waardoor een gelijke vorm van belasting bij verschillende mensen heel anders kan uitpakken;
verschillen tussen man en vrouw. Er zijn nu eenmaal verschillen in lichaamsbouw tussen de beide geslachten;
ziekten en aandoeningen;
onvoldoende bewegingstechniek;
onvoldoende getraindheid;
onvoldoende warming-up (dat is een uitwendige invloed, waardoor de lichaamsconditie niet op z'n best is);
oude blessures die onvoldoende genezen zijn;
mentale invloeden. Ieder mens heeft een eigen manier van verwerken van tegenslagen en van opgewassen zijn tegen belasting.
Gemengde oorzaak Het is lang niet altijd mogelijk om te zeggen of een letsel het gevolg is van een inwendige of uitwendige oorzaak. Vaak zijn er meer oorzaken aan te wijzen. Iemand kan een bepaalde "zwakke plek" hebben, onvoldoende warming-up gedaan hebben, en in een botsing met een tegenstander terecht komen. Dan is er een samenloop van verschillende oorzaken. Uit de opsomming van al deze punten blijkt al hoe omvangrijk de lijst van oorzaken is, die kunnen leiden tot sportblessures.
Blessures verder bekeken In het dagelijks leven kan iedereen wel omschrijven wat een sportblessure is. Een letsel, dat is ontstaan door sportbeoefening. Dat kan heel licht zijn, een schaafwondje of een blauwe plek, maar dat kan ook vrij zwaar zijn, een gebroken been of een "gebroken nek" door een verkeerde duik. Ook een knock-out bij boksen is een vorm van sportletsel. Een sportblessure kan blijvende invaliditeit ten gevolge hebben. Zelfs kan een letsel z6 ernstig zijn, dat het tot de dood leidt. Soms kun je een letsel zo zien, bijvoorbeeld een wond. Soms moet er eerst een röntgenfoto gemaakt worden, bijvoorbeeld bij een botbreuk. Soms kan de dokter helemaal niets zien, niets voelen of waarnemen, maar heeft de sporter er toch last van. Hij of zij voelt zich geblesseerd. De gevolgen van een blessure kunnen ook erg uiteen lopen. Van een klein verbandje en verder doorspelen, tot een wekenlange ziekenhuisopname. Bij welke sport de meeste ongevallen? Allereerst blijkt dat de wedstrijdsport aanzienlijk meer blessures oplevert dan recreatiesport. Bij de wedstrijdsporten leveren voetbal en hockey, allebei zogenaamde "veld-contact-sporten" verreweg het vaakst een blessure op. Gymnastiek komt meteen na voetbal en leidt tot veel letsels. De minste letsels ontstaan bij zwemmen. Dat is maar gelukkig ook, want zwemmen is in ons land de meeste beoefende recreatiesport. Om tot een beetje betrouwbare cijfers te komen moet je de aantallen sportblessures vergelijken met de aantallen sporters die een bepaalde sport doen. Om nog preciezer te zijn zou je ook de sportduur erbij moeten betrekken. De aantallen uren dat er getraind wordt en de tijd die gemoeid is met wedstrijden. Ook andere teamsporten, zoals basketball, handbal, korfbal en volleybal veroorzaken heel wat sportblessures. Opvallend is dat bij korfbal, waarbij het verboden is om de tegenstander aan te raken, toch nogal wat letsels optreden.
Hoe ernstig zijn sportblessures? Bij onderzoek naar sportblessures wil men graag iets weten over de ernst van de blessure. Daarvoor kun je de vraag stellen: "Ben je ermee naar de dokter geweest?" Met andere woorden: was de blessure zo ernstig, dat de dokter er naar moest kijken. Daarnaast kun je nagaan of de blessure zo ernstig was dat daardoor school- of arbeidsverzuim optrad. Men heeft, om de gevaren van een sport duidelijk aan te geven, ook wel gekeken naar het aantal sterfgevallen dat een bepaalde tak van sport oplevert. Iedereen denkt dan altijd meteen aan boksen, dat kennelijk een heel onveilige indruk maakt. Gerekend naar het aantal sterfgevallen zijn echter andere takken van sport veel gevaarlijker. De meest gevaarlijke sport blijkt te zijn paardrennen. Dat geldt zowel voor de jockey als voor de rijder van een sulky. Meteen daarna komt parachutespringen. Bergsport en hanggliding, het met een driehoekig zeil van een heuvel af vliegen, leveren per jaar in verhouding evenveel doden op. Daarna komt het duiken met onderwaterapparatuur. Pas daarna komen motorsport, Amerikaans football en boksen.
Ontstaan van sport letsel: vlug of langzaam We kunnen bij sportletsels ook uitgaan van de duur van het ontstaan. Sommige letsels ontstaan ineens, zoals een verstuiking of een gescheurd spiertje, als gevolg van een verkeerde beweging. We zeggen dat zo'n blessure acuut ontstaan is. Acuut wil zeggen in heel korte tijd. Maar we kennen ook de letsels die pas na verloop van langere tijd ontstaan; die meer geleidelijk tevoorschijn komen. We spreken dan van chronische blessures. De spieren, gewrichten of de botten kunnen de voortdurende trainingsbelasting niet aan. Bij metaal spreken we in zo'n geval van "metaalmoeheid". Een bekend voorbeeld daarvan is de tenniselleboog. Op die overbelasting komen we nog terug. Men schat dat de helft van alle sportletsels als chronische letsels zijn te beschouwen.
Spieren en pezen Vrijwel elk mens kent het verschijnsel van spierpijn. Ook goed getrainde sporters, als ze een huishoudelijke handeling verrichten zoals plafond witten, of heg knippen, of meedoen aan een voor hen ongebruikelijke sport. We weten niet waardoor spierpijn precies veroorzaakt wordt. Het normale verloop van spierpijn is als volgt: tijdens de inspanning merk je er weinig of niets van. Soms wat vermoeidheid en lichte pijn. Daarna heb je eigenlijk geen last meer. Maar een halve dag later merk je stijfheid en weer wat later Is de spier pijnlijk. De spierpijn kan één, twee, drie dagen duren en verdwijnt dan vrij spoedig weer. Behalve de pijnlijkheid en de stijfheid zijn er soms ook harde plekken in de spier te voelen, die ze wel spierknopen noemen of myogelosen. Vreemd eigenlijk dat we over het ontstaan van die pijn en die stijfheid nog onvoldoende weten. Misschien zijn er spieren en pezen. Ongeveer 20% van de sportletsels vindt plaats aan spieren of pezen. Dat wil zeggen één op de vijf sportblessures is een spier- of peesletsel. Genoeg reden om er ruim aandacht aan te geven.
Spierpijn en stijfheid Spierpijn en stijfheid komen vaak samen voor, na een flinke inspanning van een spier of spiergroep die niet erg getraind was. Eigenlijk kun je spierpijn beschouwen als de lichtste vorm van sportletsel. Het is een overgang tussen "nog geen blessure" en een "lichte blessure" kleine bloedinkjes in de spier, misschien zijn de spiervezels wat uitgereikt en wat verschoven binnen de kapsel, maar daarmee verklaar je niet dat er de eerste dag bijna geen verschijnselen zijn. Misschien is er toch wat spierweefsel vernietigd en moeten de resten daarvan opgeruimd worden door de witte bloedcellen, onze bloedeigen stofzuigertjes. Sommigen denken ook dat de ongetrainde spier bij sterke Inspanning bepaalde stoffen vormt die de pijnvezels prikkelen. De nieuwste opvatting is dat er beschadiging is van het bindweefsel. Wat moet je doen met spierpijn? Lichte massage, een warm bad, voorzichtige spierrekoefeningen en licht bewegen. Echte geneesmiddelen bestaan er niet tegen. Het is beter om spierpijn te voorkomen door:
elke dag te oefenen;
de training voorzichtig op te voeren;
een goede warming-up;
zoveel mogelijk afwisselend spiergroepen te gebruiken.
Spierkramp Het klinkt ongeloofwaardig, maar ook bij spierkramp weten we niet precies wat er aan de hand is. Iedereen kent het verschijnsel: plotseling trekken alle spiervezels van een spier samen, pijnlijk en plankhard. Een heel nare ervaring. Spierkramp kan optreden bij heel goed getrainde sporters, midden tijdens de prestatie. Marathonlopers die na 20 km ineens kramp krijgen. Maar ook kan spierkramp gebeuren bij mensen die 's nachts liggen te slapen en bij mensen die langere tijd op een wat gespannen manier ergens zitten zonder veel kans op beweging (vliegtuig, bioscoop). Er is meer dan één oorzaak voor het optreden van spierkramp. 1. Verminderde doorbloeding van de spier. Strakke kousen of sokken, klemmende schoenen, gedrongen lichaamshouding, koude omgeving, plotselinge regen of hagel, waardoor afkoeling plaatsvindt van de spieren. 2. Zware inspanning. Bij onvoldoende training en onvoldoende wedstrijdervaring en bij een veranderde belasting, bijvoorbeeld bij een blessure, kan spierkramp betrekkelijk gemakkelijk optreden. Maar ook zeer ervaren sporters, in topconditie, kunnen bij een wedstrijd problemen krijgen door kramp. 3. Chemische tekorten in de spiervezels. Men denkt dan in de eerste plaats aan zoutverlies. Maar ook andere stoffen kunnen een rol spelen. Men noemt in dat verband wel eens melkzuur, en ook kalium, een element dat in ruime hoeveelheden in fruit zit Om die reden wordt door sommige trainers veel belang gehecht aan het eten van fruit ter voorkoming van spierkramp.
Spierkramp is geen pretje. De sportprestatie moet onderbroken worden en dat is niet leuk. Echt gevaarlijk kan spierkramp zijn in het water, als het zwemmen onmogelijk wordt en niemand anders opmerkt dat de zwemmer in moeilijkheden is. De volgende dingen zijn van belang om spierkramp te voorkomen: een goede opbouw van de training, een juiste warming-up en goede rekoefeningen. Het warm houden van de spieren tot op het moment van de prestatie. Na de training of wedstrijd een zorgvuldige cooling-down, met wat rekoefeningen en massage. Zorgen voor voldoende vocht en fruit. Bij zwemmers wordt afgeraden om vóór het zwemmen nog een maaltijd te gebruiken, omdat daardoor veel bloed naar maag en ingewanden gaat voor de spijsvertering. Dat bloed is dan niet beschikbaar voor de spieren. Bij nachtelijke kramp in de kuiten moet er gezorgd worden voor voldoende dek over de benen. Verder lichte rekoefeningen voor het naar bed gaan. Met de voeten plat op de grond, voorover "hangen", bijvoorbeeld naar een muur toe, zodat je de kuiten voelt rekken. Als er ondanks alle voorzorgen toch kramp optreedt, dan is de behandeling als volgt: staken van wedstrijd of training, en proberen om de tegengesteld werkende spiergroep aan te spannen. Bij kramp in de kuitspier zal de voorvoet als gevolg van de kramp naar beneden getrokken worden. Probeer dus om de voorvoet naar boven, naar het lichaam toe, te trekken. Probeer daarbij de knie te buigen. Als je daar niet in slaagt, kan een ander voorzichtig proberen om met handkracht onder de voet hetzelfde effect te bereiken. Als de kramp over is, dan voorzichtig de betreffende spieren losschudden, "uitschudden" .
Spierkneuzing Bij spierpijn en bij spierkramp weten we dus niet precies wat er in de spier gebeurt. Dat weten we wel bij een spierkneuzing. Dan heeft er een val of een klap of trap tegen een spier plaatsgehad. Daarbij worden spiervezels vernield, en vrijwel altijd treedt dan een bloeding op in de spier. We noemen dat een bloeduitstorting. Het is behoorlijk pijnlijk, en er treedt als gevolg van de bloeduitstorting een blauwe verkleuring op. Als de bloeduitstorting plaatsvond tussen de verschillende spieren in, dan kan het bloed uitzakken en dan zie je de verkleuring op een andere plaats dan waar de klap plaatsvond. Een berucht voorbeeld van een spierkneuzing is het "knietje". Dan heeft iemand een knie van een ander tegen de voorste dijspier gekregen, terwijl die spier aangespannen was. De behandeling van een spierkneuzing moet zo snel mogelijk begonnen worden, met ICE. Dat is de afkorting van drie dingen. I betekent immobilisatie, dat wil zeggen niet bewegen van het getroffen lichaamsdeel, C is compressie, dat betekent aanleggen van een drukverband op de plaats van de kneuzing. Als iemand op die plaats al een tape heeft zitten dan moet je die laten zitten, want dat helpt tegen de bloeding. E is elevatie, dat wil zeggen hoog leggen van het getroffen lichaamsdeel, bijvoorbeeld door er een kussen onder te leggen. Alle drie die maatregelen zijn erop gericht om de bloeding in de spier of tussen de spiervezels af te remmen. Verder geeft het woord ICE aan dat er afkoeling nodig is. Door koud stromend water of met ijsblokjes. Die afkoeling moet vrij lang gebeuren, wel 15 tot 20 minuten. Daardoor vernauwen de bloedvaten zich en ook dàt helpt tegen de bloeduitstorting.
Eerste hulp bij sportongevallen direct koelen niet bewegen (= immobilisatie) I C E drukverband (= compressie) hoog leggen (= elevatie) Bij de eerste hulp op het voetbalveld zie je nogal vaak een koude spray toepassen uit een spuitbus. Dat is niet helemaal zonder risico, want daardoor kan plaatselijke bevriezing optreden. Verder kan een spray gevaar voor de ogen opleveren. Als koelmiddel is zo'n spuitbus ook niet geslaagd, want het duurt te kort. Natuurlijk moet je na ICE niet onder de warme douche gaan staan.
Spierscheuring Een spierscheur of spierruptuur wil zeggen dat er een scheur optreedt in een aantal spiervezels. Het zal niet zo vaak voorkomen dat een spier in zijn geheel doorscheurt, maar ook het doorscheuren van een paar bundels is vrij ingrijpend en pijnlijk. Bekend en gevreesd is de zogenaamde zweepslag, een spierscheuring in de kuitspier, die zo snel toeslaat dat het inderdaad lijkt alsof de sporter een scherpe zweepslag tegen de kuit heeft gehad. Uiterst pijnlijk en zeer plotseling. De sporter is daarna meestal niet meer In staat om verder te lopen. Het is duidelijk dat een spierscheur het gevolg is van een te grote trekkracht die op de spier wordt uitgeoefend. Dat kan op verschillende manieren.
Door een plotselinge overbelasting. Bij sprinten en springen moeten in heel korte tijd een maximale spierspanning worden opgebracht. De kans op het optreden van een spierscheuring is het grootst als de spier onvoldoende opgewarmd is, of onvoldoende gerekt, of verzwakt door vermoeidheid, of als gevolg van een vroeger letsel.
Plotselinge blokkade van de beweging. Door verschillende redenen kan een goed verlopende beweging plotseling worden tegengehouden. Dat kan zijn een botsing met een tegenstander, of een haakbeweging, of de belemmering van een draai beweging. De ingreep kan zo fors zijn dat de hele spier doorscheurt. We noemen dat een totale spierruptuur. Ook dit zal eerder optreden in een spier die vroeger al beschadigd was door minder ernstige vormen van spierverrekking. Op de plaats waar de spier helemaal gescheurd is zal soms een deuk of een Inkeping of een holte te zien of te voelen zijn. Er treedt ook meteen een forse bloeding op, die tot zwelling leidt.
Een aantal spieren zijn berucht omdat zij nogal eens een spierscheuring vertonen.
Kuitspier. Denk aan de zweepslag.
Spieren aan de voorzijde van de dij. Ze dienen voor het strekken van het onderbeen. Een spierscheur kan bijvoorbeeld optreden bij een loopstartbeweging.
"Hamstrings", dat zijn de spieren aan de achterzijde van de dij, die dienen om de knie te buigen. Springers, hardlopers en tennissers lopen hier risico.
Biceps, de zogenaamde tweekoppige spier aan de voorzijde van de bovenarm. Jongens die elkaar hun spierballen laten zien, spannen hun biceps. Deze spier loopt vooral risico bij turnen, tennis, badminton, roeien, gewichtheffen en werpen. De verschijnselen van een echte spierscheuring zijn hevig: acute pijn, zwelling door bloeduitstorting en soms kramp in de getroffen spier. Meteen behandelen met ICE (afkoeling, rust, drukverband en hoog leggen). Daarna moet de patiënt zo spoedig mogelijk door naar arts of ziekenhuis.
Peesblessures De meeste spieren gaan aan het eind over in een sterke band, die we pees noemen. Meestal zit de pees vast aan een bot. Er zijn heel korte en heel lange pezen. Peesweefsel bestaat uit sterke bindweefselcellen, die - heel anders dan bij spiercellen - niet kunnen samentrekken. Peesweefsel wordt gevoed door bloed, maar de bloedvoorziening van pezen is veel minder goed dan van de spier. Er zijn verschillende vormen van peesletsels.
Totale verscheuring van de pees, of peesruptuur. Bij het ouder worden zullen pezen afnemen in sterkte. Door geregeld trainen zou men die verzwakking kunnen uitstellen. Berucht is de peesscheur die optreedt bij sporters die enkele jaren niet hebben getraind en die hun sport ineens weer opnemen.
Een pees kan ook gedeeltelijk doorscheuren. Dat lijkt sterk op een peesontsteking. Bij peesletsels maken we ook weer onderscheid in acute peesletsels en in chronische peesletsels. Berucht is het chronische letsel van de achillespees, dat leidt tot langdurige klachten.
Overbelasting pees-bot. De spier zit via de pees vast aan het bot. Die peesaanhechting is nogal kwetsbaar. Bij veelvuldige overbelasting kunnen daar veranderingen optreden, die erg veel klachten kunnen geven. De sportarts spreekt bij chronische overbelasting van "surmenage". Het Franse woord voor overlading. De Engelsman spreekt van "overuse", overgebruik-letsel. Soms gaat het niet alleen om een overbelasting, maar komt er ook een ongunstige omstandigheid bij. Dat kan zijn kou, vochtigheid, of een hard vloeroppervlak, waardoor de neerkomende voet onvoldoende veerkracht ondervindt. Bij voetballers en bij schaatsers is heel bekend de liesblessure. Daarbij is er een overbelasting van de spieren die het been naar binnen bewegen. De pezen van die spieren hechten vast aan het bekken in de liesstreek. Erg nadelig blijkt te zijn het "koud" trappen van de bal. Dat wil zeggen het doelschieten als je net op het veld bent, zonder voldoende warming-up. Bij de tennis-elleboog is er een overbelasting van de armspierpees die vasthecht aan het buitenste ellebooguitsteeksel. Dat is het "knopje", dat je bij een gebogen arm aan de buitenkant van de elleboog kunt voelen.
Botten en gewrichten De botten of beenderen vormen tezamen het geraamte, het skelet van het lichaam. Ze geven de inwendige stevigheid aan het lichaam en voor een deel geven ze ook bescherming. Denk aan de harde schedelkap, die de kwetsbare hersenen beschermt.
Botbreuken Onze beenderen zijn zo hard en sterk dat het lijkt of er bij volwassenen niet veel verandering meer in plaatsvindt. Toch is dat niet juist. Ook dat harde bot maakt nog voortdurend verandering door. Er is een steeds doorgaande afbraak en opbouw van botweefsel. Ook onze sterke botten lopen soms risico. Er zijn op zijn minst drie bronnen van gevaar: tijdens de groei, bij langdurige eenzijdige belasting en bij harde klappen.
Tijdens de groei. Onze lange botten groeien vanuit de "groeischijven". Plaatsen vlak voor 't einde van de lange botten, van waaruit nieuwe botvorming gebeurt. Deze groeischijven zijn nogal kwetsbaar. Om die reden vinden we gerichte sportadviezen van belang voor jongens en meisjes die "in de groei" zijn.
Langdurige eenzijdige belasting. Wanneer er gedurende langere tijd steeds dezelfde belasting wordt uitgeoefend op een bot, dan kan daar afbraak van botweefsel gebeuren. Op zo'n plaats kan dan gemakkelijk een botbreuk optreden. We noemen dat een vermoeidheidsfractuur. Dat wil zeggen een botbreuk als gevolg van "materiaalmoeheid". Bekend is de marsfractuur van de middenvoetsbeentjes. Heel kenmerkend voor de vermoeidheidsfractuur is de pijn alleen tijdens de belasting. Zodra er gerust wordt verdwijnt de pijn of wordt aanmerkelijk minder.
Harde klappen. In de derde plaats kan een gebroken bot (fractuur) ontstaan door een slag, een klap of een botsing. Dat kan zowel bij een teamsport als bij solosporten, zoals skiën, langlaufen, paardrijden en turnen.
Een botbreuk is een ernstig letsel dat weken- of maandenlang gevolgen heeft voor school of werk en voor de sportbeoefening. Heel vaak moet een botbreuk ingegipst worden. Als eindelijk - na zoveel weken - het gips er af mag dan moet heel geleidelijk de revalidatie (het opnieuw valide worden) plaatsvinden. Tenslotte kan ook de sporttraining weer hervat worden. Bij een vermoeidheidsfractuur kan soms volstaan worden met minder ingrijpende maatregelen, maar in ieder geval moet de training aangepast worden. Veel minder zwaar en minder intens.
Gewrichten Een gewricht is een verbinding tussen twee of meer botten, die een zekere beweeglijkheid toelaat. Vaak past het uiteinde van het ene bot min of meer in dat van het andere. We spreken van gewrichtskop en -kom. Gewrichten worden bij elkaar gehouden door banden en een gewrichtskapsel. Bovendien worden gewrichten vaak ondersteund door spieren en pezen. Binnen de sportgezondheidszorg blijken vooral het enkel- en het kniegewricht van groot belang te zijn, maar ook heupgewricht, pols, elleboog en schoudergewricht lopen nogal eens letsel op. Bij een gewricht kennen we als belangrijkste letsels de verstuiking en de ontwrichting. Daarnaast kan bij de knie letsel optreden van de kraakbeenpartjes, ook genoemd meniscusletsel. Iedereen kent het als voetbalknie.
Bij een verstuiking of verzwikking is er beschadiging en verscheuring van de gewrichtsbanden. Meestal merkt de sporter dat er een vreemde beweging plaatsvond. De voet klapte naar binnen of naar buiten, of de vingers of de duim klapten achterover. Vaak zeggen mensen: ik ging door mijn enkel heen. Daarna hebben ze een sterk gevoel van onzekerheid in dat gewricht. "Verlies van stabiliteit" heet dat in de spreekkamer. Meestal zijn de banden dan sterk uitgerekt, of gescheurd, of losgescheurd van het bot. Soms is er zelfs een stukje van het bot afgebroken. Bewegen is pijnlijk en ook belasten van het gewricht geeft pijn. Er is zwelling met vaak blauwe verkleuring door de bloeding in en om het gewricht. Directe behandeling door de bekende ICE-maatregelen (afkoelen, rust, drukverband en hoog leggen). Daarna naar huisarts of EHBO-afdeling van een ziekenhuis.
Bij ontwrichting Is de gewrichtskop voor een deel of helemaal losgeraakt uit de gewrichtskom. Dat ziet er van buitenaf ook meestal raar uit. Een vreemde knobbel of een gekke stand van het gewricht. Het is duidelijk dat er banden kapot zijn en dat de gewrichtskapsel gescheurd is. Bekende ontwrichtingsplaatsen zijn het schoudergewricht, de elleboog, de vingergewrichten en de knie. Ook hierbij koude compressen, rust en zo snel mogelijk naar arts of EHBO.
Meniscusletsel Binnen in de knie zitten twee "halve maantjes" van kraakbeen, die je kunt opvatten als een soort "opvang-" en "sluitringen". De twee "wielen" van het dijbeen kunnen draaien en schuiven over het bovenvlak van het scheenbeen. Die twee halve manen spelen een rol bij het draaien en schuiven. Het woord meniscus is Grieks voor maansikkel. Ze zijn nogal kwetsbaar. Vooral het halve maantje dat aan de binnenkant van de knie ligt, krijgt het zwaar te verduren als onderbeen en voet vast haken in de grond en het dijbeen en bovenlichaam naar binnen toe draaien. Zoiets kan gemakkelijk gebeuren bij voetballen, maar ook bij andere spelsporten. Soms raakt zo'n gebroken meniscus aan het zwerven binnen het kniegewricht. Dan kan de knie "op slot" raken. Je kunt hem niet meer bewegen. Dat moet direct geopereerd worden. De meniscus kan er uitgehaald worden. Je kunt ze missen. Soms ontstaat er later een soort nieuwe meniscus van bindweefsel. De natuur kan wat. Op veel latere leeftijd krijgen mensen met een voetbalknie soms nog last van overbelasting.
Voorkómen van sportblessures Iedereen is het er over eens dat het mogelijk is om het aantal sportblessures te drukken en dat het noodzakelijk is om daaraan veel aandacht te geven. Men schat dat rond 70% van de sportblessures eigenlijk niet hoeft te gebeuren. Maar dan moet er wel op een groot aantal gebieden worden gewerkt. Allereerst kijken we naar de mens achter de sport. Heeft de sporter bepaalde lichamelijke punten waarop meer gelet moet worden. Hoe zwaar kan hij of zij belast worden? Vroeger kenden we de sportkeuring. Tegenwoordig is er het preventief sportmedisch onderzoek, waarbij nagegaan wordt of de sporter op bepaalde punten extra kwetsbaar is. Dan vragen we aandacht voor de training. Hoe is het met de conditie van de sporter en is er een trainingsprogramma? Krijgt de sporter daarbij goede leiding? Wat is de rol van de trainer? Training is ondenkbaar zonder warming-up en zonder cooling-down. Hoewel er nog steeds sporters zijn die zonder goede voorbereiding het veld opvliegen, mag je aannemen dat iedereen nu wel overtuigd is van de noodzaak van een algemene en een gerichte warming-up. Rondom warming-up, training en een wedstrijd kennen we als begeleiders de sportmasseur, de verzorger, de sportfysiotherapeut en de sportarts. Wat is hun taak bij de bevordering van het veilig sporten? Tapen en bandageren maakt een sterke ontwikkeling door. Meer en meer wordt ingezien dat het uitwendig versterken van kwetsbare gewrichten erg belangrijk is bij de bestrijding van sportblessures. De praktijk leert dat nogal wat blessures optreden op plaatsen waar vroeger ook al een sportletsel plaatsvond. Er is dan ook alle reden om na een blessure naar een volledige revalidatie te streven en een herhaling te voorkomen.
Iedereen beseft de noodzaak om tijdens de marathonvoorbereiding veel kilometers te malen. Sommigen moeten hun volume beperkt houden (tijdsgebrek, beroepsomstandigheden), anderen overdrijven naar het het onzinnige toe. Elke aanpak heeft zijn voor en tegen, ook zijn er zeer uiteenlopende resultaten mee behaald . Een goed resultaat is echter niet alleen te wijten aan een goede volumetraining. De afbouwfase naar de marathon toe is minstens even belangrijk. Tevens blijkt telkens weer dat vele lopers belangrijke details veronachtzamen waardoor hun marathon eerder een helse lijdensweg wordt. Nu het seizoen van de marathon helemaal op dreef gekomen is, zijn enkele raadgevingen om vlotter 42,195 km te lopen zeker op hun plaats.
VOLUME AFBOUWEN IS EEN NOODZAAKDe laatste weken voor de marathon moet de loper geleidelijk het volume verminderen, wil hij fris aan de wedstrijd beginnen. Er zijn zowel fysieke als mentale redenen. Tijdens de volumerijke trainingsperiode wordt het lichaam zodanig belast dat een volledige recuperatie uitblijft. Spieren, botten en pezen krijgen het hard te verduren. Zeker de lange, trage duurlopen hebben een ontregelend effekt op het innerlijk milieu van de spieren. Door de geleidelijke afbouw van het volume zal een volledig herstel plaatsvinden en zullen de spieren zich zelfs aanpassen om beter een lange inspanning te verdragen. Deze supercompensatie is zowel energetisch als enzymatisch. Door de opgestapelde vermoeidheid zal de loper ook meer kwetsbaar worden. Zowel de kans op overbelastingsblessures als op acute letsels (voet omslaan) verhoogt. Ook om die kans te verkleinen, las je een vermindering van volume in. Ten slotte zal ook je mentale frisheid gediend zijn met enkele rustige weken training voor de marathon. Na de talrijke trage en lange duurlopen geraakt de loper dikwijls een beetje uitgekeken op het lopen. En gretigheid, vechtlust kan iedereen wel gebruiken tijdens zijn marathon. Als je voor de start of ergens halfweg de wedstrijd al loopt te "balen" dan zal je niet in staat zijn om nog goed te finishen. De echte wedstrijd begint pas vanaf kilometer 30.
AFBOUWEN : HOELANG EN HOEVEEL ?Steeds adviseer ik de atleten, lopers die voor de marathon trainen, hun trainingen af te bouwen over de laatste 3 weken. Velen vinden dit lang, doch de goede resultaten die hiermee behaald werden, steunen mij in deze visie. Vooral voor beginners en joggers is een langere afbouw noodzakelijk. Spiegel je niet aan beroepsatleten die geen slopende dagtaak hebben. Zij kunnen rust inlassen naar believen, terwijl jullie naast je dagtaak, je gezin, nog tijd moeten vinden om snel evenveel training af te haspelen. Ook is jullie basis beperkt. Een marathonloper van hoog niveau heeft al jaren trainingservaring, al jaren kilometers en kilometers gevreten. Velen zijn laattijdig met lopen begonnen en trainen relatief weinig. Vooral de lopers boven de 3u, 3u30 moeten het dikwijls rooien met topweken van 60 a 90 km terwijl ze normaal slechts een 40 a 50 km lopen ! Zulke volumeverhoging gedurende langere tijd aanhouden, zou slechts leiden tot oververmoeidheid en blessures. De afbouw over drie weken gespreid, gebeurt wel geleidelijk. Week 3 laat ik nog 75 a 80 % van het topvolume trainen, week 2 wordt dit50 km en de laatste week wordt er nog 30 km getraind, de marathon buiten beschouwing gelaten.
WAT MET DE KWALITEIT ?Tijdens de laatste week voor de marathon wordt voornamelijk losgelopen. Wel mogen nog enkele versnellingen ingelast worden na de training. Tijdens de weken 2 en 3 (voor alle duidelijkheid van 21 dagen tot 7 dagen voor die wedstrijd) raad ik aan enige kwaliteit in die training te behouden. Blijf de snelle trainingen verder doen. Omdat heel wat kilometers wegvallen, zal je voelen dat de snellere lopen gemakkelijker zullen verteren.
MOET EEN TEST OVER 10 OF 21 KILOMETER ?
Velen vinden het nuttig een testloop te houden over 21 km en dit 14 dagen voor de marathon. Ik zie hierin een redenering in de aard van "wat Rousseau doet (en andere toppers), kan niet slecht zijn. Minder getalenteerde lopers die absoluut willen testen, raad ik aan de testloop een weekje vroeger te doen. Je zit dan niet fris omdat dit met het einde van de volumetraining samenvalt, het geeft een goed beeld van de conditie en er is tijd genoeg om te recupereren. Het doel is die 42,195 km en niet de testloop. Je mag je niet te pletter lopen op een test. De testloop dient om de conditie te testen en om je een idee te geven van welke eindtijd je mag verwachten op de marathon. Best is dan ook een gelijkaardig parkoers uit te zoeken voor je test. Je eindtijd over een 10 km op een zwaar terrein geeft geen waarheidsgetrouw beeld voor het kunnen op een vlakke marathon. Testen mag en kan, doch het is geen doel op zich. Hoe langer de afstand van de test, hoe meer tijd je moet nemen om te recupereren. Een test over 30 km moet zeker drie weken voor de marathon, één over 10 km kan nog 10 à 14 dagen ervoor.
VOEDING : VERLEG DE KLEMTOON NAAR KOOLHYDRATEN
Het voedingsvraagstuk boeit heel veel lopers. Allerlei produkten worden aangeprezen, andere de grond ingeboord. Magische krachten zal je echter nooit in voedsel vinden. Als er ergens krachten en reserves moeten aangeboord worden tijdens de wedstrijd dan kan je alleen maar op jezelf rekenen. Verkeerde voedingsgewoonten kunnen je marathon wel om zeep helpen. Goede gewoontes gaan de prestatie mede ondersteunen. Beter lopen via voeding, daar twijfel ik aan. Hoofdzaak blijft het opstapelen van koolhydraten. Dit opstapelen begnt drie dagen voor de marathon. Bij een wedstrijd op zondag begint men dus reeds vrijdag met aangepaste voeding. Respekteer je voedingsgewoonten, zowel wat de hoeveelheid betreft als het tijdstip. Verleg het accent naar meer koolhydraten en minder eiwitten en vetten. Eén wet blijft : experimenteer nooit met niet gekende of weinig verdraagbare voedingswaren. Wie bv. nooit chocolade eet, moet plots zijn heil niet gaan zoeken in kilo's chocolade, want dat leidt tot nefaste gevolgen. Ook citrusvruchten kunnen problemen geven. Het ontbijt op zondag mag nog uitgebreid zijn. Te laat echter om er nog energetisch voordeel uit te halen, wel nuttig om een appelflauwte te voorkomen. Veel drinken is ook een aanrader. Zowat 3u a 3u30 voor de wedstrijd mag men nog een klein beetje eten om te vermijden dat men met een lege maag aan de start verschijnt. De meeste problemen met maag of darmen tijdens de wedstrijd zijn te wijten aan de voedingsaanpak voor de wedstrijd, namelijk te veel eten en/of te laat eten. Een derde oorzaak ligt in het nuttigen van onbekend voedsel of drank. Zo drink ik stee ds 1 à 2 koppen koffie een uur voor de wedstrijd, doch niet-koffie drinkers zouden hiermee hun wedstrijd doen ontaarden in een loop naar het sanitair.
VOEDING EN DRANK TIJDENS DE WEDSTRIJDTijdens de marathon eet je best niets. In geval van nood zou ik rozijnen aanraden, goed gekauwd en doorgespoeld met een beetje water. Sommige lopers zijn geholpen met een stukje zeer rijpe banaan, een groene banaan verteert erg moeilijk. Drinken blijft een absolute must. Watertekort heeft heel wat negatieve gevolgen op het prestatievermogen. Net voor de start kan men nog een slokje nemen uit een drinkbus. Nadien drinkt men best om de 5 km. Het is beter regelmatig en minder te drinken, dan drie ravitailleringsposten over te slaan en dan veel te drinken. Beperk je best tot water. Isotone dranken zijn dikwijls te zoet en te plakkerig en kunnen de maag sterk ontregelen. Experimenteer tijdens de lange trainingen welke dranken je liggen en welke niet. Een experiment tijdens de wedstrijd kan zeer pijnlijke gevolgen hebben !
DE SPORTTAS EN ZIJN INHOUD
Als je net voor het vertrek nog de sporttas gaat inpakken, zal je dikwijls kleine, doch essentiële dingetjes thuislaten. Om ergernis en zenuwachtigheid te vermijden leg je best een lijst aan van wat nodig is. Naast de wedstrijdkledij en de nodige kleding voor de opwarming en cool-down zijn bv. wasgerief en handdoek belangrijk. Na een marathon is het prettig een frisse handdoek ter beschikking te hebben. Vaseline is soms nodig om de binnenkant van de dijen tegen schuren te beschermen. Bij warm weer kan men ook een laagje op de wenkbrauwen smeren, dit om het zoute zweet van de ogen weg te leiden. Olie kan vaseline vervangen en is aangewezen om de benen tegen de koude te beschermen. Hoewel vrijwel elke organisatie veiligheidsspelden voorziet, kunnen deze altijd van pas komen. Pleisters zijn ook nuttig. Men kan de tenen preventief afplakken tegen blaren, zeker als men er regelmatig last van heeft. Ook de tepels kan je met een pleister beschermen tegen schuren. Beter voorkomen dan genezen ! Bij regenweer is een vuilniszak ideaal om zich warm te houden aan de start. Wat de wedstrijdkledij betreft, leg ik de nadruk op het feit dat nieuwe kledij en schoeisel moeten geweerd worden. Vooral nieuwe schoenen maar ook nieuwe sokken kunnen blaarvorming in versneld tempo teweegbrengen.
OPWARMEN VOOR DE MARATHON
Toen Carlos Lopez zijn wereldrecord liep in Rotterdam, was hij 's morgens vroeg gauw even tien kilometer gaan loslopen. Net voor de wedstrijd liep hij nog 5 km. Hij was zeker opgewarmd. Of andere lopers met zulke opwarming gediend zijn, betwijfel ik ten zeerste. Een korte opwarming is altijd aan te bevelen. De spieren moeten nu eenmaal voorbereid worden op de grote inspanning die ze moeten leveren. Geen enkel zalfje kan deze opwarming vervangen. Lopers die weten dat zij te snel starten, raad ik aan een weinig los te lopen. Op deze manier zal hun aanvalslust in het begin van de wedstrijd toch ietwat getemperd worden.
EEN GELIJKMATIG TEMPO NASTREVEN
Alle lopers die een uitgebalanceerd schema gevolgd hebben, weten ongeveer welke eindtijd in hun bereik ligt. Op basis hiervan zijn de tussentijden per 5 km-schijf gemakkelijk na te gaan. Deze tussentijden moet je dan ook trachten op te volgen. Zij zijn een ideale leidraad. Natuurlijk speelt het gevoel ook een rol. Gaat het te gemakkelijk, dan mag je iets vlotter starten. Zijn de tussentijden moeizaam haalbaar, richt je dan op een iets tragere eindtijd. Wie reeds na tien kilometer boven zijn niveau moet lopen, zal zeker moeilijk de eindmeet halen. Wonderen zijn vrijwel uitgesloten. Wat je in het begin wint, verlies je meestal dubbel en dik in de laatste 10 km. En omgekeerd: je kan de laatste 10 km geen 5 minuten terugpakken. De winnaar is hij die het meest konstant zijn tempo heeft aangehouden.
DE MAN MET DE HAMER : MYTHE OF WERKELIJKHEID ?
De angst voor de marathonloper ligt na de 30 km. Daar gebeurt het volgens de routiniers. Geweldige verhalen doen de ronde over de hel die je te wachten staat als je de klop krijgt. Toegegeven; als je daar plat zit, dan wordt het zeer zwaar. Toch denk ik dat de klop kan teruggebracht worden tot een klopje mits een beredeneere aanpak. Iedereen zal wel een moeilijk moment kennen tijdens de marathon. Doch hoe wordt dit verwerkt ? Zit je nog (mentaal) fris om te vechten tegen jezelf, om je vermoeidheid te verbijten ? Winnaars zie je nooit ineenstuiken na de wedstrijd. Het zijn de verliezers die zwijmelend, strompelend de eindmeet bereiken. En in een marathon is elkeen die zijn richttijd haalt of benadert een winnaar. Het verschil tussen beide groepen zit juist in hun instelling tegenover het moeilijke moment. Normaal zou je de eerste 25 à 30 km op een eerder speelse manier moeten lopen. Vanaf kilometer 30 begint de wedstrijd. Een frisse loper die het zwaar krijgt, verbijt zijn pijn. De uitgebluste loper laat zich gaan. Daarom druk ik steeds op het belaag van de afbouwfase. Beter frisser aan de start en kilometers minder in de benen dan uitgeblust starten.
NAGENIETEN VAN DE WEDSTRIJD
Dadelijk na de aankomst (liefst in behoorlijke omstandigheden) zijn er verschillende dingen die je zou moeten doen. Drinken is er één van regelmatig bijtanken in kleine hoeveelheden. Nadat je droge kledij hebt aangetrokken, zou je best een beetje uitlopen. Eén tot drie kilometer is reeds voldoende, als lopen je niet zint dan wandel je maar. Na een Zalige douche ben je hopelijk al voldoende gerecupereerd zodat je kan genieten van die speciale atmosfeer na de marathon. Straffe verhalen doen de ronde, gekruid met af en toe een frisse pint. Een biertje kan zeker geen kwaad na een marathon. Toch moet je veel water of frisdrank blijven drinken. Het vochtgehalte komt langzaam terug op peil en de suikers uit frisdrank zijn nodig om de uitgeputte reserves te restaureren. Wat voeding betreft, opteer ik voor een goed verteerbare maaltijd met de nodige koolhydraten en eiwitten.
DE WEKEN NA DE MARATHON :
Een wedstrijd over 42,195 km is en blijft een zware belasting voor het lichaam. Daarom moet je de eerste weken kalmpjes aan trainen. Wie al te snel er terug invliegt, loopt een groot risico op kleinere of grotere blessures. De eerste week moet je het houden bij loslopen. Lopers die echter veel spierpijn hebben, moeten zich beperken tot bewegingen zonder schokbelasting. Zwemmen, fietsen of wandelen zijn zeker aan te raden. Een lichte massage door een gekwalificeerd persoon kan bijdragen tot een spoedig herstel. De tweede week kan je reeds een beetje kwaliteit in de training inlassen, doch het volume blijft beperkt. De derde week neigt dan naar een normale trainingsweek.
OP NAAR DE VOLGENDE MARATHON
Hopelijk vindt iedereen wel enkele bruikbare tips in deze tekst die je in staat stelt de volgende marathon nog beter voor te bereiden. Misschien kan je zelfs een belangrijk euvel in de aanpak vermijden. Een 42,195 km is tenslotte ook te belangrijk om te laten verknallen door enkele details te veronachtzamen. Nog één belangrijk iets : veel lopers vragen een schema om éénmaal, ééns in hun leven een marathon te lopen. Velen zeggen ook direkt na de aankomst : dat nooit meer. Doch het zijn diezelfde mensen die het jaar daarop terug aan de startlijn staan. Eens marathonloper, altijd...
Klachten Erge pijn aan de onderkant van de hiel. De pijn is het ergst 's morgens en na lang zitten, of als de voet lange tijd niet is gebruikt. De pijn verdwijnt grotendeels in de loop van de dag. Aan het einde van de dag is soms sprake van een doffe pijn aan de binnenkant van de hiel, die door rust verder afneemt. De hiel kan rood zijn en enigszins opgezet. Lokale drukpijn, vooral in het midden van de voetzool. Bij sommige mensen is een zogeheten hielspoor te zien: een aangroeisel van extra bot aan het hielbeen. Oorzaak: overpronatie Fasciitis plantaris is een typisch overbelastingsletsel ten gevolge van een te zware belasting van de bindweefselband door overpronatie van de voet. Bij overpronatie kantelt de voet, waarbij de binnenrand doorzakt en de hiel onder een scheve hoek onder het onderbeen komt.
Risicofactoren: overgewicht, veel stappen of lopen op harde bodem of met schoenen met dunne zool (weinig schokdemping), springoefeningen op een harde ondergrond (bv. step-aerobics, volleybal) veel staan een strak gespannen achillespees (de band die de kuitspier met de hiel verbindt) Problemen met de voet, zoals platvoeten of omgekeerd een hoge voetboog.
Behandeling Een behandeling kan meerdere weken tot zelfs enkele maanden duren. Rust (=geen activiteiten die pijn veroorzaken) tot de pijn (grotendeels) is verdwenen; Bij hevige pijn kan de arts pijnstillers voorschrijven. Bij een ontsteking zal de arts ontstekingsremmers voorschrijven of soms een injectie met corticosteroïden geven Rekoefeningen Aanpassing van de schoenen om overpronatie tegen te gaan (met bv. inlegzolen, een hielkussentje...). Bij hardnekkige, chronische pijn wordt het been soms gedurende enkele weken in het gips gelegd of getaped, of wordt een nachtspalk aangevolen. Operatie: Bij ernstige pijn en wanneer de pijn lang aanhoudt, kan operatief ingrijpen worden overwogen. Daarbij wordt de gespannen bindweefselband operatief losser gemaakt. Na een operatie heeft 95 procent van de patiënten minder pijn. Een operatie helpt niet altijd tegen alle klachten. Extracorporale schokgolftherapie: wordt vaak toegepast alhoewel het niet altijd effectief is. Website
Een grote onderneming als het Immuunsysteem (IM), met enkele miljarden employees verspreid over het hele lichaam, kan niet zonder een hiërarchische organisatiestructuur. In medische kringen wordt het IM vaak omschreven als een reusachtig leger. Het is nog het best te vergelijken met een politiek-militaire organisatie als de Verenigde Naties: een omvangrijke hulp-, controle- en veiligheid organisatie voor het lichaam. In geval van nood beschikt het IM over soldaten die als "mobiele eenheid" politionele en militaire taken verrichten; verder zorgt het voor veiligheid aan de grenzen, ruimt op en recycled. De meeste van zijn employees voeren zijn taken uit in de lichaamsweefsels (bijvoorbeeld de huid). Een deel komt in de bloedbaan, waar zij circuleren en als witte bloedlichaampjes naast de rode bloedlichaampjes gemakkelijk te herkennen zijn.
Steunpunten van het immuunsysteem
De thymusklier, die direct op het hartzakje gelegen is, vormt het hoofdkwartier van de specifieke IM-afweer. In de kinderjaren is zij het grootst (zo groot als een handpalm en bestaand uit twee kwabjes) en het actiefst, omdat in deze periode immers de meeste eerste contacten met ziektekiemen plaatsvinden. De thymusklier produceert ten eerste hormonale signaalstoffen waarmee zij de overige organen van het IM activeert en de productie van witte bloedlichaampjes coördineert. Zij maakt daarnaast ook zelf witte bloedlichaampjes aan, en wel de T-lymfocyten (T van thymus). Deze T-lymfocyten bewaken en coördineren de afweer tegen ziektekiemen en vormen dan ook een zeer gespecialiseerd keurkorps. Daar waar de buitenwereld (lucht en voedsel) het lichaam binnenkomt bevinden zich, als reusachtige douanehuisjes, vier amandelen. Ongewenste bezoekers worden meteen onschadelijk gemaakt of na identificatie overgedragen aan de volgende politiepost. In de holten en kamers van het beenmerg bevinden zich de kraamkamers van zowel de rode als de witte bloedlichaampjes. Op commando van de thymus maakt het beenmerg versnelt en meer witte bloedlichaampjes aan. Naast de slagaders en aders, waarin het bloed wordt vervoerd, is er nog een derde kanalenstelsel in het lichaam: het lymfvatenstelsel.
Omdat ziekteverwekkers op elke plaats van het lichaam kunnen binnendringen, zijn de organen van het afweersysteem over het hele lichaamverspreid. De thymus, in het midden van de borst, heeft een coördinerende taak.(klik op het plaatje voor een vergroting)
De lymfvaten vervoeren lichaamsvloeistof en witte bloedcellen. In de melkachtige lymfstroom bevinden zich op regelmatige afstanden lymfklieren, die als fuiken alle ongewenste chemische of organische bestanddelen eruit filteren. De mild, een vuistgroot orgaan links achter en onder het middenrif, doet dienst als fuik in de bloedbaan. De mild maakt deel uit van het IM en speelt daarnaast, als fabriek en kazerne voor witte bloedcellen, een belangrijke rol bij de samenstelling van het bloed. Ten behoeve van het bloedvatenstelsel kan de mild zo nodig ook rode bloedlichaampjes produceren. Zij filtert en slaat ongewenste metalen (ijzer en kwik) op en verwijdert de resten van rode bloedlichaampjes. In de slijmvliezen van maag, dunne darm en wormvormig aanhangsel van de dikke darm bevinden zich overal verspreidt kleine schuttersputjes, de zogenaamde lymffollikels. Hier worden ingeslikte ziektekiemen onschadelijk gemaakt, wat echter soms ook kan leiden tot ongewenste effecten, zoals bijvoorbeeld een irritatie of ontsteking van de blindedarm.
De afweercellen van het immuunsysteem Geconfronteerd met schadelijke stoffen of organismen reageren de witte cellen met een niet-specifieke afweer, die bij ieder mens vanaf de geboorte in aanleg aanwezig is (eetcellen), of het lichaam reageert met een in de loop van zijn leven ontwikkelde specifieke afweer; na een eenmaal doorgemaakte kinderziekte, bijvoorbeeld mazelen, zijn er zo veel antistoffen voorradig, dat de verwekkers van de mazelen een tweede keer geen kans hebben.
Eetcellen - de mechanische opruimers Overal in de weefsels, zoals botten en lever, maar ook in de kanalen van bloed en lymfe, vindt men fagocyten (eetcellen). Zij vormen een bijzondere soort van witte bloedlichaampjes. Eetcellen zijn lang niet altijd op het oorlogspad, maar hebben ook taken bij de afbraak en verandering van lichaamsweefsels. Meestal doen zij dus dienst als opruimers en recyclers, tenzij ze voor de mobilisatie worden opgeroepen. Dan eten de fagocyten alle vreemde cellen op die de B-lymfocyten voor hen hebben gemarkeerd (eetcellen herkennen indringers alleen wanneer deze tevoren als zodanig herkenbaar zijn gemaakt). Het werk van de eetcellen noemt men niet-specifieke afweer. De specifieke afweer is de taak van de lymfocyten.
Lymfocyten zijn witte bloedcellen die zorgen voor onze immunologische afweer.
De Lymfocyten-Thriller Deze groep van witte bloedlichaampjes stamt af van een gemeenschappelijke stamcel uit het beenmerg, die we "grootmoeder" zullen noemen. De grootmoeder stuurt haar kinderen, de B-lymfocyten (B van beenmerg), en haar kleinkinderen, de T-lymfocyten (T van thymus), eerst naar de thymus en daarvandaan naar de overige lymfatische weefels. Iedere B-lymfocyt is een zelfstandige mobiele chemische fabriek. Zodra deze in werking wordt gesteld, produceert zij immunoglobuline (een soort markeringsstof). Produceert een B-lymfocyt grote hoeveelheden immunoglobuline, dan verandert hij in een plasmacel die men kan vergelijken met een sproeiwagen. Als sproeiwagen raast hij door het lichaam om alle vijandige stoffen en ziekte verwekkers te markeren. En dan nu de kleinkinderen, de T-lymfocyten. Zij zijn de specialisten van het lymfstelsel. Men onderscheid bij de T-lymfocyten vier soorten cellen: de T-helpers, de T-doders, de T-geheugencellen en de T-suppressoren. De T-helpers werken onzichtbaar als undercoveragenten, besluipen verdachte indringers en nemen ongemerkt een (vinger-) afdruk van hun oppervlakte. Die vergelijken zij met het kaartsysteem met gegevens dat zij als het ware in hun vestzak bij zich dragen en slaan meteen alarm bij de B-lymfocyten, die vervolgens massaal uitrukken om alle verdachten te markeren.
De T-doders vernietigen uitsluitend cellen die door virussen zijn aangetast. Zij hebben zich als professionele huurmoordenaars alleen in dit werk gespecialeerd en beschikken, net zoals geheim agent 007, over een geraffineerd assortiment aan wapens. De T-suppressoren zijn de tegenhangers van de T-helpers; want wat het immuunsysteem inschakelt, moet het ook weer kunnen uitschakelen. De belangrijkste taak van de suppressoren is het op non-actief stellen van de eetcellen.
(klik op het plaatje voor een vergroting)
De T-geheugencellen zijn de computerfreaks van het lymfstelsel, want zij bewaren in hun gegevensbestand van misdadigers de foto's, vingerafdrukken en signalementen van alle ooit binnengedrongen ziektekiemen. Op den duur weten alle T-cellen met behulp van de opgeslagen informatie welke cellen tot het lichaam behoren en welke niet, welke met rust gelaten moeten worden en welke moeten worden aangevallen. Maar zelfs een zo vernuftig systeem als het IM kan soms om de tuin worden geleid. Enkele soorten virussen zijn zonder herkent te worden langs de geheime agenten geglipt en hebben zich als verstekelingen verstopt in lichaamcellen; dit geld bijvoorbeeld voor de herpes-virussen en de epstein-barr-virussen (ziekte van phieffer). Het AIDS-virus tast de T-helpers aan en vernietigd daarmee de commandoleiders, die nu juist alarm moeten slaan. Helaas hebben de T-doders tot nu toe nog niet bedacht dat een virus zich als het ware in de eigen familie kan schuilhouden, en daarom zoeken zij daar ook nooit naar hen. Daardoor is de AIDS-patient tot nu toe hopeloos overgeleverd aan infecties. Vier storingen in het immuunsysteem
U kunt het IM vergelijken met een gecompliceerde airconditioning, waarvan de thermostaat te hoog of te laag kan zijn afgesteld; bovendien kunnen zich moeilijkheden voordoen met de aanvallers van buitenaf, of de eigen afweercellen beginnen de weefsels van het lichaam als vijanden te zien en ze aan te vallen. Als de thermostaat te hoog is afgesteld, worden onschuldige pollen uit de buitenwereld door de T-helpers voor gevaarlijke vijanden aangezien en worden de B-cellen geactiveerd. Deze veranderen in plasmacellen en vuren immunoglobulinen uit hun tanks af, waarmee ze massaal de ongevaarlijke pollen markeren. Bovendien werken de immunoglobulinen als ontstekingen voor de mestcellen in de slijmvliezen van de huid; deze mestcellen lijken dan op landmijnen vol histamine. Komt de histamine vrij, dan doen zich de volgende verschijnselen voor: de wanden van de haarvaten worden plotseling doorlaatbaar (oedeem), de slijmvliezen zwellen op (hooikoorts), de zenuweinden van de huid worden geprikkeld (jeuk) en de bronciale spieren trekken zich samen (astma). Het gevolg van dit alles is een allergie. Wanneer de T-helpers de eigen lichaamsweefsels, bijvoorbeeld de cellen van de gewrichtsvliezen, als vijandelijk aanmerken, komt het eveneens tot een verhoogde activiteit van het IM. Er ontwikkeld zich een auto-immuunziekte, bijvoorbeeld reumatoide artritis. Wanneer de reactieketen T-lymfocyten/B-lymfocyten/eetcellen in gebreke blijft, kan een aanvankelijk onschuldige plaatselijke infectie zich dramatisch uitbreiden. Het IM wordt gealarmeerd. De lymfocyten sturen een hormonale signaalstof, de interleukine, naar het temperatuurcentrum in de hersenen; dit zet de thermostaat hoger. Het gevolg: koorts. Met elke graad temperatuurverhoging stijgt de stofwisseling met 50 procent; loopt de koorts op van 38 naar 40 graden, dan kan het lichaam in dezelfde tijd tweemaal zoveel afweercellen produceren. Soms kunnen de binnengedrongen ziekteverwekkers het zelfs winnen van het IM, wat de dood van het hele organisme tot gevolg heeft. Blijven de twee strijdende partijen gedurende lange tijd even sterk, dan ontstaat er een slepend conflict; de ontsteking wordt chronisch, zij suddert dus voortdurend op een laag pitje voort.
Net zoals de kieschijf van een telefoon kan de aard van de storing aan de hand van de criteria "te hoog", "te laag", "binnen" en "buiten" worden vastgesteld.
Iedere dag ontstaan er in ons lichaam een aantal ondeugelijke cellen. Net zoals bij de eindinspectie in een autofabriek controleert het IM iedere nieuw constane cel en neemt de beschadigde cellen uit de roulatie. Een IM dat op een te laag pitje wekt zou zo'n beschadigde cel over het hoofd kunnen zien. Blijft het IM verzwakt, dan ziethet ook de cellen die zich uit deze cel ontwikkelen over het hoofd en verliest het de controle over de situatie: er ontstaat kanker.
De taal der symptomen Een onbevredigde omgang met agressies en conflicten is een euvel waarmee veel allergiepatiënten en mensen die vaak lijden aan infectieziekten te kampen hebben. zij gaan conflicten uit de weg door te vluchten en zich zwak te houden. Zij moeten aan zichzelf en aan de mensen in hun omgeving vragen: wat zijn de conflictpunten in mijn leven, die ik zelf niet als zodanig herken of waar ik met een grote boog omheen loop? De patiënt die lijdt aan een auto-immuunziekte is als het ware in een soort burgeroorlog verwikkeld. Door innerlijke remmingen heeft hij misschien liefde zeer lang niet in zijn leven kunnen toelaten en daarvan geeft hij zich mogelijk ook nog zelf de schuld. Nu de burgeroorlog eenmaal woedt, is hij nog bozer op zichzelf en nog minder in staat om op adequate wijze om liefde te vragen. Kanker is een zeer gecompliceerde ziekte, waaraan een veelheid van oorzaken ten grondslag ligt. Maar kanker is in veel gevallen te genezen. Pas wanneer iemand zich met raad en daad heeft laten bijstaan door deskundigen, mag hij een zelfhulpboek ter hand nemen. Het natuurlijke afweersysteem heeft ooit onvoldoende opgelet en een gedegenereerde lichaamscel die er alleen nog maar op uit was om zichzelf te reproduceren, laten passeren. Maanden of jaren later ontstaat er dan een gezwel dat zich blindelings voortplant en een bedreiging vormt voor het voortbestaan van het hele organisme. Het lijkt erop alsof een deel van het geheel, zonder rekening te houden met de rest, alle liefde naar zich toe wil halen. Nu zijn er statistisch gezien onder de kankerpatiënten veel mensen, die in hun leven meer voor anderen hebben gedaan dan dat zij hebben teruggekregen. Zou het zo kunnen zijn dat dit geïsoleerde deel van hen alle energie naar zich toe haalt om toch nog datgene te krijgen wat hun toekomt? Dat zou verklaren waarom bij die patiënten die leren om steun, hulp en liefde van hun medemensen te vragen en te accepteren de kans op genezing relatief groot is.
Over loopschoenen -Gouden tips voor een langer leven van uw loopschoen
Over loopschoenen
Gouden tips voor een langer leven van uw loopschoen.
1. Waardoor gaan schoenen op den duur stinken en hoe kan dit worden voorkomen ? Vieze geuren kunnen ontstaan door de lijm en andere gebruikte materialen van uw schoen. Behandel de binnenzijde van uw schoen met een spray als u de trainning beëindigd heeft. Ook kunt u zuiveringszout (in uw schoenen) gebruiken. Sommige atleten lopen met blote voeten in de schoenen, zodat het transpiratievocht direct in het omgevende materiaal trekt. Het materiaal raakt dan langzamerhand doordrenkt met het zweet. Het dragen van sokken of het bewerken van de schoen met een spray of poeder kan de stank doen verminderen. Lopers die last hebben van overmatige voettranspiratie kunnen met dezelfde problemen terecht bij een pedicure. Ook de inlegzooltjes van de schoenen kunnen op den duur gaan stinken. Haal ze dan uit uw schoenen, en was ze uit of koop een nieuw paar. Het beste advies om stank tegen te gaan is de schoenen droog te houden.
2. Wat kan men het beste doen na een loop in de regen of tijdens heet weer, waarbij de loper steeds water over zijn of haar schoenen morst ? Kunnen de schoenen in een wasdroger ? Schoenen zijn niet bestand tegen een wasdroger. De tussen- en buitenzool worden bijeengehouden door lijmstoffen die boven 50 graden Celsius hun werking verliezen. De dempende werking van de tussenzool zal ook sneller afnemen. Hitte heeft tevens effect op het bovenwerk van de schoen : het materiaal zal eerder scheurtjes gaan vertonen. Schoenen laten drogen in de zon is ook slecht voor het materiaal. Het direkte zonlicht kan het materiaal van de tussenzool doen krimpen en beschadigen. Wat dan wel te doen ? Doe een schoenleest in de schoenen en laat ze enkele dagen op kamertemperatuur drogen. Voor een ventilator plaatsen kan ook.
3. Mijn schoenen zijn vaak in een slechte conditie wanneer ik thuiskom van een wedstrijd : nat, stinkend en verfromfraaid in de schoenenkast. Kan ik dit voorkomen ? Koop een opbergtas voor loopschoenen met een geventileerd compartiment. Zorg er tevens voor dat u altijd schoenleesten bij u heeft, die u meteen na de wedstrijd of training in de schoenen stopt. Thuisgekomen moeten de schoenen uiteraard meteen uit de tas worden gehaald om ze te laten drogen. Als de schoenen met vocht doordrenkt zijn, is het verstandig de veters eruit te halen en de tong naar achteren te klappen om ze werkelijk goed droog te laten worden.
4. Hoe kan ik mijn vuile schoenen het beste schoonmaken ? Kunnen de schoenen in de wasmachine ? Nee, de waspoeder kan een chemische reactie veroorzaken met de lijm en andere (gekleurde) onderdelen van de schoenen. Hierdoor gaan de schoenen eerder dan verwacht kapot. Loopschoenen wegen niet zo zwaar omdat ze voornamelijk uit synthetische materialen vervaardigd zijn. De beste manier om de schoenen schoon te maken is met een zacht borsteltje (zoals een tandenborstel), milde zeep en schoon water. Laat de schoenen daarna goed drogen voordat u ze weer gebruikt.
5. Is het de moeite waard om 2 paar loopschoenen te hebben, zelfs als et 2 identieke paren zijn ? Dat is zeker de moeite waard omdat de schoenen, evanals als lopers, het meest gebaat zijn bij een rustperiode na een zware training. Het is natuurlijk een behoorlijke inverstering, maar doordat u de paren kunt wisselen, gaan ze uiteindelijk langer mee. Wanneer u de juiste schoenen hebt gevonden (de schoenen lopen prettig en veroorzaken geen blessures) is het zinvol om een tweede paar aan te schaffen en af te wisselen. Ook de aanschaf van een tweede, verglijkbaar maar niet identiek paar kan zinvol zijn. Omdat de loopbeweging per paar schoenen enigzins verschilt, geeft deze strategie ook een vorm van blessurepreventie. Door de constante herhaling van steeds dezelfde loopbeweging kunnen juist blessures ontstaan.
6. Hoeveel kilometer gaat een nieuw paar schoenen mee ? Daar is geen goed antwoord op te geven. Het hangt niet strikt van de schoenen af, maar ook van de loper en zijn of haar unieke loopkarakteristieken. Over het algemeen zal een lichte, 'neutrale' loper meer kilomters uit een schoen kunnen halen dan een loper die proneert. Ook de grond waarop gelopen wordt, is van invloed op de duurzaamheid van de schoen. Trainen op gras of zachte bospaden heeft een positief effect op de levensduur. Er zijn lopers die beweren probleemloos ruimschoots 1500 kilometer op een paar schoenen te hebben gelopen. Wij zijn daar toch wat sceptisch over. Het is beter bijtijds de schoen te vervangen in plaats van het noodlot te tarten en de aanschaf van nieuwe schoenen uit te stellen. Versleten schoenen zijn nog wel eens de oorzaak van knieklachten. De intelligentste loper is niet diegene die zo veel mogelijk kilometers uit een schoen probeert te halen. U moet er van uitgaan dat een schoen 800 tot 1100 kilometer meegaat. De schoen, en vooral de dempende tussenzool, zal daarna zodanig slijten, dat deze onvoldoende schokdemping biedt. Soms zal de schoen al eerder aftakelen. Neem geen risico's en loop niet verder, als de schoenen op dat punt zijn aanbeland. Hoe herkend u bijtijds de slijtage ? Wanneer u een pijntje voelt, ondanks dat het trainingsprogramma ongewijzigd is gebleven. Dit signaal kan een teken van uw lichaam zijn dat u aan een nieuw stel schoenen toe bent. Luister dus goed naar uw lichaam.
7. De schokdemping van de tussenzool is erg belangrijk. Is er een manier om te constateren hoe de tussenzool er voor staat ? De schokdemping van de tussenzool is één van de belangrijkste funkties van de schoen, zo niet de belangrijkste. De beste manier om de staat van de tussenzolen te bepalen, is het bijhouden van het aantal kilometer per paar. De kilometerstand kunt u bijvoorbeeld in uw logboek noteren. De schoenen goed van alle kanten bekijken, vooral van achteren, geeft ook een indicatie. Wanneer de tussenzool ten opzichte van een eerder moment behoorlijk is ingedrukt, betekent dat minder schokdemping. U kunt dat met het hele lichaam voelen, als er maar vergelijkingsmateriaal is. Ga met de oude schoenen naar een hardloopspeciaalzaak en voel het verschil met een nieuw paar schoenen. Als u duidelijk verschil merkt in schokdemping is het de hoogste tijd om een nieuw paar schoenen aan te schaffe.
8. Kan de levensduur van de schoenen worden verlengd door de schoenen te verzolen of door de buitenzolen in te smeren met een speciaal middel ? Hiermee verlengt u de levensduur van de buitenzool, maar niet van de schoen zelf. Een spiksplinternieuwe buitenzool veranderd niets aan de slechte conditie van de tussenzool. Speel op safe : vernieuw alleen uw buitenzool als u zeker weet dat de tussenzool nog in prima staat is.
9. Is er iets aan de levensduur van de funkties van de schoen te doen ? Alles dat hierboven is vermeld, verlengt de levensduren van de schoenen en dus ook de funkties van de schoenen. Eén punt kan nog worden toegevoegd : draag de schoenen alleen wanneer u hardloopt. Ze zijn niet gemaakt voor tennis, basketbal of dagelijks gebruik. Wanneer u de schoenen goed onderhoudt en ze niet gebruikt voor andere aktiviteiten dan lopen, haalt u pijnvrij en comfortabel lopend honderden kilometers uit uw loopschoenen.
Door middel van een lactaattest wordt op een medisch verantwoorde manier je huidige conditiepeil gemeten. De lactaattest is een sportspecifieke inspanningstest.
Sportspecifiek: de testsituatie stemt overeen met uw specifieke sportbeoefening en geeft dus de nauwkeurigste resultaten voor je sportbeoefening.
Inspanningstest: de test bestaat uit een progressieve belasting van het lichaam. Zo geeft de test weer wat er tijdens de inspanning met je lichaam gebeurt.
Zo zal voor een loper de test gebeuren op een atletiekpiste, voor de wielrenner of mountainbiker op de weg met zijn persoonlijke fiets of voor een voetballer op het voetbalveld.
Waarom?
Om efficiënter, gezonder en bewuster te sporten, door een nauwkeurige evaluatie van je conditie en capaciteiten.
De test gaat na hoe je lichaam de energie produceert om bepaalde inspanningen te leveren.
Op basis van de testresultaten wordt nagegaan hoe het met je conditie is gesteld, hoe een optimale training er voor u uitziet en wat de juiste hartslagzones zijn voor een goed gebruik van je hartslagmeter.
Na de test ontvang je een dossier met:
De testresultaten
Een professionele analyse van je resultaten
Een besluit
De eindevaluatie
Trainingsadvies
Individuele trainingszones
Voor wie?
Elke actieve of beginnende sporter, ongeacht leeftijd of niveau, kan deze test afleggen.
Stel je jezelf wel eens volgende vragen
Maak ik wel voldoende vorderingen met mijn manier van trainen?
Hoe moet ik mijn hartslagmeter gebruiken.
Zijn mijn uithoudingsvermogen en weerstand voldoende getraind? En hoe moet ik trainen om deze te verbeteren?
Ik heb jaren geen sport meer bedreven, maar zou er nu terug willen aan beginnen. Hoe doe ik dit best op een gezonde en verantwoorde manier?
Ik zou wel eens de Mont Ventoux willen oprijden, hoe moet ik mij daarop voorbereiden?
Hoe?
Het antwoord zit in je bloed
Na een eerste contact ontvang je een sportmedische vragenlijst van Dieter Vercaigne. Afhankelijk van je sportdiscipline fiets of loop je een bepaald parcours aan een steeds hogere snelheid. Tussentijds worden lactaatmetingen verricht. Deze analyses van de lactaatwaarden in het bloed gebeuren door een bloedprikje in de vingertop.
Op basis hiervan kunnen we je overslagpols (anaërobe drempel) bepalen en zo uitspraken doen over de reactie van je lichaam op de inspanning en zo dus ook over je conditie en weerstand. Na deze test kunnen we zeggen welk energiesysteem bij welke hartslagwaarde verantwoordelijk is voor de energieproductie. Dit omdat je de aërobe en anaërobe drempel kent.
Het is belangrijk voor sporters om hun omslagpunt te verhogen. Want een hoger omslagpunt betekent hogere inspanning dus een betere prestatie.
Tarieven
Sportmedische Conditietest (Lactaattest) looptest of fietstest : 62
Locatie
De testen worden afgenomen in Roeselare.
Contacteer ons vrijblijvend indien u meer informatie wenst.
Verklarende woordenlijst
Omslagpols, Overslagpols, omslagpunt
De omslagpols is de hartslag waarna je begint te verzuren. De verbranding van de energie in de spieren kost dan meer zuurstof dan je hebt met als gevolg dat melkzuur de spieren verzuurt.
Dit omslagpunt geeft een indicatie van uw uithoudingsvermogen : het is het maximale aërobe uithoudingsvermogen. Meestal is dit bij een lactaatgehalte van 4 mmol/liter ligt. Dit wordt het aërobe-anaërobe overgangsgebied genoemd.
Aëroob en anaëroob
Wat betekenen de woorden aëroob en anaëroob? Elke vorm van bewegen kost energie (brandstof). De mens heeft drie soorten brandstof: koolhydraten (suikers), vetten en eiwitten, die tijdens verschillende verbrandingsprocessen kunnen worden gebruikt. Dit verbranden kan zowel met zuurstof (aëroob), als zonder zuurstof (anaëroob) plaatsvinden. Welk verbrandingssysteem gebruikt wordt, hangt af van de intensiteit van bewegen.
Aërobe verbranding is de normale verbranding in de spieren. Als je je niet beweegt of een beweging maakt die je lang kan volhouden heb je aërobe verbranding in de spieren. Maar bij een beweging die veel inspanning kost, zoals krachttraining met gewichten, hebben je spieren veel inspanning nodig, dan kan de brandstof niet snel genoeg worden aangevoerd. Dan is er sprake van anaërobe verbranding. De stof die wordt verbrandt in de spieren is glucose (suiker). De stoffen die vrijkomen zijn energie, CO2 (koolstofdioxide), en bij anaërobe verbranding komt er melkzuur vrij in de spieren. Melkzuur veroorzaakt vaak de spierpijn na het trainen. Dit gebeurt alleen als er teveel melkzuur voorkomt in de spieren. Aërobe verbranding zorgt verder niet voor spierpijn of melkzuur, deze verbranding komt namelijk bijna altijd in het lichaam voor bij weinig inspanning
deze week is heel goed afgesloten met een duurloop van 17 km op 4 dagen heb ik 3 maal gelopen , niet dat ik er een gewoonte zal van maken maar het kon niet anders van de week, gisteren was het dan een looprustdag . maar heel de dag zijn we toch in beweging geweest , s'morgens naar de winkels en in de namiddag naar PUKEMA PUURS de avond hebben we afgesloten met naar de chinees te gaan eten
nu de dag van vandaag , ik weet niet wat het was vandaag maar heb nog nooit zoveel vocht verloren de eerste 30min voelde mijn benen dik aan maar dat gevoel is er uit gedaan , het was de bedoeling om toch zeker 1uur 30 min te lopen
ik wou wel tegen de 2 uur lopen omdat dit je vet reverve leeg maakt !, maar ... ik pas me nu altijd aan,aan de situatie van het moment dat is volgens mijn het beste, iedere mens is anders en zomaar schema gaan volgen dat doen ik niet
het is niet omdat ik denk dat ik alles al weet ( dit zeker niet) , maar op dit half jaar lopen heb ik wel al wat opgestoken en er is ook mijn jaren wandel ervaren, we gaan stap voor stap
ik begin in een fase te komen dat mij spieren en pezen zich een beetje beginnen aan te passen , dit is wel anders dan de wandel sport maar... we zijn er nog niet , heb ergens gelezen dat dit tot 2 jaar kan duren
de 17km 203m. werden gelopen in 2 uur 02 min 48sec aan een gem.snelheid van 7:08/km , gem.snelheid 8,4 km/h de gem.hsg 127
de snelheid is nog niet wat ze moet zijn , daar wordt volgend jaar aan gewerkt met hopelijk wat minder kilo's aan mijn lijf
van avond een rustige loop in bos gegaan , 7 km mijn benen voelde in begin beetje zwaar aan had wel geen pijn , eerst een beetje los gelopen bij een traag snelheid naar het einde toen beetje versneld gem.tempo 7:07 /km ; gem.snelheid 8,4 km/h ; gem.hsg 132 dit is in feiten en heel rustig loop
nu een dagje rust en zondag is het de bedoeling om een langere duurloop te doen , doel is tussen 1uur 30 min en 1 uur 50 min we zien wel wat het wordt
normaal kan ik volgende week terug de normale dagen lopen ( dins , donder en zondag ) dit is beter dan is er altijd een rustdag tussen de trainings dagen
Vermoeidheid uit zich in tal intense of minder intense symptomen: futloosheid, concentratiestoornissen, spierpijn, slaapstoornissen, verminderde eetlust, prikkelbaarheid, hoofdpijn... Is het een korte, voorbijgaande inzinking of echte vermoeidheid? Leer uzelf kennen om u beter te kunnen herpakken.
De symptomen van vermoeidheid zijn heel wisselend, zowel in duur als van persoon tot persoon. Maar ook de oorzaken kunnen heel uiteenlopend zijn. Het kan gaan om een gediagnosticeerde of ongemerkt aanwezige ziekte (infectie, hormonale aandoening ), een moeilijke gezinssituatie, overwerkt zijn, stress, psychische problemen, voedingstekorten, geluidshinder, vervuiling, enz.
Ideaal is als u de oorzaak of de oorzaken van uw vermoeidheid leert identificeren, zodat u die op de meest aangepaste manier kunt aanpakken. Dat kan dan een aanpassing van uw medicatie zijn, geluidsisolerende werken laten uitvoeren, uw werk reorganiseren, momenten van ontspanning inlassen, enz.
De oplossing is trouwens niet altijd vanzelfsprekend en ze kan ook niet altijd van het ene moment op het andere gerealiseerd worden. Maar er bestaan enkele reflexen die u in uw leefwijze kunt integreren om een lastige kaap te helpen nemen. Praat er hoe dan ook over met uw huisarts. Hij kan u op heel veel manieren helpen.
5 Strategieën tegen vermoeidheid
1) Breng weer evenwicht in uw voeding
Hoewel we in een wereld van voedseloverschotten leven, kunnen we toch nog tekorten hebben aan bepaalde stoffen (ijzer, magnesium, vitamines ) omdat onze voeding niet evenwichtig genoeg is. En elk voedseltekort veroorzaakt vermoeidheid. Zorg daarom voor voldoende afwisseling. Varieer uw voeding zoveel mogelijk. En eet daarnaast ook meer fruit en groenten. Verminder tegelijk uw verbruik van dierlijke vetten zoals boter, room, rood vlees, charcuterie, maar ook verborgen vetten zoals de vetten in industriële kant-en-klare gerechten, koekjes, taart, gebak, taartdeeg, enz. Gebruik als vetstof bij voorkeur plantaardige oliën (olijfolie, koolzaadolie). En vergeet ook niet volkorengranen en gedroogd fruit op uw menu te zetten.
Eet tot slot minstens twee keer per week (ideaal is drie keer) vis. Vis bevat namelijk veel omega 3.
2) Slaap beter en slaap meer
Als de vermoeidheid te maken heeft met een slaaptekort, maak dan van het slapengaan een ritueel dat op een vast tijdstip en in een rustige omgeving plaatsvindt. Kijk vooral geen televisie in uw slaapkamer. Lees liever iets of zet wat zachte muziek op.
Ideaal is als u minstens 8 uur slaap per nacht krijgt.
3) Las momenten van ontspanning in
Las minstens één keer per dag een rustig moment in om u te ontspannen. Doe indien nodig yoga of relaxatieoefeningen. Deze gewoonte zal u beter helpen omgaan met de zorgen en de stress van het dagelijkse leven, want die vergroten vaak het gevoel van vermoeidheid.
4) Doe aan sport
Als u geen sporter bent, moet u zeker regelmatig bewegen, liefst elke dag: Stap zoveel mogelijk, neem de trap in plaats van de lift, enz. Wees op zijn minst actief.
Sporten of bewegen als men moe is, valt in het begin tegen. Maar u zult al snel merken dat het net helpt om uw algemene vermoeidheid te bestrijden. Sporten zal uw oorspronkelijke vermoeidheid namelijk niet doen toenemen, want het gaat niet om hetzelfde type vermoeidheid. De vermoeidheid die u na of tijdens het sporten voelt, zal u helpen om de andere te overwinnen. Mensen die aan sport doen, voeden zich bijvoorbeeld beter dan andere. Ze slapen ook beter, ze voelen zich minder gestrest, enz.
5) Luister naar uw lichaam en naar wat het nodig heeft
Naar uzelf luisteren is een geweldige manier om uzelf te vertroetelen. Ons lichaam stuurt ons heel wat signalen en het is belangrijk dat we ze leren verstaan. Vermoeidheid is trouwens een van die signalen, net zoals het hongergevoel en het verzadigingsgevoel. Door onze moderne manier van leven is het niet altijd mogelijk om in te gaan op al die boodschappen die ons lichaam ons zendt, maar probeer toch op zijn minst om enkele reflexen in uw leven te integreren. Als u zich bijvoorbeeld moe voelt, vecht er dan niet tegen. Ga slapen. Als u rust nodig hebt, zonder u dan even af
ik ben van avond vertrokken toen het nog licht was maar na 20 min was het al donker , dus de eerste keer gelopen als het donker is rustig vertrokken de benen voelde heel goed aan op gevoel beetje bij beetje versnelt, zo'n een loop mag er eens bij zijn om de 3 weken, dit kan geen kwaad de volgende dagen hou ik me wel terug rustig indien deze loop morgen geen sporen heeft achter gelaten loop ik morgen terug en zondag een duurloop gem.tempo 6:38/km ,gem.snelheid 9 km/h en gem.hartslag 137
Hebt u last van stress? Zijn uw baas, collega's of de taken op het werk een bron van stress voor u? Doe er dan iets aan en maak een twintigtal minuutjes per dag vrij om te mediteren, ter plekke op uw werk.
Neen, mediteren is geen vorm van religie of een of andere vreemde persoonlijke kronkel.
Mediteren is een eenvoudige kwaliteit die we allemaal in ons zitten hebben. Het is gewoon in het hier en het nu zijn, op dit eigenste ogenblik, door alles wat er gebeurt op ons af te laten komen en er niet over te oordelen. Het is een soort loskomen van een innerlijke alertheid, waardoor we met ons volle bewustzijn aanwezig kunnen zijn.
Mediteren heeft heel veel weldoende effecten: een goed gevoel, zelfkennis, innerlijke rust, sereniteit, kunnen loslaten, verdraagzaamheid. Maar het vermindert ook stress en angsten, verbetert de slaapkwaliteit, stimuleert het immuunsysteem, enz. ..
Een Amerikaanse studie over stress heeft aangetoond welke voordelen mediteren op de werkplek zelf kan hebben.
Voor het onderzoek werd een beroep gedaan op een veertigtal bedienden. De helft ervan kregen initiatielessen in mediteren en kreeg daarna als opdracht om twintig minuten per dag te mediteren, en dat zittend aan hun bureau.
Zes weken later hadden de bedienden die aan meditatie gedaan hadden 11% minder stress dan voordien, voor de bedienden uit de controlegroep was dat maar 2,3%
Deze resultaten zijn heel overtuigend. Een sessie meditatie duurt gewoonlijk tussen 45 en 60 minuten, hier duurde ze maar 20 minuten. En toch waren er na 6 weken, wat bijzonder kort is, al effecten van voelbaar.
ik ben nog eens een kijkje gaan nemen over het onderwerp bioritme , als ik mijn geboorte datum intikte kreeg ik een positieve cyclus zelf een topdag gisteren als ik naar mijn gegevens van mijn garmin kijk kan ik niets anders zeggen dan dit ook een beetje klopt ik voelde me gisteren heel goed en mijn gem.hartslag was maar 125
vroeger als ik mee deed met de dodentocht ( 100km wandelen ) keek ik altijd maanden vooraf welke cyclus ik op die dag zou hebben ik heb de tocht verschillende keren uit gedaan in een negatieve cyclus ik trainde dan ook naar die dag toe in dit negatieve gebied en rusten in het positieve cyclus voor mij zit hier ook een beetje een waarheid in voor sommige dan weer niet !!
Naar de opvattingen van het bioritme wordt de levenscyclus beïnvloed door drie ritmische cycli met verschillende langdurende periodes. Bioritmiek gaat er van uit dat de mens niet op elk ogenblik in dezelfde mate de beschikking heeft over zijn vermogens en dat deze beschikbaarheid cyclisch verloopt zoals de meeste continuprocessen in de natuur. De beschikbaarheid van een vermogen neemt geleidelijk toe, bereikt een maximum, neemt dan weer af, bereikt een minimum en gaat dan weer toenemen. Als men dit cyclisch proces projecteert op een voortlopende lijn dan krijgt men een aaneenschakeling van sinusoïden. Door de drie verschillende ritmes samen af te drukken (bij voorkeur in 3 verschillende kleuren)krijgt men een duidelijk beeld van de samenhang van de 3 bioritmes op een bepaald ogenblik. Zo is het bvb opperbest mogelijk dat men op een bepaald ogenblik maximaal beschikt over bepaalde eigenschappen en tegelijk minimaal over andere eigenschappen. Bioritmiek heeft niets te maken met de tak van de biologie, de chronobiologie, die zich op wetenschappelijke wijze bezighoudt met het optreden van verschillende ritmen in organismen [1] (zie ook: Biologische klok) De bioritmiek wordt als pseudowetenschap beschouwd. Om misverstanden te voorkomen wordt in de chronobiologie het begrip biologische ritmes gebruikt[1].
Volgend het bioritme beginnen ritmes bij de geboorte positief, kruisen na een halve periodelengte de nullijn(dit is de gemiddelde beschikbaarheid van eigenschappen) en gaan over naar een 'negatieve fase'. Aan het einde van de periode volgt weer een omslag naar de positieve kant enz.. Alle overgangen, dat wil zeggen van positief naar negatief en vice versa worden als kritische dagen, dus potentieel slechte dagen beschouwd omdat hier meer onstabiliteit is. Komt het nu bij de drie cycli tot een fase-overgang op dezelfde dag dan heeft dat, naar de bioritmische leer crisisachtige gevolgen want dan is er onstabiliteit op velerlei vlakken.
De drie beweerde cycli van het bioritme zijn:
Fysieke cyclus (coördinatie, kracht, welzijn; herhaalt zich elke 23 dagen)
Emotionele cyclus (creativiteit, gevoeligheid, stemming, waarneming, het omgevingsbewust zijn; herhaalt zich elke 28 dagen)
Intellectuele cyclus (opmerkzaamheid, het analytische functioneren, logische analyse, geheugen, communicatieve vaardigheid; herhaalt zich elke 33 dagen)
Met het bioritme zouden dus voorspellingen van de cycli van fysieke, emotionele en intellectuele kenmerken mogelijk zijn. De bioritmiek doet dus geen voorspellingen over wat zou kunnen gebeuren zoals bvb een horoscoop wel doet. Anderzijds zijn er wel logische gevolgtrekkingen te maken uit de mate van beschikbaarheid van iemands eigenschappen. Zo is bvb de tijd dat iemand minimaal beschikt over zijn intellectuele eigenschappen een ongunstig moment om examens te doen met voorspelbare gevolgen. De grondslag van deze simpele berekeningen werd gelegd door de KNOartsWilhelm Fliess en psycholoogHermann Swoboda in het begin van de twintigste eeuw. Fliess ontdekte in de patiëntenaktes overeenstemmingen en regelmatigheden en publiceerde ze in zijn Periodenlehre[2].
Chronobiologische ritmes, die in de biologie beschreven worden ondergaan natuurlijke schommelingen. De exacte dagcycli die de bioritmische leer postuleert hebben geen wetenschappelijke basis en zijn niet meetbaar.[1]. Omdat men met computerprogramma's probeert deze opvatting een wetenschappelijk jasje te geven, wordt de bioritmische leer bij de pseudowetenschappen geteld.[1].
De door aanhangers gepostuleerde mogelijkheid dat met de studie van bioritmes de waarschijnlijkheid van een ongeval op de zogenaamde kritische dagen kan voorspeld worden, kon in een studie, waar 3000 verkeersongevallen geanalyseerd zijn, niet aangetoond worden.Door de veelal slecht begrepen grondstellingen van de bioritmiek hebben dit soort studies helaas vaak niet de juiste invalshoeken.[3]
mijn geboortedatum: dag (dd) - maand (mm) - jaar (jjjj):
resultaat bioritme
over je bioritme
Al wie en wat leeft, blijft continu onderhevig aan ups en downs of op en neergaande energiegolven. Ook wij deinen mee op dit eeuwig ritme vanaf onze eerste kreet tot het moment waarop we onze laatste adem uitblazen. De nuchtere wetenschap omtrent deze bio- of levensritmen heet: bioritmiek.
Begin vorige eeuw namen de hoogleraren Fliess (Berlijn) en Swoboda (Wenen) onafhankelijk van elkaar duidelijke ups en downs waar bij hun patienten. Dit zowel op het lichamelijk als geestelijk gebied. Los van elkaar noteerden ze het lichamelijk of mannelijk ritme (23 dagen) en het geestelijk of vrouwelijk ritme dat 28 dagen telt. Later voegden nog eens twee geleerden, alweer onafhankelijk van elkaar, er het verstands- of intelligentieritme aan toe dat een cyclus van 33 dagen telt. Het waren Teltscher uit Innsbrück en Hersey uit Pennsylvania.
Het lichamelijk of mannelijk ritme telt 23 dagen waarvan 11,5 in de minfase en 11,5 in de plusfase. Dit ritme beïnvloedt de voorhanden zijnde energie, de weerstand tegen infecties en ziekten, het uithoudingsvermogen, de fysieke kracht, de ondernemingszin en de werklust. Het geestelijk of vrouwelijk ritme telt 28 dagen, 14 in de minfase en 14 in de plusfase. Is actief op het gebied van stemmingen, intuïtie, gevoelens, emotionele veerkracht en mentale sterkte. De verstands- of intelligentiecurve loopt over 33 dagen, waarvan 11,5 dagen in de plus en 11,5 in de minfase. Beïnvloedt fors het reactie- en concentratievermogen, de scherpzinnigheid, tegenwoordigheid van geest, gevatheid plus het vermogen tot opname en inzicht hebben.
Niemand heeft hetzelfde bioritme, behalve zij die op precies hetzelfde moment geboren zijn.
Het bioritme wordt voorgesteld als drie golvende lijnen op een rechte. Alles wat boven de rechte zit, wordt de plusfase genoemd, alles wat eronder zit: de minfase. En vanzelfsprekend vormen de drie ritmen elk een andere curve.
De plusfase: biedt ons uiteraard de kans om het beste uit onszelf te halen op de drie verschillende vlakken. Want, we voelen ons onvermoeibaar, hebben zin om er in te vliegen, tillen niet zo zwaar aan het feit dat ons liefdesleven op een laag pitje staat of doen het verrassend goed bij het solliciteren waarna we de baan in de wacht slepen. De minfase: hier gebeuren geen rampen want dit is in feite de broodnodige recuperatietijd na een actieve plusfase en als voorbereiding op de volgende energiestoot op elk van de drie vlakken. Logisch dus dat alles hier wat in mineur zal verlopen. Je voelt je wat minder fit, kucht en hoest je het pleuris , bent snel op je tenen getrapt of krijgt de leerstof voor het komend examen maar niet in je hoofd geprent.
De kritische dagen. Hier wordt het opletten geblazen. Moeilijkheden doen zich vooral voor wanneer een curve op haar weg naar boven of beneden, de rechte snijdt. Die overgang laat zich 24 uur voelen. Wanneer één ritme de rechte snijdt zal je merken dat de dingen maar niet willen vlotten. Hoe hard jij ook je best doet. Daar blijft het meestal bij. Je hebt een slechte dag, weet je wel? Maar opgelet: wanneer 2 of zelfs de 3 ritmen gelijktijdig de rechte snijden, dien je wel alert te blijven. Aanbevolen wordt, je dan zo rustig mogelijk te houden en geen grote of risicovolle actie te ondernemen.
In bepaalde Zwitserse klinieken wordt bijvoorbeeld niet geopereerd indien de lichamelijke en emotionele curve van een patient in de kritische fase staan. Dat bemoeilijkt het herstel en bevordert het optreden van complicaties. Ook de chirurgen ontsnappen hier niet aan de regel. Zij opereren niet als meer dan één van hun ritmes de rechte snijdt. Te riskant voor iedereen.
wegens van de week te druk heb ik maar voor de tweede keer kunnen lopen dat kan ook eens geen kwaad een beetje rust , ik heb aan een rustig tempo 15 km gelopen , zo heb ik ook de km van de week gelopen het was goed weer voor te lopen
mijn max hartslag was ook heel laag 125 en dit na het werk dat we gisteren hier hebben gedaan als ik begon te lopen was ik nog stijf van de werken van gisteren maar de doorzetting heeft het gehaald
het begint echt goed te gaan, ben vandaag gestopt omdat ik rustig wil opbouwen, had nog gerust een paar km kunnen verder lopen dat zal de volgende weken en maanden wel gebeuren
Het is wetenschappelijk bewezen dat mensen die joggen minder kanker krijgen dan mensen die een zittend leven leiden. Bij vrouwelijke joggers bijvoorbeeld ligt het risico op borstkanker de helft lager. Omdat joggen ook de darmtransit stimuleert (waardoor de wanden van de dikke darm minder blootgesteld worden aan kankerverwekkende stoffen), worden er bij mensen die deze sport beoefenen ook duidelijk minder gevallen van darmkanker vastgesteld.
Sport in het algemeen bevordert het inslapen en de kwaliteit van de slaap, op voorwaarde dat het niet vlak voor het slapengaan gebeurt. Daarom ook wordt joggen aanbevolen aan mensen met slaapstoornissen.
Joggen is goed voor het moreel
Bij het sporten komen bepaalde stoffen in de hersenen vrij zoals endorfines en serotonine, en die werken opbeurend. Depressieve mensen kunnen zo door te joggen hun gebruik van psychotrope geneesmiddelen minderen.
De werking van het joggen is hier louter mechanisch. Lopen op zich versterkt de spieren en de botten en bevordert ook de bevochtiging van de gewrichten. Op die manier verkleint joggen het risico op artrose.
Joggen vertraagt het osteoporoseproces
Lopen draagt bij tot de vernieuwing van de botten. Die zijn daardoor sterker en weerbaarder en dat vertraagt de ontwikkeling van osteoporose. Bijna 20% van de vrouwen in de menopauze heeft last van deze aandoening
Diabetes van het type 2 is een aandoening die tegenwoordig heel snel opgang maakt. Joggen, net als sport in het algemeen, is een uitstekende manier om u tegen deze ziekte te wapenen, vooral als u een risicopersoon bent (familiale antecedenten, overgewicht ).
Joggen werkt - zo simpel is het - regelrecht in op alle cardiovasculaire risicofactoren. Regelmatig lopen verhoogt de goede cholesterol, vermindert de bloeddruk, voorkomt gewichtstoename - vooral door buikvet (de tailleomtrek) - en neemt angst weg. Doordat het al deze parameters aanpakt, is joggen dan ook heel doeltreffend om cardiovasculaire aandoeningen te bestrijden.
De Belgische atletiekfederatie organiseert 'start to run', een programma voor beginnende joggers, ongeacht de leeftijd en de conditie en op voorwaarde dat uw huisarts ermee akkoord gaat Met dit programma zult u na tien weken 5 kilometer aan een stuk kunnen lopen. Gelooft u het niet? Toch werkt het wel degelijk. Surf voor meer informatie naar de website van de organisatie: www.sport.be/starttorun
mijn lichaam geraakt eindelijk terug uitgerust en in zijn ritme te komen vandaag een heel goede dag gehad op het werk ik heb de laatste dagen heel veel water en groene thee gedronken dit zuiverd heel goed per dag zeker 3 lilter ( tesamen) en veel fruit normaal drink ik veel water en groene thee maar was wat op de achtergrond geraakt door het verlof
van avond een deel in het bos gelopen ( trager snelheid ) omdat het donker werdt in het bos ben ik op de baan gaan lopen
gemid.tempo 6:54/km ; 8,7 km /h gem.hartslag 130 min heb terug een goed gevoel , heb alles gelopen onder de 70 % van max hartslag het tempo is niet zo hoog maar toch goed geschikt voor mijn doel van deze winter km's lopen,vet en kilo's kwijt geraken
Het typische geval is dat van een langdurige, matig intense inspanning. Daardoor raken de glycogeenreserves in de spieren uitgeput, met afbraak van de spiervezels tot gevolg. Spierstijfheid ontstaat meestal binnen 24 uur na de inspanning en duurt maximum tussen 24 en 72 uur. Nadien herstellen de spieren zich en draagt het organisme geen sporen meer van deze episode tot de grenzen opnieuw overschreden worden!
Alle langdurige en zware inspanningen kunnen spierstijfheid veroorzaken. Wel zijn er sterk bevorderende factoren. Onder meer oefeningen met veel 'excentrische' contracties. Met andere woorden: wanneer de spier weerstand moet bieden tegen belasting (bv. bij een partijtje armworstelen). Bij 'concentrische' contracties daarentegen bewegen de aanhechtingspunten zich naar elkaar toe (roeien), terwijl bij 'isometrische' contracties de spier stabiel blijft (schuss-houding bij het skiën). Uiteraard wisselen bij de meeste sporten deze drie soorten bewegingen elkaar voortdurend af. Toch gaan sommige sporttakken met meer excentrische contracties gepaard dan andere. Op de toppen van de tenen lopen of een helling afrennen bijvoorbeeld.
Er zijn al heel wat behandelingen voorgesteld om stijfheid te verminderen, maar ze zijn niet allemaal even doeltreffend. Traditioneel wordt aangeraden om vóór de inspanning op te warmen en nadien 'uit te blazen'. Stretchoefeningen en vooral sauna en warme baden lijken echter doeltreffender, want ze verbeteren de doorbloeding van de geteisterde spieren. Op dezelfde manier kan een lichte oefening 24 uur na een intense inspanning het pijngevoel verminderen of zelfs volledig doen verdwijnen. Ook het gebruik van diverse farmacologische middelen is uitvoerig getest. Soms werd tot 500 mg per dag vitamine C voorgeschreven, zonder merkbaar effect. (Al dan niet steroïdale) ontstekingsremmers hadden al evenmin succes. Alleen aspirine biedt verlichting door het pijngevoel 48 na excentrische contracties of langdurige inspanningen te verminderen. Ontstekingswerende crèmes op basis van salicylzuur hebben een vergelijkbaar resultaat.
Training is uiteraard primordiaal om spierstijfheid tegen te gaan. Zo kunt u uw spieren trainen om 'excentrisch' te werken via plyometrie, om verergering van het probleem te vermijden. U hoeft daarbij zeker geen bovenmenselijke inspanningen te leveren: twee sessies waarbij u telkens gedurende twaalf minuten een helling van 10 % afrent, volstaan om stijve spieren te voorkomen.
Krampen komen veel voor en toch is er maar weinig over bekend. We weten dat een kramp een sterke samentrekking van een spier is die plots optreedt en gepaard gaat met felle pijn. Krampen komen vaak voor tijdens het sporten en kunnen erg hinderlijk zijn voor de sporter. Vaak moet die zijn activiteit zelfs staken. Maar er zijn andere periodes waarin krampen gemakkelijk voorkomen, zoals de zwangerschap. En nog vaker treden krampen op zonder enige aanwijsbare reden.
Waarom krijgen we krampen?
Voor krampen die optreden tijdens een inspanning is de bloedsomloop verantwoordelijk. De belaste spier krijgt dan niet zoveel bloed als ze eigenlijk nodig heeft. Maar er zijn ook andere mogelijke oorzaken. Zo kan een verstoorde stofwisseling (tekort aan kalk, kalium of magnesium) een negatieve invloed hebben op de chemische processen die zich tijdens de inspanning in de spier voltrekken. Maar het fijne van de mechanismen van een kramp weten we nog niet. Gelukkig hebben sporters gaandeweg enkele middeltjes ontdekt om krampen te voorkomen:
Hoe kunnen we krampen voorkomen?
-warm u goed op vóór de inspanning. Neem minstens een kwartier de tijd om al uw spieren op te warmen voor u aan een sportsessie begint. Uw spieren zullen beter voorbereid zijn en het sporten zelf zal ook beter gaan.
-drink genoeg vóór en tijdens de inspanning. Te weinig vocht in het lichaam is een van de belangrijkste risicofactoren van krampen. Drink dus veel voor de inspanning en zoveel als u zelf nodig vindt tijdens de inspanning.
-eet genoeg fruit en groenten, ongeacht de periode van het jaar. Dat is de beste manier om genoeg kalk, magnesium en kalium binnen te krijgen.
Aan groene thee worden talrijke weldaden toegeschreven. Hij zou afslankende eigenschappen hebben, goed zijn tegen kanker, een goed middel zijn om de huid te beschermen... Kortom, groene thee heeft alles om de mensen te bekoren! Laat u verleiden en geniet deze zomer van de weldaden van groene thee.
Als groene thee met zoveel enthousiasme wordt aanbevolen, dan is het op de eerste plaats omdat hij grote hoeveelheden flavonoïden bevat. Flavonoïden zijn zeer doeltreffende natuurlijke antioxidanten. Antioxidanten spelen een belangrijke rol in de strijd tegen vrije radicalen, stoffen die ontstaan door biochemische reacties van de zuurstof in ons lichaam (en door de invloed van het licht of van sigarettenrook), en die onze lichaamscellen aantasten en zeer snel doen verouderen. Daarom is groene thee aanbevolen om de effecten van die veroudering te bestrijden. Onderzoek heeft eveneens aangetoond dat groene thee een beschermend effect heeft tegen sommige kankers. Groene thee is ook goed tegen tandbederf omdat hij de woekering van bacteriën in de mond beperkt.
Als belangrijkste troeven van groene thee, worden dikwijls zijn afslankende eigenschappen genoemd. Naar verluidt, zouden de flavonoïden in groene thee, namelijk de catechines, het hongergevoel tijdens een normale dag onderdrukken (of het verzadigingsgevoel verhogen), en dit bij ongewijzigde activiteit. Wie geen grotere hoeveelheden eet, verliest dus gewicht. Het verschil is niet enorm groot en ook nog niet helemaal bewezen. Toch is groene thee een heilzame drank voor onze gezondheid. Ongeacht de afslankende eigenschappen van groene thee, zal het gewichtsverlies u zeker niet ontgoochelen als u koolzuurhoudende dranken vervangt door groene thee!
Bent u geen liefhebber van warme dranken, dan kunt u, met de mooie dagen die in aantocht zijn, toch genieten van de weldaden van groene thee. Doe 's avonds gewoon enkele grammen groene thee in een kruikje met water. 's Morgens filtert u het mengsel en het resultaat is een heerlijk drankje dat u niet veel zal gekost hebben. Wie verzot is op suiker, kan er een beetje honing of rietsuikersiroop aan toevoegen. U kunt van deze ijsthee ook een nagerecht maken door er een goedgekozen bolletje sorbetijs aan toe te voegen.
Thee in de keuken
Hoewel we niet gewoon zijn thee ook in onze keuken te gebruiken, kan groene thee ook in sommige gerechten aangewend worden. In een marinade bijvoorbeeld om een subtiel smaakje toe te voegen aan garnalen of wit vlees. Of om een bouillonblokje te vervangen bij de bereiding van een vis- of groentesausje. Het is eigenlijk alleen maar een kwestie om de juiste infusietijd te vinden zodat de thee goed geparfumeerd is, maar niet bitter. Reken op gemiddeld drie minuten, maar die tijd is afhankelijk van de theesoort. Het staat uiteraard niet vast dat een beetje groene thee, verwerkt in een recept, u zal laten genieten van de weldaden van een grote hoeveelheid antioxidanten. Maar de afwisseling die groene thee uw maaltijden bezorgt, is op zich al positief!
donderdag 03 september 2009Doorgaan in je trainingsaanpak meteen nadat je een halve marathon gelopen hebt is niet slim. Je moet erg fit zijn om dat aan te kunnen. Wat kun je wel doen.
Paula Radcliffe liet vooraf aan de marathon op het WK atletiek in Berlijn de halve marathon in New York. Dat was haar manier om zichzelf te testen voor de hele marathon van de WK. Na maanden van blessures was dit haar onorthodoxe aanpak, een test vlak voor het echte doel. Als die goed verliep zou ze meestrijden om de wereldtitel marathon exact een week later in Berlijn. Ze won. Eerst leek ze optimistisch over haar deelname aan de WK. Meteen na de race meldde ze aan de pers de kans dat ze mee zou doen groter was geworden. Een paar dagen voor de WK marathon in Berlijn zag ze toch af van deelname. Na een gesprek met haar coach en de medische mensen die haar begeleiden gaf de wereldrecordhoudster op de marathon aan niet fit genoeg te zijn. Ze heeft nog meer doelen gesteld en daarbij nam ze voor lief dat ze het WK moest laten lopen.
Halve tot hele week rust Normaliter worden lopers aanbevolen meerdere dagen of een week rust te nemen na een halve marathon. Na de wedstrijd goed drinken en eten, zorgen voor de nodige uren slaap. De dagen erna geen serieuze training, wel een herstelloopje. Misschien aangevuld met een paar wandelingen en stretchoefeningen om de spieren los te maken en de stress die de inspanning van een halve marathon met zich meebrengt kwijt te raken.
De topper Toch kun je, als je echt een topper bent na die kleine week herstel door. Het kan blijkt uit ouder commentaar van bewegingswetenschapper Pete Pfitzinger. Hij meldt over de strategie waarbij de loper meteen verder wil met zijn trainingsaanpak na een halve marathon:
Ga door met training zo snel als mogelijk is. Als je deze aanpak kiest doe dat met grote mate van voorzichtigheid.
Gun jezelf drie dagen rust, zonder hardlopen. Er valt weinig te halen als je meteen doorgaat met trainen, je risico op blessures is enorm hoog direct na de wedstrijd. Dit komt door de verminderde weerstand in je spieren en de weefsels rond je pezen en banden.
Een paar dagen vrijaf nemen van het hardlopen werkt ook preventief tegen ziek worden. Na de hoge intensiteit van de wedstrijd is je immuunsysteem tijdelijk verlaagd en dat zet de deur open waarbij je vatbaar bent voor virussen. Je immuunsysteem heeft tot ongeveer 72 uur nodig om te herstellen.
Riskante strategie Een Britse hardloopster enkele uren nadat Radcliffe haar beslissing in de media toelichtte om voor de WK marathon de halve marathon in New York te lopen verwoordt wat veel lopers dachten: Ik heb altijd geleerd om acht dagen herstel te nemen na een halve marathon. Paula geeft zichzelf maar enkele uren, riskante strategie en geen strategie denk ik die werkt als je niet zeker bent van je conditie. Het zou beter voor haar zijn als ze een 10 kilometer wedstrijd opzocht. Het is misschien moeilijk om goede vrouwelijke tegenstandsters te vinden maar ze zou het best tegen wat sterke atleten kunnen opnemen.
Herstel met crosstraining Om het herstel te bevorderen en vermogen te behouden adviseert Pfitzinger in het algemeen aan lopers om na je halve marathon een massage te nemen, de dagen erna pak je de fiets of ga zwemmen omdat dat de conditie onderhoudt maar de loopspieren ontziet. Als je gaat hardlopen, loop dan precies volgens de hartslagmeter om zo te voorkomen dat je te snel te veel traint onder de herstellende omstandigheden.
Veel langer Niet alle deskundigen zijn het erover eens dat een halve marathon 5 tot 10 dagen herstel vraagt. Er zijn experts die melden dat het minstens vier tot acht weken duurt, en niet één week.
Glenn Gaesser, professor in post-exercise metabolisme van de University of Virginia over herstel: "Je weerstand kan laag zijn, daarom is verstandiger om In de eerste maand geen trainingen met een te hoge intensiteit te doen", aldus Gaesser, "Uiteraard zal dat bij iedereen verschillend zij, de één zal sneller herstellen dan de ander, sommige mensen herstellen heel snel. Reken er in ieder geval op dat je een tijdje stijf bent en wat moeilijker loopt. Waar je alert op moet zijn is als je tijdens het lopen last heb van pijntjes. Dat is vaak het voorteken van een blessure en het is verstandig om dit laten bekijken voordat het een echte blessure wordt."
De snelheid van het herstel is sterk afhankelijk van het fitnessniveau, looptechniek en het looptempo tijdens de marathon en zelfs het feit hoeveel men gedronken heeft telt mee. Er zijn veel variabelen en er is geen gouden regel voor herstel, vertelt Gaesser.
na 2 maand thuis geweest te zijn ( 1 maand ouderschap verlof en 1 maand verlof ) heeft dit toch een beetje sporen achter gelaten om terug in het juiste ritme te komen, maar dat zal volgende week wel in orde komen daarom ben ik gisteren ook niet gaan lopen want ik was te moe, ben vroeg gaan slapen vandaag na wat verplichtingen afgewerkt te hebben van morgend ben ik van middag gaan lopen ik heb voor de eerste keer een stuk op de dijk gelopen wat best wel zwaar was ,er was veel wind tegen , maar het was er rustig lopen mijn bedoeling was vandaag om rustig te lopen en zo ver mogelijk tegen 2 uur te lopen het zijn geen 2 uur geworden maar 1 uur en 40 min wat ook al niet slecht is de reden van mijn stoppen was dat ik een beetje zware benen had en klein beetje pijn aan knie , die pijn aan de knie is nu weeral weg voor de rest is alles in orde omdat ik van de week nog maar 2 keer gelopen heb , heb ik morgen nog een training voorzien +- 45 min lopen aan een rustig tempo
ik heb er vandaag een rustdag van gemaakt ,morgen de de volgende training voorzien nog wat foto van uit frankrijk van het parcour waar ik 3 dagen op gelopen heb
vandaag laatste dag verlof , van morgen al vroeg uit bed voor nog wat werkjes te doen , van avond was ik dan ook al wat moe toch ben ik gaan lopen het ging wel aan een matig tempo van 8,4 km/h de gem.hartslag was wel hoog ( 135 ) wat de vermoeidheid ook wat verklaar daarom heb ik maar 8 km gelopen gem.tempo 7:07/km de benen waren toch nog redelijk goed het zal van de week wat aan passen zijn na de werkdag de training in te passen
zoals al gezegt was de omgeving heel mooi maar zwaar, bijna altijd omhoog of omlaag de snelheid was ook laag maar de km zijn toch maar weer gelopen wat mijn totaal op deze 3 loop dagen op 36,7 km brengt
mijn 2 de loopje in frankrijk was er een van genieten , mijn garmin werkte in begin niet zo goed ( ik was er wat mee aan het prutsen en tijd blijf doorlopen ) maar goed dit is niet zo belangrijk , de snelheid was al niet zo hoog maar het zijn de km die tellen en het plezier
na een rust van 10 dagen, terug voor de eerste keer gelopen in frankrijk het was de bedoeling om rustig te lopen wat ook gebeurd is , omdat ik genoten heb van het zicht langs de kust , maar ook omdat het altijd omhoog en omlaag ging heel veel lopers en loopsters jong en oud en allemaal even vriendelijk
ik heb ook eens een keer een stuk op het zand langs zee gelopen maar dat was nogal zwaar voor de rechter enkel met de enkel gaat het goed maar ben nog op mijn hoede ervoor ik heb ook niet stil gezeten ( veel gelezen en erover na gedacht hoe ik verder zal gaan ) de winter staat toch voor de deur, ik zal eerst mijn vet weg werken met rustig lopen uitgebouwd tot 2 uur ik denk dat dit in de eerste plaats moet gebeuren ik weeg nog altijd 81 kg , ( ben in verlof weer beetje bij gekomen ) wil er van de winter 8 kg af dit samen met spierversterkende oefeningen voor benen ( spieren en pezen in het algemeen ) en dan zien we weer hoe het verder gaat het belangrijkste is dat ik blijf lopen omdat ik het graag doen en dit een proces is dat ik niet kan versnellen ik heb te veel kwaaltje waar ik mee rekening moet houden maar goed , om weer positief af te sluiten heb ik toch weer 36,7 km gelopen in totaal op een parcour dat ik nog lang in mijn hart zal dragen foto's volgen nog wel
we zijn gisteren thuis gekomen uit vakantie in Frankrijk( saint palais sur mer ) het was er mooi en we hebben goed weer gehad , ik ben er 3 maal gaan lopen ( totaal 36,7 km ), een heel rustig tempo een verslagje volgt nog en de foto's natuurlijk ook , de mooie zichten wil ik hier natuurlijk delen ik zal een selectie moeten maken heb zo 500 foto getrokken !
van morgen ben ik naar beveren geweest, voor de aanpassing van mijn steunzool ( ik gaan daar al jaren ) alles nog eens laten na zien, wat ik vandaag weer geleerd heb is dat alles heel juist moet zijn , het kleinste verschil en je heb last de druk is inderdaad nu beter na aanpassing ( maar is niet veel aangepast !! ), nu moet het zich natuurlijk nog vertalen op het veld ik heb toch maar besloten om de eerste maal te lopen in frankrijk, wou morgen vroeg gaan maar heb er van afgezien
ben juist terug van dr. noppen , ik zit met een muscle peroneus tendenitis ( rechter enkel )moet mijn steunzool laten bijwerken , volgens dokter moet de medische boog verminder worden , dit is de ondersteuning van de binnenkant van de voet moet ook naar de kinesist maar dat zal voor na de vakantie zijn, en het rustig aan doen morgen vroeg naar runners in beveren voor de aanpassing, dan is hopelijk de oorzaak al weg genomen !!
eerst en vooal een dikke proficiat voor iedereen die de dodentocht heeft uit gedaan ,deze ervaring heb ik wel, heb deze tocht 11 keer uit gedaan vrijdag nacht lagere temperaturen en zaterdag heel warm de meeste maken de fout om met korte broeken te starten, in de straten van bornem gaat dit nog maar daarna langs de dijk de temperaturen dalen , me is bezweet ZEER SLECHT VOOR DE SPIEREN maar goed de tocht zit er weer op
met mezelf gaat het de goede kant op geen pijnen meer , maar heb besloten om toch nog wat te wachten , morgen probeer ik het op de step
ik heb van deze dagen van rust ook eens gebruik gemaakt om alles eens door te lichten ben tot de conclusie gekomen dat ik niet zo goed bezig ben en als ik eerlijk met mezelf ben, moet ik vast stellen dat mijn temperament weeral de boven hand heeft genomen
op het einde van de week vertrekken wij naar frankrijk en daar gaan ik me eens bezig houden om een trainingsschema voor mezelf op te maken ik blijf bij mijn 3 dagen per week ,
dit moet een schema zijn waar ook rust in verwerkt zit, en waar ik me ook moet aan houden ook als het goed gaat ik vertrek loop veel op gevoel, en als ik me goed voel ben ik weer vertrokken en versnel dan altijd
na al die maanden van trainen is mijn hart al heel goed getraint maar ..... mijn spieren en pezen hebben nog meer tijd nodig!!!!!! de problemen met de enkel zijn er ook nog dit van jaren in een verkeerde houding te lopen !! nu heb ik steunzolen ( dit toch al 1,5 jaar )
maar goed genoeg hierover , we weten nu wat ons te doen staat deze winter gaan we dan ook gebruiken om al deze spiertje en pezen sterker te maken !!
Onderstaand artikel is samengesteld door Marion Meesters. Marion is officieel "certified ChiRunning®/ChiWalking® instructor" en heeft haar opleiding genoten in de Verenigde Staten, onder auspiciën van Danny Dreyer. Meer informatie vind je op www.loopblessurevrij.nl.
Inleiding
Bij ChiRunning worden de innerlijke focus en souplesse van Tai Chi gecombineerd met de kracht en energie van hardlopen. De beenspieren worden veel minder zwaar belast dan normaal, waardoor er minder blessurerisico is voor heupen, knieën, schenen, kuiten en achillespezen. ChiRunning maakt gezond sporten zonder blessures mogelijk.
ChiRunning is meer dan alleen sport, het vertegenwoordigt een levenshouding. De belangrijke principes voeren terug op het Taoïsme en kunnen worden toegepast op alle vlakken van het leven. Concentreren op de kern, waar nodig dingen loslaten en 'going with the flow' helpen ons keuzes maken. Zowel in sport als in het dagelijks leven gaan externe motivaties (het zoeken naar erkenning door anderen of het beter willen zijn dan anderen) voorbij aan wie je bent. Stress, burn-out, maar ook blessures en overtraining liggen dan op de loer. Intrinsieke motivaties, zoals het ontplooien van je eigen mogelijkheden, het beste uit jezelf halen, zijn krachtiger en minder risicovol. Met ChiRunning werk je dus ook aan je persoonlijke ontwikkeling.
Geschiedenis
De grondlegger van ChiRunning, Danny Dreyer, is zelf ultraloper en fervent beoefenaar van Tai Chi, beide al meer dan 30 jaar. Eind jaren 90 zette hij de eerste stappen om beide sporten te combineren. Hij schreef er vervolgens een boek over en maakte een instructie-dvd. Vanaf 2004 heeft ChiRunning in de Verenigde Staten een grote vlucht genomen en begon de belangstelling van buiten de VS toe te nemen. Inmiddels zijn er meer dan 70 gecertificeerde instructeurs binnen de VS, 12 buiten de VS en zijn er nog verschillende instructeurs in opleiding. Op www.chirunning.com vind je alle instructeurs. Ook kun je daar diverse artikelen downloaden en lezen hoe andere mensen ChiRunning hebben ervaren. Naast ChiRunning is ook ChiWalking ontwikkeld: gebaseerd op dezelfde principes en bedoeld voor iedereen die (al dan niet naast hardlopen) wil wandelen.
Huidige beoefening
Het is niet eenvoudig na te gaan hoeveel mensen inmiddels via de principes van ChiRunning lopen. Duizenden mensen hebben een cursus gevolgd en nog veel meer mensen zijn via het boek en de dvd aan de slag gegaan. Het gaat hier om mensen in de VS, Canada, Engeland, Ierland, Nederland, Denemarken, België, IJsland en een toenemend aantal andere landen. Ook in het verre Oosten is ChiRunning inmiddels in opkomst (waaronder in Japan).
De basistechniek in het kort
De combinatie van Tai Chi-principes en hardlopen mondt uit in een looptechniek, die op een specifieke wijze wordt opgebouwd. Hieronder volgen de bouwstenen die de basis vormen.
1. De basishouding De lichaamshouding is de eerste en allerbelangrijkste bouwsteen voor ChiRunning. Net als bij Yoga, Tai Chi , Chi Kung en Pilates wordt deze houding vanuit de kern bewerkstelligd. Het bekken speelt hierbij een belangrijke rol. Het gaat erom dat er een rechte lijn ontstaat tussen oor, schouder, heupgewricht en enkel.
2. Hellen Door in deze basishouding iets naar voren te hellen, brengt de loper het lichaamszwaartepunt voor de voeten. Zodra dat het geval is, neemt de zwaartekracht het over. Dit is de kracht die de hardloper uiteindelijk naar voren zal trekken. Door te hellen, landen de voeten niet meer voor de loper op de grond, maar net achter het lichaamszwaartepunt. Daarmee wordt een hiellanding voorkomen.
3. Voeten optillen De voeten worden aan de achterkant eenvoudigweg opgetild en er wordt dus niet afgezet. Dit scheelt veel energieverbruik. Tevens geeft het minder belasting van kuiten en achillespezen.
4. Het gebruik van de armen De armbeweging is van belang voor ritme en balans. Ook dit is een beweging die vanuit ontspanning plaatsvindt. De arm werkt als een pendule: hoe korter de slinger, hoe gemakkelijker (en sneller) hij heen en weer gaat. Een hoek van 90 graden is ideaal. Goed armgebruik ondersteunt de juiste manier van hardlopen.
Wanneer deze vier bouwstenen worden samengevoegd, ontstaat een soepele, energiezuinige en weinig blessuregevoelige manier van hardlopen: ChiRunning. Let op de rechte lijn tussen oor, schouder, heupgewricht en enkel, die ook in stand blijft terwijl het lichaam naar voren helt:
Meer over techniek
Pasfrequentie Bij ChiRunning blijft de pasfrequentie altijd hetzelfde, welk tempo er ook gelopen wordt. Deze pasfrequentie is vrij hoog in vergelijking met bij wat voor veel mensen gebruikelijk is. Daar zijn twee redenen voor: een korter grondcontact en voorkomen van hiellanding. De aanbevolen pasfrequentie ligt rond de 85 90, afhankelijk van de lengte van de loper. Dit betekent dat iedere voet 85 - 90 maal per minuut de grond raakt. Je pasfrequentie is altijd hetzelfde en blijft bij je als je eigen vaste ritme.
Paslengte Als dan de pasfrequentie altijd hetzelfde is, dan is het dus de paslengte die verandert als het tempo verandert. Hoe harder je loopt, hoe langer de passen. Dit gebeurt niet door de benen te verder naar voren brengen of door de knieën te heffen. De voeten landen ook bij een hoger tempo achter het lichaamszwaartepunt. De pas opent zich vooral aan de achterkant. De hielen komen hoger op, de cirkel die de voeten maken wordt groter. Dit wordt bevorderd door een rotatie van het bekken om de lengteas. Dit alles gaat gemakkelijker als de heupen, rug en benen voldoende ontspannen zijn.
Let wel: het tempo opvoeren gebeurt door iets meer naar voren te hellen. De romphouding blijft hierbij gelijk. Dit gebeurt met name door de buikspieren. De benen moeten vooral meer ontspannen. Hier komt het eerder genoemde principe van de sterke kern en ontspannen buitenkant terug, het beeld van de naald in het bolletje watten.
Versnellingen Door te spelen met de mate van hellen, kan er in verschillende versnellingen gelopen worden. De mate van hellen en de snelheid waarmee je loopt, moeten met elkaar in overeenstemming zijn. Als je teveel helt voor de snelheid waarmee je loopt, moeten de onderbeenspieren hard werken om je overeind te houden. Als je te weinig helt voor de snelheid waarmee je loopt, moet je afzetten met de voeten en loop je het risico dat de voeten voor het lichaamszwaartepunt gaan landen.
Het onderstaande mediaplayer-filmpje laat zien hoe de mate van helling en de paslengte toenemen bij een hogere snelheid:
ChiRunning leren
ChiRunning kun je leren aan de hand van het boek en de dvd van Danny Dreyer (op dit moment alleen in het Engels te verkrijgen, maar Nederlandse vertalingen zijn in ontwikkeling). Veel mensen hebben echter liever les van een instructeur met directe aanwijzingen en feedback. Dit kan het leerproces flink versnellen. In Nederland zijn inmiddels verschillende mogelijkheden hiervoor. ChiRunning is voor iedereen haalbaar. Je hoeft geen voorkennis te hebben van Tai Chi. Geduld en toewijding zijn de belangrijkste benodigdheden. De beloning is onbezorgd genieten van je sport.
Het doel van trainen is het versterken van de fysieke eigenschappen die, voor in dit geval hardlopen, belangrijk zijn. De fysieke eigenschappen die je bij hardlopen wilt trainen/versterken zijn:
Beweeglijkheid en lenigheid
Aeroob uithoudingsvermogen
Anaeroob uithoudingsvermogen
Krachtuithoudingsvermogen
Maximaalkracht
Techniek / motoriek
De bovengenoemde fysieke eigenschappen kan men met verschillende soorten trainingen trainen.
Soorten trainingen voor hardlopers
Herstelloop is een loop in een heel rustig tempo van ongeveer 30 � 60 minuten.
Lange rustige duurloop duurt 1,5 tot 3 uur en je traint er je aerobe uithoudingsvermogen mee.
Bij de vlotte duurloop ligt de snelheid tussen die van lange rustige duurloop en tempoduurloop. Duurt ongeveer 45 minuten tot 2 uur. Je traint je a�robe uithoudingsvermogen en je ana�robe uithoudingsvermogen.
Tempoduurloop houdt in, flinke snelheid net onder het verzuringspunt. Duur van tempo duurloop is maximaal 45 minuten. Je traint je ana�robe uithoudingsvermogen.
Interval intensief is een intervaltraining. Relatief hoge loopsnelheid in de inspanningsgedeeltes. Lange rust ten opzichte van het inspanningsgedeelte en weinig herhalingen. Onder te verdelen in trainingen met lange inspanningsgedeeltes of korte inspanningsgedeeltes . Je traint hiermee je ana�robe uithoudingsvermogen en je krachtuithoudingsvermogen.
Interval extensief is een intervaltraining. De loopsnelheid is in de inspanningsgedeeltes relatief laag. Korte rust periodes en veel herhalingen. Onder te verdelen in trainingen met lange inspanningsgedeeltes of korte inspanningsgedeeltes. Je traint met deze trainingsvorm vooral je a�robe uithoudingsvermogen.
Krachttraining kunnen we onderverdelen in:
-Maximaalkracht: trainen met zware belastingen en weinig herhalingen. Hiermee train je je maximaalkracht.
- Krachtuithoudingsvermogen: trainen met beperkte belastingen en veel herhalingen. Hiermee train je je krachtuithoudingsvermogen. Je kunt trainen met of zonder hulp van toestellen en je kunt het daarom binnen of buiten uitvoeren.
Heuveltraining is een vorm van training waarmee je krachttraining, techniektraining en intervaltraining gelijktijdig uitvoert. Extra verzwaring is aan te brengen door de keuze van de ondergrond, bijvoorbeeld mul zand. Je traint je ana�robe uithoudingsvermogen, krachtuithoudingsvermogen en techniek/motoriek.
Snelheidstraining is tempolopen met �volledig� herstel. Hierbij worden bepaalde (korte) afstanden in een bijna wedstrijdtempo gelopen, afgewisseld met heel veel rust om goed te herstellen. Je traint je ana�robe uithoudingsvermogen, krachtuithoudingsvermogen en techniek/motoriek.
Fartlek is een doorgaande loop met snelheidsvariaties; kortstondig afgewisseld met andere bewegingsvormen. Intensieve en minder intensieve gedeeltes wisselen elkaar onregelmatig af. De vaart blijft er in, dat wil zeggen, geen onderbrekingen, geen moment van "stilstaan". De vorm van de training wordt mede bepaald door wat de omgeving te bieden heeft. Het is een speelse trainingsvorm waarbij je veel mag improviseren. Een bosgebied is natuurlijk het meest geschikt. Maar het kan ook op bijvoorbeeld de atletiekbaan, door dynamische oefeningen en loopscholingsoefeningen in afgezwakte vorm in de fartlek op te nemen. Op dat moment hebben ze geen technisch doel, maar zijn ze te gebruiken om onder andere het krachtuithoudingsvermogen te trainen. Een enigszins homogene groep (zelfde niveau) is een vereiste om deze training uit te voeren. Je traint je beweeglijkheid en lenigheid, aeroob uithoudingsvermogen, ana�robe uithoudingsvermogen, krachtuithoudingsvermogen en techniek / motoriek.
Bij loopscholing worden deelbewegingen van de loopbeweging apart getraind. De loopbeweging wordt als het ware ontleed. De deelbewegingen worden veel extremer uitgevoerd dan normaal, zodat je je ervan bewust wordt en de betreffende motoriek verbetert. Deze trainingsvorm is niet geliefd onder hardlopers maar levert wel heel goede resultaten. Je traint met loopscholing je techniek en motoriek.
Trainingsschema maken
Als je uit deze trainingsvormen zelf een schema wilt samenstellen dan moet je niet vergeten om de verschillende trainingsvormen goed af te wisselen. En ook trainingen van dezelfde soort hoeven inhoudelijk niet exact hetzefde te zijn! Afwisseling in je training is erg belangrijk.
ik heb de voorbije dagen geen last meer gehad aan mijn enkel, ben vanmorgend gaan lopen , bij de start geen problemen aan enkel tot in het bos na 2,5 km kreeg ik een hevige pijnsteek aan de binnenkant van mijn kuit !!!, op die plaats heb ik nog nooit last gehad sinds ik nu al die maanden loop, heb nog 500 meter gelopen en ben gestopt, er is nu een blijvende pijn , is dit de reactie door de verandering aan de enkel ik weet het niet ! ik gaan nu een paar dagen rusten tot na het bezoek dokter ( maandag )
Tips voor een gezonde voeding met voldoende Omega 3
Zorg voor een voldoende inname van de 3 verschillende Omega 3-vetzuren. Hieronder vind je enkele voorbeelden hoe je voldoende alfa-linoleenzuur en EPA en DHA in jouw voeding kan voorzien. (dit zijn enkel theoretische voorbeelden)
Ik ben een: » MAN » VROUW » KIND (jonger dan 3 jaar)
Je bent een man
EPA en DHA Deze 2 Omega 3-vetzuren vind je vooral in vette vis. Regelmatig vis eten, waarvan twee keer per week vette vis, helpt je dus al een heel eind op weg! Enkele concrete voorbeelden:
Ongeveer 300g vette vis per week levert 900mg EPA+DHA/dag. Voorbeelden: paling, haring, sprot, tonijn, zalm, makreel.
Van halfvette vis heb je zon 1.000g per week nodig om te voorzien in 900mg EPA+DHA/dag. Voorbeelden: karper, forel, tong.
Alfa-linoleenzuur Gebruik regelmatig lijnzaad-, koolzaad-, of walnotenolie... of producten op basis van die oliën. Ze bezorgen je het Omega 3 stamvetzuur alfa-linoleenzuur. Concreet:
1 soeplepel koolzaadolie op slaatjes levert 920mg alfa-linoleenzuur.
1 portie walnoten van 10g levert 750mg alfa-linoleenzuur.
Om voldoende alfa-linoleenzuur op te nemen, kan je ook producten rijk aan Omega 3-vetzuren op het menu zetten: broodsmeerproducten, bak-en braadproducten, sauzen... Hiermee behaal je vlot een inname van 2,9g alfa-linoleenzuur.
Je bent een vrouw
EPA en DHA Deze 2 Omega 3-vetzuren vind je vooral in vette vis. Regelmatig vis eten, waarvan twee keer per week vette vis, helpt je dus al een heel eind op weg! Enkele concrete voorbeelden:
230g vette vis per week levert 700mg EPA+DHA/dag. Voorbeelden: paling, haring, sprot, tonijn, zalm, makreel.
Van halfvette vis heeft zon 800g per week nodig om te voorzien in de 690mg EPA+DHA/dag. Voorbeelden: karper, forel, tong.
Alfa-linoleenzuur Gebruik regelmatig lijnzaad-, koolzaad-, of walnotenolie... of producten op basis van die oliën. Ze bezorgen u het Omega 3 stamvetzuur alfa-linoleenzuur. Concreet:
1 soeplepel koolzaadolie op slaatjes levert 920mg alfa-linoleenzuur.
1 portie walnoten van 10g levert 750mg alfa-linoleenzuur .
Om voldoende alfa-linoleenzuur op te nemen, kan je ook producten rijk aan Omega 3-vetzuren op het menu zetten: broodsmeerproducten, bak-en braadproducten, sauzen... Hiermee behaal je vlot een inname van 2,2g alfa-linoleenzuur.
Je bent een kind (jonger dan 3 jaar)
EPA en DHA Deze 2 Omega 3-vetzuren vind je vooral in vette vis. Regelmatig vis eten, waarvan twee keer per week vette vis, helpt je dus al een heel eind op weg! Enkele concrete voorbeelden:
100g vette vis per week levert ongeveer 300mg EPA+DHA/dag. Voorbeelden: paling, haring, sprot, tonijn, zalm, makreel.
Van halfvette vis heb je ongeveer 330g per week nodig om te voorzien in 300mg EPA+DHA/dag. Voorbeelden: karper, forel, tong.
Alfa-linoleenzuur Gebruik regelmatig lijnzaad-, koolzaad-, of walnotenolie... of producten op basis van die oliën. Ze bezorgen je het Omega 3 stamvetzuur alfa-linoleenzuur. Concreet:
1 soeplepel koolzaadolie op slaatjes levert 920mg alfa-linoleenzuur.
1 portie walnoten van 10g levert 750mg alfa-linoleenzuur.
Om voldoende alfa-linoleenzuur op te nemen, kan je ook producten rijk aan Omega 3-vetzuren op het menu zetten: broodsmeerproducten, bak- en braadproducten, sauzen... Hiermee behaal je vlot een inname van 600mg alfa-linoleenzuur per dag.
Voor kinderen vanaf 3 jaar en zeker vanaf 6 jaar, gelden de aanbevelingen voor volwassenen.
Daarbij gelden natuurlijk altijd volgende algemene regels:
Wees steeds matig met vet. In een gezonde voeding vermijdt je best zoveel mogelijk dierlijk vet (met vis als uitzondering) of harde, verzadigde vetten die je in boter, eieren, gebak, koekjes vindt.
Kies wel voor goede, onverzadigde vetten.
Varieer in de vetten of oliën die u kiest.
Eet 2 maal per week vis
Hieronder vind je een overzicht van voedingsmiddelen ingedeeld volgens het overheersende vetzuurtype. Van sommige voedingsmiddelen had je misschien verwacht dat ze vetarm zijn... terwijl ze vaak ruimschoots verborgen vetten blijken te bevatten: koekjes, chocolade, kokosnoot...
Van andere voedingsmiddelen zal je ontdekken dat ze een rijke bron van Omega 3 zijn... en dat ze dus best wat vaker op het menu mogen verschijnen! Deze tabel helpt je om wat bewuster te kiezen:
Overzicht voedingsmiddelen ingedeeld volgens het overheersende vetzuurtype
TYPE vetzuren
verzadigde vetzuren
mono- onverzadigde vetzuren
poly-onverzadigde vetzuren Omega-6
poly-onverzadigde vetzuren Omega-3
verborgen vetten
melkproducten rund- en kalfsvlees schapen- en lamsvlees kokosnoot chocolade, snoep, meeste koekjes en gebak
varkensvlees, konijn, gevogelte, eieren, andere noten, olijf, avocado
sojaproducten
vis, schaal- en schelpdieren
zichtbare vetten
boter
olijfolie, arachideolie, producten op basis van deze oliën.
zonnebloemolie, maïsolie, sojaolie, producten op basis van deze oliën
koolzaadolie, lijzaadolie, walnootolie, sojaolie, producten op basis van deze oliën
Tips om gezonder te leven
» Klik hier voor enkele bruikbare tips om gezonder te leven!
Omdat we toch vandaag in de Limburg moesten zijn, zijn we langs de kattevennen geweest ( hoge kempen; nationaal park )
we zijn daar gaan wandelen onze jongste dochter heeft die 5 km ook uitgewandeld
Toen had ik al last aan mijn enkel
Thuis gekomen heb ik toch beslist om te gaan lopen
vanaf in het begin en dit tot aan 800 a 900meter had ik veel pijn , op deze korte afstand heb ik wel 5 keer willen stoppen, maar had toch voorop gesteld om te blijven lopen tot aan het bos ( 1250m ) als ik pijn had
Zelf kan ik het niet zo goed meer volgen en begrijpen, ik kan het misschien niet zo goed onder woorden brengen
Het was een fractie van een seconde precies een ontploffing en weg was de pijn met een bang hart liep ik verder in gedachten wat er verder zou gebeuren
Zoals me kan kijken in garmin center ben ik onbewust blijven versnellen omdat ik toch niets meer voelden
Ik heb mijn 5 toertjes in bos gelopen ( kleine toer ) en ben gestopt, heb nog wat ontspanning oefeningen gedaan en ben zoals gewoonlijk naar huis gewandeld ( 1250m)
Thuis aangekomen heb ik naar dr. Van noppen gebeld ( orthopedie traumatologie ) maandag avond mag ik op afspraak
In de hoop dat hij deze RARE TOESTANDEN KAN VERKLAREN!
Als er iemand moest zijn die hier ervaring mee heeft hoor ik dit graag
Hoe raar het ook is kan ik toch POSITIEF AFSLUITEN MET TE ZEGGEN DAT IK TOCH MIJN KMS HEB GELOPEN
Normaal loop ik vrijdag terug maar zal alles moeten nakijken hoe het morgenweer zal zijn
vandaag naar ziekenhuis geweest en heb een ct scan laten nemen , alles ging vrij vlot , als ik een half uurtje wachten kon ik uitslag meenemen wat ik ook heb gedaan daarna langs dokter geweest op de ct scan besluiten ze met bewaard aspect van enkelgewricht , geen botletsels wat dokter ook zei is dat alle grote pezen en spieren ook in orde zijn wat het belangrijkste is dat er aan de achillespeesniets aan is het zouden kleinere ligamenten zijn die zich nog wat moeten aanpassen ( sinus tarsi syndroom) ik draag ongeveer 2 jaar steunzolen omdat ik onderaan mijn voet een peesontsteking heb gehad waar ik niet van af geraakte, dit is ondertussen nu in orde ik mag blijven lopen 2 dagen in de week aan een rustig tempo, ze stelde voor na verlof een inspuiting te geven ik heb gezegd dat ik dat niet wil en de pijnen wel beetje zal verbijten als het moet het positieve is weer dat we nu weten waar we aan toe zijn heb vandaag nog een rustdag ingelast en morgen loop ik dan weer aan een rustig tempo, dit zal het ergste zijn voor mij, maar als het moet dan zal het zo zijn
Waarvoor dienen voeten? Voeten zijn bedoeld om op de staan en om op te lopen. De voet is hiervoor perfect geconstrueerd. De samenstelling van de botten en bindweefsels is zo stevig, dat de spieren niet hoeven te werken wanneer iemand staat. Op deze manier kunnen mensen langere tijd staan zonder dat er noemenswaardige vermoeidheid optreedt.
De opbouw van uw voet Uw voeten staan aan de basis van uw skelet. Uw voet bestaat doorgaans uit een complexe structuur van 26 verschillende botjes die met elkaar verschillende gewrichten vormen. Door stevige bindweefselstructuren (ligamenten) worden de botstukjes bij elkaar gehouden. Deze botten en ligamenten samen bepalen het model van de voet. De spieren en pezen welke aanhechten op bepaalde botstukjes zorgen ervoor dat uw voet kan bewegen. De voet wordt vaak verdeeld in de achtervoet, de voorvoet en de tenen.
De achtervoet bestaat uit het sprongbeen en het hielbeen De voorvoet bestaat uit het scheepvormige been, het dobbelsteenvormige been, de drie wigvormige beentjes en de vijf middenvoetsbeentjes. De tenen; de grote teen bestaan uit twee kootjes en de overige tenen ui drie kootjes.
De combinaties van deze botjes vormen de gewrichten:
Bovenste spronggewricht Dit gewricht wordt gevormd door het bovenste deel van het sprongbeen, het kuitbeen en het scheenbeen. Dit wordt ook wel het enkelgewricht genoemd. Het kuitbeen en het scheenbeen zijn vergroeid met elkaar en vormen zo een stevige "vork" waartussen het sprongbeen (talus) zit.
Het onderste spronggewricht Het onderste vlak van het sprongbeen vormt samen met het hielbeen het onderste spronggewricht.
Het middenvoetsgewricht Het hielbeen en het sprongbeen vormen samen met de voorvoet het middenvoetsgewricht
Gewrichten van de tenen Samen met de middenvoetsbeentjes vormen de tenen gewrichten. De kootjes van de tenen vormen eveneens gewrichten.
Bewegingen Het enkelgewricht lijkt een beetje op een scharnier van een deur. Dit gewricht van de voet naar boven en beneden bewegen. Het onderste spronggewricht is ook een scharniergewricht. Hierdoor kan de voet naar binnen respectievelijk naar buiten worden gekanteld. Het middenvoetsgewricht kan de voorvoet ten opzichte van de achtervoet naar buiten of naar binnen bewegen.
Onze voeten maken het dankzij deze bijzondere structuur mogelijk om ons soepel te kunnen voortbewegen en tevens gedurende een lange periode stabiel te blijven staan. Wees daarom zuinig op uw voeten en behandel ze met zorg!
Wanneer heeft iemand steunzolen nodig? Steunzolen worden veelal aangemeten op advies of verwijzing van uw huisarts, orthopeed, fysiotherapeut of sportarts omdat u bepaalde klachten of een bepaalde aandoening heeft. Ook kunt u zelf initiatief nemen om steunzolen te laten aanmeten.
Indicaties Indicaties voor het dragen van steunzolen zijn bijvoorbeeld:
Voetafwijkingen zoals bijvoorbeeld platvoeten of holvoeten
Eeltvorming, eeltpitten / likdoorns
Voetproblemen na bijvoorbeeld een ongeval
Scheefstand t.g.v. een beenlengteverschil of een foutieve voetstand
Spierspanningen
Spanningsverschillen
(Sport) blessures
Rug- nek- en/of schouderklachten
Lies- en heupklachten
Knieklachten
Reumatische aandoeningen
Diabetes Voor meer uitleg over bepaalde klachten en aandoeningen klikt u hier.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden waarvoor steunzolen kunnen worden geadviseerd. In ieder geval strekt het werkingsgebied van steunzolen verder dan alleen de voet. Dit is een logisch gevolg: uw voeten staan aan de basis van uw skelet en worden een groot deel van de dag zwaar belast. Uw voet bestaat doorgaans uit 26 verschillende botten die bijeengehouden worden door een complex stelsel van banden, pezen en spieren. Wordt de balans in de voetstand om wat voor reden dan ook verstoord, dan zal dit effect hebben op de rest van het lichaam waardoor een groot aantal klachten kan ontstaan.
Behandeling U krijgt een persoonlijk, kundig en objectief advies over de te volgen behandeling. Ook krijgt u uitgebreide begeleiding en informatie over schoeisel. In enkele gevallen is het dragen van foutief schoeisel de oorzaak voor de onstane problemen.
na 2 dagen van rust door verkoudheid , ben ik vandaag gaan lopen het was de bedoeling dat ik rustig liep onder de 70% mhs wat heel goed gelukt is mijn gem.hartslag was maar 118 ; bij een matig tempo van 8,5 km/h ; gem.tempo 7:04 /km het was vandaag hoe raar het ook is een van mijn beste lopen zo ontspannen en rustig , moeilijk onder woorden te brengen , ik zat precies in mijn zetel een min puntje was weer mijn rechter enkel daardoor ben ik vroeger gestopt uit voorzorg ik gaan morgen terug contact opnemen met dokter en zoals al besproken dat het niet beterde, een MRI scan laten nemen naar mijn gevoel zit er een stukje bot los, het ene moment voel ik niets en zit alles goed en spoepel het andere moment zit er een spanning in en is het niet soepel, geen stekende pijn maar het stoord me wel maar goed de km zijn weer gelopen en zo hou ik het een beetje onder controle vandaag terug gestart met ijs te leggen volgende week een rustig week geplant van middag met gezin nog een fietstochtje gedaan niet te ver 30 a 35 km , in het klein brabantse
de verkoudheid heeft me gisteren nog heel de dag last bezorgt, van morgen is het een beetje beter, maar nog aanwezig,even vreesde ik zelf voor koorts die is gelukkig weg gebleven
ik hoop dat het tegen morgen middag beter is ( zal zijn ) ik had dan een duurloop willen lopen ( rustige aan ) onder de 70% max. hartslag
ik ben ook in het bos blijven lopen dat scheelt ook wel wat , ik moet wel 1250 m naar bos toe lopen en dat was natuurlijk het lastigst wat natuurlijk voor mij de vraag zal zijn is was dit door de verkoudheid en maagklachten ( teveel water gedronken ) dat ik in begin last had, maar dat gaan we op volgen wat de goede conditie zou zijn ? ik denk dat ik goed bezig ben maar... dit is voor mij nog een onbekende heb er wel voor gekozen om rustig op te bouwen en hou mij nog paar maanden aan mijn 3 keren lopen per week ik lees hier en daar dat je toch beter 4 en zelf 5 maal zou moeten lopen (dit wel naar marathon toe) , wie ben ik om dit tegen te spreken maar ... ik denk dat voor mij persoonlijk de nodig rust belangrijk is na de winter gaan ik wel een 4 dag in bouwen en spierversterkend oefeningen bij doen ik loop graag en geef me 2 jaar aan opbouwen dan zien we wel.
Wie weet aan het einde van een dag of echt alle noodzakelijke voedingsstoffen zijn genuttigd? Zeker als u zich realiseert dat u meer dan vijftig verschillende nutriënten nodig heeft voor een goede gezondheid. Het is natuurlijk gekkenwerk om in de gaten te houden of alle vijftig bestanddelen in uw menu voorkomen. Maar indien de tien belangrijkste voedingsstoffen deel uitmaken van uw dagelijkse voeding, is het vrijwel zeker dat u ook de andere veertig binnenkrijgt. Op deze pagina vindt u, in alfabetische volgorde, de top-10 van voedingsstoffen voor hardlopers.
Calcium
Calcium is belangrijk voor onze botten en ons gebit. Het behoud van sterke botten is niet alleen een typisch vrouwenprobleem. Osteoporose komt inderdaad meer voor bij vrouwen, maar ook mannen hebben last van botontkalking naarmate zij ouder worden. De sprinters onder de sporters zijn extra gewaarschuwd: recente onderzoeken lieten zien dat toplopers en -wielrenners kunnen lijden aan mineraalverlies in de botten, omdat zij intensief trainen.
Om uw botten sterk te houden, moet u dagelijks zoveel mogelijk calcium nuttigen. De aanbevolen hoeveelheid voor volwassenen tot vijftig jaar is 700 tot 900 milligram; mensen boven de vijftig hebben 800 tot 1000 milligram calcium per dag nodig. Zorg dat zuivelproducten - magere melk, yoghurt, kaas, kwark - dagelijks op het menu te staan. Mensen die geen lactose verdragen, kunnen proberen om toch - verspreid over de dag - een glas yoghurt of (karne)melk te drinken. Zij kunnen ook met calcium verrijkte sojamelk en vruchtensap nuttigen, of tofoe (tahoe), zalm en broccoli.
Eiwit
Eigenlijk zijn wij van eiwit gemaakt. Ieder deel van ons lichaam bevat eiwit: spieren, bloed, huid, haar, pezen. et cetera. Mensen die weinig lichaamsbeweging hebben, kunnen volstaan met vijftig tot zeventig gram eiwit per dag. Lopers hebben 25 tot vijftig procent meer nodig, om de spieren na een inspanning te herstellen en om het energieniveau op peil te houden. Een tekort aan eiwit wordt juist vaak bij actieve mensen (zoals sporters) geconstateerd. De reden is meestal dat zij in het algemeen minder vlees eten dan degenen die weinig lichaamsbeweging hebben, en juist vlees is een van de beste eiwitbronnen.
Eiwittekort kan leiden tot vermoeidheid en een traag herstel van blessures en infecties. Wie een actief leven leidt, moet dus zorgen voldoende eiwit binnen te krijgen uit voeding als mager vlees, sojabonen (in de vorm van tofoe of sojamelk), vis en magere zuivelproducten. Probeer dagelijks 150 gram vlees of drie porties sojaproducten te eten, en daarnaast twee à drie porties zuivelproducten en diverse porties graanproducten.
Foliumzuur
Foliumzuur behoort tot het vitamine B-complex en onderzoekers wijzen al jaren op het belang ervan. Vrouwen die voor en tijdens een zwangerschap onvoldoende foliumzuur binnenkrijgen, lopen een risico. Foliumzuur speelt namelijk een grote rol bij de ontwikkeling van hersenen en ruggenmerg van het ongeboren kind. Mannen met een tekort aan foliumzuur hebben een grotere kans op hart- en vaatziekten.
Foliumzuur is voorts nodig voor de aanmaak van rode bloedcellen en een tekort kan leiden tot een ernstige vorm van bloedarmoede. Foliumzuur komt voor in de meeste voedingsmiddelen, met name in volkorenproducten, linzen, groene bladgroenten en citrusfruit.
Fytochemische stoffen
Technisch gezien zijn fytochemische stoffen geen voedingsstoffen, maar stoffen die gewassen hun kleur en smaak geven. Belangrijker is dat fytochemische stoffen een afweersysteem vormen tegen ziekten als kanker, hartkwalen en artritis (gewrichtsontstekingen). Er zijn ongeveer vijfhonderd fytochemische stoffen, die voorkomen in fruit, groenten en granen.
Zo bevatten sojabonen isoflavonen. Deze stoffen zijn vergelijkbaar met de hormonen oestrogeen en testosteron en bieden weerstand tegen osteoporose, borst- en prostaatkanker en menopauze-symptomen zoals opvliegers. In citrusvruchten komen monoterpenen voor, die erom bekend staan dat ze optreden tegen kankerverwekkende stoffen.
De beste manier om voldoende fytochemische stoffen binnen te krijgen, is zo gevarieerd mogelijk fruit, groenten en graanproducten te nuttigen. Deze variatie is nodig omdat de vijfhonderd fytochemische stoffen niet samen in één product voorkomen.
IJzer
Lopers hebben voldoende ijzer in het bloed nodig om de spieren te voorzien van zuurstof. Wanneer de ijzervoorraden ontoereikend zijn, treden vermoeidheidsverschijnselen op, worden de loopprestaties slechter en vaak zult u kou slechter verdragen. Lopers moeten extra letten op voldoende inname van ijzer omdat de kans aanwezig is dat door transpireren en urineren mineralen, zoals ijzer, het lichaam verlaten. Bovendien kan het lopen op zich de opname van ijzer belemmeren.
Voor volwassen mannen wordt tien milligram ijzer per dag aanbevolen, voor vrouwen tot de overgang vijftien milligram. Na de overgang hebben vrouwen dagelijks tien milligram ijzer nodig. Vlees is de beste ijzerbron, omdat het haemijzer bevat, dat door het lichaam makkelijker wordt opgenomen dan non-haemijzer (deze vorm komt in plantaardige producten voor). Andere goede bronnen zijn: groenten, graanproducten en aardappelen.
De opname van ijzer uit plantaardige producten verloopt beter in combinatie met producten die rijk zijn aan vitamine C. Koffie belemmert juist de ijzeropname. Gebruik geen supplementen met meer dan vijftien milligram ijzer: een teveel aan ijzer kan leiden tot een belemmering van de zinkopname in het lichaam.
Koolhydraten
Het behoeft geen uitleg dat u koolhydraten nodig heeft voor de energie en om de uitgeputte spierglycogeenvoorraden aan te vullen (zie basislessen voeding). Wie onvoldoende koolhydraten nuttigt, zal minder goed presteren. Veel lopers die een druk dagprogramma hebben, hebben echter moeite om aan deze eis te voldoen.
Dagelijks dient u ongeveer 400 gram koolhydraten in te nemen (dat staat gelijk aan ongeveer 1600 kilocalorieën). Dat aantal dient hoger te zijn wanneer uw trainingsomvang groot is of wanneer u dagelijks duidelijk meer dan 2500 kilocalorieën nuttigt.
Houdt u ongeveer aan de volgende richtlijn: tien porties graanproducten per dag (een snee brood of een half kopje cornflakes, muesli of pasta = één portie), zeven porties fruit (een half glas vruchtensap telt als één portie) en vier porties groenten (een kopje rauwe groenten of een half kopje gekookte groenten = één portie). Lees ook de pagina over koolhydraten.
Vetten
Sommige vetten zijn essentieel. De meeste mensen krijgen onvoldoende meervoudige onverzadigde vetten binnen. Onderzoek wees uit dat een gebrek hieraan kan leiden tot hartziekten en artritis. Meervoudige onverzadigde vetten zitten in vis, met name in de vette soorten, zoals sardines en zalm. In het lichaam worden deze vetten omgezet in op hormonen lijkende stoffen, die meewerken aan het reguleren van bloedstollingen, menstruatie en andere processen.
Maak vis tot een vast onderdeel van uw menu en eet ongeveer twee à drie porties per week. Als dressing voor salades kunt u lijnzaadolie gebruiken. Deze olie is rijk aan meervoudige onverzadigde vetten. Die verliezen echter hun werking als zij verhit worden. Gebruik daarom lijnzaadolie niet om te bakken. Twee paginas op deze site vertellen veel meer over vetten en vis.
Vitamine C
Deze antioxidant biedt het lichaam bescherming tegen schade door oxidatie, die weer veroorzaakt wordt door training en invloeden zoals luchtverontreiniging en het effect van passief meeroken. Vitamine C is ook van belang bij het op peil houden van het immuunsysteem, dat op de proef wordt gesteld bij een grote trainingsomvang.
Onderzoek van de medische faculteit van de universiteit van Kaapstad (Zuid-Afrika) wees het volgende uit. Een groep lopers nam per dag 600 milligram vitamine C in - tienmaal de aanbevolen hoeveelheid - gedurende drie weken voor een ultraloop. Na de wedstrijd bleek dat infecties aan de bovenste luchtwegen (een bekend verschijnsel op de lange afstand) bij hen beduidend minder voorkwamen dan bij de groep atleten die placebo's had genomen.
U kunt voldoende vitamine C uit voedsel halen. Zo zorgen één sinaasappel en één kiwi samen al voor 130 procent van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid. Daarnaast zijn er genoeg andere fruit- en groentesoorten die veel vitamine C bevatten, zoals aardbeien, groene pepers en tomaten.
Vitamine E
Veel voedingsdeskundigen zijn van mening dat deze krachtige antioxidant ons beschermt tegen het ontstaan van kanker en hart- en vaatziekten. Bewezen is dit echter niet. Net als vitamine C biedt vitamine E bescherming tegen beschadiging door oxidatie bij langdurige inspanning. De aanbevolen hoeveelheid per dag ligt tussen de negen en twaalf milligram. Goede bronnen zijn noten, zaden, groenten en fruit, graanproducten, zonnebloemolie, dieethalvarine en -margarine. Een kans op een tekort aan vitamine E ontstaat zelden.
Zink
Zink draagt bij aan een gezond immuunsysteem, het helen van wonden en het herstel na blessures, en is essentieel voor het seksueel functioneren van mannen. Ondanks het belang van zink wezen diverse onderzoeken uit dat lopers niet de aanbevolen hoeveelheid zink per dag (ongeveer tien milligram) binnenkrijgen. Telkens wanneer u loopt, verliest u via transpiratie kleine hoeveelheden zink en daardoor kan er al snel een tekort ontstaan.
Hoe weet u dat u een dergelijk tekort heeft? U bent vaker verkouden en meestal ook eerder vatbaar voor bronchitis en andere infecties. Net als ijzer en eiwit wordt zink uit vlees, gevogelte en vis goed door het lichaam opgenomen. Wie vegetariër is of zeer weinig vlees of vis eet, moet zink uit andere producten halen, zoals bonen, volkorenbrood en tarwekiemen.
bij deze temperaturen( 30 a 32° ) zit ik met een verkoudheid niet zo hard als in de winter maar neus loopt en keel ook wat last toch ben ik gaan lopen in begin had ik wel last van mijn ademhaling , omdat ik misschien nog teveel had gedronken voor ik vertrok en door de warmte had ik ook nog eens last van mijn maag toch ben ik blijven lopen en na 1 a 1,5 km was het wat beter ik denk toch dat het niet zo gezond was om te lopen maar ja voor de rest voelde ik me goed en het tempo zat er toch nog goed gem.tempo 6:35/km ; gem.snelheid 9,1km/h ; gem.hartslag 141 de gem.hartslag was wel 10 a 13 slagen horen
Het is voor een wielrenner van fundamenteel belang regelmatig een bloedanalyse te laten gebeuren. Dit niet allen tijdens de kompetitie doch ook in de rustperiode. De bloedanalyse tijdens de rustperiode geeft u een idee over de normale waarden, met zijn problemen, los van elke sportinspanning. Dit maakt een betere interpretatie van de waarden manier mogelijk tijdens de periode van intense training of competitie (overvulling, ondervulling, anemie door sport).
De regelmaat van het onderzoek hangt uiteraard af van het niveau (nieuweling, junior, liefhebber,beroepsrenner ) en schommelt van eenmaal om de drie maanden tot maandelijks.
Het heeft inderdaad weinig zin de training te optimaliseren en perfect te verzorgen, terwijl er een gedaalde belastbaarheid is door een of ander tekort.
Specifieke bespreking:
Rode bloedcel (RBC)
De RBC speelt een kapitale rol in de prestatie, ze is immers de drager van de zuurstof, op de hemoglobine gebonden. De RBC wordt aangemaakt in het beenmerg en heeft een gemiddelde levensduur van 120 dagen. Een gedaalde zuurstofspanning ter hoogte van de nier zorgt voor de secretie van erythropoietine, EPO, dit hormoon stimuleert het beenmerg om RBC aan te maken
Normaal waarden:
man: 4.2 tot 5.9 miljoen per mm3
vrouw: 3. 8 tot 5.2 miljoen per mm3
Hemoglobine (Hgb)
Hemoglobine (Hgb) is een ijzerhoudende molecule in de RBC. Elke hemoglobine molecule bevat 4 ijzerionen, die elk een zuurstof binden op een omkeerbare manier. De zuurstof uit de long opgenomen in het bloed wordt aan een Fe ion gebonden en naar de werkend spier gebracht door de pompwerking van het hart.
Bij elke duurinspanning, aërobe inspanning, is dit van fundamenteel belang.
Normaal waarden:
man: 13 18 gr per 100 ml
vrouw: 12 16 gr per 100 ml
Hematocriet (Hct)
Hct drukt de procentuele verhouding uit van het volume van de RBC in het bloed tot het totale bloedvolume. Daar de wittebloedcellen en de bloedplaatjes een zeer beperkt volume innemen, is de Hct de aanduiding voor het volume van de RBC.
Normaalwaarden:
man: 40- 52 %
vrouw: 37 47 %
Deze waarde kan schommelen: door training bvb. zal het lichaam zich aanpassen aan het regelmatig vochtverlies als gevolg van de zweetsecretie (zie warmte regulatie tijdens de inspanning). Dit heeft aanleiding tot een iets groter plasmavolume en automatisch een wat gedaald hematocriet. Laat dit door je arts juist beoordelen.
Mean cell volume (MCV)
MCV geeft de indruk van de grootte van de RBC.
Indeling:
macrocytose: MCV > 100, de RBC is te groot
microcytose: MCV < 80, de RBC is te klein
normocytose: MCV tussen de 80 en de 100
Anemie met microcytose wijst op een tekort aan ijzer (Fe).
Anemie met macrocytose wijst op en tekort aan foliumzuur en vitamine B12.
Mean cell hemoglobine (MCH ): geeft de inhoud van de gemiddelde RBC.Normaal waarde 27 32 pg
Commentaar bij de hematocriet:
De RBC is fundamenteel in de aërobe energielevering bij duursporten.
Hoge waarden zijn dus gunstig voor een wielrenner, wielrennen is immers een uithoudingsport. De waarden moeten echter individueel beoordeelt worden. Vandaar het belang van de bloedanalyse in de rustperiode.
Ook moet men rekening houden met een veel voorkomend fenomeen, de sportanemie. Dit is een toestand van een gestegen bloedplasma. Regelmatig duurtraining doet het bloedvolume toenemen (soort bescherming/aanpassing tegen het vele vochtverlies tijdens het zweten) met dus vals verlaagde waarden. Dit bloed is als het ware verdund en zorgt voor een goede doorbloeding van de spieren. Dit is waarschijnlijk de verklaring van de goede prestatie van wielrenner na een intensieve trainingsperiode.
Naast deze vorm van anemie is er de ferriprieve anemie (door Fe tekort). IJzer is zeer belangrijk voor een duursporter. Het bindt de zuurstof in de RBC. Een anemie op basis van een tekort aan Fe betekent dus een gedaald zuurstoftransport naar de spier.
Naast de zuurstoftransportfunctie van Fe, speelt het ion ook een belangrijke rol bij de verbranding van glucose.
IJzer komt in 2 vormen voor in de voeding: Fe3+ en Fe2+ ( heamijzer, dit is best via de voeding op te nemen). Fe2+is van dierlijke oorsprong, (vlees vis), Fe3+wordt in de maag omgezet in Fe2+, het wordt via de dunne darm in het bloed opgenomen en daar gebonden aan een eiwit, transferrine als IBC (iron binding capacity). Dit ijzer wordt uit het bloed opgenomen en in verschillende depots opgestapeld (lever, milt, beenmerg). Het wordt daar gebonden aan een eiwit, het apoferritine. Dit complex wordt het Ferritine genoemd.
De ijzerstatus wordt geevalueerd door het serumijzer, het TIBC en het Transferrine als eerste indruk. De belangrijkste waarde is de Ferritine als indicator voor de ijzerreserve in het lichaam. De normaalwaarde van het Ferritine ligt tussen 20 300 g/ml. In de praktijk moet men een waarde nastreven van 50 100 g/ml. Ideaal is een waarde boven de 100.
De beste periode om de ijzerstatus aan te vullen is rustperiode, vandaar nogmaals het belang van de bloedanalyse in de rustperiode.
Fe-tekort heeft verschillende oorzaken:
verlaagde opname door verkeerde voeding
verhoogd verlies, bv inname ontstekingsremmers
Verhoogd Fe verlies bij atleten via zweet, urine, darm en spiertrauma.
Bij een Fe-tekort is een aangepast voeding niet voldoende. Fe-supplement is nodig en kan principieel altijd via een passend preparaat genomen worden. Een inspuiting is slechts uiterst zelden nodig en werkt niet sneller dan een correct genomen pilpreparaat. Houd er rekening mee dat de Fe-opname tegengewerkt wordt in combinatie met koffie, thee, cola, rabarber. IJzer wordt BETER opgenomen in combinatie met VIT C, vb sinaasappelsap.
Bij een normale Fe status is het extra toedienen van Fe zeker niet onschuldig en feitelijk niet echt nodig, dit valt individueel te bekijken.
Het ionogram
Natrium, Kalium, Chloor zijn ionen die in het lichaam een belangrijke rol spelen bij het onderhouden van de elektrische potentialen. Ze spelen ook een rol bij het zuur-base evenwicht in het lichaam wat zeker belangrijk is bij een inspanning. Een eventuele stoornis is een indicatie voor over- of ondervulling (deshydratatie) en wordt rap door de nier herstelt. Belangrijk is voldoende inname van zout, de beste preventie is het gebruikt van een dorstlesser met NATRIUM.
Het stikstofmetabolisme
Ureum is het voornaamste afbraakproduct van eiwitten.Een geïsoleerde ureumstijging kan wijzen op een intense afbraak van eiwitten. Dit wijst op spierafbraak, wat best kan voorkomen worden door een voldoende glycogeensuppletie in de voeding.
Verbranding van eiwit bij een intense aërobe inspanning is zeker aanwezig, vooral als de inspanning meer dan 2 uur duur wat meestal zo is ij wielrennen. Spierammoniak verhoogt tijdens de inspanning en het totaal aantal essentiële aminozuren neemt toe in de spier. Dit wijst op een duidelijk verbranding van aminozuren. Vandaar ook het belang na de inspanning de nodige aanvulling te doen Een recuperatiedrank met aminozuren en eiwitten is wel degelijk aan te raden.
Hoe lager het glycogeen-aanbod, hoe hoger het proteïne-verbruik, het is dus zeker zinvol het volume koolhydraten goed op te volgenen en aan te passen aan het trainingsvolume. Cfr analyse voeding.
Leverspierpathologie
Een verhoogde bilirubine (afbraakproduct RBC) wordt vaak gezien na een intense fysieke inspanning.
Transaminasen (GOT GPT): dit zijn enzymen die in de cel aanwezig zin. Skeletspiercel, hartspiercel, lever.
Een afwijkende waarde moet met aandacht onderzocht worden.
Creatinefosfokinase CPK: dit enzym komt tussen in de energieleverende reactie in de spier. CPK geldt als een goede indicatie voor mechanische overbelasting: destructie van spierweefsel. Een intensieve inspanning kan een stijging veroorzaken.
Een kortdurende stijging is een normale zaak, alles hangt af van het herstel. Een blijvende CPKstijging wijst op onvoldoende recuperatie, op dat moment is rust te verkiezen boven een verder inspanning. CPK stijging is meer aanwezig bij lopers dan bij wielrenners.
Lipidenmetabolisme
Cholesterol (HDL en LDL) en triglyceriden zijn een indicatie voor de trainingstoestand en ook een indicatie voor de voedingswijze.
Hormonenprofiel
Fysieke inspanning is voor het lichaam een stress, dit stimuleert de bijnier met de productie van onder andere Cortisol. Dit is een hormoon dat spierafbraak in de hand werkt. Na deze cortisolsecretie volgt een herstelfase met de secretie van Testosteronhormoon.
Bij overtraining is deze balans gestoord. De verhouding testosteron/cortisol kan van voorspellende waarde zijn bij overtraining.
Bloedonderzoek voor een vermoeden van een infectie
Virale of andere infectie zijn een erg vervelend probleem en kunnen erg aan de conditie vreten. Een bloedonderzoek naar het aantal wittebloedcellen en de samenstelling van de wittebloedcellen kan je meer informatie geven over de ernst en de graad van de infectie
Vooral terugkerende luchtweginfecties zijn ze een indicatie voor een mogelijke oververmoeidheid en /of overtraining.
Immunoglobulines zijn een indicatie voor een doorgemaakte infectie
IGM: men maakt de infectie nu door, of zeer recent, dit is een mogelijke reden voor vermoeidheid
IGG: men maakte de infectie vroeger door en is genezen, dit is geen reden voor vermoeidheid
Zeer belangrijk: laat elke infectie, griep, angina, darminfectie voldoende lang herstellen. Neem in samenspraak met uw arts gerust de nodige medicatie, cfr lijst toegelaten producten. Het is NIET de medicatie die een eventuele vermoeidheid geeft maar de infectie op zich die tijd nodig heeft om te herstellen.Begin na een infectie vooral niet te vroeg te trainen.
ik werk met trainingscenter van garmin ( resultaten , kopieer ik eerst in paint daarna sla ik die op in een jpeg bestand om daar na in te laden via blog uploaden " foto van hardeschijf" bv. bij foto 1 en bladeren
sporttracks( foto parcour ) , ik sla gewoon parcour op en dan via blog uploaden foto van hardeschijf bv. bij foto 2 en bladeren ( waar foto is opgeslagen )
vandaag was het de bedoeling om niet meer dan 8 km te lopen , het zijn er maar 6km geworden gem.tempo 6:16/km ; gem.snelheid 9,6km /h gem.hartslag 140
ik heb eerst wat opgewarmt als dat nog nodig was vandaag !! dan ben ik beetje bij beetje beginnen te versnellen, om de laatste 500m bijna vol door te gaan mijn max. hartslag kwam maar tot 162 het was zo eens iets anders voor de verandering er al beetje in te brengen binnen enkele maanden moet dat zeker in de trainingsschema komen zo korte sneller loop
Afkoelen is even belangrijk als opwarmen: na het sporten moet het lichaam geleidelijk kunnen terugkeren naar de oorspronkelijke toestand van rust.
Bij een zware inspanning stijgt immers niet alleen de hartfrequentie maar ook het melkzuurgehalte in het bloed (bij inspanningen boven de anaërobe drempel). Wanneer we nu kijken wat er gebeurt met het melkzuurgehalte in het bloed tijdens de recuperatie na inspanning zien we dat dit fel verschilt naargelang het type van recuperatie.
In figuur 1 zien we in welke mate de melkzuurconcentratie daalt tijdens de verschillende manieren van recupereren na een maximale inspanningsproef op de fiets:
blijven fietsen aan 65 % van de maximale zuurstofopname
passieve recuperatie (platte rust)
blijven fietsen aan 35 % van de maximale zuurstofopname
Duidelijk is dat de melkzuurconcentratie sneller daalt bij actief recupereren aan 35% van de maximale zuurstofopname dan bij passief recupereren. Recupereren aan 65% van de maximale zuurstofopname is actief recupereren aan een te hoge intensiteit vermits het melkzuurgehalte minder snel daalt dan bij passief recupereren.
Ook voor de spieren is een actieve recuperatie aan te raden. Plots stoppen na een zware inspanning kan spierklachten veroorzaken. Je moet dus zeker eindigen met enkele rekoefeningen om de spiervezels weer op hun normale lengte te brengen.
Hoe best recupereren na inspanning?
Een actieve recuperatie na een zware inspanning is steeds aan te raden. Na een wedstrijd fiets, loop of zwem je dus best nog wat uit (een 20-tal minuten) aan een rustig tempo. Niet alleen zal bij actieve recuperatie het melkzuurgehalte in het bloed sneller dalen dan bij passieve recuperatie, maar na een zware inspanning (wedstrijd met spurt op het einde b.v. mag de inspanning best ook niet onmiddellijk gestopt worden om geen te felle bloeddrukval te krijgen bij het onderbreken van de inspanning. Dit zou tot duizeligheid of een syncope (flauwvallen) kunnen leiden. De cooling down is dus even belangrijk als de warming up. In vele sporten is de cooling down echter nog niet echt ingeburgerd.
Alle oefeningen die zorgen voor een optimaal herstel na de sportinspanning kunnen dienen voor de afkoeling:
losjes uitlopen of rustig joggen;
losmaakoefeningen, losschudden van armen en benen;
rekkingoefe-ningen van de meest gebruikte spiergroepen kunnen helpen om de eventuele verkortingen (bruggetjes tussen verschillende spiervezels die niet verbroken zijn) terug op lengte te brengen. Deze stretchingoefeningen gebeuren best na het uitlopen of fietsen of zwemmen.
De totale duur is ongeveer 10 minuten voor een matig zware inspan-ning. Als actieve recuperatie voor wedstrijden of trainin-gen waarin kort opeenvolgend zware inspannin-gen geleverd worden, is een cooling down van 20 minuten nodig.
vandaag een heel goede trainingsdag gehad, ik was gestart met in gedachte een rustig tempo te lopen en op gevoel en te kijken hoe ver ik zou komen niet de bedoeling van zolang te lopen ik was precies weer veel te vlug gestart , maar de eerste km staat soms veel wind , nu was het wind stil
in het bos had ik vlug het tempo beet wat ik wou lopen , ik ben op geen enkel moment in problemen gekomen, dat is het weeral het positieve of dit slim geweest is van me weet ik niet maar als ik me goed voel en een traag tempo loop kan ik niet veel forceren nu gaan ik wel de volgende training maar 8km lopen rustig aan en dan zie we weer ik heb 16km gelopen in een tijd van 1h 50min 48sec ;gem.tempo 6:55/km ; gem.snelheid 8,7km/h ; gem.hartslag 131 dus zeker geen hoog tempo maar was toch eens de bedoeling van 16 km te lopen wat me wel opvalt is dat mijn hartslag al heel goed is ( laag ) ik wil volgend jaar mee lopen in antwerpen de 10 mijl nog tijd genoeg daarvoor maar nu weet ik hoelang het is !
er waren veel lopers in het bos ze vlogen mijn voorbij, ik ben gewoon mijn tempo blijven loper wat ik vandaag ervaren heb is dat ik mijn voeten goed moet blijven verzorgen en naar mijn gevoel maar dat zal voor iedereen anders zijn dat ik max. 16 km kan lopen met alleen drank toen ik stopte begon ik een honger gevoel te krijgen
Wie traint, kan zich ook óvertrainen. Overtraining is zeker geen fenomeen dat zich enkel tot topsporters beperkt: beginnende sporters komen er even vaak mee aanraking. Wat is overtraining? Hoe kan overtraining worden voorkomen? Wat zijn alarmsignalen van overtraining? Hoe kan men van overtraining herstellen?
Om een optimaal oefen- of trainingsschema te verkrijgen, moeten de trainingsprikkels elkaar zo opvolgen dat inspanningen en herstelperiodes (recuperatie) optimaal met elkaar afwisselen. De evolutie van het prestatieniveau is niet (alleen) het resultaat van herhaalde optimale inspanningen (zowel in intensiteit als in duur), maar wordt voor een belangrijk deel bepaald door de tussenliggende herstelperiodes (recuperatie). Idealiter komt de volgende trainingsprikkel in fase drie van de trainingseenheid (zie figuur 1).
Figuur 1
Wat kan er bij slechte timing van de volgende trainingsprikkel immers gebeuren?
Trainingsprikkels volgen elkaar op nadat het effect van de supercompensatie (dit is het principe dat het lichaam na een trainingsprikkel altijd de neiging heeft zich te herstellen tot bóven het oorspronkelijke niveau) verdwenen is. De conditie blijft zoals zij was (figuur 2).
Figuur 2
De volgende trainingsprikkel valt op het ogenblik van de supercompensatiefase (figuur 3). Figuur 3 De opeenvolgende trainingsprikkels met een verhoogde belastingintensiteit vallen in de fase van de supercompensatie. Het prestatieniveau zal onder deze voorwaarden progressief toenemen.
De trainingsprikkels volgen elkaar op bij een onvolledig herstel. Dit zal aanleiding geven tot een daling van het functioneel prestatievermogen en leidt naar oververmoeidheid, en eventueel overtraining (figuur 4). Figuur 4
Stadia van overtraining
Overtraining is in feite een onevenwicht in training en herstel. Deze onbalans komt in verschillende gradaties voor:
Musculaire overbelasting: dit treedt op na een training die teveel vraagt van bepaalde spieren met als gevolg een verregaande lokale vermoeidheid en spierstijfheid. Personen die al een tijdje niet meer gesport hebben, kennen wel die stramme benen na hun eerste keer hardlopen.
Oververmoeidheid: hierbij is de sporter tijdens een korte periode (vier à vijf dagen) oververmoeid en treedt een vermindering van de prestatie op. Het is erg belangrijk in zon periode heel rustig verder te trainen of zelfs te rusten, want anders evolueert men automatisch naar het overtrainingssyndroom.
Overtrainingssyndroom: een chronische oververmoeidheid die niet alleen gepaard gaat met een daling van het prestatievermogen, maar ook met fysieke, gedrags- en emotionele stoornissen. Dit duurt weken tot maanden!
Vormen van overtraining
Vaak wordt het overtrainingssyndroom in twee soorten onderverdeeld:
de sympatische vorm (Basedow-vorm)
de parasympatische vorm (Addison-vorm)
Bij de sympatische vorm kunnen volgende symptomen optreden:
verhoogde ochtendpols.
verminderde eetlust en gewichtsverlies.
vermoeidheid zowel in rust als tijdens oefening.
trager herstel na training.
verstoord slaappatroon.
prikkelbaar.
geen zin om te trainen.
verhoogde rustbloeddruk.
vertraagde hartfrequentiedaling na inspanning.
orthostatische hypotensie, een plotse bloeddrukdaling wanneer men opstaat.
spierstijfheid.
verhoogde kans op kwetsuren en infecties.
Het parasympatisch overtrainingsyndroom daarentegen is veel moeilijker herkenhaar, aangezien de signalen minder alarmerend zijn voor de atleet en de coach. Vaak wordt deze soort van overtraining pas na maanden sukkelen herkend. Mogelijke symptomen zijn:
snel moe.
lage rustpols, wat door de meeste atleten en trainers vaak als een positief teken wordt gezien.
snelle hartfrequentiedaling na inspanning, wat meestal ook als een prima teken van recuperatievermogen wordt gezien.
normale eetlust en gewicht.
grotere slaapbehoefte.
lusteloosheid.
Deze soort van overtraining kan soms voorafgegaan worden door een korte periode van het sympatische overtrainingssyndroom. De parasympatische vorm komt meer voor bij duursportera terwijl de sympatische vorm van overtraining eerder bij explosieve, niet-duursporten zou optreden.
Hoe kan men overtraining herkennen?
Het verhaal van de sporter zelf is het allerbelangrijkst. Vaak is een verminderd presteren het enige waar de sporter en/of zijn trainer komen over klagen. Pas na lang vragen en praten kan dan soms overtraining gediagnosticeerd worden. Eerst moeten natuurlijk alle andere oorzaken van verminderd presteren uitgesloten worden (infecties, mononucleose, tropische ziekten, myocarditis, etc...). Een bloedafname brengt ons hiervoor al heel wat verder. Als al deze mogelijke oorzaken van verminderd presteren uitgesloten zijn, moeten alle mogelijke signalen van overtraining opgespoord worden.
Het verhaal van de atleet: aan de hand van zijn trainingslogboek kunnen eventuele fouten in de trainingsaanpak aan het licht komen.
Opsporen van de verschillende symptomen die bij het ortho- of parasympatisch overtrainingssyndroom kunnen optreden.
Bloedafname: bepaalde parameters kunnen verstoord zijn: hemoglobine, hematocriet, aantal rode bloedcellen, spierenzymen (CK), ureum, creatinine
Een inspanningstest met melkzuurbepaling. Hierbij kunnen twee fenomenen optreden:
Bij de sympatische overtrainingsvorm krijgt men een naar links verschuiving van de curve. Voor eenzelfde intensiteit zal de een hogere melkzuurwaarde gemeten worden.
Bij de parasympatische overtrainingsvorm daarentegen krijgt men een naar onder verschuiven van de curve, wat soms een vals gunstige evolutie laat uitschijnen. Men spreekt van de "lactaatparadox".(zie figuur 5)
Figuur 5
Ochtendpols Algemeen wordt aangenomen dat een verhoogde ochtendpols een vroege, betrouwbare indicator is voor overtraining. De ochtendpols neemt men bij voorkeur `s morgens bij het wakker worden terwijl men nog in bed ligt. Men neemt de ochtendpols ter hoogte van de pols of makkelijker nog ter hoogte van de hals (arteria carotis). Een verschil van tien of meer polsslagen per minuut tegenover de vorige dagen, wijst op oververmoeidheid en misschien een begin van overtraining.
Welke factoren dragen bij tot overtraining?
Een combinatie van stress uitgaande van de training, omgeving, beroep, privé-leven kan de individuele aanpassingscapaciteiten overschrijden. Zowel fysiologische als psychologische factoren kunnen hierbij een rol spelen.
Overtraining kan veroorzaakt worden door plotselinge toename van de trainingsomvang of door ongeschikte training die geen rekening houdt met herstel en supercompensatie. Het is dus erg belangrijk voor trainers om hun atleet te beletten om te veel, te snel te trainen. Dit is vaak het geval bij beginnende sporters of mensen die na een blessure willen terugkomen.
Overtraining kan ook optreden bij atleten die niets veranderd hebben qua training. Hier moeten bijkomende factoren gezocht worden (b.v. infecties of psychologische factoren).
Een onvoldoende calorische inname, een onvoldoende koolhydraatinname verhoogt het risico op overtraining.
Hoe is overtraining te voorkomen?
Gebruik een uitgebalanceerd en gradueel toenemend trainingsschema.
Vermijd een plotselinge toename in training (nooit meer dan tien procent per week toename).
Zorg voor afwisseling in de training : een dag met intensief werk wordt best gealterneerd met uithoudingstraining van lage intensiteit.
Vermijd monotoonheid op training.
Herken snel onvoldoende herstel of oververmoeidheid en rust dan, ongeacht wat het trainingsschema voorschrijft.
Houd een trainingslogboek bij met gewicht, rustpols, algemene gezondheid, training en gevoel bij training.
Train niet bij ziekte.
Behandel lokale infecties (zoals landabces, amandels) onmiddellijk.
Atleten kunnen beter ondertraind zijn dan overtraind.
Hoe kan men overtraining / oververmoeidheid behandelen?
Snelle herkenning van oververmoeidheid of overtraining is erg belangrijk aangezien de tijd die nodig is voor het herstel, rechtevenredig is met de duur van de oververmoeidheids- of overtrainingstoestand. Raadpleeg daarom tijdig een sportarts. Als therapie geldt maar één regel: RUST. Bij oververmoeidheid worden drie à vijf dagen rust vooropgesteld, terwijl bij een overtrainingssyndroom soms weken of maanden rust nodig zijn. Voor overtraining geldt dus zeker "voorkomen is beter dan genezen". Natuurlijk moet ook de oorzaak van de overtraining opgespoord en verholpen worden. Toediening van anabole steroïden zou een sneller herstel van overtraining met zich meebrengen, maar dat is natuurlijk uit den boze.
vandaag geen last aan enkel gehad , ben vanavond dan terug gaan lopen , heb geen pijn gehad ik heb altijd het tempo kunnen lopen welk ik wou, we zullen dit weer moeten opvolgen hoe dat de volgende dagen gaat verlopen medicatie innemen is niets voor mij , heb vandaag dan extra veel water gedronken om alles nadat het zijn werk had gedaan ,zo vlug mogelijk uit het lichaam te laten had wel een zwaar en loom gevoel , maar weeral een positieve afsluiter! we hebben kunnen lopen en dan nog zonder pijn ! ik zit wel bij mezelf te denken ,( mocht wel lopen van dokter ) maar dat medicatie zovlug werkt das 1 punt en is het dan wel goed is het weg of is het verdoofd ? het zal de toekomst moeten uitwijzen , heb er geen ervaring mee nu weer wat rust , zondag avond is volgende training voorzien
Fossiele voetafdrukken zijn fascinerend. In tegenstelling tot skeletten, geven ze informatie over de zachte weefsels, die minstens even belangrijk zijn voor een goed functioneren van de voet als de 26 botjes die erin zitten. Mensen met platvoeten of een hielspoor weten waarover ik het heb.
Het meest fascinerende aan fossiele voetafdrukken is echter dat ze ons iets vertellen over de dynamica van de wezens die ze maakten. Ze zijn, bij wijze van spreken, een miljoenen jaren oude registratie van gedrag, en niet enkel van skeletale anatomie. De manier waarop gedrag, biomechanica en substraateigenschappen samenwerken in zon afdruk is natuurlijk erg complex (Figuur 1) en we moeten nog veel onderzoek doen voor we dit proces volledig zullen begrijpen.
Figuur 1: enkele factoren die samen de topologie van een (al of niet fossiele) voetafdruk bepalen (K. DAoût). Fossiele voetafdrukken zijn erg schaars, want een fragiele afdruk in zachte bodem kan enkel fossiliseren als hij onmiddellijk na het maken bedekt wordt door een beschermende laag. Tot voor kort kenden we dan ook maar één echt oude reeks mensachtige voetafdrukken. Ze werden in de jaren 70 gevonden in Laetoli (Tanzania), zijn 3,75 miljoen jaar oud, en werden vermoedelijk gemaakt door Australopithecus afarensis. Deze vroege mensachtige leek niet sterk op ons: hij was maar een meter groot, had korte benen en (zo blijkt uit de afdrukken) voeten die zowel aapachtige als mensachtige kenmerken hadden.
Figuur 2: afgietsel van de Laetoli afdrukken en reconstructie van de makers in hun biotoop, zoals te zien in het kleine museum aan Olduvai Gorge, Noord Tanzania (K. DAoût).
En dan was er Ileret In dit kleine plaatsje in Kenya vond een internationaal onderzoeksteam onder leiding van Matthew Bennett (van Bornemouth University in Engeland) nieuwe voetsporen, en hun resultaten verschenen zonet in Science. De vondst is ronduit spectaculair. Waar paleo-anthropologen normaal al flippen als ze een tand of een teenkootje opgraven, werden ze nu getrakteerd op maar liefst vier sporen en dan nog wat losse voetafdrukken. Ze zijn een goede 1,5 miljoen jaar oud en lijken verbazend sterk op onze eigen voeten het zijn hoogstwaarschijnlijk de eerste voetafdrukken die we kennen van ons eigen geslacht Homo. Voor onze soort was het nog veel te vroeg en de afdrukken worden voorlopig toegeschreven aan Homo ergaster of vroege Homo erectus.
Figuur 3: overzicht van de ingescande Ileret voetsporen (Bennett et al., Science Magazine).
Deze oude mensachtigen zijn nu net diegenen waarvan men denkt dat ze een moderne manier van stappen hadden (met lange gestrekte benen) en zelfs dat ze goed konden hardlopen (check een van mijn vorige blog-items en Eos van november 2008). Blijft dit beeld van onze vroege voorouders intact, nu we hun voetafdrukken kennen?
Het antwoord is een volmondig ja. De onderzoekers scanden de afdrukken nauwkeurig in met een laserscanner en deden een kwantitatieve analyse. Hieruit blijkt dat de afdrukken van Ileret duidelijk verschillen van die van Laetoli, maar dat verschillen met onze eigen voeten hoogstens subtiel zijn. De Ileret-sporen zijn niet altijd even duidelijk (wat wil je, na anderhalf miljoen jaar) maar tonen wél aan dat vroege Homo voeten had met een grote teen die naar voor stond (en dus geen grijpfunctie meer had) en met een goed ontwikkelde voetboog (en dus een efficiënte afstoot) twee cruciale kenmerken van een moderne mensenvoet.
Figuur 4: contouren van twee Ileret-afdrukken, samen met een van Laetoli (links) en de moderne mens (rechts) (Bennett et al., Science Magazine).
Onder de indruk van een afdruk Fossiele voetafdrukken zijn directe sporen van menselijke daden en daarom spreken ze ook zo sterk aan. Ze verdienen het om nauwkeurig onderzocht te worden, want ze leren ons iets over onze Oost-Afrikaanse voorouders en, bij uitbreiding, ook over onszelf.
Referentie: Bennett M.R. et al. (2009). Early Hominin Foot Morphology Based on 1.5-Million-Year-Old Footprints from Ileret, Kenya. Science 323 (27 February 2009): 1197-1201.
Online bladwijzers:Voeg deze link toe met uw social bookmark service en deel deze post met anderen
ik heb de training van gisteren 8 km goed verwerkt , vandaag geen pijn , soms trekkend gevoel ben toch langs dokter geweest 2 maal zelf omdat ik ook een RX van mijn voet heb moeten laten nemen ik zou een ontsteking hebben aan muscule peroneus pees in de voet dit door de klachten die ik aanwijs , de radioloog zei in zijn verslagje dat er geen beenderige letsels zijn mijn dokter steld voor om eerst 14 dagen medicatie tegen ontsteking te nemen zeer lichte medicatie omdat ik niet zo voor medicatie zijn en ipv 3 dagen te lopen 2 dagen op de week ! ik gaan proberen om me daar aan te houden maar zal moeilijk zijn als het niet na 14 dagen beter is stelt ze voor om een scan te laten nemen daar kan me alles opzien het goede nieuws is zoals ik al dacht dat het niet de achillespees is , maar die muscle peroneus loop langs de achillespees en straalt dat daar ook uit
Bent u geboren vóór 1957? Dan bent u vermoedelijk beschermd tegen de griep A/H1N1
Bent u geboren vóór 1957? Dan bent u vermoedelijk beschermd tegen de griep A/H1N1
Wie geboren is vóór 1957 geniet mogelijk van een zekere bescherming tegen de griep A/H1N1. In de herfst lijkt het bijgevolg verkieslijk het nieuwe griepvaccin eerst aan de jongeren toe te dienen.
We moeten goed beseffen dat griepvirussen in staat zijn om te muteren, wat betekent dat ze kunnen veranderen en een andere vorm aannemen. Dat is nu net wat met de seizoensgriep gebeurt. Daarom moet ook elk jaar een nieuw griepvaccin ontwikkeld worden om ons elke winter tegen de gewone griep te beschermen.
Het kan bovendien ook gebeuren dat een dierlijk griepvirus (vogel, varken ) overgedragen wordt op de mens. Dat is onlangs dus gebeurd met de griep A/H1N1, vandaar de naam 'varkensgriep' om de oorsprong van het virus aan te duiden. Voor de mens is dat virus dan helemaal nieuw. En vermits niemand immuun is tegen het nieuwe virus, kan het gemakkelijk leiden tot een wereldepidemie of pandemie.
Er bestaan drie grote soorten griepvirussen: A, B en C. De A-griep, de meest geduchte, kan tot pandemieën leiden. De virussen worden vervolgens gerangschikt in functie van de eiwitten waaruit hun omhulsel bestaat: hemagglutinine (van H1 tot H16) en neuraminidase (van N1 tot N9). De huidige grieppandemie is te wijten aan een virus A/H1N1. De Spaanse griep uit 1918 was het gevolg van hetzelfde virus. Andere pandemieën werden veroorzaakt door een virus A/H2N2 in 1957 en een virus A/H3N2 in 1968.
Waarom zouden mensen geboren vóór 1957 beschermd zijn tegen het virus van de A-griep?
Doodeenvoudig omdat die mensen mogelijk reeds in contact geweest zijn met een virus A/H1N1 dat tot 1957 in omloop was. Wie vóór 1957 geboren is, is dus wellicht al in contact geweest met een virus A/H1N1 en heeft misschien al een zekere vorm van immuniteit ontwikkeld. Wie later geboren is, heeft geen immuniteit opgebouwd tegen het virus en is dus kwetsbaar.
Een epidemiologisch onderzoek van de eerste ernstige gevallen die zich in Mexico hebben voorgedaan, lijkt deze stelling te bevestigen. Mensen die geconfronteerd werden met een ernstige pneumopathie (complicatie van de griep) die het gevolg was van het nieuwe virus A/H1N1, waren inderdaad vooral jonge mensen met een leeftijd variërend van 25 tot 44 jaar.
Elk jaar wordt vastgesteld dat de ernstige complicaties van de seizoensgriep de kwetsbaarste personen treffen, onder meer kinderen jonger dan vier jaar en oudere mensen. Daarom wordt aan mensen ouder dan 65 jaar sterk aangeraden zich te laten inenten. Tijdens epidemieën van seizoensgriep, vertegenwoordigt de leeftijdscategorie boven 75 jaar zowat 51% van de sterfgevallen ten gevolge van pneumopathie. In het geval van de griep A/H1N1, is dat slechts 5%.
In tegenstelling tot wat men normaal zou verwachten, zijn jonge mensen dus kwetsbaarder voor het nieuwe virus A/H1N1 dan oudere mensen, waarschijnlijk omdat dezen reeds vóór 1957 in contact zijn geweest met het virus.
Het is dus aan de jongste generaties dat men de voorrang zal moeten geven bij het vaccineren tegen het virus A/H1N1.
Dr. Philippe Presles 28/07/2009 Chowell G. et coll., N. Engl. J. Med., online publicatie, 29 juni 2009; Dr. Philippe Presles, "La grippe aviaire, comment s'y préparer?" (Hoe moet men zich voorbereiden op de vogelgriep?), uitg. Jacob-Duvernet.
5 dagen rust hebben blijkbaar goed gedaan , bij het vetrekt had ik nog mijn twijfels de eerste 200 a 300 meter had ik pijn , voor ik aan de eerste registratie van de 500 meter was , was de pijn weg het trekkend gevoel was nog aanwezig maar is tussen km 4 a 5 ook wat weg gegaan , ik voel toch nog dat er iets op de achtergrond aanwezig is maar het positieve is dat ik toch 8 km kunnen lopen heb , wel heb ik het gevoel dat ik met een handrem op loop ik kan mijn tempo niet lopen dat ik normaal wel aan kan , maar goed we lopen toch morgen zal ik wel horen wat dokter te zeggen heeft
ik heb toch maar besloten om rust in te bouwen , ik kan nu wel wat pijn verdragen , maar naar mijn gevoel als ik zou blijven lopen zijn zou het slecht afgelopen zijn van avond gaan ik proberen eens rustig 5 km te lopen dan kan ik eens nakijken hoe de enkel reageerd en morgen gaan ik naar de dokter ik denk wel wat de reden zal zijn , hoge wandel schoenen kan ik ook al niet aan doen dan heb ik ook last van mijn enkel dit is natuurlijk spijtig maar je moet naar je lichaam luisteren verder opbouwen heeft nu geen zin dit moet eerst aangepakt worden
Endorfines zijn lichaamseigen stoffen, vaak polypeptides, die als neurotransmitter fungeren. Neurotransmitters worden door de ene zenuwcel in een synaps vrijgelaten, in de andere zenuwcel zitten receptoren voor de betreffende stof.
De veel eerder bekende morfinederivaten waaraan endorfines een deel van hun naam ontlenen, zijn toevallig in staat dezelfde receptoren te activeren. De chemische bouw van morfinemoleculen vertoont weinig tot geen overeenkomst met die van de endorfines.
Voor de tweede zenuwcel betekent activeren van de receptor vaak het oproepen van een prettig, plezierig, minder bedreigend gevoel. Het maakt daarbij niet uit of het een echt of een door morfine veroorzaakt signaal is.
Het woord endorfine is samengevoegd uit de stammen endo, wat vertaald kan worden met binnen, en morfine, waarmee naar de op de morfines lijkende effecten wordt verwezen.
Endorfines werken in de eerste plaats pijnonderdrukkend, maar zorgen ook voor een gevoel van geluk of euforie, zoals de 'runners high' bij duursporters. De roesachtige toestand die kan ontstaan na een fysieke inspanning wordt gedeeltelijk veroorzaakt door het vrijkomen van endorfine. Opium en heroïne werken op dezelfde receptoren in als endorfine. De smaakervaring bij suikers, vetten, chilipepers[1] en ook chocolade produceert endorfine in het lichaam. Ook werkt deze verslavende stof zeer actief bij automutilatie (zelfverminking).
Bij een volwassen persoon in rust duurt de periode tussen twee hartslagen iets minder dan een seconde. In die tijd trekken achtereenvolgens de boezems en de kamers samen om bloed door het lichaam te pompen. Na elke samentrekking volgt een moment van rust, waarin de hartspier zich even ontspant. De hartslag wordt aangestuurd door een elektrisch stroompje dat opgewekt wordt door de sinusknoop in het hart. De sinusknoop staat onder invloed van een regelcentrum in de hersenen. Bij inspanning activeert het regelcentrum de sinusknoop tot snellere afgifte van stroomstoten, waardoor het hart sneller gaat kloppen.
De pompwerking van het hart
De pompwerking van het hart berust op het vermogen van de boezems en de kamers om samen te trekken en weer te ontspannen. Een samentrekking is te vergelijken met het knijpen in een tube: als een boezem of kamer samentrekt, wordt deze kleiner, waardoor het bloed maar een kant op kan: naar buiten. Bij elke samentrekking wordt bloed uit het hart gepompt.
In het hart verloopt het samentrekken en het weer ontspannen van de boezems en de kamers in een bepaalde volgorde, snel achter elkaar. Als het hart ontspant, vult het zich weer met bloed. Dat gebeurt passief: het bloed wordt niet aangezogen, maar het hart loopt vanzelf vol.
Deze animatie laat de pompwerking van het hart zien. De hartslag is hier vertraagd weergegeven. In werkelijkheid duurt deze slechts 0,8 seconde.
Een hartslag verloopt in drie stappen. Wat gebeurt er per stap?
Tijdens de samentrekking van de kamers is de inlaatklep tussen boezem en kamer gesloten. Bloed stroomt wel ongehinderd uit de aders in de boezems. Er ontstaat een stuwmeer van bloed. Zodra de kamers zich ontspannen gaan de inlaatkleppen open en stroomt het bloed uit de boezems in de kamers. In de rustfase stromen de kamers bijna vol. Vlak voordat de kamers samentrekken vindt nog een samentrekking van boezems plaats. Dit samentrekken heeft tot doel de kamers nog een beetje op te spannen zodat ze nog krachtiger kunnen samentrekken.
Het hart werkt als een dubbele pomp
Bij de mens (en bij andere dieren met longen) werkt het hart als een dubbele pomp. Het hart pompt het bloed in twee keer rond: één keer door de longen en één keer door het lichaam. Door de scheiding van beide bloedsomlopen wordt zuurstofrijk bloed vanuit het hart met veel kracht naar de rest van het lichaam gepompt. Dat past bij de mens, met zijn actieve leefwijze.
De hartslag wordt aangestuurd door een elektrisch stroompje
Net als het elektromotortje in een walkman, gaat het hart pas 'lopen' als er een stroompje doorheen wordt gejaagd. Het elektrische stroompje ontstaat in het hart zelf, in de zogenaamde sinusknoop in de rechter boezem. Het stroompje loopt in minder dan een seconde door het hart heen. Als het stroompje bij een boezem of kamer aankomt, wordt deze geprikkeld om samen te trekken.
Deze animatie toont de loop van het elektrische stroompje door het hart. Het stroompje is hier vertraagd weergegeven. In werkelijkheid duurt het slechts 0,8 seconde.
De elektrische aansturing van het hart, stap voor stap
De sinusknoop stuurt een elektrisch signaal via de boezems en daarna via het geleidingssysteem naar de kamers. Zo worden eerst de boezems geprikkeld tot samentrekken en daarna beide kamers. Door prikkeling van de hartspiercellen ontstaat een elektrische activiteit die voorafgaat aan en onmiddellijk gevolgd wordt door het mechanisch samentrekken van de hartspiercellen. Die elektrische activiteit van de hartspier initieert de mechanische activiteit.
Het elektrische stroompje dat door het hart loopt kan zichtbaar worden gemaakt op een hartfilmpje of elektrocardiogram, ook wel ECG genoemd. Het elektrocardiogram laat de volgorde zien waarin het elektrisch stroompje door het hart loopt.
De hersenen sturen de snelheid van de hartslag bij
De snelheid waarmee het hart vanzelf slaat bedraagt zeventig slagen per minuut - bij een volwassen persoon in rust.
Vanuit de hypothalamus in de hersenen wordt het hartritme opgevoerd. Dat gebeurt bijvoorbeeld tijdens het sporten, als de spieren meer zuurstofrijk bloed nodig hebben. Het hart moet dan harder gaan werken (sneller kloppen) om de door het lichaam gevraagde hoeveelheid bloed te kunnen leveren.
Via een regelcentrum in het verlengde merg van de hersenen wordt de snelheid van de hartslag weer vertraagd tot het rustritme van zeventig slagen per minuut.
Astmaklachten mogen geen reden zijn tot fysieke inactiviteit, ook niet als de klachten worden uitgelokt door een fysieke inspanning. Inspanningsastma veroorzaakt zelden gevaarlijke aanvallen. Voor mensen die graag aan sport doen, is het wel een zeer vervelend verschijnsel.
Waarom de inspanning een aanval uitlokt, is niet meteen duidelijk. Volgens sommige theorieën speelt de verhoogde doorbloeding van de luchtwegen een rol. Volgens andere komen er tijdens de inspanning stoffen vrij, zoals cortisol en adrenaline, die de gevoeligheid van de luchtwegen doen toenemen. Men stelt ook vast dat de omstandigheden een invloed hebben. Inspanningsastma komt namelijk meer voor in koude en droge klimaatsomstandigheden. Het is bv. opmerkelijk dat zoveel Scandinaafse topatleten in langlauf en biathlon (een combinatie van langlauf en schieten) last hebben van inspanningsastma. Stoffige en slecht verluchte sportlokalen zijn evenmin een goede plaats om aan sport te doen voor mensen met inspanningsastma. Inspanningsastma komt zeer veel voor en doet zich op alle leeftijden voor, maar vooral bij kinderen en jong-volwassenen. Men schat dat ong. 90% van de mensen met astma en 40% van de mensen met allergische neusklachten (rhinitis) er last van hebben. Bij mensen zonder enige vorm van astma zou ong. 1 op 10 toch last hebben van inspanningsastma. Bij kinderen uit het lager onderwijs wordt het voorkomen van inspanningsastma op 7 à 15% geraamd. De aandoening komt dubbel zo veel voor bij jongens dan bij meisjes.
Inspanningsastma manifesteert zich meestal tijdens de eerste schooljaren. Het is belangrijk dat inspanningsastma tijdig wordt herkend en goed wordt behandeld om latere complicaties te voorkomen én om te vermijden dat het kind conditioneel in een sukkelstraatje terecht komt. Typische symptomen die inspanningsastma doen vermoeden zijn het optreden van hoestbuien, kortademigheid en piepen tijdens en in de eerste minuten na de inspanning. De klachten bereiken vaak hun hoogtepunt zo'n 8 tot 15 minuten na de inspanning en zijn meestal binnen het uur weer verdwenen. Wanneer men dat vaststelt is verder onderzoek door een arts aangewezen. Om met zekerheid een diagnose te stellen is de beste methode een inspanningsproef op een fiets of een looptoestel waarbij men gedurende minstens 6 minuten actief is aan een intensiteit die overeenkomt met 80% van de maximale hartslag. Of men bij een inspanning last krijgt van astma hangt af van verschillende factoren, zoals de intensiteit van de inspanning en een aantal omgevings- en klimaatsfactoren.
Om een aanval te vermijden is het best om kort voor de inspanning een kortwerkend geneesmiddel te inhaleren. Spreek hierover met uw arts die u het meest aangewezen product zal voorschrijven. Bij kinderen die bijna constant in beweging zijn, wordt desgevallend beter gekozen voor een langwerkend geneesmiddel dat een- of tweemaal per dag wordt ingenomen. Zodra het kind voldoende inzicht heeft, kan overgeschakeld worden naar een kortwerkend geneesmiddel.
Mensen met astma die regelmatige aan sport doen, hebben minder last van hun aandoening dan lotgenoten die een zittend leven leiden. Astmapatiënten met een goede lichamelijke conditie hebben doorgaans een behoorlijk groot ademvolume. Dit betekent dat ze minder snel last hebben van ademnood bij een eventuele astma-aanval. Ze beschikken ook over een grotere reserve bij zwaardere inspanningen, zoals bv. wanneer ze een trap moeten oplopen. Ze hebben ook veel minder geneesmiddelen nodig dan anderen. Kortom, hun ziekte bezorgt hen duidelijk minder problemen dan hun minder fitte of sportieve lotgenoten. Deze betere gezondheid heeft ook belangrijke sociale voordelen. Kinderen verzuimen minder vaak school en volwassenen hun werk.
De volgende tips kunnen problemen echter helpen beperken of zelfs voorkomen Beperk de intensiteit van je sportactiviteit. Rustig kunnen blijven praten zonder buiten adem te raken, dàt is het tempo waaraan je best oefent. Meer is trouwens niet nodig om je conditie te verbeteren. Best zijn sporten die een lage adembehoefte vereisen en die in warme en vochtige omstandigheden worden beoefend. Sporten die een hoge adembehoefte vergen en/of die in koude en droge omstandigheden worden beoefend, zijn minder gunstig. Adem zoveel mogelijk door de neus. De lucht wordt daarbij voorverwarmd, bevochting en van het meeste stof gezuiverd. Soms helpt bv. een sjaal voor de neus en mond bij koud weer om een aanval te voorkomen. Zorg vooral voor een langzame en goede opwarming. Het kan zelfs een aanval helpen voorkomen. Zorg ook voor een langzame afkoeling om een laattijdige reactie na de inspanning te vermijden. In geval van competitiesport kan het interessant zijn om gebruik te maken van de zg. refractaire periode: ongeveer de helft van de mensen met inspanningsastma blijven namelijk gedurende 2 tot 3 uren klachtenvrij na een eerste aanval. Een lange opwarming, afgewisseld met korte intensieve inspanningen om een aanval uit te lokken, wordt dan gevolgd door de eigenlijke competitieve inspanning. Het is best om deze techniek onder medische begeleiding aan te leren. Turnleraren moeten aandacht besteden aan kinderen met inspanningsastma en hen eventueel aangepaste oefeningen laten doen.
Website van een astmapatient die door het volgen van een speciale ademhalingstechniek veel mider last heeft en zelfs zijn medicatie voor een heel stuk heeft kunnen verminderen.
vandaag rustig beginnen lopen , mijn benen voelen goed aan , ik ben gestopt omdat mijn rechter enkel weer een trekken gevoel had en niets wil forceren mijn garmin deed ook weer beetje raar bleef hangen toen ik de stop knop had ingedrukt achter af heb ik gezien dat hij blijven registreren is, laatste 718 meter gewandeld kan me zien aan de gem. hartslag ook ( 95 & 89 ) maar goed het belangrijkst is dat we weer wat km hebben gedaan, nu weer goed verzorgen en ijsleggen
Een nieuwe studie gooit om zo te zeggen een steen in de kikkerpoel van de cardiovasculaire preventie. Vitamine E- en bètacaroteensupplementen zouden namelijk niet alleen ondoeltreffend zijn, maar zelfs levensgevaarlijk Omstreden resultaten -
De effecten van vitamine E en bètacaroteen (of provitamine A) worden al jarenlang grondig bestudeerd, vooral dan als preventie van hart- en vaatziekten. Het gaat daarbij altijd om hun antioxiderende eigenschap (het vangen van de vrije radicalen) en hun vetoplosbaarheid, waardoor ze de oxidatie van de 'slechte' LDL-cholesterol kunnen afremmen. Dankzij dit mechanisme keert de 'slechte cholesterol' terug naar de lever en wordt hij geëlimineerd. Kortom, het zou atherosclerose en dus hart- en vaatziekten helpen te bestrijden.
Omstreden resultaten
In de praktijk is het echter allemaal niet zo eenvoudig. Epidemiologisch onderzoek levert weliswaar de vaststelling op dat vitamine E en/of bètacaroteen de kans op cardiovasculaire accidenten doen dalen. Dat neemt echter niet weg dat de klinische studies tot nog toe zeer omstreden zijn. De wetenschappers staan vandaag sceptischer tegenover vitamine E en/of bètacaroteen in de voeding dan tegenover diezelfde vitamines in capsulevorm. Toch blijven sommige onderzoekers hardnekkig vasthouden aan hun artificiële conclusies Vandaar dat een aantal wetenschappers van de Cleveland Clinic Foundation (Verenigde Staten) de grote studies die tot op vandaag zijn verricht, hebben geëvalueerd, om een stand van zaken op te maken. Daarbij analyseerden ze grondig de gegevens van 7 studies over vitamine E-suppletie waaraan in totaal 81.788 patiënten deelnamen, en 8 studies over bètacaroteensuppletie, met in totaal 138.113 patiënten. De follow-upperiode bedroeg 1,4 tot 12 jaar.
Een te herziene praktijk
Hoe luidt hun conclusie? In de eerste plaats: vitamine E biedt niet het minste voordeel en doet noch de cardiovasculaire mortaliteit, noch de algemene mortaliteit, noch de frequentie van cerebrovasculaire accidenten dalen. Voor bètacaroteen is het verdict echter nog genadelozer! Bètacaroteen zou namelijk de totale mortaliteit en de cardiovasculaire mortaliteit weliswaar licht maar toch significant verhogen. En doet dus meer kwaad dan goed, ook al denkt de gebruiker dat het hem baat oplevert. De auteurs van deze studie raden dan ook sterk af om supplementen te nemen die bètacaroteen en/of vitamine A bevatten. Ook vitamine E wordt met de vinger gewezen: de onderzoekers pleiten er onomwonden voor om alle toekomstige studies te schrappen, vooral bij personen met een hoog risico op kransslagaderaandoeningen. U neemt supplementen op basis van vitamine E en/of bètacaroteen? Bent u een cardiovasculaire risicopatiënt, praat er dan over met uw arts - hij zal u aanraden om ermee te stoppen - of geef de voorkeur aan gele, oranje en rode vruchten en groenten (die rijk zijn aan bètacaroteen), gedroogde vruchten en plantaardige oliën (voor de vitamine E). Die zijn onomstreden en ongevaarlijk (de dosissen liggen veel lager).
Nicolas Rousseau, diëtist-voedingsdeskundige 29/07/2003 Vivekananthan DP et al. Lancet 2003;36 :2017-23.
De interesse voor zogenaamde ultraduursporten doet bij sportartsen een aantal vragen rijzen. Is het niet gevaarlijk om tientallen en zelfs honderden kilometers te lopen?
In het begin van de jaren 1980 moest men absoluut gaan joggen om erbij te horen. Dit fenomeen heeft nu plaatsgemaakt voor een andere vorm van de loopsport, namelijk ultralopen over afstanden die langer zijn dan een marathon. Ter herinnering, bij een marathon bedraagt de afstand toch al 42,195 kilometer. Elk weekend gaan duizenden lopers de weg op voor eindeloze tochten op een vaak moeilijk parcours. Is dit wel zonder gevaar? Over dit onderwerp beschikken we niet over epidemiologische studies, maar degenen die het geprobeerd hebben, zullen het volmondig beamen: voor dit soort afstanden, moet men bijzonder goed getraind zijn om o.a. spierletsels te vermijden.
Aangepaste training is noodzakelijk voor ultraduursporten
Men weet inderdaad dat lange afstanden, vooral wanneer men veel bergaf loopt, tot veel schade leidt voor de spiervezels. Men kan er nochtans aan ontsnappen, maar dit vergt wel een aangepaste training waarbij aan een traag tempo lange afstanden afgelegd worden op heuvelachtig terrein. Eén ding staat vast: een goede loper op de piste of zelfs op de weg wordt niet per se een goede ultramarathonloper. Men moet de training geleidelijk opdrijven om het lichaam de tijd te gunnen om te wennen aan de nieuwe belasting. Ook de gewrichten zien veel af. Bij dit soort afstanden is het ook uit den boze om een licht pijngevoel te verwaarlozen zoals men dat eventueel kan doen voor kortere afstanden. Rekening gehouden met de duur van de inspanningen, zal de pijn onvermijdelijk verergeren en de loper dwingen om op te geven of om pijnstillers te nemen, wat in dit geval zeer onverstandig zou zijn! Specialisten zijn het volledig eens met elkaar: wie in dit geval pijnstillers slikt, riskeert zich helemaal 'kapot te lopen' met soms definitieve gevolgen voor de verdere loopcarrière. Neem als ultramarathonloper dus nooit pijnstillers!
Het hele lichaam ondergaat de gevolgen van de zware inspanning
Naast deze mechanische stress, moet men ook rekening houden met de oxidatieve stress, die het gevolg is van een zeer hoog zuurstofverbruik gedurende lange uren. Ook hier is men soms getuige van een ernstige verstoring van o.a. het immuunsysteem, zoals dat het geval was bij die arme Taiwanese, Shu Lung Lu Chiu, die getroffen was door gangreen bij de aankomst van de 'Transe Gaule' (een loopwedstrijd dwars door Frankrijk) en van wie het rechterbeen moest geamputeerd worden. Uiteraard gaat het hier om een uitzonderlijk voorval, maar men moet er toch voor zorgen dat men zich niet te ver laat meeslepen door die 'koste wat het kost'-mentaliteit die vaak heerst in en rond ultramarathons. Duizeligheid, flauwvallen, koorts, intense pijn Dit zijn de symptomen die noodzakelijkerwijs zouden moeten leiden tot stoppen met deze sportbeoefening. Jammer genoeg denkt niet iedereen er zo over. Ten slotte zijn er nog de spijsverteringsproblemen. In een studie die in de Verenigde Staten uitgevoerd werd tijdens een wedstrijd over 100 mijl (160 km), heeft men vastgesteld dat de helft van de deelnemers last had van darmproblemen en misselijkheid, voornamelijk vanaf de 90ste kilometer. De oorzaak was het feit dat het spijsverteringskanaal niet bij machte was om de zowat 18 liter vloeistof te verwerken, die een atleet soms binnen 24 uur moet drinken om het vochtverlies te compenseren. Voor dit probleem, werd tot nu toe blijkbaar nog geen oplossing gevonden.
Ons lichaam is een grote en complexe chemische fabriek. Bij een heleboel van die chemische reacties komen vrije radicalen vrij. Dit zijn moleculen met een sterke oxiderende werking. Ze gaan andere moleculen en genen aanvallen en ze veranderen van structuur. Dit houdt in dat oxidantia (oxiderende stoffen) de eigenschappen van de cel kunnen veranderen. Zo ontstaat onder andere kanker, suikerziekte, hart- en vaataandoeningen. Om ons lichaam te beschermen tegen deze genoemde ziektes gebruikt ons lichaam verdedigingstoffen zoals enzymen, vitaminen, spoorelementen, oligo-elementen, aminozuren, proteïnen, mineralen en carotenoïden. Deze zitten allemaal in de groep van de anti-oxidanten ook wel onze verdedigingstoffen genoemd. Ons lichaam neemt normaal voldoende anti-oxidantia op uit onze voeding om deze oxidantia te neutraliseren. Maar door onze steeds snellere maatschappij, drukke jobs, één ouder gezinnen, verwachtingspatronen, komen we niet meer toe aan het eten van deze anti-oxidanten en daar komen dus problemen van.
Het evenwicht tussen oxidantia en anti-oxidantia moet steeds in stand worden gehouden.
Diverse situaties kunnen tot oxidatiestress in het organisme leiden : roken, medicijn inname, overdreven alcoholgebruik, te lange blootstelling aan de zon, natuurlijke veroudering, intense fysieke oefeningen (sporten), obesitas, hypoglyhemie en metabolisch syndroom.
Van zodra iemand teveel oxidatiestress produceert gaat het fout op korte of medio lange termijn.
Gevolgen van oxidatieve stress Dr. Bruce Ames stelt:
" Het eten van te weinig fruit en groenten valt te vergelijken met het onbeschermd staan voor een röntgenapparaat ".
vandaag voor het eerst sins lange tijd meer dan 15 km gelopen , omdat ik s'morgens toch bijna niet eet heb ik gelopen op 4 pinten water en 2 bananen die ik 40 min voor vertrek geeten en gedronken heb ik neem wel altijd drinken mee 3 busjes water 1 appelsap toen ik stopte met lopen was ik zeker niet moe , maar ik mag nog niet overdrijven in km mijn knie deed klein beetje pijn , maar die pijn is al weg en rechter enkel houd ook stand, dit moet gewoon opgevolgd worden nu weet ik waar ik staan en kan nu al beetje beginnen verder bouwen , rustig aan
een proficiat voor mezelf dat ik me in begin kunnen rustig houden hebben ik heb meer problemen en spierpijnen als ik stil loop dan ik een beetje harder loop, maar goed die zullen binnen enkele maanden wel weg zijn je moet ten slotte voelen dat je iets gedaan heb wil je vooruit gang maken
Hoe kan ik mijn fysieke conditie trainen of op peil houden? Hoe vaak moet ik trainen? Is looptraining efficiënter dan fietsen om mijn fysieke conditie te verbeteren? Deze en vele andere vragen komen spontaan op wanneer men begint met (duur)sport. Op de meeste van deze vragen kan de sportwetenschap een duidelijk antwoord bieden. Op andere heeft zelfs de wetenschap geen duidelijk antwoord. In de praktijk ziet men echter heel wat recreatie- en zelfs competitiesporters en trainers maar wat aanmodderen en afgaan op hun intuïtie. Op gevoel trainen is niet verkeerd, tenminste als er niet zwaar gezondigd wordt tegen universele trainingsprincipes. Om een beetje klaarheid te brengen in de erg complexe trainingswetenschap wordt er in dit dossier een overzicht gegeven van de elementaire trainingsprincipes en hun fysiologische achtergrond.
Trainingsprincipes en trainingsschemas zijn mooi, maar men zal er weinig van begrijpen als men geen fysiologische basisprincipes onder de knie heeft. Daarom gaan we eerst in op de verschillende energiesystemen waarop men beroep doet om inspanning te leveren. Vervolgens overlopen we de voornaamste trainingsprincipes, de testmethodes en tenslotte de verschillende trainingsmethodes.
Energiesystemen Inspanning leveren kost energie. Naargelang de duur en de intensiteit van de inspanning doet het menselijk lichaam beroep op verschillende energiesystemen (zie fig. 1). Bij elke inspanning werken verschillende energiesystemen samen, maar afhankelijk van de duur en de intensiteit van de inspanning verschilt hun relatieve bijdrage tot de energielevering. Fig. 1: verschillende energiesystemen.
Anaëroob alactisch Korte krachtexplosies die maximaal 6 seconden duren, doen voornamelijk beroep op de onmiddellijke energie die vrijkomt bij de afbraak van de in de spier opgestapelde energierijke fosfaten: fosfocreatine (CP) en adenosinetrifosfaat (ATP). Dit soort energielevering wordt anaëroob (zonder zuurstof) én alactisch (zonder lactaat of melkzuur) genoemd. De intensiteit is zeer hoog, maar de duurtijd is zeer beperkt.
Anaëroob lactisch Voor maximale inspanningen tot ongeveer één minuut blijft de energielevering voornamelijk anaëroob (zonder zuurstof). Hierbij verzuren de spieren sterk en wordt er als gevolg daarvan melkzuur gevormd. Deze energievorm wordt daarom anaëroob lactisch (met vorming van melkzuur) genoemd.
Aëroob Wanneer een maximale inspanning langer dan 1 minuut volgehouden moet worden (bv. atletiek 800 meter), daalt de intensiteit en zal de energielevering meer en meer met tussenkomst van zuurstof gebeuren. Deze vorm van energielevering wordt dan ook aërobe energielevering genoemd.
Fig. 2: relatieve bijdrage van aërobe en anaërobe energie tijdens maximale fysieke activiteit van verschillende duur.
Figuur 2 geeft de verhouding weer tussen het anaërobe en aërobe energiesysteem voor een maximale inspanning in functie van de tijd. Bedenk wel dat de relatieve bijdrage van de energiesystemen anders verloopt wanneer men geen maximale inspanning levert.
Voorbeeld : Wanneer men gevraagd wordt om een Coopertest (12-min. duurloop) af te leggen, zullen de energiesystemen zoals weergegeven in figuur 2 aangesproken worden. Begint men daarentegen aan een rustige duurloop, dan zal het anaërobe lactische energiesysteem veel minder sterk aangesproken worden omdat de intensiteit (en dus de energiebehoefte) veel lager ligt. Een onmiddellijk gevolg is dat er snel een evenwichtstoestand tussen zuurstofbehoefte en zuurstofopname tot stand komt. Het aërobe energiesysteem neemt op dat ogenblik zeer snel het grootste deel van de energielevering op zich. Het is uitermate belangrijk dat men de verschillende energiesystemen traint in de mate dat men ze voor zijn wedstrijd nodig heeft. Een overzicht van een aantal populaire sporten en de energiesystemen waarop in die sporten tijdens een wedstrijd beroep wordt gedaan, is weergegeven in tabel 1. Dit zijn gemiddelde waarden die kunnen verschillen naargelang het niveau van de wedstrijd en de fysieke conditie van de sportbeoefenaar.
Het is belangrijk dat in een goed trainingsschema de verschillende energiesystemen in die mate getraind worden als de atleet ze voor zijn wedstrijd nodig heeft. Een overzicht van de meest populaire sporten en de energiesystemen waarop in die sporten wordt beroep gedaan, vind je in tabel 1. Dit zijn gemiddelde waarden die kunnen verschillen naargelang het niveau van de wedstrijd en de fysieke conditie van de sportbeoefenaar.
Tabel 1 : de belangrijkheid van de verschillende energiesystemen bij enkele populaire sporten. Op basis van deze gegevens kan snel een eerste analyse gebeuren van de huidige trainingsschemas.
Trainingsprincipes Vaak is een verhoging van het prestatieniveau hét belangrijkste doel van training. Dit kan omdat er zich tal van aanpassingen in het lichaam voltrekken na training. Vooraleer men de reactie van het lichaam analyseert, moet ook de training zelf ontleedt worden in verschillende deelaspecten die gemakkelijk onthouden kunnen worden met de FITT-regel.
FITT-principe Elke vorm van lichaamsbeweging of training kan objectief beschreven worden aan de hand van
de frequentie van training (F)
de intensiteit (I), die op verschillende manieren kan uitgedrukt worden
de tijdsduur (T) per training (of trainingsonderdeel)
het type training (T)
Door combinatie van de verschillende onderdelen kan men andere parameters berekenen, bv. het wekelijkse gelopen volume (door tijd per training met de gemiddelde loopsnelheid te vermenigvuldigen). Ideaal houdt men deze gegevens systematisch bij in een trainingslogboek zodat de analyse achteraf snel en eenvoudig kan verlopen
Overloadprincipe Om een fysiologische aanpassing in het lichaam uit te lokken, moet het lichaam stelselmatig zwaarder belast worden. Dit kan op verscheidene manieren gebeuren, maar vooral door met de FITT-regel te spelen. Een specifieke trainingsprikkel, bv. een progressieve stijging van de gelopen afstand, zal het lichaam er toe aanzetten om zich te wapenen tegen een volgende zware belasting. In functie van het type overload zullen er specifieke aanpassingen optreden. Lange duurtraining leidt bv. tot een verbeterde vetverbranding in de spieren. Snelheidstraining leidt tot een efficiënter gebruik van de anaërobe energieleveringsmechanismen. Krachttraining heeft voor gevolg dat de spierkracht toeneemt.
Individualiteitsprincipe De optimale prikkel voor elk individu is verschillend. Enkel door aanpassingen van intensiteit en duur, kan de optimale individuele trainingsfrequentie tussen twee verschillende trainingsprikkels in gevonden worden Heel belangrijk in de trainingsopbouw is niet alleen de trainingsprikkel, maar ook de duur van de recuperatie. Men kan namelijk vier fasen onderscheiden tijdens een trainingsprikkel (zie fig. 3). Tijdens de eerste fase (het trainen) treedt vermoeidheid op die een afname in prestatievermogen veroorzaakt. Fase twee (de recuperatie) treedt in vanaf men stopt met de training en wordt gevolgd door een periode waarin het lichaam het best in staat is om een volgende training aan te vatten (supercompensatiefase). Om een optimaal trainingseffect te krijgen, moet de volgende training tijdens fase 3 plaatsvinden. De duur van de herstelfase 2 én de supercompensatiefase 3 is individueel verschillend. Aan de trainer de zware taak om aan de hand van verschillende gegevens (gevoel op training, trainingsresultaten, wedstrijdanalyses, inspanningsproeven in labo, veldtesten ...) de juiste trainingsprikkel voor zijn atleet te vinden. Voor groepssporten wordt het natuurlijk nog moeilijker. Elk individu zou zijn specifieke trainingsprikkel moeten krijgen, wat bij groepstraining een nagenoeg onmogelijke taak wordt. Indien men te lang wacht met de volgende trainingsprikkel, daalt het prestatievermogen terug naar zijn uitgangsniveau (fase 4).
Specificiteitsprincipe De trainingsprikkel moet specifiek naar de noden van de atleet én de sporttak gericht zijn. Training van het anaërobe alactische of lactische energiesysteem, brengt weinig of geen verbetering van het aërobe energiesysteem mee en omgekeerd. Krachttraining heeft slechts weinig invloed op het uithoudingsvermogen, en omgekeerd zal men weinig kracht bijwinnen door te beginnen met looptraining. De specificiteit gaat zelfs verder: het aërobe energiesysteem van een zwemmer moet getraind worden door te zwemmen, dat van een loper door te lopen. Triatleten doen er dus goed aan om elk type training in hun verschillende sporttakken aan bod te laten komen. Alhoewel er soms sprake kan zijn van cross-trainingseffecten (bv. fietsers kunnen baat hebben bij looptraining), zijn deze over het algemeen zeer gelimiteerd. In geval van blessure kan men natuurlijk wel andere sporten inschakelen om bv. het cardio-vasculaire systeem te blijven trainen (bv. joggers kunnen dan aquajogging overwegen).
Reversibiliteitsprincipe Als men stopt met training, treedt snel het effect van detraining op. Reeds na 2 weken inactiviteit of verminderde activiteit kan het prestatievermogen verminderd zijn. Dit hangt echter sterk af van de techniciteit van de sporttak. Men kan eenvoudig stellen dat het prestatievermogen met 1% per dag vermindert bij volledige bedrust. Nochtans moet men ook voldoende rust en recuperatietraining in een schema inschakelen. Alhoewel vele trainers weten dat rust een zeer belangrijke component is van een goed trainingsschema, is over de optimale hoeveelheid rust (actief of passief) nog veel te weinig gekend om algemeen geldende regels op te leggen. Voor recreatieatleten is er nochtans wél een handig hulpmiddel om de nodige hoeveelheid rust in te schatten : wanneer men op training écht geen zin meer heeft in de sport en het erg veel energie vergt om de voorgenomen training af te haspelen, kan men beter extra rust inschakelen en de oorzaak van de mentale of lichamelijke vermoeidheid trachten te achterhalen. Plezier beleven aan de training blijkt achteraf vaak een zeer belangrijke factor in de verklaring van het succes.
Trainingsschemas : Factoren waarmee rekening moet gehouden worden
Initieel niveau Hoe lager het beginniveau, hoe groter het mogelijke trainingseffect. Niet getrainden (sedentairen) kunnen vaak 50 tot 100% vooruitgang boeken op enkele weken tijd zonder daarom extreem zwaar te moeten trainen. Een eliteatleet die reeds jaar en dag op een hoog niveau presteert, mag slechts een kleine relatieve verbetering verwachten ondanks een forse aanpassing van het trainingsregime. Nochtans kan op dat niveau een kleine verbetering het verschil tussen winst of verlies uitmaken. Ook als men jarenlang op een verkeerde manier getraind heeft, kan de winst in prestatievermogen aanzienlijk zijn. In het algemeen kan gesteld worden dat het prestatievermogen (uithouding) reeds na 2 tot 3 weken training merkbaar toeneemt
Fig. 3: verloop van het prestatievermogen tijdens en na training.
Intensiteit van de training: hoe hard moet ik trainen? Het trainingseffect is voornamelijk afhankelijk van de intensiteit van de training. Deze bepaalt het calorisch verbruik én het energiesysteem dat in hoofdzaak wordt aangesproken. Men kan een trainingsintensiteit zowel absoluut als relatief uitdrukken. Trainen aan een absolute intensiteit betekent bv. fietsen op een fietsergometer aan 200 Watt of lopen aan 14 km per uur. De absolute intensiteit houdt géén rekening met externe omstandigheden, bv. met hellingen, ondergrond, weersomstandigheden, enz. Omdat er daarnaast grote individuele verschillen bestaan in trainingsstatus kan men de intensiteit van individuele trainingsschemas beter relatief uitdrukken. Voorbeeld : Een absolute intensiteit van 200 Watt op de fiets zal door een professioneel wielrenner als zeer licht omschreven worden, maar voor de gemiddelde fietser betekent dit vaak een meer dan behoorlijke inspanning. Voor de wielrenner komt 200 Watt gemiddeld overeen met 50% van zijn maximaal vermogen, voor een ongetraind sportief type met 80 tot 100% van zijn maximaal vermogen. Het is dus zaak om vooraleer met training te beginnen, een goed idee te hebben over zijn/haar maximaal prestatievermogen. Dit komt men te weten door een test af te leggen (op de piste, in het inspanningslabo of elders). De relatieve intensiteit wordt meestal uitgedrukt als een percentage van een maximale capaciteit: nl. de maximale zuurstofopname, de maximale hartfrequentie, het maximale vermogen op de fietsergometer.
Trainingsduur: hoe lang moet ik trainen? De ideale duur per trainingseenheid is afhankelijk van verschillende factoren zoals trainingsintensiteit, trainingsfrequentie, conditionele toestand van de atleet, enz. Sommige mensen (in slechte conditie) verbeteren hun uithoudingsvermogen reeds door 5 tot 10 minuten training per dag, terwijl dit voor atleten of goedgetrainde sporters zeker niet geldt.
Trainingsfrequentie: hoe vaak moet ik trainen? Ook op deze vraag is zeer moeilijk een duidelijk antwoord te geven. Vast staat dat minder dan twee keer per week trainen, geen duidelijke veranderingen in aërobe of anaërobe capaciteit teweegbrengt. Verder zijn er studies die 2 trainingen per week vergelijken met 5 trainingen per week. De personen die 5 keer per week trainden (dezelfde intensiteit en duur) verbeterden niet meer, dan zij die slechts twee keer per week trainden! In de praktijk ziet men vaak dat om de twee dagen trainen goede resultaten oplevert bij recreatiesporters: één week traint men dan 3 keer, de daaropvolgende week 4 keer. De dag rust tussen elke training levert bijkomend een (kleine) garantie tegen oververmoeidheid.
Trainingsmonotonie: breng variatie in uw training Uit onderzoek van de voorbije jaren komt duidelijk naar voren dat een gevarieerde en plezierige training zeer belangrijk is om mentale en lichamelijke oververmoeidheid tegen te gaan. Vooral in de duursport komt het er op aan om in lange, monotone trainingen afwisseling te brengen.
Conditie behouden: hoe kan men, eens men een bepaalde conditie heeft bereikt, deze behouden? Het is voornamelijk de trainingsintensiteit die moet behouden worden. De trainingsduur en -frequentie daarentegen kunnen behoorlijk teruggeschroefd worden. De trainingsduur en -frequentie om een bepaalde conditie te behouden, zijn lager dan die om een bepaalde conditie te verkrijgen. Dit op voorwaarde dat de intensiteit dezelfde blijft.
Gebaseerd op de maximale hartfrequentie Vertrekkend van iemands maximale hartfrequentie mag men 70 % van de maximale hartfrequentie als minimale en 90 % van de maximale hartfrequentie als maximale drempel beschouwen. De maximale hartfrequentie is eenvoudig te bepalen door gebruik te maken van een hartslagmeter én vervolgens een gestandaardiseerde test af te leggen. Wanneer men achteraf deelneemt aan een wedstrijd en daarbij zijn hartslagmeter draagt, kan men de bekomen waarde controleren. Onderstaande test is zeker niet aan te raden voor volwassenen die nog geen grondige medische check up hebben ondergaan en zeker niet voor mensen met een risico op harten vaatziekten. Beginnende sporters laten zich ook best bijstaan door iemand met ervaring. Omdat er aan de test ter bepaling van de maximale hartfrequentie (een klein) risico verbonden is, wordt er in de praktijk vaak gewerkt met de theoretische maximale hartfrequentie die 220 min de leeftijd (in jaren) bedraagt. Van deze theoretische waarde wordt dan 70 en 90 % berekend, die als minimale en maximale hartfrequentie worden aangenomen. Wanneer men zoiets voor de verschillende leeftijden doet, krijgt men een figuur zoals hieronder aangegeven, waar men dan makkelijk de trainingsgevoelige zone kan op aanduiden. Deze manier van werken is misschien wel bruikbaar voor een algemeen programma in het fitnesscentrum, maar is zeker niet accuraat genoeg om echte atleten te begeleiden. Ook voor de amateur-sporter die zo effectief mogelijk wil trainen en vooruitgang wil boeken in zijn discipline, zijn preciezere testmethodes nodig.
Fig. 5: maximale hartslag en trainingsgevoelige zones bij verschillende leeftijd.
Veldtest ter bepaling van de maximale hartfrequentie
Doe een rustige opwarming van minstens 10 minuten. Hierbij stapt, jogt of fietst men rustig.
Vervolgens drijft men de intensiteit van de inspanning om de 10 tot 30 seconden gradueel op. Inmiddels blijft men de hartslag op de hartslagmeter nauwlettend volgen.
Wanneer men voelt dat de vermoeidheid zwaar begint door te wegen en men de inspanning bijna moet staken, haalt men nog even alles uit de kast. Forceer een eindsprint en bekijk onmiddellijk na het beëindigen van de inspanning de hartslagmeter.
Stap, loop of fiets rustig uit. Ga zeker niet liggen of zitten na een maximale inspanning.
Individuele trainingsintensiteit Om de optimale individuele trainingsintensiteit te bepalen wordt in de praktijk gebruik gemaakt van verschillende methodes. Vaak wordt de maximale zuurstofopname of de maximale hartfrequentie gemeten of geschat. Aan de hand van percentages van deze maximale waarden wordt dan een trainingsschema opgesteld. Vermits hartfrequentie en zuurstofopname onafhankelijk van leeftijd of geslacht goed met elkaar correleren, kan men een persoon aan een bepaald percentage van zijn maximale hartfrequentie laten trainen. Zo weet men bij benadering (fout = ca 8 %) aan welk percentage van zijn maximale zuurstofopname men traint. De relatie tussen het percentage van de maximale hartfrequentie en het percentage van de maximale zuurstofopname wordt weergegeven in onderstaande tabel
Tabel 2 : Relatie tussen zuurstofopname en hartslag bij duursport.
% VO2max
% HFmax
28
50
42
60
56
70
70
80
83
90
100
100
Als algemene regel kan gesteld worden dat het uithoudingsvermogen verbetert als er getraind wordt bij minimum 55% van de maximale hartfrequentie, wat overeenkomt met 40% van de maximale zuurstofopname. Deze intensiteit blijkt de minimale prikkel te zijn om de conditie te verbeteren bij ongetrainden. Voor getrainde mensen ligt deze drempel hoger, nl. op ± 65% van de maximale hartfrequentie (ACSM-richtlijnen, 1998). Een andere manier om de minimale oefenhartfrequentie te bepalen is via de formule van Karvonen). De fout met deze formule bedraagt ongeveer 6% (tussen HF en werkelijk gemeten zuurstofopname). HFminimaal = HFrust + 0,40 x (HFmax HFrust) (voor sedentairen) HFminimaal = HFrust + 0,50 x (HFmax HFrust) (voor getrainden)
Om een trainingseffect te krijgen, moet dus niet zo intensief getraind worden. Een training aan 65 % van de maximale hartfrequentie is immers een training die lange tijd kan aangehouden worden met weinig of geen moeite. Tijdens zulke trainingen kan men ook nog rustig een praatje slaan en raakt men zeker niet buiten adem.
Fig. 4: toont een 25-jaar oude vrouw vóór en na een aëroob trainingsprogramma van 10 weken.
Een gevolg hiervan is dat men een duidelijke vermindering van de hartfrequentie opmerkt tijdens inspanning (de lijn verschuift naar rechts). Regelmatig ziet men een daling van 10 tot 20 slagen per minuut na een uithoudingstraining. Geleidelijk aan moet de intensiteit tijdens zon trainingsprogramma dan ook opgedreven worden om de minimum hartfrequentie te bereiken. Hoe meer men boven deze minimum hartfrequentie gaat trainen, des te groter zal de conditieverbetering zijn. Maar, naast een minimale drempel is er ook een maximale drempel. Trainen boven deze drempel, die ook wel de anaërobe drempel genoemd wordt, verbetert de uithoudingscapaciteit niet merkelijk. Waar deze bovenste of anaërobe drempel zich precies bevindt, is individueel verschillend en sterk afhankelijk van iemands trainingstoestand. Bij zeer goed getrainden gaat dit tot 95 % van de maximale hartfrequentie. Gemiddeld ligt deze tussen 70 en 90% van de maximale hartfrequentie.
Test van Conconi Om de anaërobe drempel te bepalen werd door de Italiaanse Prof. Conconi een test uitgewerkt. In de regel neemt de hartfrequentie met toenemende belasting lineair toe, om dan op een bepaald punt af te buigen (zie fig. 6).
De bolletjes op onderstaande figuur geven de hartslag weer, gemeten om de 200 meter op een atletiekpiste van 400 m . De atleet loopt elke 200 m . 2 seconden sneller totdat uitputting optreedt (en de gevraagde snelheid niet meer aangehouden kan worden). Het punt waarop de hartfrequentie bij toenemende belasting niet meer lineair toeneemt, wordt door Prof. Conconi aanzien als de anaërobe drempel. In het voorbeeld werd er ook af en toe een bloedstaaltje genomen om het melkzuur te meten zodat het verloop van de hartfrequentie en het melkzuur met elkaar in verband gebracht konden worden. Een buigpunt zoals we op figuur 6 zien, wordt echter zelden aangetroffen.
Fig. 6: Verhouding tussen afbuigpunt van de hartfrequentie (Vd) en de anaërobe drempel bepaald via melkzuurmeting (AT). Volgens Conconi komen beide knikpunten met elkaar overeen en kan de anaërobe drempel dus louter op basis van het verloop van de hartfrequentie bepaald worden.
Wetenschappelijk is deze methode sterk in vraag gesteld geworden omdat verschillende andere onderzoekers nooit de resultaten konden herhalen die Conconi voorlegde. Deze methode is dan ook niet echt betrouwbaar.
Ergospirometrie In vele keuringscentra wordt gebruik gemaakt van een inspanningsproef op de fietsergometer met spirometrie. Tijdens deze test krijgt de proefpersoon een masker op zodanig dat hij de buitenlucht nog kan inademen en dat alle lucht die uitgeademd wordt naar een toestel (de ergospirometer) gaat. Daarbij wordt de hoeveelheid uitgeademde lucht, de zuurstofconcentratie en de koolstofdioxideconcentratie bepaald. Door het volume lucht dat per minuut wordt uitgeademd grafisch voor te stellen ten opzichte van de stijgende belasting, kan men een buigpunt weervinden dat door sommigen de anaërobe drempel genoemd wordt. Deze methode, genoemd naar Dr. Wasserman, bepaalt de drempel dus op een niet invasieve manier (fig. 7)
Fig. 7: Bepaling van de anaërobe drempel volgens Wasserman.
Soms wordt ook gebruik gemaakt van de verhouding tussen zuurstofverbruik (VO2) en geproduceerde hoeveelheid koolstofdioxide (VCO2). De verhouding van beide geeft het zogenaamde respiratoire quotiënt of RQ weer en is belangrijk om het type brandstof te achterhalen waarmee de inspanning geleverd wordt. Vetverbranding verbruikt relatief veel zuurstof en heeft een lager RQ (RQ = 0.7) dan zuivere verbranding van koolhydraten (RQ = 1.0). Vermits de voeding meestal samengesteld is uit een mengsel van koolhydraten, vetten en eiwitten bekomt men in rust een RQ dat tussen beide in ligt (RQ = 0.85). Tijdens een oplopende inspanning zal het lichaam geleidelijk overschakelen naar pure koolhydraatverbranding. Het is dus logisch dat tijdens een inspanningsproef het RQ van ± 0.8 tot 1.0 zal stijgen. Naarmate de inspanning echter zwaarder wordt, zal het anaërobe energiesysteem meer en meer aangesproken worden. De verzuring van het lichaam gaat daarbij gepaard met extra afgifte van CO2 via de longen waardoor het RQ groter kan worden dan 1.0. Het punt waarop men het RQ = 1.0 bereikt wordt daarom gemakshalve beschouwd als een goede indicatie van de anaërobe drempel, maar echt nauwkeurig is dit niet. De belangrijkste nadelen aan het gebruik van een spirometrie ter bepaling van de anaërobe drempel zijn:
zeer dure, gesofistikeerde apparatuur is nodig voor dit soort test;
men kan deze test zeer moeilijk op het terrein uitvoeren, tenzij men beschikt over een draagbare spirometrie;
de meeste personen vinden het erg lastig om een maximale inspanningsproef te doen met een masker op hun aangezicht; ze vertonen geen normaal ademhalingspatroon als zij door een masker of mondstuk moeten ademen;
meestal wordt de test op een fietsergometer gedaan. Hieruit conclusies trekken voor een niet-fietser, heeft weinig zin (omwille van het specificiteitprincipe van training).
Om al deze redenen is een ergospirometer misschien wel nuttig om een algemeen idee te krijgen over de conditie en de maximale zuurstofopname van de sporter. De ergospirometer hoort ook thuis bij het sportgeneeskundig onderzoek, maar voor een éénmalige trainingssturing of -begeleiding zijn er goedkopere methodes dan de ergospirometrie (bv. veldtests).
Melkzuurbepaling : de gouden standaard Melkzuurtests maken vandaag integraal deel uit van de sportgeneeskunde. Aan de hand van deze tests kan men op een gemakkelijke manier de anaërobe en aërobe drempel van de atleet beoordelen. Om melkzuur te bepalen hoeft men alleen een minieme hoeveelheid bloed af te nemen. De staalname gebeurt meestal aan de oorlel, de vingertop of via een kleine catheder en hindert de atleet praktisch niet. De verschillende tests kunnen zowel in het laboratorium als op het terrein worden uitgevoerd.
Werkwijze: Men doet een graduele inspanningsproef. Dit betekent dat de belasting om de zoveel minuten verhoogd wordt, tot uitputting. Meestal worden 3 minutenprotocols gebruikt, maar eigenlijk kan men voor veldtests alle richtingen uit. Om de anaërobe drempel uit een inspanningstest met melkzuurdosering te bepalen, werden en worden verschillende manieren gebruikt. Vroeger werd steeds de 2 mmol/l en 4 mmol/l-grens bepaald. De 2 mmol/ l-grens werd aërobe drempel en de 4 mmol-grens anaërobe drempel genoemd. Tussen deze twee grenzen diende de uithoudingstraining te gebeuren. Daar deze absolute waarden sterk afhankelijk zijn van o.a. protocol, voedingstoestand, inspanning voor de test e.d., worden op deze manier (als men gebruik maakt van een 3-minuten protocol) de meeste atleten overschat. Daarom worden ook een andere methodes gebruikt om de anaërobe drempel te bepalen, steeds uitgaande van een inspanningstest met 3 minuten protocol. Een van de huidige methodes stelt dat het punt, waar de melkzuurcurve raakt aan een hoek van 51°34', als aëroob-anaërobe drempel aanzien. (zie figuur 8) Alle inspanningen boven deze drempel zijn anaëroob of weerstand. Alle inspanningen onder deze drempel zijn uithouding. Bij goed uithoudingsgetrainden kan de melkzuurcurve in 3 delen opgesplitst worden (zie figuur 8).
Fig. 8: bepaling van de anaërobe drempel op basis van de methode van Keul.
Deel I: een gebied waar de melkzuurconcentratie ongewijzigd blijft of daalt ondanks een verhoging van de belasting. In dit gebied gaat men de recuperatietraining laten uitvoeren.
Deel II: een gebied waar de melkzuurconcentratie langzaam stijgt. Dit gebied gaat tot de aëroob-anaërobe drempel. In dit gebied worden de uithoudingstrainingen gedaan. In het begin van het gebied, de lange duurtraining; in het midden van het gebied de extensieve duurtraining en uiterst rechts van het gebied de intensieve duurtraining.
Deel III : het gebied rechts van de aëroob-anaërobe drempel. In dit gebied gebeurt de weerstandstraining. De tempotraining, waarbij je bepaalde afstanden aflegt aan een tempo dat precies op de uithoudingsgrens ligt, gebeurt op de aëroob-anaërobe drempel. Eénmaal men op deze wijze de individuele anaërobe drempel bepaald heeft, kan men nog een stapje verder gaan en deze in de praktijk valideren met een tweede test. De drempel komt overeen met de hoogste intensiteit die men kan volhouden gedurende 20 tot 45 minuten zonder een continue stijging van het melkzuurgehalte te bekomen. Indien de drempel correct is, zal de melkzuurconcentratie binnen een marge van 1 mmol/l blijven bij een inspanning van 20 minuten aan de intensiteit van de drempel.
Trainingsmethoden Naargelang het beoogde doel zal meer het accent moeten gelegd worden op de training van één van de drie verschillende energiesystemen (Anaëroob - Alactisch; Anaëroob lactisch of Aëroob)
Snelheidstraining ATP en fosfocreatine zijn de voornaamste energiebronnen die hierbij aangesproken worden. Omwille van de beperkte reserve aan deze energiebronnen vergt dit een zeer specifieke vorm van training. In duursport kan deze training in combinatie met andere vormen gebeuren. Zo kunnen bijvoorbeeld versnellingen deel uitmaken van een duurloop. Tijdens een duurloop neemt de loopsnelheid geleidelijk toe van joggen via hardlopen naar sprinten. Bv. tijdens een ronde op de 400 meter-piste na elke 350 meter joggen, 30 meter hardlopen, 20 meter sprinten en vervolgens verder uitlopen. Indien men sterk begint te verzuren, moet men de snelheidstraining afbreken, zoniet schakelt men over op het anaëroob-lactisch systeem. Op snelheid doet men zeer vaak beroep tijdens spelsporten (voetbal, volleybal, basketbal, enz.), gewichtheffen of andere sporten. Voor alle soorten training van dit energiesysteem, waarbij dus een toename van de ATP-fosfocreatine-reserve in bepaalde spieren wordt beoogd, is het belangrijk dat de spieren aan dezelfde snelheid en bewegingsamplitude worden getraind als in de sport of wedstrijd wordt gebruikt. Slechts op die manier worden de spiervezelgroepen getraind die voor die specifieke beweging nodig zijn.
Weerstandstraining Om het anaërobe lactisch energiesysteem te trainen moeten maximale inspanningen van 10 tot 60 seconden afgewisseld worden met voldoende lange recuperatieperiodes (3 tot 5 minuten). Enkele typische voorbeelden van weerstandstraining: - de klassieke suicides of shuttle- runs in de balsporten - 6 x 400 meter lopen maximaal met rustintervallen van ongeveer 5 minuten. - fietsen op een heuvelachtig parcours waarbij aan maximale snelheid de heuvels wordt opgefietst en rustig wordt verder getraind tussen de heuvels.
Dit soort training is psychologisch erg zwaar. Deze trainingsvorm moet in een trainingssessie altijd op het einde worden gepland, vermits de vermoeidheid anders de rest van de training (bv. techniek) kan compromitteren. Dit soort training is eveneens niet geschikt voor biologisch onvolgroeide kinderen of ouderen. Voor kinderen is deze training psychologisch te zwaar. Voor onfitte ouderen is deze training een regelrechte aanslag op hart en bloedvaten.
Uithouding Het aërobe systeem wordt geoefend door te trainen onder de anaërobe drempel. Zowel herhalingen van korte inspanningen als continue, lange duurinspanningen, verbeteren het aërobe systeem als de intensiteit correct is. Uithoudings- of duurtraining kan onderverdeeld worden in :
Intensieve duurtraining Deze training gebeurt aan een intensiteit die zo dicht mogelijk bij, maar nooit hoger dan de anaërobe drempel komt. Praktisch komt het er op neer dat men na een goede opwarming in 20 tot 45 minuten een zo groot mogelijke afstand tracht af te leggen aan een tempo dat relatief constant blijft. De melkzuurconcentratie in de spieren stabiliseert zich. Dit noemt men de maximale lactaat steady state of MaxLaSS. Er hoeven dus geen versnellingen in deze training ingebouwd te worden, het tempo tijdens de eerste kilometer is hetzelfde als tijdens de laatste kilometer. Bij voorkeur doet men deze training op een vlak parcours of op piste. Indien men zijn individuele hartfrequentie kent waarbij deze training optimaal gebeurt, dan is het belangrijk dat men geleidelijk naar deze frequentie toewerkt en ze dan stabiel tracht te houden. Doe deze training maximaal 1 keer per week en ten laatste 5 dagen vóór een belangrijke wedstrijd.
Extensieve duurtraining De intensiteit van deze training situeert zich tussen de intensiteit van een recuperatietraining (zie verder) en een intensieve duurtraining. Aan dit tempo maalt men zijn kilometers af waarbij men nog rustig kan praten. Op de melkzuurcurve is deze intensiteit gemakkelijk te bepalen, namelijk als de intensiteit waarbij de melkzuurconcentratie begint te stijgen (zone II van de curve). Deze training kan je verschillende keren per week doen. Geleidelijk kan de duur (en afstand) van dit soort training opgedreven worden. Vermeerder de trainingsomvang nooit met meer dan 10 % per week, zeker voor lopers. Deze training kan ook gecombineerd worden met snelheidstraining.
Fartlek Deze training kan men eigenlijk eenvoudiger wisselduurtraining noemen. Het is een duurtraining aan verschillende intensiteiten waarbij men afwisselend traag en snel loopt (of fietst, ...). Belangrijk is wel dat men tijdens de snelle stukken niet over de uithoudingsgrens (anaërobe drempel) gaat. Om deze training goed uit te voeren is het gebruik van een hartslagmeter wel erg handig. Op die manier ontloopt men het risico om te hard te trainen tijdens de snelle stukken. Zonder voorafgaande melkzuurtest en hartslagmeter is het gevaar hiervoor wel erg groot.
Tempotraining Hierbij doet men bepaalde afstanden aan een tempo dat precies op de uithoudingsgrens ligt. Tussen de verschillende tempo(lopen), doet men het bv. 3 minuten rustig aan. De pauzes tussenin houdt men best zo kort mogelijk. Anders bestaat de neiging om de intensiteit van de tempos te hoog te leggen. Dat geeft aanleiding tot een aanzienlijke melkzuuropstapeling waardoor men geen uithouding maar weerstand traint. Het doel van dit type training is om aan een hogere snelheid te kunnen lopen, fietsen, ... zonder onmiddellijk te verzuren.
Lange duurtraining Hierbij traint men minstens anderhalf uur (het aantal kilometers wordt geleidelijk verhoogd) aan een intensiteit die overeenkomt met het begin van zone II op de melkzuur curve (begin van de melkzuurconcentratiestijging). Dit type training is heel belangrijk voor de atleet die zijn lichaam wilt laten wennen aan hoge trainingsvolumes.
Recuperatietraining Hierbij loopt , fietst of zwemt men rustig los. Deze training doet men best de dag na een wedstrijd, of na een intensieve- of weerstandtraining. Ook als er meermaals per dag wordt getraind is dit type training een vast onderdeel van het trainingsschema.
Vetloop Deze training is erg nuttig voor marathonlopers. Hierbij gaat men als volgt te werk: 2 tot 3 uur na een normale avond maaltijd gaat men nog een uurtje lopen (maximaal extensief). Na de training eet men niet meer (water drinken mag natuurlijk wel). Men gaat slapen en de volgende morgen doet men nuchter een trage duurloop van ± 1u30 tot 2 uur. Omdat het spierglycogeen door de avondtraining en het leverglycogeen tijdens de nacht sterk uitgeput werden, verplicht men zijn lichaam de vetreserves aan te spreken tijdens de ochtendtraining. Daarom noemt men dit soort training vetloop. Men moet er wel zorg voor dragen regelmatig (water) te drinken voor en tijdens deze training. Beginners doen deze training ook nooit alleen! Intervaltraining Onder intervaltraining verstaat men een trainingsmethode waarbij een aantal relatief korte periodes van belasting worden afgewisseld met korte herstelperioden. Veel atleten schrijven hun succes toe aan intervaltraining. Mits de juiste verdeling arbeid-rust, kan heel wat meer arbeid verricht worden in 1 trainingssessie in vergelijking met een continue duurtraining. De arbeidsintervallen kunnen variëren van een aantal seconden tot een aantal minuten. Bij het opstellen van een intervaltraining kan gespeeld worden met de intensiteit en de duur van het herstelinterval, het aantal werkintervals (herhalingen) en het aantal series (= het aantal herhalingen) per trainingssessie. Naargelang men de bovenstaande variabelen verandert, kan men trainingen opstellen voor de verschillende energiesystemen. Daar zit precies het probleem van de intervaltraining. Men weet namelijk heel moeilijk welk energiesysteem men precies traint. Heel wat richtlijnen, hulpmiddelen worden gegeven om te bepalen hoe snel men moet lopen of zwemmen om aan de juiste intensiteit te trainen. Om één bepaald energiesysteem te trainen blijft deze methode echter moeilijk hanteerbaar. Een continue controle van hartfrequentie en/of melkzuur is quasi noodzakelijk.
Enkele tips
train nooit weerstand en intensieve duurtraining op twee opeenvolgende dagen;
laat de trainingsomvang nooit met meer dan 10 % per week toenemen;
een degelijke opwarming is erg belangrijk vóór elke training. In uithoudingssporten kan men beter langer opwarmen en minder tijd besteden aan stretching, dan heel even op te warmen en lang te stretchen.
na de training is stretching sterk aanbevolen. Blijf echter steeds binnen de pijngrens en rek elke spier (per oefening) niet langer dan 30 seconden.
bij een begin van ziekte is het beter om het wat rustiger aan te doen of te rusten in plaats van kost wat kost de voorgeschreven of geplande training te willen uitvoeren. Door blessure of ziekte verliest men méér tijd dan door een dag extra rust.
in een trainingsschema zijn recuperatieweken noodzakelijk. Eén recuperatieweek na drie weken lijkt aangewezen. In deze week wordt de trainingsomvang en -intensiteit sterk naar benden geschroefd (tot 30 % bijvoorbeeld)
Een gezonde voeding is samengesteld uit een evenwichtige verdeling van eiwitten, vetten, koolhydraten, voedingsvezels, vitamines, mineralen en water. Deze voedingsstoffen oefenen in ons lichaam verschillende functies uit :
Aanbreng van energie via drie grote groepen van voedingsstoffen: vetten, koolhydraten en eiwitten. Daarnaast vormt alcohol een mogelijke energiebron.
Eiwitten zijn bovendien een belangrijke leverancier van bouwstoffen voor ons lichaam.
Voor een goede darmwerking en dus ook voor een goede stoelgang hebben we voedingsvezels nodig. Daarnaast is ook water een belangrijk onderdeel uit het voedingspakket.
Tenslotte zijn er de vitamines en mineralen die een rol spelen in bijna alle lichaamsprocessen.
De actieve voedingsdriehoek geeft een mooie illustratie van hoe een gezonde voeding er best uitziet.
Uit de Belgische Gezondheidsenquête van 2001 is gebleken dat niet minder dan 44% van de Belgische bevolking met overgewicht kampt. Bij 11% van de mensen met overgewicht was er zelfs sprake van obesitas. Deze trend zet zich verder in stijgende lijn. Overgewicht kan leiden tot hart- en vaatziekten, diabetes, osteoporose en kanker.
Om te weten of je een gezond gewicht hebt, kan je je BMI (body mass index)berekenen :
lichaamsgewicht (kg) BMI = ------------------------------------------------------------------ lichaamslengte (m) x lichaamslengte (m)
BMI < 20
ondergewicht
BMI 20-25
normaal gewicht
BMI 25-30
overgewicht
BMI ≥ 30
obesitas
Hoe komt het dat iemand te zwaar is?
Belangrijkste mechanisme dat aan de basis ligt, is een onevenwicht in de energiebalans :
Aan de ene kant vind je de energie-inname. Zo goed als alles wat je eet of drinkt levert energie aan je lichaam.
Aan de andere kant staat het energieverbruik, vooral dan onder de vorm van lichaamsbeweging. Als je meer energie opneemt dan je verbruikt, zal je lichaam deze overtollige energie opslaan onder de vorm van vet en zal je zwaarder worden.
Een gezonde en evenwichtige voeding en veel beweging is dus de boodschap!
Uit onderzoek blijkt dat het echter niet gemakkelijk is om te weten of je goed bezig bent of niet. De meeste Belgen denken dat ze voldoende groenten en fruit eten, maar de werkelijkheid is anders. Zo gaf 39% van de Belgische bevolking in de Gezondheidsenquête van 2001 toe niet dagelijks fruit te eten en 31% niet dagelijks rauwe of bereide groenten. 18% van de bevolking ontbijt s morgens niet.
na de drukte van de laatste dagen heb ik toch maar besloten om maar 8 km te lopen. de start ging vlot misschien weer te vlug gestart , na een tijdje wat verminderd ik had wel nog zware benen , het postieve was dat ik nu geen pijnen aan rechter enkel heb gevoeld ! gem.tempo 6:19/km ; gem.snelheid 9,5 km/h en gem. hartslag was wel nu iets hoger 140
vandaag een rustige loop van 7 km gedaan tegen een gem.snelheid van 9 km/h : gem.tempo van 6:39/km : gem.hartslag 134 zondag nog een loop van iets meer in km's dan heb ik weer mijn 3 trainingsdagen in de week gehad vandaag had ik zware benen en nog altijd een trekkend gevoel, geen stekende pijn aan mijn rechter enkel. ik kan blijven lopen, ik hoop dat ik volgende week langs dokter kan gaan van de week te druk geweest voor de rest alles goed, ik denk dat ik de 3 trainings dagen per week goed aan kan nu
De theorie over bioritme is een pseudowetenschappelijke theorie die beweert dat ons dagelijkse leven aanmerkelijk wordt beïnvloed door ritmische cycli die onderzocht worden door wetenschappers die biologische cycli bestuderen. Biochronometrie is de wetenschappelijke studie van ritme en biologische cycli of "klokken", zoals bv. de circadiaanse ritmes (van het Latijnse circa en dia; letterlijk "ongeveer een dag"). Circadiaanse ritmes zijn gebaseerd op zaken zoals onze gevoeligheid voor licht en duister die verband houdt met onze slaappatronen.
Bioritme is niet gebaseerd op de wetenschappelijke studie van biologische organismen. De cycli van de bioritmetheorie komen niet voort uit een wetenschappelijke studie en werden zelfs nooit gestaafd door iets dat zelfs maar op een wetenschappelijke studie lijkt. De theorie bestaat al meer dan honderd jaar maar nog nooit is er in een wetenschappelijk tijdschrift een artikel verschenen dat de theorie ondersteunt. Er zijn ongeveer dertig studies verschenen die de bioritmetheorie steunden maar die vertoonden allemaal methodologische en statistische fouten. Een analyse van zo'n 134 bioritmestudies wees uit dat de theorie niet gegrond is. Het is empirisch toetsbaar en werd ongeldig bevonden. Terence Hines, een Amerikaanse professor neurologie, gelooft dat dit impliceert dat de bioritmetheorie "strikt genomen geen pseudowetenschappelijke theorie kan worden genoemd". Maar wanneer de voorstanders van een empirisch toetsbare theorie weigeren hun theorie op te geven ondanks de overweldigende bewijzen van het tegendeel, dan is het redelijk om de theorie pseudowetenschappelijk te noemen. De aanhangers van een dergelijke theorie blijven immers volhouden dat hun theorie wetenschappelijk is.
Meer dan op wetenschappelijke studie is de bioritmetheorie gestoeld op numerologie, getuigenissen en het Forer-effect, massamedia-hype en intuïtie. De theorie werd in de negentiende eeuw bedacht door Wilhelm Fliess, een Berlijnse arts, numerologist en goede vriend en patiënt van Sigmund Freud (zie noot 1). Fliess was gefascineerd door het feit dat hij om het even welk gekozen getal in een formule kon plaatsen met het getal 23, 28 of beide (zie noot 2). Het laatste getal bracht hij in verband met menstruatie en dus was hij overtuigd dat de hele wereld werd beheerst door 23 en 28. Hij noemde de periode van 28 dagen "vrouwelijk" en de periode van 23 dagen "mannelijk". In 1904, jaren na de ontdekking van Fliess, beweerde Dr. Hermann Swoboda van de Universiteit van Wenen dat hij zelfstandig deze zelfde periodes had ontdekt. In de jaren 1920, voegde Alfred Teltscher, een Oostenrijkse leraar techniek, de 'verstand'-periode toe van 33 dagen, gebaseerd op zijn waarneming dat het werk van zijn studenten een patroon vertoonde van 33 dagen. De theorie werd gepopulariseerd in de jaren 1970 door George Thommen (Is This Your Day? How Biorhythm Helps You Determine Your Life Cycles) en Bernard Gittleson (Biorhythm--A Personal Science). Geen van beide boeken leverde een wetenschappelijk bewijs voor bioritmen. Ze bestonden uit weinig meer dan speculatie en anekdotes. Maar nu was het statische idee van periodes vervangen door een dynamisch begrip van cycli, die nu gekend zijn als de fysieke, emtionele en intellectuele cycli. Interessant genoeg werd de "vrouwelijke" periode niet alleen de emotionele cyclus, van zowel mannen als vrouwen wordt verondersteld dat ze dezelfde fysieke en emotionele cycli van resp. 23 en 28 dagen delen. Men zou kunnen verwachten dat, gezien de verschillende hormonale aard van man en vrouw, de geslachten op z'n minst enkele unieke en verschillende ritmische cycli zouden hebben.
De laatste jaren werden nieuwe cycli toegevoegd. Er is de intuïtieve cyclus van 38 dagen, de esthetische cyclus van 43 dagen en de spirituele cyclus van 53 dagen. Anderen beweren dat er cycli zijn die de eerste drie cycli combineren. De passiecyclus is de combinatie van de fysieke met de emotionele cyclus. De wijsheidscyclus is de combinatie van de emotionele cyclus met de intellectuele. En de meesterschapscyclus is de combinatie van de intellectuele cyclus met de fysieke cyclus.
Hoeveel cycli er ook mogen zijn, de functie is dezelfde: voorspellen wat voor een dag we zullen hebben.
Algemeen gesproken, hoe positiever een cyclus is op een gegeven moment, hoe beter men kan reageren in het domein dat de cyclus voorstelt. Bijvoorbeeld, een hoog emotioneel niveau betekent doorgaans dat een persoon stabieler is, beter in staat is beslissingen te nemen i.v.m. relaties, enz. Dit betekent niet dat men dit niet kan wanneer de cyclus voor dat domein negatief is, het betekent dat het dan moeilijker is goed te doen. --Plan examens wanneer uw Intellectuele cyclus hoog staat. [Facade]
Volgens de theorie staan de bioritmecycli bij geboorte op nul. Als u uw geboortedatum geeft, kan voor om het even welke dag worden vastgesteld hoeveel dagen u heeft geleefd en waar u zit in elke cyclus. Een bioritmegrafiek voor 24 juli 1998 van iemand die vier dagen eerder is geboren zou er als volgt uitzien:
Bioritmegrafiek voor een baby van 4 dagen, geboren op 20/7/1998
De lijn doormidden is de nullijn. Een cyclus zit in een positieve fase wanneer hij zich boven de nullijn bevindt, en is in een negatieve fase wanneer hij zich onder de nullijn bevindt. Een cyclus begint met een stijging in het eerste kwart van de cyclus, dan daalt hij voor een halve cyclus en in het laatste kwart stijgt hij opnieuw tot de nullijn. De cycli herhalen zich tot u sterft. Mocht u leven tot uw 58 jaar en 66 dagen, dan bereikt u het punt waarop de fysieke, emotionele en intellectuele cycli allemaal terug op de nullijn staan. Voor sommigen is dit het moment van de 'hergeboorte'.
De theorie zegt dat wanneer bepaalde punten op de cycli worden bereikt, iemand extra krachtig of extra zwak kan zijn. "Wisselpuntdagen", wanneer cycli stijgend of dalend de nullijn oversteken, zijn 'kritieke' dagen. De prestaties op kritieke dagen zijn naar verluidt heel zwak. Zo is zelfs al voorspeld dat mensen bijzonder makkelijk ongelukken hebben op kritieke dagen. Deze empirische bewering is makkelijk te toetsen. Het werd getest en onjuist bevonden. Echter, om het even welke cyclus met een oneven aantal dagen heeft geen dag die in het midden ligt, een feit waardoor sommige 'experts' foute berekeningen maakten. Bijvoorbeeld, een bepaalde 'wetenschappelijke studie' beweerde bioritmebeweringen te steunen die zeiden dat ongeveer 60% van alle ongelukken voorvallen op kritieke dagen, terwijl de kritieke dagen maar 22% uitmaken van alle dagen. Als dat klopt, dan zou dit statistisch gegeven niet te wijten zijn aan toeval en zouden voorstanders van bioritme verantwoord kunnen stellen dat hun theorie werd bevestigd door deze gegevens. Maar, bioritme-aanhangers rekenen de dag voor en de dag na een wisselpuntdag mee als 'kritieke' dag. Een juist statistisch gegeven zou dan iets zijn als ongeveer 60% van alle ongelukken vallen voor op ongeveer 60% van alle dagen, wat volgens de waarschijnlijkheid te verwachten is (Hines).
In ieder geval, volgens de theorie zijn kritieke dagen dagen die u op voorhand wil kennen zodat u er zich kan op voorbereiden. Bijvoorbeeld, als u een test gepland heeft dat uw denkvermogen zal testen, zorg er dan voor dat u die test niet neemt op een dag waarop uw intellectuele cyclus kritiek is of laag staat. Uiteraard is het voor een goede test ook nodig dat u goed slaapt, algemeen gezond bent, goed eet en studeert, maar die voorbereidingen zijn zinloos als uw intellectuele cyclus zich niet op een goed niveau bevindt. Anderzijds, als u een langeafstandsloper bent, zorg er dan voor dat de volgende wedstrijd op een dag valt waarop uw fysieke cyclus piekt. Uiteraard moet u ook goed trainen, eten, voldoende rusten, gezond zijn, enz., maar dit is niet voldoende indien uw fysieke cyclus zich op het verkeerde niveau bevindt.
De allerslechtste dag volgens de klassieke theorie (met 3 cycli), is de "drievoudige kritieke"', de dag waarop alle drie cycli zich op een wisselpunt bevinden. De op een na slechtste dag is de "dubbele kritieke", wanneer twee cycli zich samen op een wisselpunt bevinden. U kan zich inbeelden dat het ingewikkeld wordt om al deze cycli te volgen op de grafiek. Maar u hoeft geen wiskundige te zijn om er achter te komen dat het makkelijk zal zijn om gevallen te vinden die de theorie volgen. Bijvoorbeeld, de fysieke cyclus telt 23 dagen. Dat betekent dat elke 11,5 dagen een wisselpuntdag is voor deze cyclus. Dus, de kansen om een hartaanval te krijgen op een fysieke wisselpuntdag is ongeveer 1 op 11. De meesten mensen zullen het er wel mee eens zijn dat een hartaanval krijgen telt als een slechte fysieke dag. Een geldige empirische test zou er uit bestaan gegevens te verzamelen van mensen die een hartaanval hebben gekregen en te onderzoeken of beduidend meer dan 9% (1 op 11) van hen een hartaanval kreeg op een fysieke wisselpuntdag. In plaats hiervan is het bewijs dat de gelovers leveren een anekdote over acteur Clark Gable of iemand anders die een hartaanval kreeg op een wisselpuntdag. Jaarlijks zijn er duizenden mensen die een hartaanval krijgen en volgens de kansberekening zou 1 op 11 die krijgen op een wisselpuntdag. Het is dus normaal en niet buitengewoon om diverse individuele gevallen te vinden van mensen die ernstige fysieke problemen hebben op een kritieke fysieke dag.
Het wordt nog erger als u weet dat bioritmisten doorgaans de dag voor en na een kritieke dag als even slecht beschouwen als de kritieke dag zelf. Dat betekent dat 6 op de 23 dagen (26% van alle dagen) gevaarlijke dagen zijn voor het lichaam. Dat betekent dat de kansen ongeveer 1 op 4 zijn dat om het even wie die een slechte dag heeft zich op een "kritiek" punt bevindt. Met dergelijke kansen zijn anekdotes van mensen met een slechte fysieke dag volkomen onbeduidend. Een zinvolle test van de theorie zou eruit bestaan om de slachtoffers van hartaanvallen te onderzoeken. Als beduidend meer dan 25% van hen een hartaanval had op een kritieke dag, dan heeft u een verhaal.
Een andere typerende maar zinloze test van de theorie is bij te houden hoe juist de theorie is door elke dag in een grafiek te gieten en een dagboek bij te houden van uw dagen. Actrice Susan St. James, een fervente gelover in bioritme, beschreef in een talkshow op televisie hoe ze dit had gedaan. Als haar grafiek een emotioneel lage dag voorspelde, dan voelde ze zich die dag slecht. Als haar grafiek een fysiek hoge dag voorspelde, dan voelde ze zich die dag uitstekend. Op een dag dat haar intellectuele cyclus laag stond, kon ze zich op niets concenteren. In sommige kringen staat dit gekend als de zichzelf waarmakende voorspelling, de kracht van de suggestie of persoonlijke validatie. Hoe u het ook noemt, het is geen wetenschap.
Om aan te tonen hoe dwaas het is om persoonlijke validatie te gebruiken als bewijs voor de theorie over bioritme, vroeg James Randi aan George Thommen, voorzitter van Biorhythm Computers, Inc., om een bioritmegrafiek te maken voor Randi en zijn secretaresse. Eén van de luisteraars van het radioprogramma van Randi werd geselecteerd voor een experiment. Ze kreeg haar persoonlijke grafiek en moest gedurende twee maanden een dagboek bijhouden en haar grafiek naar waarheid beoordelen. Ze meldde dat de grafiek voor "minstens 90% juist was geweest". De sluwe Randi had haar eigenlijk zijn eigen grafiek gestuurd. Hij vertelde de luisteraarster dat hij dit per ongeluk had gedaan. Ze was akkoord om haar dagboek te toetsen aan haar echte grafiek die Randi haar vervolgens gaf. Ze meldde dat de nieuwe grafiek nog juister was dan de eerste. Maar in werkelijkheid had ze deze maal de grafiek van Randi's secretaresse gekregen. Het passen van gegevens in oude voorspelde gegevens is gemeengoed in pseudowetenschappen zoals astrologie, grafologie en bioritme. Gelijkaardige testen van persoonlijke validatie, met identieke resultaten, werden uitgevoerd op astrologische grafieken en grafologische lezingen. Het bedrog van Randi had uiteraard niet de bedoeling om bioritme te weerleggen, maar om aandacht te vragen voor het probleem van persoonlijke validatie, iets wat aanhangers van astrologie, grafologie en bioritme voortdurend over het hoofd zien.
Bioritme is een pseudowetenschap omdat er al diverse zinvolle tests zijn uitgevoerd die allen faalden om de theorie te staven (Hines, 1991) en de aanhangers toch weigeren om de theorie op te geven. Voorstanders van deze theorie beschikken over meer ad hoc-hypotheses om bewijzen van het tegendeel weg te wuiven dan Finland meren heeft. Mijn favoriet is de hypothese dat sommige mensen soms of altijd aritmisch zijn. Elk geval waarin de werkelijkheid niet met de grafiek overeenkomt kan uitgelegd worden met aritmisch zijn. Een andere favoriete ad hoc-hypothese is de bewering van Thommen dat hij met 95% zekerheid het geslacht van een kind kan voorspellen aan de hand van de bioritmes van de moeder. Als bij bevruchting de fysieke (mannelijke) cyclus van de vrouw hoog stond, is het een jongen. Als bij de bevruchting de emotionele (vrouwelijke) cyclus van de moeder hoog stond, dan is het een meisje. W.S. Bainbridge, een professor sociologie aan de Universiteit van Washington, voerde een studie uit en besloot dat men met de bioritmetheorie 50% kans had om het geslacht van een kind te voorspellen, hetzelfde als het opwerpen van een munt. Een verdediger van de theorie suggereerde aan Bainbridge dat de gevallen waarbij de theorie foutief was waarschijnlijk heel wat homoseksuelen bevatte die een onbepaalde seksuele identiteit hebben!
Als de anekdotes niet passen in de theorie, dan wijzigen de bioritmisten de theorie. Zo probeert men de theorie vaak te bewijzen met grote prestaties die zijn verricht wanneer een cyclus hoog stond. Verdedigers van de theorie verwijzen doorgaans naar het voorbeeld van zwemmer Mark Spitz (geboren op 10/02/1950) die zich in een hoge fysieke en emotionele fase bevond toen hij op de Olympische Spelen van 1972 zeven gouden medailles won.
Bioritmegrafiek van Mark Spitz (5/9/1972)
Merk hoe de emotionele en fysieke cycli van Spitz op 5 september, de dag van de aanslag in München, hoog samenkwamen. Toeval? Niet voor onderzoekende geesten. Ongetwijfeld is dit een bewijs van synchroniciteit. Merk ook hoe de intellectuele cyclus in deze periode heel laag stond. Waarom niet besluiten dat hij fysiek goed presteerde omdat zijn hersenen inactief waren? Hij was dus niet gehinderd door ernstig nadenken, wat een gekende hinderpaal is voor atletische prestaties. De meest eenvoudige theorie is natuurlijk dat hij het zo goed deed omdat hij een verdomd goed zwemmer was! Mensen met een voorliefde voor logica maken wel eens gebruik van het scheermes van Occam om bioritme te verwerpen ten voordele van deze meer eenvoudige uitleg.
Reggie Jackson, de Amerikaanse baseball-legende geboren op 18 mei 1946, beleefde de hoogdag in zijn uitmuntende carrière op 18 oktober 1977. Op die dag sloeg hij drie opeenvolgende homeruns op drie opeenvolgende worpen van drie verschillende werpers en hielp zo de New York Yankees aan de winst tegen de Los Angeles Dodgers. Op die dag bevonden alle cycli van Jackson zich helemaal onderaan de grafiek.
Bioritmegrafiek voor Reggie Jackson (18/10/1977)
Russ Streiffert, een grote voorstander van de bioritmetheorie, heeft een verklaring: "Studies hebben aangetoond dat de plaats in de grafische data minder belangrijk is dan de trend of de weg waarheen je gaat. Dit is een dynamische interpretatie die anders is dan eerdere opvattingen. Bij het starten onderaan de grafiek wordt de cyclus omhooggeschoten... bereikt z'n maximale positieve kracht rond de middenlijn... en vertraagt dan tot het de top bereikt. Bij het begin van het dalen is er een oplopende negatieve kracht die maximaal is bij de middenlijn en dan afneemt naarmate de bodem wordt bereikt. In de grafiek hierboven ziet u hoe de heer Jackson een gezamenlijke positieve injectie krijgt op 18 oktober 1977. Hoewel dit geen bewijs is voor het feit dat deze cycli bijdroegen tot zijn prestaties, lijkt het een uitstekend verband en is het zeker geen bewijs van het tegendeel". De heer Streiffert meldt niet welke studies dit hebben aangetoond.
Dus, wanneer de feitelijke gegevens in tegenstrijd zijn met wat de theorie voorspelt, dan moet de theorie anders geïnterpreteerd worden. Reggie Jackson bevond zich niet in een negatieve fase van alle cycli; het kreeg een "gezamenlijke positieve kracht". We moeten dus denken aan een positieve kracht wanneer de cyclus stijgt, en een negatieve wanneer die daalt (of is het vice versa?). Bij deze dynamische en energetische zienswijze, kunnen zelfs dagen in de negatieve fase van een cyclus goed zijn en kunnen dagen in de positieve cylus slecht zijn en omgekeerd, naargelang ze stijgen of dalen, positief of negatief zijn. Met dergelijke constructies is het onmogelijk om de theorie te weerleggen, maar de theorie wordt er ontoetsbaar en zo onbetrouwbaar door dat ze nog nauwelijks kan worden gebruikt om de toekomst te voorspellen. Wat een pseudowetenschappelijke theorie was omdat haar voorstanders de theorie bleven aanhangen ondanks de vele bewijzen van het tegendeel, is nu een pseudowetenschap omdat het beweert een wetenschappelijke theorie te zijn maar niet empirisch toetsbaar is. Alles kan in de theorie worden gepast, zelfs tegenstrijdigheden zoals die bij Mark Spitz en Reggie Jackson, die meer krediet verdienen voor hun prestaties dan de bioritmetheorie hen kan geven.
Noot
1 De brieven van Freud aan Fliess werden tot ongenoegen van Freud zelf bewaard. Ze werden aanvankelijk gepubliceerd in het Engels als Origins of Psychoanalysis: Letters to Wilhelm Fliess Drafts and Notes, 1887-1902. Onder redactie van Marie Bonaparte, Anna Freud en Ernst Kris, vertaald door Eric Mosbacher en James Strachey (London: Imago Pub. Co., 1954). Een meer recente vertaling van Jeffrey Moussaieff Masson is beschikbaar: The Complete Letters of Sigmund Freud to Wilhelm Fliess, 1887-1904 (Cambridge, Mass.: Belknap Press of Harvard University Press, 1985). Het meesterwerk van Fliess heet The Rhythm of Life: Foundations of an Exact Biology (Leipzig: 1906). Er is een discussie over Freud, Fliess en bioritmen in het boek van Frank Sulloway Freud: Biologist of Mind (Cambridge, Mass:; Harvard University Press, 1993).
2 Hoe kwam Fliess op de theorie van de getallen 23 en 28? Martin Gardner schrijft:
De basisformule van Fliess kan geschreven worden als 23x + 28y, waarbij x en y positieve of negatieve gehele getallen zijn. Op bijna elke bladzijde past Fliess de formule toe op natuurlijke fenomenen, gaande van de cel tot het zonnestelsel... Hij besefte niet dat indien om het even welke twee positieve gehele getallen die geen gemeenschappelijke deler hebben, worden vervangen door 23 en 28 in zijn basisformule, het mogelijk is om om het even welk positief geheel getal uit te drukken. Geen wonder dat de formule zo makkelijk toepasbaar was op natuurlijke fenomenen! [Gardner pp. 134-135]
Stress is een aanpassingsmechanisme aan onze omgeving. Stress is dus nuttig... maar hij kan ook psychologisch en fysiek vernietigend uithalen wanneer hij niet tijdig wordt aangepakt of wanneer hij leidt tot bepaalde negatieve gevoelens. We bieden u een viertal tips om te reageren tegen stress.
Een grondige relaxatiesessie, waarbij u al uw spieren kunt ontspannen terwijl u rustig en diep inademt via de buik is een buitengewone remedie tegen stress. Jammer genoeg is dat niet altijd doenbaar in de loop van een werkdag, wanneer de stress effectief aanwezig is! Wanneer u zich de volgende keer echt helemaal ontspannen voelt, moet u zichzelf een teken geven. Druk bijvoorbeeld met een paar vingers lichtjes op een vingertop of neem de bovenkant van uw dijbeen eens stevig vast. Onthoud dit geheime teken en laat het voor u voortaan een link zijn met een gevoel van ontspanning en relaxatie. Wanneer u er in de toekomst nood aan hebt om u beter te voelen, kunt u uzelf dat teken geven. Uw hersenen zullen op dat ogenblik enigszins dat ontspannend gevoel terugvinden
Eten en slapen doet u bij voorkeur op vaste tijdstippen
Wanneer in ons leven vele dingen veranderen en we dus inspanningen moeten leveren om ons aan te passen, kan het nuttig zijn om te kunnen terugvallen op een zekere regelmaat. Probeer in een stressperiode ? nog meer dan in een 'normale' periode ? uw maaltijden op vaste tijdstippen te nemen. Ga ook altijd ongeveer op hetzelfde uur slapen en hou rekening met uw eigen persoonlijke ritueeltjes. Het is misschien niet vanzelfsprekend, maar energie besteden aan dit soort dingen zal uw doeltreffendheid zeker ten goede komen.
Beter voor zichzelf uitkomen helpt ontstressen
Stress is, zowel in het privé- als in het beroepsleven, de manier waarop we ons gedragen ten opzichte van veranderingen. Als u de indruk hebt dat stress uw leven overheerst, is dat misschien omdat u de veranderingen in uw leven ook niet helemaal de baas bent. Leren om beter voor uzelf uit te komen is een goede manier om te strijden tegen stress. U reageert dan op de oorzaken en niet op de externe symptomen. Het gaat erom dat u uw noden en gevoelens leert uitdrukken en dat u van de anderen eist dat ze die respecteren. U moet ook proberen uw eigen negatieve emoties (woede, agressie) onder controle te krijgen, zonder ze evenwel te ontkennen, zodat ook u de anderen respecteert. Met anderen op een gezonde manier communiceren, is een zeer goede manier om minder last te hebben van de stress.
Geef stress een plaats in uw leven
Beschouw stress als een positief element in uw leven en geef hem een eigen plaats. Mensen beschouwen stress gewoonlijk als iets negatiefs. Ze verwarren stress vaak met angst, vermoeidheid of een levensritme dat te snel gaat rekening houdend met hun noden of mogelijkheden. Stress is nochtans eerder het gevoel dat de dingen moeten veranderen en dat het vaak geruststellende verleden moet achtergelaten worden. Het klopt dat deze situatie dikwijls leidt tot angst, vermoeidheid en extra werk. Achteraf blijkt echter soms dat de veranderingen tot een verbetering geleid hebben! Dit erkennen is op zich al heilzaam.
Marion Garteiser, gezondheidsjournaliste 13/07/2009
ik ben vandaag naar runners beveren geweest mijn loopschoenen en steunzolen laten contoleren volgens de footscan ziet dat er nog stabiel uit de steunzool is langs links beentje bij gewerkt ik heb een beetje last aan mijn rechter voet onderaan, geen stekende pijnen, want ik kan lopen maar het begint me wel te storen en het trek wat ik gaan volgende week wel eens langs mijn dokter eens horen wat die er van denkt , gaan voorstellen om een plaat te laten nemen ik kan ook geen hoge wandelschoenen verdragen aan de rechter enkel , misschien zit het probleem daar, wie weet ik denk dat daar zelf in een lang verleden al eens een plaat van genomen is !
van avond gaan ik terug lopen ben benieuwt hoe het gaat verlopen heb de vorige dagen veel rekoefeningen gedaan en ijs gelegd
vandaag toch mijn training afgewerkt ,in begin deed mijn garmin weer raar ik druk op start en de seconden begonnen te lopen maar registreerd geen km , heb gelopen tot aan bos dit is 1250meter , daarma terug gestart alles werkte weer tot ik wou stoppen ik kon niet afzetten daarom laatste 88 meter 43 seconde over gedaan , maar goed het belangrijkste is en was dat ik mijn km heb kunnen lopen en eerlijk gezegd ik weet het niet meer , echt veel pijn doet het niet maar er is wel een trekken gevoel aanwezig dat weer weg gaat gepaar met wat gekraak! vroeger dat ik wandelden en de dodentocht deed had ik natuurlijk ook spierpijnen, misschien zijn mijn spieren nog aan het aanpassen door de opeenvolging van trainings dagen ?
HET IS NIET MIJN BEDOELING OM HIER PANIEK TE ZAAIEN , maar toe ik van morgen de radio opzetten hoorde ik dat er weer besmettingen bij gekomen zijn . ik denk niet bij ons zal dit niet komen en ben eens opzoek gedaan naar info
vandaag een rustige loop gedaan 9,750 km , gem.snelheid 8,8 km/h ; gem.tempo 6:50/km ; gem hartslag 130 geen problemen, alleen heb ik een beetje last aan mijn rechter voet achteraan onder ik heb er geen stekende pijn maar uit voorzorg toch maar gestopt thuis gekomen heb ik toch maar ijs gelegd
met de garmin heb ik ook wat problemen. als ik begin te lopen registreer hij te laat vergelijk de 2 parcouren dit heb ik al 2 keer mee gemaakt, als iemand hier iets over weet graag info , alvast bedankt
Bij personen met een auto-immuunziekte werken de suppressorcellen niet meer naar behoren.
Met andere woorden het systeem gaat niet meer naar stand-by. Het blijft voortdurend actief en maakt geen onderscheid tussen lichaamsvreemde en lichaamseigen stoffen. De eigen weefsels of organen worden aangevallen. Er zijn verschillende soorten auto-immuunziekten, maar alle brengen ze het lichaam schade toe.
multipele sclerose en myasthenia gravis (zenuwstelsel)
ziekte van Crohn (darmen)
hemolytische anemie en pernicieuze anemie of bloedarmoede (rode bloedcellen)
reumatoïde artritis en systemische lupuserythematodes (spier-beenderstelsel)
Over auto-immuunziekten is nog heel veel onbekend. Wel is geweten dat ons erfelijk materiaal (genen) er een rol in speelt, dit in combinatie met invloeden van buitenaf. Auto-immuunziekten zijn niet besmettelijk.
Het zonlicht zou auto-immuunziektes draaglijker maken. De zon verhindert een opflakkering van het klachtenpatroon bij auto-immuunziektes omdat het zonlicht de aanmaak van vitamine D in onze huid stimuleert.
Een grote onderneming als het Immuunsysteem (IM), met enkele miljarden employees verspreid over het hele lichaam, kan niet zonder een hiërarchische organisatiestructuur. In medische kringen wordt het IM vaak omschreven als een reusachtig leger. Het is nog het best te vergelijken met een politiek-militaire organisatie als de Verenigde Naties: een omvangrijke hulp-, controle- en veiligheid organisatie voor het lichaam. In geval van nood beschikt het IM over soldaten die als "mobiele eenheid" politionele en militaire taken verrichten; verder zorgt het voor veiligheid aan de grenzen, ruimt op en recycled. De meeste van zijn employees voeren zijn taken uit in de lichaamsweefsels (bijvoorbeeld de huid). Een deel komt in de bloedbaan, waar zij circuleren en als witte bloedlichaampjes naast de rode bloedlichaampjes gemakkelijk te herkennen zijn.
Steunpunten van het immuunsysteem
De thymusklier, die direct op het hartzakje gelegen is, vormt het hoofdkwartier van de specifieke IM-afweer. In de kinderjaren is zij het grootst (zo groot als een handpalm en bestaand uit twee kwabjes) en het actiefst, omdat in deze periode immers de meeste eerste contacten met ziektekiemen plaatsvinden. De thymusklier produceert ten eerste hormonale signaalstoffen waarmee zij de overige organen van het IM activeert en de productie van witte bloedlichaampjes coördineert. Zij maakt daarnaast ook zelf witte bloedlichaampjes aan, en wel de T-lymfocyten (T van thymus). Deze T-lymfocyten bewaken en coördineren de afweer tegen ziektekiemen en vormen dan ook een zeer gespecialiseerd keurkorps. Daar waar de buitenwereld (lucht en voedsel) het lichaam binnenkomt bevinden zich, als reusachtige douanehuisjes, vier amandelen. Ongewenste bezoekers worden meteen onschadelijk gemaakt of na identificatie overgedragen aan de volgende politiepost. In de holten en kamers van het beenmerg bevinden zich de kraamkamers van zowel de rode als de witte bloedlichaampjes. Op commando van de thymus maakt het beenmerg versnelt en meer witte bloedlichaampjes aan. Naast de slagaders en aders, waarin het bloed wordt vervoerd, is er nog een derde kanalenstelsel in het lichaam: het lymfvatenstelsel.
Omdat ziekteverwekkers op elke plaats van het lichaam kunnen binnendringen, zijn de organen van het afweersysteem over het hele lichaamverspreid. De thymus, in het midden van de borst, heeft een coördinerende taak.(klik op het plaatje voor een vergroting)
De lymfvaten vervoeren lichaamsvloeistof en witte bloedcellen. In de melkachtige lymfstroom bevinden zich op regelmatige afstanden lymfklieren, die als fuiken alle ongewenste chemische of organische bestanddelen eruit filteren. De mild, een vuistgroot orgaan links achter en onder het middenrif, doet dienst als fuik in de bloedbaan. De mild maakt deel uit van het IM en speelt daarnaast, als fabriek en kazerne voor witte bloedcellen, een belangrijke rol bij de samenstelling van het bloed. Ten behoeve van het bloedvatenstelsel kan de mild zo nodig ook rode bloedlichaampjes produceren. Zij filtert en slaat ongewenste metalen (ijzer en kwik) op en verwijdert de resten van rode bloedlichaampjes. In de slijmvliezen van maag, dunne darm en wormvormig aanhangsel van de dikke darm bevinden zich overal verspreidt kleine schuttersputjes, de zogenaamde lymffollikels. Hier worden ingeslikte ziektekiemen onschadelijk gemaakt, wat echter soms ook kan leiden tot ongewenste effecten, zoals bijvoorbeeld een irritatie of ontsteking van de blindedarm.
De afweercellen van het immuunsysteem Geconfronteerd met schadelijke stoffen of organismen reageren de witte cellen met een niet-specifieke afweer, die bij ieder mens vanaf de geboorte in aanleg aanwezig is (eetcellen), of het lichaam reageert met een in de loop van zijn leven ontwikkelde specifieke afweer; na een eenmaal doorgemaakte kinderziekte, bijvoorbeeld mazelen, zijn er zo veel antistoffen voorradig, dat de verwekkers van de mazelen een tweede keer geen kans hebben.
Eetcellen - de mechanische opruimers Overal in de weefsels, zoals botten en lever, maar ook in de kanalen van bloed en lymfe, vindt men fagocyten (eetcellen). Zij vormen een bijzondere soort van witte bloedlichaampjes. Eetcellen zijn lang niet altijd op het oorlogspad, maar hebben ook taken bij de afbraak en verandering van lichaamsweefsels. Meestal doen zij dus dienst als opruimers en recyclers, tenzij ze voor de mobilisatie worden opgeroepen. Dan eten de fagocyten alle vreemde cellen op die de B-lymfocyten voor hen hebben gemarkeerd (eetcellen herkennen indringers alleen wanneer deze tevoren als zodanig herkenbaar zijn gemaakt). Het werk van de eetcellen noemt men niet-specifieke afweer. De specifieke afweer is de taak van de lymfocyten.
Lymfocyten zijn witte bloedcellen die zorgen voor onze immunologische afweer.
De Lymfocyten-Thriller Deze groep van witte bloedlichaampjes stamt af van een gemeenschappelijke stamcel uit het beenmerg, die we "grootmoeder" zullen noemen. De grootmoeder stuurt haar kinderen, de B-lymfocyten (B van beenmerg), en haar kleinkinderen, de T-lymfocyten (T van thymus), eerst naar de thymus en daarvandaan naar de overige lymfatische weefels. Iedere B-lymfocyt is een zelfstandige mobiele chemische fabriek. Zodra deze in werking wordt gesteld, produceert zij immunoglobuline (een soort markeringsstof). Produceert een B-lymfocyt grote hoeveelheden immunoglobuline, dan verandert hij in een plasmacel die men kan vergelijken met een sproeiwagen. Als sproeiwagen raast hij door het lichaam om alle vijandige stoffen en ziekte verwekkers te markeren. En dan nu de kleinkinderen, de T-lymfocyten. Zij zijn de specialisten van het lymfstelsel. Men onderscheid bij de T-lymfocyten vier soorten cellen: de T-helpers, de T-doders, de T-geheugencellen en de T-suppressoren. De T-helpers werken onzichtbaar als undercoveragenten, besluipen verdachte indringers en nemen ongemerkt een (vinger-) afdruk van hun oppervlakte. Die vergelijken zij met het kaartsysteem met gegevens dat zij als het ware in hun vestzak bij zich dragen en slaan meteen alarm bij de B-lymfocyten, die vervolgens massaal uitrukken om alle verdachten te markeren.
De T-doders vernietigen uitsluitend cellen die door virussen zijn aangetast. Zij hebben zich als professionele huurmoordenaars alleen in dit werk gespecialeerd en beschikken, net zoals geheim agent 007, over een geraffineerd assortiment aan wapens. De T-suppressoren zijn de tegenhangers van de T-helpers; want wat het immuunsysteem inschakelt, moet het ook weer kunnen uitschakelen. De belangrijkste taak van de suppressoren is het op non-actief stellen van de eetcellen.
(klik op het plaatje voor een vergroting)
De T-geheugencellen zijn de computerfreaks van het lymfstelsel, want zij bewaren in hun gegevensbestand van misdadigers de foto's, vingerafdrukken en signalementen van alle ooit binnengedrongen ziektekiemen. Op den duur weten alle T-cellen met behulp van de opgeslagen informatie welke cellen tot het lichaam behoren en welke niet, welke met rust gelaten moeten worden en welke moeten worden aangevallen. Maar zelfs een zo vernuftig systeem als het IM kan soms om de tuin worden geleid. Enkele soorten virussen zijn zonder herkent te worden langs de geheime agenten geglipt en hebben zich als verstekelingen verstopt in lichaamcellen; dit geld bijvoorbeeld voor de herpes-virussen en de epstein-barr-virussen (ziekte van phieffer). Het AIDS-virus tast de T-helpers aan en vernietigd daarmee de commandoleiders, die nu juist alarm moeten slaan. Helaas hebben de T-doders tot nu toe nog niet bedacht dat een virus zich als het ware in de eigen familie kan schuilhouden, en daarom zoeken zij daar ook nooit naar hen. Daardoor is de AIDS-patient tot nu toe hopeloos overgeleverd aan infecties. Vier storingen in het immuunsysteem
U kunt het IM vergelijken met een gecompliceerde airconditioning, waarvan de thermostaat te hoog of te laag kan zijn afgesteld; bovendien kunnen zich moeilijkheden voordoen met de aanvallers van buitenaf, of de eigen afweercellen beginnen de weefsels van het lichaam als vijanden te zien en ze aan te vallen. Als de thermostaat te hoog is afgesteld, worden onschuldige pollen uit de buitenwereld door de T-helpers voor gevaarlijke vijanden aangezien en worden de B-cellen geactiveerd. Deze veranderen in plasmacellen en vuren immunoglobulinen uit hun tanks af, waarmee ze massaal de ongevaarlijke pollen markeren. Bovendien werken de immunoglobulinen als ontstekingen voor de mestcellen in de slijmvliezen van de huid; deze mestcellen lijken dan op landmijnen vol histamine. Komt de histamine vrij, dan doen zich de volgende verschijnselen voor: de wanden van de haarvaten worden plotseling doorlaatbaar (oedeem), de slijmvliezen zwellen op (hooikoorts), de zenuweinden van de huid worden geprikkeld (jeuk) en de bronciale spieren trekken zich samen (astma). Het gevolg van dit alles is een allergie. Wanneer de T-helpers de eigen lichaamsweefsels, bijvoorbeeld de cellen van de gewrichtsvliezen, als vijandelijk aanmerken, komt het eveneens tot een verhoogde activiteit van het IM. Er ontwikkeld zich een auto-immuunziekte, bijvoorbeeld reumatoide artritis. Wanneer de reactieketen T-lymfocyten/B-lymfocyten/eetcellen in gebreke blijft, kan een aanvankelijk onschuldige plaatselijke infectie zich dramatisch uitbreiden. Het IM wordt gealarmeerd. De lymfocyten sturen een hormonale signaalstof, de interleukine, naar het temperatuurcentrum in de hersenen; dit zet de thermostaat hoger. Het gevolg: koorts. Met elke graad temperatuurverhoging stijgt de stofwisseling met 50 procent; loopt de koorts op van 38 naar 40 graden, dan kan het lichaam in dezelfde tijd tweemaal zoveel afweercellen produceren. Soms kunnen de binnengedrongen ziekteverwekkers het zelfs winnen van het IM, wat de dood van het hele organisme tot gevolg heeft. Blijven de twee strijdende partijen gedurende lange tijd even sterk, dan ontstaat er een slepend conflict; de ontsteking wordt chronisch, zij suddert dus voortdurend op een laag pitje voort.
Net zoals de kieschijf van een telefoon kan de aard van de storing aan de hand van de criteria "te hoog", "te laag", "binnen" en "buiten" worden vastgesteld.
Iedere dag ontstaan er in ons lichaam een aantal ondeugelijke cellen. Net zoals bij de eindinspectie in een autofabriek controleert het IM iedere nieuw constane cel en neemt de beschadigde cellen uit de roulatie. Een IM dat op een te laag pitje wekt zou zo'n beschadigde cel over het hoofd kunnen zien. Blijft het IM verzwakt, dan ziethet ook de cellen die zich uit deze cel ontwikkelen over het hoofd en verliest het de controle over de situatie: er ontstaat kanker.
De taal der symptomen Een onbevredigde omgang met agressies en conflicten is een euvel waarmee veel allergiepatiënten en mensen die vaak lijden aan infectieziekten te kampen hebben. zij gaan conflicten uit de weg door te vluchten en zich zwak te houden. Zij moeten aan zichzelf en aan de mensen in hun omgeving vragen: wat zijn de conflictpunten in mijn leven, die ik zelf niet als zodanig herken of waar ik met een grote boog omheen loop? De patiënt die lijdt aan een auto-immuunziekte is als het ware in een soort burgeroorlog verwikkeld. Door innerlijke remmingen heeft hij misschien liefde zeer lang niet in zijn leven kunnen toelaten en daarvan geeft hij zich mogelijk ook nog zelf de schuld. Nu de burgeroorlog eenmaal woedt, is hij nog bozer op zichzelf en nog minder in staat om op adequate wijze om liefde te vragen. Kanker is een zeer gecompliceerde ziekte, waaraan een veelheid van oorzaken ten grondslag ligt. Maar kanker is in veel gevallen te genezen. Pas wanneer iemand zich met raad en daad heeft laten bijstaan door deskundigen, mag hij een zelfhulpboek ter hand nemen. Het natuurlijke afweersysteem heeft ooit onvoldoende opgelet en een gedegenereerde lichaamscel die er alleen nog maar op uit was om zichzelf te reproduceren, laten passeren. Maanden of jaren later ontstaat er dan een gezwel dat zich blindelings voortplant en een bedreiging vormt voor het voortbestaan van het hele organisme. Het lijkt erop alsof een deel van het geheel, zonder rekening te houden met de rest, alle liefde naar zich toe wil halen. Nu zijn er statistisch gezien onder de kankerpatiënten veel mensen, die in hun leven meer voor anderen hebben gedaan dan dat zij hebben teruggekregen. Zou het zo kunnen zijn dat dit geïsoleerde deel van hen alle energie naar zich toe haalt om toch nog datgene te krijgen wat hun toekomt? Dat zou verklaren waarom bij die patiënten die leren om steun, hulp en liefde van hun medemensen te vragen en te accepteren de kans op genezing relatief groot is.
"Alles over de alle ziektegenezende lichaamscellen.
vandaag was het een heel goede training ik zat van in begin goed in mijn ritme , omdat ik toch maar 7 km wou lopen ben ik blijven door lopen op dat tempo. ik ben infeiten nooit in problemen geweest de cijfer spreken voor zich gem.snelheid 10,4km/h ; gem.tempo 5.45/km ; gem.hartslag 135 de benen voelde heel goed aan ik had de indruk dat ik nog kon versnellen, maar niets forceren de weg is nog lang mijn doelen zijn langere afstanden lopen en km 's maken , eens een snelle training tussen door kan geen kwaad !
Slaap is zo gewoon dat we er pas over na gaan denken als we er problemen mee hebben. Toch verslapen we zon 30% van ons leven. Er zijn aanwijzingen dat onze totale dagelijkse hoeveelheid slaap de laatste 100 jaar sterk is afgenomen, met alle gevolgen van dien. De ontwikkeling van een 24-uurs maatschappij, waarin we vaak moeten werken op tijden dat we behoren te slapen en slapen op onnatuurlijke en vaak sociaal onacceptabele tijden, is hier debet aan. In een enquête gaf ongeveer 40% van de ondervraagden boven de 18 jaar aan wel eens een periode met slechte slaap te hebben ervaren. Ongeveer 5 % van de bevolking gebruikt wel eens een slaapmiddel, 2 % slikt het dagelijks. De gevolgen van slaapgebrek, zoals ongelukken of fouten, brengen grote financiële kosten met zich mee voor de maatschappij. En ook al gebeuren er misschien niet direct ongelukken, toch moet rekening gehouden worden met een sterke afname in productiviteit.
Slaap is een toestand die wordt gekenmerkt door lichamelijke rust en een laag bewustzijnsniveau. Algemeen wordt aangenomen dat slaap vooral een herstellende functie heeft voor het lichaam en de hersenen. Deze aanname wordt ondersteund door waarnemingen dat de slaap een periode van fysieke opbouw is, waarin de productie van het groeihormoon een piek vertoont, het tempo van celdeling maximaal is en de aanmaak van eiwitten de afbraak overtreft. Ook zijn er aanwijzingen dat er in de hersenen herstelprocessen plaatsvinden. In deze zogenaamde hersteltheorie speelt de wisselwerking tussen slapen en waken een centrale rol. Verstoring van de één blijft niet zonder gevolgen voor de ander, zodanig dat de kwaliteit van de slaap samenhangt met de kwaliteit van het functioneren overdag. Als we in slaap vallen blijven onze hersenen wel actief, maar zijn niet zo goed in staat zintuiglijke prikkels waar te nemen en er op te reageren. Metingen van de elektrische hersenactiviteit (het electro-encefalogram ofwel EEG) geven aan dat de rust tijdens de slaap wat betreft de hersenen zeer betrekkelijk is. Tijdens grote delen van de slaap zijn de hersenen zeer actief, maar op een andere manier dan tijdens de waaktoestand. Tijdens de periode van indoezelen (aangeduid als slaapstadium 1) worden we ons geleidelijk minder bewust van de omgeving en kunnen onze gedachten soms meer en meer op dromen gaan lijken (hypnagoge hallucinaties). Ook lopen we de kans kortdurende, onwillekeurige spiertrekkingen in benen of armen te maken (hypnic jerks), die soms hevig kunnen zijn. Ook onze geheugenfunctie verandert, zodat we ons de gebeurtenissen die direct aan het inslapen voorafgingen niet meer goed kunnen herinneren. Na het moment van inslapen treedt nog een korte periode lichte slaap op, gevolgd door een aanzienlijke periode diepe slaap. Diepe slaap concentreert zich vooral aan het begin van de slaap, ongeacht de tijd van de dag waarop geslapen wordt. De hoeveelheid diepe slaap is per persoon van dag tot dag vrij constant. Tenslotte is tijdens diepe slaap de kans dat een persoon spontaan ontwaakt het kleinst, is hij het moeilijkst te wekken en blijft de persoon ná het wekken nog enige tijd gedesoriënteerd (slaapdronkenschap ofwel sleep inertia genoemd). Het volgende slaapstadium is REM-slaap. REM is de afkorting van rapid eye movements, de snelle oogbewegingen die zo kenmerkend zijn voor dit type slaap. Wordt iemand uit deze fase gewekt, dan is de kans groot dat hij een redelijk samenhangend, visueel gekleurd verslag uitbrengt: een droom. Bij andere slaapstadia is die kans veel kleiner. Andere kenmerken van de REM-slaap zijn de drastische verlaging van de spierspanning, zodat slechts af en toe enkelvoudige spiertrekkingen zijn waar te nemen, en het optreden van erecties bij mannen. Het slaappatroon (hypnogram) volgt in de regel een vast verloop, gekenmerkt door een regelmatig optreden van REM-slaap, afgewisseld door lichte en diepe slaap (samen ook wel aangeduid als nonREMslaap). NonREM-slaap en REM-slaap vormen een cyclus van ongeveer 100 minuten die zich een aantal malen herhaalt. Naarmate de nacht vordert neemt het aandeel van de REM-slaap toe en dat van de diepe slaap af, zodat de slaap lichter van aard wordt. Vooral in de tweede helft van de slaap treden bovendien korte tussentijdse waakperioden op, waaraan we overigens nauwelijks enige herinnering bewaren.
Een volwassene slaapt gemiddeld 7 à 8 uren per nacht. Sommigen kunnen duidelijk met minder slaap toe (kortslapers), anderen slapen gemiddeld langer (langslapers). Deze slaapduur is sterk individueel bepaald en verandert met de leeftijd. Een korte slaapduur betekent dus niet automatisch een slaapstoornis, tenzij de persoon problemen heeft met de korte slaapduur. Naast de slaapduur is ook de diepte van de slaap van belang. Hoe langer men wakker is des te dieper men daarna slaapt. Als men eens een keer laat naar bed gaat wordt dat dus niet alleen ingehaald door langer te slapen, maar vooral door dieper (intenser) te slapen.
We kunnen niet op elk gewenst moment van de 24 uur even gemakkelijk in slaap komen. De optimale tijd om te slapen wordt gedicteerd door de biologische klok die zich in de hersenen bevindt en die de 24-uurs ritmen (ook wel circadiane ritmen genoemd) van de vele lichaamsfuncties coördineert. Deze interne klok zorgt ervoor dat we in de loop van de avond slaperig worden zodat we op tijd naar ons bed verlangen. Hij zorgt er ook voor dat ons lichaam s morgens vóór het wakker worden op temperatuur is en over de energie kan beschikken die nodig is voor de verschillende activiteiten overdag. Kortom, de verschillende vitale functies worden door de biologische klok optimaal op elkaar afgestemd. Signalen uit de omgeving, met name de afwisseling van licht en donker, zorgen bovendien voor een goede en stabiele afstemming van onze biologische klok op de dag/nacht afwisseling. Dat dit niet voor iedereen op dezelfde manier gebeurt blijkt wel uit de verschillen tussen ochtend- en avondmensen.
Omdat deze klok biologisch verankerd is, is het moeilijk om ons ritme snel te veranderen. Dat merken we bijvoorbeeld als we een drastische verandering aanbrengen in ons dag-nacht ritme door bijvoorbeeld naar Japan te vliegen. Het duurt een aantal dagen voordat de circadiane ritmen van onze lichaamsprocessen zich aan de nieuwe situatie hebben aangepast. Dit kan gepaard gaan met klachten over vermoeidheid, slaapproblemen en slecht functioneren: de zogenaamde jetlag. Ook mensen die in ploegendienst werken hebben last van een verschoven levenspatroon ten opzichte van het ritme dat hun biologische klok aangeeft. De signalen uit de omgeving kunnen nu niet helpen om de interne klok aan te passen aan de nieuwe situatie (het is donker als je juist actief moet zijn in de nachtdienst) en daarom zal aanpassing moeilijk zijn. Ook is slapen overdag moeilijker, niet alleen doordat men afwijkt van wat de biologische klok aangeeft maar ook door het aanwezig zijn van meer geluid en licht.
De meeste mensen hebben op enig moment van hun leven wel te maken met een tijdelijk slaapprobleem. Als de slaapproblemen langdurig zijn en het dagelijks leven ernstig verstoren spreken we van een slaapstoornis. Er zijn op dit moment bijna 80 slaapstoornissen bekend. Ze worden gekenmerkt door problemen met in slaap vallen, tussendoor vaak wakker worden, of s morgens erg vroeg wakker worden en niet meer in slaap kunnen vallen. In enkele gevallen is ook een overmatige slaapbehoefte aanwezig. Soms komen de verschillende klachten samen voor. Er zijn slaapstoornissen waarvoor een duidelijke lichamelijke oorzaak aanwezig is. Ook psychiatrische stoornissen, zoals bijvoorbeeld een depressie, gaan vaak gepaard met slaapklachten. In andere gevallen kan er een duidelijke aanleiding vanuit de omgeving zijn of denkt men aan een verstoorde werking van de biologische klok. Echter in vele gevallen is de oorzaak van een slaapstoornis moeilijk te achterhalen. Dit kan consequenties hebben voor de behandeling. Er is al veel bekend over slaapstoornissen en de behandeling daarvan, met name in gespecialiseerde slaapklinieken. Soms kunnen algemene slaaphygiënische adviezen de klachten al verhelpen. In andere gevallen is een specifiek op de slaap gerichte gedragstherapie de aangewezen behandelwijze, terwijl in weer andere gevallen het gebruik van slaapmedicatie een oplossing kan bieden. Al deze behandelingen moeten onder deskundige begeleiding plaats vinden.
In België hebben heel wat mensen een teveel aan cholesterol in het bloed. Het gemiddeld cholesterolgehalte is bij de Belgen dan ook hoger dan het door de artsen aanbevolen gehalte. Volgens de Belgische Cardiologische Liga zouden 7 miljoen mensen te veel cholesterol hebben. Cholesterol is een van de factoren die het risico op een cardiovasculair accident verhoogt. We denken hier onder meer aan een hartinfarct of een cerebrovasculair accident (CVA). Het is dus belangrijk om zijn cholesterolgehalte te laten controleren. De frequentie van deze controles is afhankelijk van verschillende factoren. Hier zijn alvast enkele raadgevingen
Een eerste controle van het cholesterolgehalte
Het probleem met cholesterol is dat we de neiging hebben om hem in verband te brengen met sommige andere factoren: met overgewicht bijvoorbeeld of met een bepaalde voeding. Er zijn echter ook mensen die lijden aan familiale hypercholesterolemie (een teveel aan cholesterol), terwijl anderen een hoog cholesterolgehalte hebben dat de artsen niet echt kunnen verklaren. Welke de risicofactoren ook zijn, het is dus voor iedereen belangrijk om vóór de leeftijd van 30 jaar zijn cholesterolgehalte te laten controleren.
De controle van het cholesterolgehalte is afhankelijk van de risicofactoren
Zodra de eerste controle uitgevoerd werd, kunnen heel wat mensen gedurende vele jaren hun cholesterolgehalte bij manier van spreken vergeten. Anderen zullen daarentegen hun bloedlipidenprofiel regelmatig moeten laten controleren, zelfs wanneer hun cholesterolgehalte normaal is! Dit gehalte is inderdaad slechts één van de indicatoren van het risico op hartproblemen. Als een patiënt andere risicofactoren voor het hart vertoont, zal de arts ze regelmatig allemaal controleren. Op deze manier kan hij zich een idee vormen van het globale cardiovasculaire risico van deze persoon. Dit zijn de cardiovasculaire risicofactoren:
- de leeftijd (ouder dan 50 jaar voor de man, ouder dan 60 jaar voor de vrouw),
- familiale antecedenten van vroegtijdige cardiovasculaire ziekten,
- roken,
- diabetes type 2,
- verhoogde bloeddruk.
Is één van deze risico's bij u aanwezig, dan is de kans groot dat uw arts u om de drie jaar een cholesterolcontrole aanraadt. Zijn bij u meerdere risico's aanwezig of lijdt u aan diabetes, dan zal een jaarlijkse controle aanbevolen worden.
Wat kan men doen tegen cholesterol en het cardiovasculaire risico?
Sommige cardiovasculaire risicofactoren kunnen we niet beïnvloeden ? de leeftijd, het geslacht, familiale antecedenten ? maar een evenwichtig dieet, een niet overdreven gewicht, een actieve levensstijl en regelmatig een goede arts raadplegen, kunnen uw cardiovasculair risico wel degelijk beïnvloeden. Steek uw hoofd bijgevolg niet in het zand: u kunt iets doen tegen cholesterol! De website van de Belgische Cardiologische Liga biedt u hier een document om u te helpen uw cardiovasculair risico te berekenen.
Marion Garteiser, gezondheidsjournaliste 07/07/2009 www.cholesterolmanifest.be, www.cardiologischeliga.be
VANDAAG WAS ER EEN TRAINING GEPLANT VAN 8 KM OMDAT IK VERLEDEN WEEK AL GENOEG AANTAL KM GELOPEN HEB IK HEB ZE ZELF INGEKORT NAAR 7 KM , ANDERS GAAN AANTAL KM PER WEEK TE SNEL OMHOOG VAN DE WEEK EEN RUSTIG WEEK MIJN BENEN VOELDE VANDAAG HEEL ZWAAR AAN . TOCH HEB IK EEN TEMPO VAN 6:28/KM ; GEM.SNELHEID 9,3/KM EN EEN GEM.HARTSLAG VAN 133 GELOPEN ZE ZEGGEN DAT DIT DE TRAININGEN ZIJN MET VOORUIT GANG! NA IEDER TRAINING STOP IK OP DEZELFDE PLAATS EN DOEN IK REKOEFEINGEN DAARNA WANDEL IK NAAR HUIS DIT IS NOG 1250 METER VANDAAG DEED DIT EXTRA GOED IK KWAM THUIS EN ALLES WAS OK
Wandelen wordt niet gezien als een technische vaardig- heid. Iedereen leert als klein kind lopen en beschouwt het dan ook als vanzelfsprekend. Niemand wandelt echter hetzelfde. Problemen, fouten bij het wandelen komen vaak voor maar worden nog te weinig herkend of erkend. Fouten bij het wandelen kunnen aanleiding geven tot problemen bij hoger gelegen gewrichten zoals de knieen, de heupen of zelfs de rug. Het is van belang om foute looppatronen vroegtijdig te kunnen herkennen zodat men preventief iets aan de afwijking kan gaan doen.
De voeten worden ondanks hun belangrijke rol vaak verwaarloosd, zeker op jonge leeftijd! (schoenen worden op de groei gekocht, worden afgedragen, moeten goedkoop zijn,...)
De basis van ons skelet wordt gevormd door onze voeten. De bouw van de voet is in principe bij iedereen gelijk. Toch zijn er vaak kleine verschillen merkbaar die er voor zorgen dat elke persoon zijn of haar unieke manier van wandelen ontwikkelt. Om fouten te herkennen is het noodzakelijk een basiskennis te hebben van de anatomie van de voet en het juiste looppatroon. In de komende nummers van Gezond op stap zullen we dieper ingaan op de normale anatomie van de voet en een afwijkende anatomie. Verschillende vaak voorkomende afwijkingen, hun symptomen en hun verzorging zullen achtereenvolgens worden besproken.
De normale anatomie van de voet De voet op zich bestaat uit 7 beenstukken. Deze been- stukken worden de voetwortelbeenderen genoemd. Naast deze 7 voetwortelbeenderen bestaat de voet uit 5 middenvoetbeentjes en de teenkootjes die de tenen vormen. Ter hoogte van de enkel vormen tibia en fibula gewricht met de voetwortel- beenderen. Dit gewricht wordt verstevigd door ligamenten. Verder wordt het gewricht ook ondersteund door de ver- schillende been- en voet- spieren die over dit gewricht lopen. De essentie van de voet wordt gevormd door de drie voetbogen. De voetbogen worden gevormd door drie steunpunten in de voet:
Het hielbeen (= 1 van de 7 voetwortelbeenderen)
Het uiteinde van het eerste middenvoetsbeentje
Het uiteinde van het vijfde middenvoetsbeentje
De voetbogen absorberen de schokken bij het
Banden en kapsels (passief)
Spieren (actief)
De schoen (passief) Om het skelet dat steunt op de voeten in stand te houden is voldoende spierkracht nodig in de houdingsspieren.
Elke standverandering van de voeten zal een standverandering elders in het lichaam tot gevolg hebben. Het streven is dan ook om een zo gunstig mogelijke stand van de voeten te creeeren. Door verkeerd lopen en slecht schoeisel worden de korte voetspieren overbelast. De ondersteunende ligamenten die in een gezonde situatie zeer sterk zijn, worden insufficient, waardoor de voeten en de tenen merk- waardige vormen kunnen aannemen. Een normale voet is op twee manieren te herkennen:
De voetafdruk De stand: van achteren gezien moet de lijn van de achillespees loodrecht op de vloer staan. Standafwijkingen van de voeten die heel veel voorkomen zijn de allomgekende platvoeten en holvoeten.
Platvoeten pes planus of pes plano- valgus De blauwdruk van de platvoet geeft een brede, platte afdruk te zien waarbij de binnenzijde van de voet is ingezakt. Je kan steeds nagaan of je zelf platvoeten hebt door de blauwdruk van je voet te bekijken wanneer je uit het bad komt! De anatomie van de voet ondergaat bij de platvoet een flinke verandering. Platvoeten op zich zijn meestal geen probleem maar heel dikwijls zal de persoon met platvoeten de neiging hebben om te hyperproneren. En dit veroor- zaakt een aantal medische problemen, zoals daar zijn scheenbeenvliesontsteking, achillespeesproblemen, ilio-tibiaal frictiesyndroom (zie verder). Daarnaast zijn de platvoeten een onderliggend mechanisme voor het ontstaan van eelt op de voeten. Dit kan op zich zeer vervelend zijn. Indien er inderdaad secundaire problemen ontstaan dan kan er overgegaan worden op een corrigerende steunzool. Hierbij wordt er op een artificiele manier de binnen- ste boog opnieuw hersteld.
Holvoeten pes cavus In het zijaanzicht van de holvoet is te zien dat het lengtegewelf sterk opge- trokken is en de tenen een klauwstand vertonen. De voetafdruk laat zien dat het lichaamsgewicht op de hiel en de voorvoet rust. Onder de bal van de voet ontstaat een duidelijk drukpunt, die in de schoen vaak goed voelbaar is als een holte. Je kan eveneens een afdruk van een holvoet heel duidelijk herkennen wanneer je uit het bad stapt ! Een holvoet is een voet waarbij de boog aan de binnenzijde van de voet gelegen hoger is dan normaal. Holvoeten zijn over het algemeen niet erg flexibel. Bijkomend zien we heel frequent dat de personen met holvoeten ook verkorte kuitspieren en verkorte hamstrings vertonen. Die hoge boog heeft tevens grote gevolgen voor de positie van de tenen. Die komen meer en meer in klauwstand te staan.
de 3 steunpunten in een voet
een goede voetafdruk de stand van de voet is uiterst belangrijk de afdruk van een platvoet
vandaag bij een temperatuur van +- 28° heb ik de toer langs gansbroeckstraat terug gelopen het was bijna 3 weken geleden , bij een rustig tempo. het is best wel een zware maar mooie omloop ,de laatste 3 km is bijna alles recht naast het spoor ik heb vandaag een klein beetje last van kniepijn gehad, denk wel dat ik de reden al weet gisteren heb ik een nieuwe fiets gekocht om met het gezin eens te gaan fietsen , dat hebben we gisteren ook gedaan , van bij ons in ruisbroek naar de notelaar bornem, ik denk dat ik te hard gereden heb,naar het einde toe had ik ook last van kniepijn. maar voor de rest weer een toffe traning , het bos is heel mooi maar altijd daar lopen is toch soms eentoning. daarom de afwisseling
ik weet ook niet wat er scheelde maar mijn garmin deed het niet zo goed in het begin, de aanduiding van de eerste 500m was 300m te laat als ik in het bos komt en daar ben ik zeker van dit is 1250m. ongeveer 50m later registreerd garmin de 1000m
heb de foto van deze training nog eens goed nagekeken heb de garmin ingedrukt wanneer ik beginnen lopen zijn , toch is hij niet beginnen te lopen, maar 300m later ! weet er iemand hoe dit komt ?
nu de training bij 28° ben ik vertrokken infeiten zonder doel , alleen ben ik trager vertrokken omdat ik eergisteren nog al een hoog tempo heb gelopen , naar het einde toe heb eens wat door gelopen omdat de benen zo goed aanvoelden
ik heb al een kleine keuze gemaakt van foto's van het bos waar ik al zeker 15 a 20 jaar in loop het is een pracht van een bos, neem zeker eens een kijkje, en als je van de streek of gemeente bent een aanrader om in te lopen , het is een omloop met verschillende ondergronden die ik loop. verder heb ik vandaag mijn rustdag de training van gisteren heb ik goed doorstaan ( een hoger tempo ), geen problemen vandaag
van morgen heb ik eerst met onze dochter in het bos geweest ik al wandelend zij met haar fiets, denk dat we ongeveer 5 km hebben gedaan , heb er tientallen foto getrokken . ik zal van de week wat foto op de site zetten , was onder de indruk hoe mooi het wel is , als ik er loop ben ik daar niet zo mee bezig je moet goed zien waar je loopt op sommige stukken heb vandaag weer een stukje meer ontdekt, achteraan in het bos heb ik een verkeer wegje genomen , ik kwam op een moutainbike parcour waar ik onbewust harder ben gaan beginnen lopen en heb dat tempo goed kunnen aan houden de toer in het bos word zo altijd maar groter, wat wel spijtig is dat ze het stuk aan de grot altijd om 19 uur afsluiten ( ook in de zomer ) omdat mijn toer langs daar loopt , ik loop daar al 15 jaar gem.snelheid 9,2km/h ; gem.hartslag 142 ; max hartslag 152 en gim tempo 6:30/km het gaat de goede richting uit en dit zonder te forceren , de volgende lopen zullen terug rustiger aan zijn !
De omslagpols is de hartslag waarna je begint te verzuren. De verbranding van de energie in de spieren kost dan meer zuurstof dan je hebt met als gevolg dat melkzuur de spieren verzuurt.
Dit omslagpunt geeft een indicatie van uw uithoudingsvermogen : het is het maximale aërobe uithoudingsvermogen. Meestal is dit bij een lactaatgehalte van 4 mmol/liter ligt. Dit wordt het aërobe-anaërobe overgangsgebied genoemd.
Aëroob en anaëroob
Wat betekenen de woorden aëroob en anaëroob? Elke vorm van bewegen kost energie (brandstof). De mens heeft drie soorten brandstof: koolhydraten (suikers), vetten en eiwitten, die tijdens verschillende verbrandingsprocessen kunnen worden gebruikt. Dit verbranden kan zowel met zuurstof (aëroob), als zonder zuurstof (anaëroob) plaatsvinden. Welk verbrandingssysteem gebruikt wordt, hangt af van de intensiteit van bewegen.
Aërobe verbranding is de normale verbranding in de spieren. Als je je niet beweegt of een beweging maakt die je lang kan volhouden heb je aërobe verbranding in de spieren. Maar bij een beweging die veel inspanning kost, zoals krachttraining met gewichten, hebben je spieren veel inspanning nodig, dan kan de brandstof niet snel genoeg worden aangevoerd. Dan is er sprake van anaërobe verbranding. De stof die wordt verbrandt in de spieren is glucose (suiker). De stoffen die vrijkomen zijn energie, CO2 (koolstofdioxide), en bij anaërobe verbranding komt er melkzuur vrij in de spieren. Melkzuur veroorzaakt vaak de spierpijn na het trainen. Dit gebeurt alleen als er teveel melkzuur voorkomt in de spieren. Aërobe verbranding zorgt verder niet voor spierpijn of melkzuur, deze verbranding komt namelijk bijna altijd in het lichaam voor bij weinig inspanning
van avond bij een 27° terug een bosloop gedaan , was weeral te snel begonnen als ik een tijdje aan het lopen ben heb ik daar geen probleem mee om een bepaald tempo aan te houden de training was voor de rest weer goed, heb van in begin een hoger tempo aangehouden dan gisteren morgen , naar het einde toe nog wat versnelt, de reden dat ik nog veel onder die 70% blijf is omdat ik nog wat kilo's kwijt wil en nog altijd bang ben voor kwetsuren ik zit nog altijd maar in de begin fase en geef me nog tot oktober november voor ik in een of andere programma stap tijd brengt wel raad maar bedankt voor de tip de maand is bijna uit en ik stelde vast dat ik bijna 99 km gelopen heb deze maand
van morgen vroeg om 6 20 gestart met een rustige bosloop aan 7:24/km , gem.hartslag 118 ; max.hartslag 126. het was nog 20° heb drank mee genomen .het was weer de bedoeling om onder 70% van max hartslag te blijven wat zeker geen probleem was gezien lage tempo. dan maar andere doelen zoeken onder de 120 hartslag blijven wat bij gem.hartslag ook gelukt is bij zeer laag gem.snelheid ( 8,1 ).
Onzin. Elke voet moet proneren. Dit om een zo goed mogelijke schokdemping en een zo goed mogelijke afwikkeling van de voet te verkrijgen. Er kunnen problemen ontstaan als er te weinig of te veel pronatie van de voet plaatsvindt : dat verhoogt namelijk in beide gevallen de kans op het krijgen van overbelastingsblessures.
Hoe moet de voetlanding plaatsvinden ?
U landt op de buitenzijde van uw midden/achtervoet (uw tenen wijzen iets omhoog). De voet is dan in 'supinatie-stand': de buitenrand van de voet is naar de grond toegedraaid en raakt met de midden/achtervoet het eerst de grond. De voet proneert dan pas, als het lichaamsgewicht zich er boven bevindt. Daardoor komt u met uw volle voet op de grond. Daarna wikkelt de voet zich af via de grote teen. Op deze manier heeft u de meest natuurlijke voetafwikkeling en daardoor tevens de meest natuurlijke schokdemping.
Wanneer is er sprake van overpronatie ?
Daar wordt van gesproken als er teveel geproneerd wordt: de binnenenkel zakt dan teveel door naar binnen. Dit komt doordat de schoen te weinig steun biedt en/of doordat de spieren en banden rondom het enkelgewricht, te slap zijn.
Waartoe kan overpronatie leiden ?
De kans op het oplopen van overbelastings-blessures neemt sterk toe, doordat de lichaamsdelen aan het onderlichaam de zware belasting, ontstaan door de overpronatie, op den duur niet langer aan kunnen. De slagbelasting die bij de landing op de grond op de voet inwerkt, bedraagt twee tot drie maal het eigen lichaamsgewicht (bij sprint wel tot vijf keer). De krachten die op de voet inwerken zijn dan ook aanzienlijk (120-240 kilo). Elke afwijking beneden werkt, evt. verveelvoudigd, door in de rest van het onderlichaam. En dat leidt na verloop van tijd tot overbelastingsblessures.
Hoe ontstaan die overbelastings-blessures ?
Het wordt wat duidelijker als we 'de achillespeeshoek' opvoeren. Plaatje 1 geeft de ideale situatie aan : supinatie bij de landing en een achillespeeshoek van 180 graden. De hardloopschoen is stabiel genoeg om de krachten bij de landing op te vangen en zakt niet door. Bij plaatje 2 ziet u wat er gebeurt als de sportschoen te slap is : een teveel aan pronatie van de voet : de achillespeeshoek wordt vergroot. De schoen bij plaatje 3 is ook te slap en laat een teveel aan onderpronatie zien : de achillespeeshoek wordt verkleind. De meeste kans op overpronatie doet zich voor als de voet een volledig kontakt heeft met de grond. De krachten die op de voet inwerken, zijn dan het grootst. Een aanzienlijke verkleining of vergroting van de achillespeeshoek kan tot tal van overbelastingsblessures leiden.
Wat voor soort overbelastingsblessures kan ik krijgen van overpronatie ?
Allerlei : van overbelastingsblessures aan het onderlichaam tot aan hoofdpijn toe. Voor de hand liggend zijn achillespeesblessures, shinsplints en kniepijn. Maar ook pijn in de heupen en in de lage rug kunnen voortvloeien uit de overpronatie.
Hoe weet je nu of je overproneert ?
Bij een hardloop-speciaalzaak staat een lopende band met een videocamera. Daarmee wordt een looppatroon-analyse gemaakt, waaruit ondubbelzinnig blijkt of u wel of niet overproneert. Verder kunt u ook iemand achter u laten lopen om te kijken of uw voeten 'neutraal' blijven. Ook kunt u uw oude hardloopschoenen aan een onderzoek op slijtage onderwerpen. Het is wel zo dat de rechtervoet best meer kan overproneren dan de linker voet, of andersom.
Hoe onderzoek ik mijn oude hardloopschoenen ?
U kijkt eerst binnenin de schoen. Is het binnenwerk soms aan de 'binnenzijkant' van de schoen versleten of zelfs kapot ? Zet de schoenen vervolgens naast elkaar en kijk van achteren tegen de hiel kappen aan. Staan die naar binnen ? Of helt de hele schoen zelfs naar binnen over ? Bekijk de slijtzool. Is die niet alleen aan de buitenzijde van de midden/ achtervoet versleten, maar verder ook nog aan de binnenzijde van de slijtzool ? Dit alles wijst op overpronatie, omdat de overproneerder tijdens het hardlopen een (te) sterke druk uitoefent aan de binnenzijde van de schoen.
Hoe kun je overpronatle tegengaan ?
Door het dragen van de juiste hardloopschoenen, het dragen van de juiste inlegzool en/of door voldoende voetgymnastiek, waardoor mede een verbetering van de loopstijl zal plaatsvinden.
Wat kunnen schoenen bijdragen om overpronatie te voorkomen ?
Heel veel. Ca. 55% van de hardlopers proneren in meer of mindere mate 'over'. Daarom zijn er vele modellen hardloopschoenen te verkrijgen die overpronatie tegengaan. Dat gebeurt onder andere door een harder stuk tussenzool aan de binnenzijde van de schoen, of door een hielkapversteviging.
Moet een hardloopschoen voor een overproneerder aan nog meer eisen voldoen ?
Voor de zware overproneerder moet de schoen buiten de tussenzoolversteviging aan de binnenzijde van de schoen en de hielkapversteviger ook half-mocassin genaaid zijn. Dat wil zeggen dat er in het achterste gedeelte van de schoen een binnenzool is aangebracht. Die kunt u zien zitten, als u de losse inlegzool eruit haalt. In het achterste gedeelte van de schoen ziet u dan géén stikseltjes zitten, maar een solide binnenzool. De hardloopschoen voor de overproneerder moet dus uiterst stabiel zijn, maar de hardloopschoen moet ook een goede schokdemping hebben. Alles wat de ondergrond en de schoen niet van de klap absorbeert, moeten de voeten, enkels, schenen, knieën doen.
Het is dus niet goed als ik een zo'n stabiel mogelijke schoen aanschaf ?
Nee. Een hardloopschoen moet stabiel zijn en blijven tijdens het hardlopen om de achillespeeshoek rond de 180 graden te houden, maar een hardloopschoen moet ook nog zijn belangrijke bijdrage leveren aan de schokdemping. Maar stabiliteit blijft bij de categorie van zware overproneerder wel de belangrijkste eigenschap van de hardloopschoen. Het is van groot belang, dat u een looppatroon-analyse laat maken, daar er schoenen zijn voor mensen die licht overproneren, voor hen die zwaar overproneren, en dan ook weer onderverdeeld in schoenen voor zware lopers en lichte lopers, en dergelijke.
Is het ook mogelijk om een zeer stabiele schoen, wat meer schokdempend te krijgen ?
Ja, het is wel mogelijk een stabiele schoen wat meer demping te geven. Dit in tegenstelling tot het geven van stabiliteit aan een alleen maar dempende, maar verder slappe schoen. Een stabiele schoen krijgt u wat schokdempender door er een inlegzool in te leggen van een goed dempende materiaal of een inleghakje van hetzelfde materiaal. U kunt ook zoveel als mogelijk op een vlakke, zachte ondergrond gaan lopen. Die ondergrond neemt dan een stuk van de demping over.
Wat voor soorten inlegzolen zijn geschikt voor de overproneerder ?
Een zool met een goede steun aan de binnenkant (voor de voetzoolspier), zodat het naar binnen toe wegzakken wordt tegengegaan. Er bestaan daar verschillende soorten in. Er zijn standaard de z.g. Karhu Ortix zolen, maar er kunnen door orthopedische schoenmakers ook speciaal voor uw voeten inlegzolen gemaakt worden.
Wat doet zo'n orthopedische schoenmaker dan ?
Hij kan een speciale sport-inlegzool maken, die steunt op plaatsten, waar uw voeten dat nodig hebben. Dat kan bijvoorbeeld zijn : midden onder uw voet of aan de binnenzijde van uw midden/achtervoet of aan de binnenzijde van uw voorvoet. Die sportinlegzolen zijn gemaakt van een materiaal, waarmee uitstekend hardgelopen kan worden. Ook kan hij verstevigingen en/of veranderingen aanbrengen aan de hardloopschoenen zelf. Hij kan als het ware de schoen 'op maat' maken. Alleen hangt daar natuurlijk een prijskaartje aan, dat afhangt van wat u allemaal laat doen.
Hoe kan Ik mijn loopstijl verbeteren ?
Door het uitvoeren van voetgymnastiek. De spieren van uw voeten en onderbenen worden daardoor versterkt. Het voetgewelf wordt krachtiger en de kans op overpronatie wordt verkleind. De voetgymnastiek versterkt de spieren van de voeten, enkels en onderbenen aanzienlijk. Voet- en enkelgymnastiek doet u in uw warming up. Nadat u ingelopen heeft, loopt u een stukje op de buitenkant van uw voet. Vervolgens een stuk op uw voorvoet (verend in de enkels) en daarna op uw hakken. Vervolgens drie keer kniehefloop, de hakken blijven van de grond en drie keer hakken-billenloop, ook hierbij blijven de hakken van de grond. De af te leggen afstand is 30 meter en tussen elke herhaling neemt u een minuutje aktieve pauze : een beetje rustig hardlopen of wandelen. Eventueel doet u dat alles twee keer. Thuis kunt u met uw blote voeten een klein gummi balletje 'honderden malen' oppakken en weer loslaten. Of met uw tenen een zakdoek proberen op te rollen, die u op de vloer heeft uitgespreid. U zet uw tenen aan de rand van de zakdoek en probeert die zakdoek door knijpende bewegingen van de tenen op te rollen. Het lopen met blote voeten in sandaalslippers door het huis verstrekt de spieren ook.
Hoe komt een overproneerder aan een achillespeesblessure ?
De achillespees loopt door een kokertje. Er zit wat vocht tussen de pees en de wand om alles soepel te laten verlopen. Doordat er beneden met grote kracht scheef aan de achillespees wordt getrokken, loopt de pees dus 'aan' en raakt na verloop van tijd geïrriteerd en daarna ontstoken. De achillespeeshoek is veel te lang te veraf geweest van de 180 graden.
En aan shinspllnts ?
Doordat de voetboog naar binnen toe wegzakt, wordt er met grote kracht sterk getrokken aan de achterste scheenbeenspier, die onder andere aanhecht aan de voetboog en aan de binnenzijde van het scheenbeen. Na verloop van tijd raakt de achterste scheenbeenspier, door de grote krachten, aan die binnenkant van het scheenbeen, een centimeter of 15 boven de binnenenkel, wat los van het bot en raakt geïrriteerd en ontstoken. Ook hier is de achillespeeshoek veel te lang afgeweken van de 180 gradeb.
En aan kniepijn ?
Knieën kunnen heel wat hebben maar u moet bedenken dat elke afwijking beneden bij de voet, door de hefboomfunctie van het onderbeen verveelvoudigd wordt op kniehoogte. Een geringe afwijking van de achillespeeshoek beneden, is een grote afwijking geworden op kniehoogte. En ook dat kan op den duur leiden tot overbelastings-blessures.
Wat doe je als je toch een uw voeten, enkels en onderbenen. overbelastingsblessures hebt opgelopen ?
Dan moet u meteen naar een S.M.A. toe of naar uw huisarts. Bedenk dat het een hele tijd geduurd heeft voordat u een overbelastingsblessure heeft opgelopen en het duurt dan ook een hele tijd voordat die weer weg is. De ontsteking en de irritatie moeten weer helemaal weg : dat gebeurt door middel van rust en ijs en, na enige tijd, door aangepaste training. Uiteraard moet u in de tussenliggende tijd uw schoeisel aan een grondige inspectie laten onderwerpen.
Wat kun je doen om zo'n overbelastlngsblessure niet nog een keer op te lopen ?
U kunt zulke blessures proberen te voorkomen door er voor te zorgen dat uw achillespeeshoek tijdens het hardlopen altijd in de buurt van de 180 graden blijft. Daarvoor is een, voor uw loopstijl, optimaal steunende schoen nodig, voorzien van een goed steunende inlegzool. Verder heeft u daar sterke voet- en onderbeenspieren voor nodig. Neem voetgymnastiek op in uw trainingsprogramma. Draag twee paar hardloopschoenen door elkaar, zodat uw voeten, enkels e.d. niet telkens op dezelfde manier worden (over)belast. Als u behoorlijk overproneert verdient het aanbeveling om niet al te lange duurlopen te maken om 'de goden niet te verzoeken'. U kunt eventueel wel wat meer op kwaliteit trainen : korter maar sneller.
Welke mensen hebben de meeste kans op overpronatie ?
Mensen met heel flexibele enkels bijvoorbeeld. Deze mensen hebben slappe enkelbanden en die enkelbanden geven dan te weinig steun tegen overpronatie. Verder ook mensen die x-benen hebben. Zij zetten hun voeten zo naar buiten gedraaid neer, dat de voet zich wel over de binnenenkel moet afwikkelen, als men tenminste rechtuit wil lopen. Vrouwen hebben over het algemeen een breder bekken dan mannen en hebben daardoor eerder x-benen, wat de kans op overpronatie vergroot.
Kan ik aan een voetafdruk zien of ok overproneer ?
U kunt met blote, natte voeten een afdruk maken op de vloer (of bij een speciaalzaak op een voetspiegel). Als u platvoeten heeft, of neiging daartoe, dan is de kans op overpronatie sterk vergroot, daar de voet te slap is om zelf de belasting op te vangen. Zo'n voet moet dus door een goede schoen, met zool worden gesteund. Verder moet u aan de voetgymnastiek.
Wat kan Ik nog meer doen om te voorkomen dat ik overproneer ?
Buiten de juiste schoenen, e.d., moet u die schoenen ook altijd goed stevig veteren, zodat uw (achter)voeten niet in de schoenen heen en weer kunnen bewegen. Ook kunt u inleg hakjes in uw beide schoenen leggen. Hoe hoger de achterkant van de schoen is, des te minder kans u heeft op overpronatie, daar de voetafwikkeling sneller wordt ingezet. Maar let op, meer dan een millimeter of 5 mag u de schoen niet verhogen, daar u anders 'voorover valt'.
Zijn er nog meer oefeningen aan te raden om mijn spieren van voeten, enkels en onderbenen te versterken ?
O ja, zat. Maar u kunt beter een paar uitzoeken en die dan regelmatig blijven uitvoeren, dan een heleboel oefeningen van plan zijn, maar er vanaf zien omdat het er zoveel zijn. Nou, eentje dan nog : evenwichtsoefeningen. Ga in de hoek van de kamer staan, met een stoel pal voor u. Ga op één been staan en sluit de ogen. Blijf één minuut zo staan. Elke balansverstoring die beslist optreedt, moet u corrigeren met de spieren van uw voeten, enkels en onderbenen. Mocht u het evenwicht dreigen te verliezen, dan kunt u dat voorkomen door u vast te pakken aan een van de muren of de stoel. Daarna wisselen van voet.
De achillespees bevestigt de kuitspieren aan het hielbeen. Als die spieren samentrekken trekt de achillespees de voet naar beneden. Het is een belangrijke pees, waar vaak grote krachten op komen.
Een achillespeesontsteking is een typische overbelastingsblessure bij o.m. lopen en joggen, volleybal, maar ook bij tennis. Niet alleen topsporters, maar ook recreatieve sporters die iets ouder worden, kunnen hiermee te maken krijgen. Het is een blessure die zich voordoet tussen het hielbeen tot circa 10 centimeter daarboven. De achillespeesblessure kan zitten in: 1. de aanhechting van de pees op de hiel 2. de pees met het omringende weefsel 3. een ontsteking van de slijmbeurs aan de voorzijde van de pees (bursitis)
Een achillespeesscheur (of ruptuur) ontstaat door hevige trekkrachten op de pees (bv. bij het sprinten of bij het neerkomen op de grond na een sprong). Een klassiek voorbeeld is de tennisspeler op middelbare leeftijd die teveel kracht van de pees vergt. In sommige gevallen kan de scheur voorafgegaan zijn door een peesontsteking waardoor de pees verzwakt is.
Bij een ontsteking treden de klachten geleidelijk aan op. In het begin zijn er alleen pijnklachten (drukpijn en een stijf en/of een licht zeurend pijngevoel) in de kuit, net boven het hielbeen na langdurige inspanning die na enige uren spontaan verdwijnen. Als de blessure niet wordt verzorgd zullen de pijnklachten ook optreden bij het begin van de training. Deze klachten verdwijnen tijdens de warming-up, maar zullen na afloop van het lopen weer terugkeren. Nog later is er pijn zowel tijdens als vlak na de inspanning, met pijn in de nacht, die pas na langdurige rust verdwijnt. Uiteindelijk worden de pijnklachten zo erg dat lopen onmogelijk wordt en is er zelfs sprake van een constante pijn die niet meer verdwijnt, ook niet na langdurige rust. In dat stadium zal genezing vele maanden duren.
Soms gaat een achillespeesontsteking gepaard met zwelling van de pees en roodheid en met een schrapend geluid bij het aanraken van de pees of bij het bewegen van de voet. Vaak heeft men last van ochtendstijfheid in de pees.
Bij een peesruptuur ontstaat plots hevige pijn laag achter op de kuit of enkel, die erger of vergelijkbaar is met de pijn bij een spierscheur. Lopen lukt niet of nauwelijks meer. Meestal is een deuk voelbaar. Op de tenen staan is dan bijna onmogelijk: de hiel kan niet meer van de grond getild worden of bij knijpen in de ontspannen kuitspier is er geen voetbeweging meer op te wekken.
Meestal wordt de ontsteking veroorzaakt door een herhaalde belasting door lopen en springen. Meerdere factoren kunnen een achillespeesblessure in de hand werken. eenzijdige training (bv. sprongkrachttraining) te veel of te zwaar trainen na een rustperiode onvoldoende warming-up met rekoefeningen voor de kuitspieren; Druk van de sportschoen of onvoldoende demping van de hak Lopen of sporten op harde ondergrond Een beenlengteverschil, afwijkingen in de voetstand (bv. platvoeten) of de onderbenen (bv. O-benen) verkorte of stijve kuitspieren slijtage door ouderdom overgewicht
1. Warming up en Cooling down Zorg voor een goede warming up van 5 à 10 minuten door bv. rustig in te lopen, gevolgd door rekoefeningen van de diepe en oppervlakkige kuitspieren. Beëindig de training altijd met een cooling-down. Deze bestaat uit enkele minuten rustig uitlopen en het uitvoeren van rekoefeningen.
2. Rekoefening voor de oppervlakkige kuitspier (gastrocnemius) Een van de belangrijkste oorzaken van een achillespeesontsteking is een verkorting van de kuitspieren. Regelmatig rekken van de kuitspieren zorgt ervoor dat de achillespees geleidelijk aan op lengte gebracht wordt. Voer de volgende oefening zowel links als rechts 5-6 keer uit: zoek steun tegen een muur of een hek, met een been naar achteren. Breng langzaam het lichaam naar voren, terwijl het achterste been recht gehouden wordt, met de hak op de grond. Hou de spanning in de kuitspieren 15-20 seconden vast. Niet veren.
3. Rekoefening voor de diepe kuitspier (soleus) Ga op dezelfde wijze staan als bij de vorige oefening. Breng nu de knie van het achterste been naar beneden. De spanning wordt nu lager in de kuit gevoeld, ter hoogte van de achillespees. Voer de oefening zowel links als rechts 5-6 keer uit.
4. Spierversterkende oefening voor de kuitspieren De kans op klachten van de achillespees neemt af, indien de kuitspieren relatief goed ontwikkeld zijn. De "calf raise" is een eenvoudige maar effectieve oefening, die regelmatig uitgevoerd dient te worden. Ga vanuit een ontspannen, staande houding langzaam op je tenen staan. Blijf een aantal seconden zo staan en keer dan naar de uitgangspositie terug. De oefening kan naar wens zwaarder worden gemaakt door een gewicht te dragen en de duur en het aantal herhalingen te varieren.
5. Kuitspiermassage Na een zware training of wedstrijd helpt een massage om de kuitspieren te ontspannen en de spanning van de achillespees af te halen.
6. Het juiste schoeisel Slecht schoeisel is een belangrijke oorzaak van overbelasting van de achillespees. Essentieel is stabiliteit rond het enkelgewricht. Let er dus op dat de schoen de hiel goed omsluit en de hielbasis breed genoeg is. Ook moet de schoen een soepele zool hebben, zodat een normale afwikkeling van de voet over de bal van de voet naar de tenen plaats kan vinden.
7. Schoenaanpassing Tijdens de afwikkeling van de voet is een zekere hoeveelheid pronatie noodzakelijk. Door excessieve pronatie ontstaat een knik in de achillespees, waardoor deze zwaarder belast wordt. Afwijkingen die met overmatige pronatie gepaard gaan zijn een knikplatvoet, een holvoet en beenlengte verschillen. Laat bij standsafwijkingen een steunzool of een hakverhoging aanmeten bij een orthopedisch schoenmaker.
8. Ondergrond: Train zoveel mogelijk op een zachte, maar wel effen ondergrond (bos, gras).
9. Goede trainingsopbouw Zorg vooral voor een goede trainingsopbouw. Voer de intensiteit en de omvang van de trainingen geleidelijk op. De belastbaarheid van de pees past zich slechts langzaam aan. Bouw dus na een blessure of ziekte de training weer zeer geleidelijk uit tot het oude niveau. Zorg, in geval van een drastische verandering, zoals bijvoorbeeld een ander merk schoenen of verandering van speeloppervlak, voor voldoende tijd om het lichaam aan de verandering te laten wennen.
10. Enkelverzwikkingen Tijdens de herstelperiode na een enkelblessure treden vaak tijdelijk achillespeesklachten op. Dit wordt veroorzaakt door het vocht rond de achillespees en de toegenomen instabiliteit van de enkel. Hierdoor wordt de achillespees zwaarder belast. De klachten kunnen worden tegengegaan door tijdelijk gebruik te maken van een enkelbrace.
Wees alert op het begin van deze klachten. Een zeurende pijn tijdens of vlak na het lopen is niet normaal. Doortrainen brengt het risico met zich mee van een verergering van de blessure en een steeds moeilijker herstel.
Pas de training aan Vaak kan het tijdig aanpassen of stoppen van belastende trainingsvormen voldoende zijn om beginnende peesklachten te laten genezen. Vervang de looptraining tijdelijk door bv. fietsen of zwemmen.
Koelen Als de blessure in een beginstadium verkeert, koel de achillespees dan na de training zo'n 15 minuten met ijs. Herhaal dit koelen zo'n 3-5 keer per dag. Ook als de blessure al langer bestaat, kan het zinvol blijven om de achillespees meerdere keren op een dag te koelen. Leg altijd een handdoek tussen de huid en coldpack.
Massage Als de kuitspieren stijf zijn, laat deze spieren dan masseren.
Verband Maak bij beginnende achillespeesklachten gebruik van een visco-elastische inlay of een achillespeesbandage. Deze hebben een toegenomen schokabsorberend vermogen en zorgen door de hakverhoging voor kunstmatige verlenging van de achillespees. Hierdoor neemt de stress op de achillespees af.
Schoenen Speel in op mogelijke oorzaken zoals een harde ondergrond en een stijve, of versleten schoen. Laat je sportschoenen controleren en breng eventueel een schokdempende hakverhoging aan.
Rust. Dit kan door de activiteit te limiteren. Een kleine hielverhoging (aan beide benen) van een halve cm kan de spier ontspannen, waardoor er minder rek op de de spier komt.
Ijs. Dit moet gedurende elk uur zo'n vijftien minuten aangebracht worden. Gebruik altijd een handdoek tussen de ijsapplicatie en de huid.
Cortisoneinjectie in de acute fase is niet aangewezen, hierdoor kan er een verhoogd risico ontstaan tot een ruptuur.
Chirurgie. Chirurgisch ingrijpen bij een achillespeesontsteking is meestal niet nodig. Bij hardnekkige ontstekingen wordt de verdikking op de achillespees soms wel schoongemaakt om het probleem te verhelpen. Hierbij wordt een snede gemaakt aan de achterzijde van de enkel, vlakbij de achillespees. Het ontstoken vlies rond de pees en het degeneratieve gedeelte worden verwijderd. Hierna wordt de achillespees weer gehecht om deze goed te laten genezen. Door het verwijderen van het slechte deel wordt de pees gestimuleerd om terug te keren in zijn normale staat.
Een gescheurde achillespees wordt bijna altijd geopereerd waarbij de uiteinden van de pees aan elkaar worden gehecht. Hiervoor bestaan diverse technieken. Dit wordt meestal gedaan door een snede te maken aan de achterzijde van de enkel. Na de operatie wordt de enkel en het onderbeen gedurende een tweetal weken met een gips, tape of brace gesteund, zonder dat de voet mag belast worden. Nadien twee weken tape met strekstand van de voet door een verhoogde hak waarbij progressief belasten met krukken mogelijk is. Weer twee weken later wordt de tape vervangen door een tape in 90 graden, waarbij de hakverhoging weg wordt gelaten. Dit blijft dan ongeveer weer twee weken zitten, waarna alle tape verwijderd kan worden. Meestal volgt dan nog een periode kinesitherapie. De niet-operatieve behandeling, waarbij de voet in strekstand gehouden wordt met behulp van een gipsspalk of tape zodat de gebroken peesuiteinden tegen elkaar komen te liggen en aan elkaar kunnen groeien, biedt minder garanties op blijvend succes.
Hieronder tref je een aantal oefeningen aan om de spierkracht van de kuiten en het coördinatievermogen van de enkel te verbeteren. Je moet beginnen met oefening 1. Een volgende oefening mag pas worden gestart indien de vorige oefening volledig en pijnvrij kan worden uitgevoerd. De oefeningen kun je niet alleen doen wanneer je een blessure hebt opgelopen, maar ook ter preventie van een nieuwe blessure. Met schuine letters is steeds aangeven hoelang en hoevaak een bepaalde oefening moet worden uitgevoerd.
1. Rekken van de lange kuitspieren
Maak met de rechtervoet een stap naar voren, zover dat de linkerhak net niet van de vloer los komt De linkerknie blijft gestrekt Verplaats het gewicht van de achterste voet naar de voorste voet, en druk daarbij de hak van het achterste been stevig in de grond Plaats eventueel de handen tegen een muur (niet veren) Je voelt rek bovenin de kuit Duur 15-20 seconden. Daarna 10-20 seconden rust. Doe dit 3 keer.
2. Rekken van de korte kuitspieren
Kniel met de rechterknie op de vloer. Laat de linker oksel op de linkerknie rusten. Druk de linkerknie daarna zover naar voren dat de hak net niet van de vloer loskomt (niet veren). Je voelt rek laag in de kuit. Duur 15-20 seconden. Daarna 10-20 seconden rust. Doe dit 3 keer.
3. Versterken van voetspieren
Ga op een stoel zitten. Schrijf het alfabet in de lucht met de geblesseerde voet. Rol met de tenen van de geblesseerde voet een uitgevouwen handdoek op door grijpbewegingen te maken Duur 15-20 seconden. Daarna 10-20 seconden rust. Doe dit 20 keer.
4. Oefenen van coördinatie en versterken van spieren rondom de enkel
Wandelen hoog op de tenen. Grote tenen goed in de grond drukken. Duur 15-20 seconden. Daarna 10-20 seconden rust. Doe dit 20 keer.
5. Oefenen van coördinatie en versterken van spieren rondom de enkel
Ga met beide voeten zo hoog mogelijk op de tenen staan en dan weer op de platte voet. Hoe sneller de beweging wordt uitgevoerd hoe moeilijker het is om de balans te bewaren. Deze oefening eerst uitvoeren met steun van de handen. Daarna met gespreide armen om de balans te bewaren. De oefening kan nog extra verzwaard worden door de ogen tijdens de uitvoering dicht te doen (pas op voor vallen!). Duur 10 keer. Daarna 10-20 seconden rust. Doe dit 20 keer
6. Start van functionelere oefeningen
Op de plaats joggen gedurende 2 minuten. Duur 2 minuten. Daarna 30-60 seconden rust. Doe dit 3 keer.
7. Kracht- en coördinatieoefeningen
0p de plaats springen van het ene been op het andere been. Langzaam steeds bredere sprongen maken tot en met schaatssprongen. De sprongen kunnen ook op twee benen en in voor-achterwaardse richting worden gemaakt. Tenslotte: ga rechtop op het geblesseerde been staan. Zet af met dit been en spring recht omhoog. Land op het geblesseerde been en blijf gedurende 3 seconden in evenwicht op dit been staan. Dit kan ook op twee benen worden uitgevoerd. Duur 10 keer. Daarna 10-20 seconden rust. Doe dit 20 keer.
Pijn aan de achillespees komt vaak voor bij reumapatiënten, vooral bij mensen met de ziekte van Bechterew.
Bij pijn aan de achillespees zit de pijnplek vaak op de aanhechting op de hiel, een zogenoemde slijmbeursontsteking. Maar het kan ook tot zes centimeter boven de aanhechting zitten. Dat is een ontsteking van de achillespees zelf. De achillespees is dan rood, gezwollen, warm en pijnlijk. De pijnklachten kunnen ook chronisch zijn, zowel bij rust als tijdens het lopen.
Er zijn diverse mogelijke oorzaken voor het ontstaan van achillespeesklachten:
Ontstekingsactiviteiten van de aanhechting van de pees op het hielbeen;
Slecht looppatroon: te veel naar binnen lopen (overproneren), of te veel naar buiten lopen (oversupineren);
Slechte voetstand: holvoeten, scheefstand van het bekken (beenlengteverschil);
Schoeisel en loopondergrond.
De arts probeert allereerst de oorzaak van het probleem te vinden. Dit kan een irritatie zijn door overbelasting, een uiting van een ziekte, een gedeeltelijke of complete scheuring of, zoals wel vaker voorkomt, een niet goed onderkende afwijking van de voetvorm.
Een ontsteking kan het gevolg zijn van overbelasting: enerzijds door te veel gebruik, anderzijds door verkeerd gebruik - bijvoorbeeld bij een afwijkende voetstand.
De aard van de behandeling is afhankelijk van de oorzaak. Zo kan de arts medicatie voorschrijven, zoals ontstekingsremmers, of een injectie met een corticoïde geven in de pees zelf. Behandeling kan ook bestaan uit schoenaanpassingen, advies om sportschoenen te dragen, en algemeen advies over schoeisel.
Een verkeerd looppatroon of een verkeerde voetstand wordt behandeld door de podoloog met correctiezolen of aanpassingen van de confectie- of sportschoen. Schoenen met goede schokdemping (zoals 'air' in een sportschoen) geven vaak verlichting van de klachten. Adviezen wat betreft de belasting en belastbaarheid van de achillespees worden eventueel in overleg met een kinesitherapeut gegeven. Als er sprake is van een bekkenscheefstand wordt er een hakverhoging in de schoen gemaakt. Als daar onvoldoende ruimte voor is, adviseert de podoloog verwijzing naar de orthopedisch schoenmaker.
De ontsteking kan vóórkomen bij de achillespees zelf, of in de slijmbeurs die zit tussen het hielbeen en de pees. ln de acute fase bestaat behandeling uit rust, en eventueel ijs om te koelen en medicijnen. De arts kan ook een hakverhoging voorschrijven. Als de klachten komen door een ziektebeeld, probeert de reumatoloog dit met bijvoorbeeld medicijnen tot rust te krijgen. Bij een complete scheur van de achillespees zal de chirurg de pees hechten. Bij een kleine scheur is behandeling met een tape mogelijk.
Uit: In Beweging 2004-10 Bewerking: Mia, 19 juni 2009
Vandaag terug een training gedaan het was geleden van zondag, ben gestart bij een temperatuur van 28°, heb drank mee genomen
De eerste 1,5 was ik goed gestart maar na mijn gevoel misschien iets te vlug maar de benen waren goed
ben geleidelijk stiller gaan lopen en rond 5 a 6 km had ik spier pijnen juist onder mijn linker en dan rechte kuit Ik heb dan maar beslist om uit het bos te lopen en te stoppen
Het rare was ik ben spontaan een beetje harder beginnen lopen en de pijnen gingen weg
in plaats van te stoppen heb ik nog 3,5 km gelopen en ben blijven versnellen Heb niets meer gevoel
Ik weet ook niet hoe dit komt, zal dit moeten opvolgen, zou het kunnen omdat ik de laatste 2 weken toch een redelijk traag tempo heb gelopen
de laatste 3 km , het was gewoon een goed tempo en de benen voelde heel goed aan Al bij al was dit een geslaagde training waar ik een redelijke stap in de goede richting heb gezet
Nu zien hoe mijn spiertjes de volgen de dagen reageren
Van waar komt deze Franse benaming? Er zijn verschillende verklaringen waarvan de meeste berusten op pure fantasie. De wijk Sauvegarde was grondgebied Puurs. Het is pas in 1899 kerkelijk bij de parochie Ruisbroek gevoegd. In het parochiearchief van St.-Lambertus te Eikevliet vinden we tal van sporen dat vorige eeuwen de inwoners van Sauvegarde aldaar ter kerke gingen. Dit had te maken met de afstand tussen Sauvergarde en de St.-Pieterskerk gelegen in het centrum van Puurs. De kerk van Eikevliet behoorde tot 1803 tot de moederparochie van Puurs. Na 1803 is het een gewoonte gebleven om te Eikevliet ter kerke te gaan. Tot op heden word er nog steeds in het dialect over "Skobbegaar" gesproken.
Een eerste verklaring voor de naam Sauvegarde komt van "Schage" Schaeghegaet werd Schavegaar en werd Schobbegaar en ook Skobbegaar. In een geschrift van 1513 vinden we tot op heden de oudste vermelding van "Schage" als volgt: "Hendrich Putteman gheeft neghen scellingen groote ende dat op een blok ghelegen aen scaeghegaet.In het cijnsboek der kerk van Ruisbroek anno 1607 vermeld men land gelegen onder Puurs "opt Schage" (klik op de afbeelding voor betere weegave)
Uit het Cheijnsboeck der kercken van Ruijsbroeck opt Schelde 6 februarij Anno 1607
E.H. Jacobus Henricus HAELEWATERS (pastoor te Ruisbroek 1896-1913) schrijft hierover het volgende: " Van waar dat Franse woord in een door Vlaamse gemeente? L.Mees in zijn geschiedens van Hingene blz 204,209, 215 zegt dat Sauvegardebrieven veiligheidsbrieven waren mits welke men vrij bleef van de hindernissen der oorlogsvoerende men betaalde hiervoor een zekere som. Komt daarvan misschien de naam van het gehucht Sauvegarde? Een priester zeer ervaren in de Vlaamse taal zei tegen mij Sauvegarde verklaren door een krijgswacht die daar zou gelegen zijn is een verzinsel. Niets wijst ons in de geschiedenis daarvoor te recht."
Verder verwijzend naar de reeds besproken bronnen schrijft de pastoor verder: "Daar denk ik dat de oorsprong is. Wat is schage? Ik weet het niet. Was er vroeger een gat dat den polder van Ruisbroek met het moer verbond? Het moer paalt aan Sauvegarde. Waarschijnlijk en dat gat zal schagegat geheten hebben. Nochtans dit ook is gissing. Is nu die scaeghe of schage hetzelfde als het oud Diestse schact (dwz moord, dan kan we terecht gezegd worden: "Sauvegarde en deugt niet" zoals Mees aanhaalt in de geschiedenis van Hingene."
Puurs het gehucht Sauvegarde - kaart van Gigault (1807) (klik op de afbeelding voor betere weegave)
Dr.Jan Lindemans heeft een andere versie: Scaghe is een woord dat verdwenen is uit onze taal en verwant is met « scheg », een scherp vooruitspringend voorwerp. Schaag is nu schaaf geworden en is een stuk akkerland dat met een scherpe punt diep in de heide of het bos binnendrong. In de naburige gemeente Breendonk is er thans nog een Schaafdonk is er thans nog een Schaafstraat. In het Landboek der abdij Sint-Ber- naerts, door provisor Judocus Bal in 1669 samengesteld, staat als volgt : « anno 1603,een stuck lants geleghen in 't gadt van de schaeghe, gemeynlick schaegegaetgenoempt, ten weste de Schaeghestraete ». Deze bezitting der abdij is overduidelijk: ze lag te Breendonk vroeger ook steeds bij Puurs behorend in de Schaafstraat. Maar ook te Lippelo, een wat verder gelegen gemeente, is er een veldnaam « de lange scaghe » geheten. Uit dit alles blijkt dat pastoor Haelewaters zich waarschijnlijk vergist heeft met het schaegegat in Ruisbroek te situeren en waaruit hij denkt dat Sauvegarde zou ontstaan zijn. Men kan gerust, aldus dr. A. Bousse, deze verklaring afwijzen.
Blijven dan nog volgende aanvaardbare meningen over. In de 17e en 18e eeuw legerden vele troepen vooral Franse en Engelse in onze gewesten. Sommige gemeenten of gehuchten werden vrijgesteld van inkwartiering, brand. schatting, plundering enz. Ze kregen, mits betaling, een bewijs van « sauvegarde », een zogenaamde sauvegardebrief. Zo zou dit gehucht alhier onder sauvegarde geplaatst zijn. Maar de beschermde plaatsen waren meestal kloosters, ziekenhuizen, begijnhoven e.a. Van dit alles was er hier niets! Wel was er in die wijk een windmolen, een « dwangmolen » voor Ruisbroek en dit reeds sedert begin 14e eeuw! Er is nog geen enkel spoor gevonden in tal van archieven van een sauvegardebrief! Maar deze opvatting, ook gesteund door dr. A. Bousse, betekent « sauvegarde » gewoon een wachtpost. En daar hebben we toch enkele bewijzen van gevonden!
In het « Caertboeck der dyckagie van Ruisbroek, Willebroek, Puurs en Tisselt », opgemaakt in 1684, hebben we het vroegst de naam « Sauvegarde » ontmoet. Deze staat vermeld op het kruispunt van drie wegen: de huidige Sauvegardestraat, de Kerkstraat en de Moerplas. En in de « Atlas de Ia commune de Ruysbroeck » ( 1805) vinden we « La Sauve- Garde » ook op die plaats, Jn de vorige eeuw sprak men van « het pleintje van de Sauvegarde » steeds op die plaats. Welnu, op die driesprong stond er op 't einde der 17e eeuw een houten of stenen gebouwtje, waar een soldatenwachtpost, een zgn. « wachting » lag. Aan de hand van het oudste jaartal (1684) kunnen we tamelijk gemakkelijk de periode van ontstaan situeren. De schansen einde 16e eeuw door de Spanjaarden onder Alexander Farnêse aan de Rupelboorden opgericht om Antwerpen te belegeren, werden later overgenomen door nieuwe bezetters, de Franse troepen, die onder Lodewijk XIV heel wat Vlaamse steden veroverden. Het naburige dorp Eikevliet had de « eer » de staf van het Franse leger te herbergen. En te Ruisbroek, op de Sauvegarde, had de aflossing plaats van de wacht. Van hieruit moest een deel der troepen de bezetting waarnemen naar het fort Sint.Margriet te Wintam en een ander deel naar de kleinere schans Hellegat aan de Vlietmonding.
Deze wachtpost moet ook nog tijdens de Boerenkrijg bestaan hebben, want in een nagelaten verslag lezen wij; « te Ruisbroeck verjoeg Peer Jan Apers bij de komst van Rollier de Franse sansculotten uit hun wachtpost, die de naam sauvegards droeg. Daar vielen toen drie doden. Van deze plaats ging de naam over naar het gehucht er rond.
Toen in 1879 de spoorweg Antwerpen-Douai aangelegd werd, kreeg Ruisbroek zijn eigen station. Om de treinhalte te onderscheiden van die in de andere gemeente Ruisbroek, bij Brussel, vond het spoorwegbestuur er niets beter op dan ze als «Sauvegarde» te betittelen, lijk dat nu opnieuw in voege is. Het postbestuur volgde dit voor beeld na en zo ontstond stilaan de gekende benaming<Ruisbroek-Sauvegarde>. Alleen het gemeentebestuur heeft het steeds bij <Ruisbroek> gehouden. Na dat de postnummers in gebruik kwamen heeft het postbestuur afgezien van Sauvegarde en gebruikte het « 2658 Ruisbroek » als benaming. In 1968 werd hier een aktiekomitee opge!icht om de naam der gemeente officieel als Ruisbroek-aan-de-Rupel te verkrijgen, in plaats van de Franse benaming. Maar toen de postnummers overal toegekend werden heeft men afgezien van verdere aktie.
Reeds van in het begin der kerkgeschiedenis behoorde de parochie Ruisbroek-aan-de-Rupel tot het bisdom Kamerijk dat afhing van het aartsbisdom Keulen. In het archief van de abdij van Grimbergen bevindt zich een document waarbij Alardus, bisschop van Kamerijk, in 1177 het altaar van Ruisbroek aan de Schelde aan de kerk van Nieuwenrode schonk ten behoeve van de zusters Norbertinessen die daar verbleven.
Stichtingsakte (1177) (klik op de afbeelding voor duidelijker weegave)
Deze zusters behoorden tot de orde van Premonstreit. Hierdoor kregen deze zusters het recht op de inkomsten van de parochie Ruisbroek-aan-de-Rupel en konden zij de bedienaar van de kerk voorstellen. Hoe lang de parochie toen reeds bestond is niet meer te achterhalen. Wie de eerste geestelijke bedienaars waren is niet bekend. Wat met zekerheid wel geweten is dat de pastoors door de abdij van Grimbergen werden benoemd sinds 1283.
Tot 1813, bijna 500 jaar, zal de abdij norbertijnen naar Ruisbroek sturen om er de parochie te bedienen.
In 1432 waren er reeds klokken te Ruisbroek. De Brabantse steden waren in strijd met de Mechelaars. Op het feest van Sint-Barbara (4 december) waren zij in het nauw gedreven en verdedigde zich met de klepels der klokken naar de Brusselaars te smijten. (vervolgt)
Het Hellegatveer
De plaats Hellegat, aan de Rupel gelegen, naast de oude Vlietmonding, was de eerst bewoonde plaats van Ruisbroek. Het centrum werd door de voortdurende overstromingen verlegd naar de overzijde van de Rupel, in de gemeente Niel. Aan de overzijde groeide het nieuwe Hellegat uit tot een eigen heerlijkheid, onder Alexander O'Donnoghue, die daar en tevens ook van Niel, van 1746 tot 1793 heer was. Later is er zelfs een eigen parochie ontstaan.
We mogen aannemen dat er reeds een Romeinse militaire bezetting is geweest op het Ruisbroekse Hellegat. Daar werden immers Romeinse munten en wapens gevonden, bij het herbouwen van de Doornlaarhoeve, na de grote dijkbreuk van de Rupel in 1820. Het ontstaan van deze bezetting aldaar is waarschijnlijk te wijten aan de kruising van de Rupel, de grote waterweg naar de Romeinse militaire haven Rumst, en de tweederangsheerbaan, die vanuit Asse vermoedelijk langs hier verder noordwaarts naar Utrecht liep. Resten van een weg, een zogenaamde « knuppelweg », werden bovengehaald bij het verleggen van de Vliet, tijdens het graven van het kanaalgedeelte der Willebroekse vaart, dat sinds 1908 hier werd aangelegd.
Deze overzetplaats op de Rupel is sinds de oudste tijden van uitzonderlijk belang geweest. Het was de enige overgang van gans West- Brabant. AI onze hertogen en hoogge- plaatste personen kwamen hierlangs! Hier vinden wij de overtocht terug vanuit het land van Grimbergen en dus vanuit Brussel! op de meer- of meirstraten, de oude grensstraten tussen alle dorpen, van Grimbergen tot Ruisbroek, waarop, de middeleeuwen door, alle reizigers passeerden. Deze overzet was tevens van zulk groot belang voor de heren van Grimbergen, eertijds voogden van het grote domein Puurs, dat ze Ruisbroek uit dit domein gelicht hebben, om de volledige kontrole over het veer te behouden. Voor hen was het Hellegat in de 12e en 13e eeuw een sleutelstelling, die de verbinding tussen hun domeinen van Grimbergen en aan de overzijde Rumst-Kontich verzekerde. In 1336 is er een groot geschil ontstaan tussen Vlaanderen en Brabant omtrent hun rechten op Schelde en Rupel. Het Hellegat was de scheiding tussen die twee:
« Ghi heren, sult weten ende het is openbaer, dat ons Heren 's Hertoghen stroom aengaet voer Honte horde
(onbekend ?) tote den Ellegate, bi den Eickenvliete, ende dat alle de misdaeden; justicien ende bereghtigin- ghen, hoeghe ende nedere, die binnen den voorseghden palen (grenzen) ghevallen sin op dese waeteren, door onse, hertoghen rechtere, gevonniset selen worden ».
Waaruit blijkt dat de hertogen van Brabant hun rechten verdedigden op de Rupel ; maar de graven van Vlaanderen repliceerden aldus:
« Ghi heren, die ghesedt sit van 's heren Hertoghen van Braband, om u claer te maeken dat de stroem ende 't waeter tussen Berdebure ende Honte Orde, alsoverre als et eebt ende vloeit langhs 't Scheldt en Rupene toete Eellegaete, bi den Eickenvliete, behoert toe minen Here Grave van Vlandren ende dat si tusschen dien vorseiden paelen hebben alle singerien ende justicien ende georlooft te berechtene alle misgrijpe die daer gevallen sin ».
De geschillen duurden vele jaren, maar toch heeft het recht van de graven van Vlaanderen beslist doorgewogen, want tijdens de zogeheten « zoutoorlog » (betwisting om het stapelrecht om zout op te slaan) tussen Antwerpen en Mechelen, kwamen Abraham van Wildebrouc met zijn gevolg namens de hertog, met Ghifsbrecht van Leeuwerghem, stadhouder van de graaf van Bornem en zijn mannen, dezen namens de graaf van Vlaanderen, op het kerkhof te Hingene bijeen, om te bekomen dat de hertog enige schepen mocht leggen op de Rupel, bij het Hellegat, om die van Mechelen te bevechten. Dit was dan een onbewimpelde erkenning van 's graven recht! Wat nu de uitbating van het Hellegatveer zelf betrof: de opbrengst ervan kwam voor de ene helft toe aan de heren van Grimbergen, -later aan die van Rumst -, en voor de andere helft aan de hertogen van Brabant.
Wanneer in 1561 de vaart naar Brussel in dienst kwam, waren er schippers die de reizigers over de rivier brachten te Klein-Willebroek, aan het sas. De pachter van het Hellegatveer zag zijn inkomsten merkelijk dalen en legde klacht neer bij de Raad van Brabant. De aartshertog vaardigde in 1616 een plakkaat (bevelschrift) uit, waardoor het overzetten van reizigers en koopwaren tussen Willebroek en Boom op straf van boet verboden werd. Die verordening bleef niet lang duren, want alhoewel in 1647 hernieuwd, werd er weinig gevolg aan gegeven.
Dat deze overzet van groot belang was ziet men op deze afbeelding (klik voor weergave)
Het groot aantal reizigers dat langs de vaart in beide richtingen doorkwam vond de weg langs het Ruisbroekse Hellegatveer te ver om en daarom kwamen de heren Joris Boschaert, heer van Boom, en Jan HeIman, heer van Willebroek, overeen een nieuwe overzetdienst op te richten aan het begin van de Willebroekse vaart. De pachtsom aldaar bedroeg 400 gulden 's jaars, Die van het Hellegatveet daalde: van 250 tot 100 gulden wat wees óp sterke achteruitgang! Toen er in1698 ook een veerpont, om rijtuigen over te zetten, in dienst kwam, bracht de hertog van Brabant de zaak voor de Raad van Brabant. Deze deed na lange pleidooien in1708 uitspraak: de hertog alleen had het volledige recht van opbrengst op het Willebroekse veer. Intussen ging het Hellegatveer maar achteruit. De vaart en de nieuwe kasseiweg naar Antwerpen (1763) waren er mede oorzaak van. In 1914 werd een ijzeren brug, 3 meter breed om karren en voetgangers over te laten, in gebruik genomen. Deze brug was pas in dienst toen ze zwaar beschadigd werd door het Belgische leger. Het Hellegatveer hield pas volledig op in1940. Door het opblazen, tijdens WOII, van de ijzeren brug over het kanaal (brug die nooit meer hersteld werd) was de toegang tot de Rupel volledig verbroken.
Postkaart uit 1927 van de brug over het kanaal naar Hellegat
Nog te vermelden is ook een kleine vesting of schans diede Spanjaarden er deden bouwen in1584 en die in1621 gans werd hersteld en vergroot. Ze noemden ze « fortalitio di Hellegat ». In het « Reghister der goedenissen der heerlijckheyt van Puers, anno 1691 tot 1628 » staat het fort aldus vermeld: « de schanse, geleghen opteri in 1566 eveneens door de Spanjaarden werd opgetrokken te Wintam, in de hoek aan de samenvloeiing van Rupel en Schelde en dat in 1831 werd ontmanteld en afgebroken. Eyckervliete by den Hellengaet werd door 't volck aldaer 't beckaff genoempt. ». Hoelang deze vesting het heeft uitgehouden is niet bekend. Wel mogen we veronderstellen dat de be. zetting steeds heeft afgehangen van het veel grotere fort Sint.Margriet, dat in 1566 eveneens door de Spanjaarden werd opgetrokken te Wintam, in de hoek aan de samenvloeiing van Rupel en Schelde en dat in 1831 werd ontmanteld en afgebroken.
Bij een zonnig weertje van 22° ben ik van avond vertrokken, voor de eerste keer loop ik 2 dagen achter elkaar.
Heb terug drank mee genomen, dit is belangrijk bij lopen waar je onder de 70% van je Max. Hartslag blijft.
Mijn garmin deed precies in begin raar, zo hard ben ik nu ook weer niet gegaan! ( 331,6km/h)
Gem.Tempo 7:03 /km; gem.Hartslag 132; Max hartslag 142
Toch ben ik onder de 70% van de Max. Hartslag gebleven, wel tempo iets hoger dat verklaar deels de hogere hartslag tegen over gisteren morgen en ook nu is het avond dat scheelt ook verschillende hartslagen
Weer een geslaagde training
Ben gisteren naar bibliotheek geweest heb 4 boeken over lopen mee gebracht
Ben weeral stuk wijzer geworden, de training worden aangepast,
de langere afstanden is nog iets te vroeg, om de 2 weken loop ik mijn grootste toer van bijna 11 km De 2 dagen in bos hebben mij ook goed gedaan, ik ga de volgende dagen ook meer in bos lopen, is beter
Van de kuiten heb ik geen last meer gehad vandaan, dus denk dat ik toch goed bezig ben
Alle verbeteringen zijn welkom, zit in de leerfase en moet nog veel bijsturen
(Door Willy Goossens en Professor dokter Kenny De Meirleir)
Professor Dokter Kenny De Meirleir, sportfysioloog aan de Vrije Universiteit van Brussel, werd op 19.01.l952 in Antwerpen geboren. In het Mechelse Pitzemburg volgde hij de afdeling Latijn-Wetenschappen. In die tijd speelde hij voetbal in het jeugdelftal van KFC Muizen. Na zijn atheneumtijd trok hij naar Amerika om er een jaartje 'pre-med' te volgen aan de Memphis State University; en dit als voorbereiding op zijn geplande artsenopleiding aan de VUB. In 1982 studeerde hij af als internist-cardioloog en trad hij toe tot het sportgeneeskundige team van dokter Hollmann van de Sporthochschule in Keulen. Sinds ettelijke jaren is dokter De Meirleir, medestichter van de Brussels Track Club, hoofd van de dienst Sportgeneeskunde van de VUB.
Lopen hoeft niet altijd prestatiegericht te zijn. Duizenden mensen binden geregeld de loopschoenen aan gewoon omdat ze het prettig vinden, of omdat ze overtuigd zijn van de gezondheidswaarde van lopen. Alles wijst er immers op dat een regelmatige fysieke activiteit die het hart laat werken op een economisch toerental voor ons organisme alleen maar voordelig kan zijn. Maar wat maakt lopen zo gezond ? Welke veranderingen gebeuren er in ons lichaam wanneer we regelmatig lopen ? Hoeveel en hoelang moet je lopen wanneer je enkel een gezondheidseffect nastreeft ? We gingen hiervoor te rade bij professor dokter Kenny De Meirleir, hoofd van de dienst Sportgeneeskunde van de VUB.
Er bestaan zoveel activiteiten waarvan de mensen beweren dat ze gezond zijn. Toch blijft lopen één van de meest aangewezen middelen om op een efficiënte en daarenboven goedkope manier een positief gezondheidseffect na te streven. Want gezondheid betekent veel meer dan alleen maar het gevoel niet ziek te zijn. In ons organisme spelen zich immers een aantal verborgen chemische processen af, die uiteindelijk over onze gezondheidstoestand zullen beslissen. "Met een goede stevige wandeling bereik je ook al wat, maar je zal nooit dezelfde trainingsstimulus bekomen", zegt dokter De Meirleir. "Vooral bij jonge mensen wordt tijdens het wandelen een onvoldoende hartfrequentie gehaald om in de intensieve trainingszone terecht te komen. Anders is het gesteld met oudere personen, die omwille van de slechte toestand van hun gewrichten niet meer kunnen lopen. Hier raden we uit gezondheidsoverwegingen wel een stevige staptraining aan."
POSITIEVE EFFECTEN
Lopen dus en meteen de eerste hamvraag: hoe intensief moet je trainen om een gezondheidseffect te bekomen ? " Een eenduidig antwoord is er niet. De minimale hartfrequentie hangt af van de staat van getraindheid. Wie al jaren loopt, zal naar een hogere frequentie moeten manoeuvreren dan een beginneling. Voor ongetrainden kunnen we toch deze vuistregel meegeven: 75 procent van het verschil tussen 220 en de leeftijd. Zo zal iemand van 45 jaar tijdens het lopen een frequentie van 130 moeten instandhouden." Welke gezondheidseffecten mogen we nu verwachten ? Als gevolg van een regelmatige looptraining spelen zich in het organisme een aantal gunstige processen af. Zo wordt het metabolisme gestimuleerd, is er een zeer gunstig effect op het lipidenprofiel en de insulinegevoeligheid (het lichaam hoeft immers minder insuline te produceren om eenzelfde effect te bekomen), stijgt de HDL-cholesterol (high density, de 'goede' cholesterol) en daalt de LDL-cholesterol (low density). Dan is er nog de verbetering van de cardiale efficiëntie, waarbij de daling van de hartfrequentie in rust een van de indicatoren is. Niets dan positieve effecten dus, ook op de schildklier. Na de inspanning wordt immers telkens een zuurstoftekort gecreëerd. Om deze te neutraliseren moeten extra calorieën aangevoerd worden, met een positieve stimulus van de schildklier als gevolg."
LICHAAMSGEWICHT
Wie met een progressieve looptraining start (minstens driemaal per week), zal vrij snel een zeker trainingseffect waarnemen. Van week tot week voelt men aan den lijve hoe de conditie bergopwaarts gaat. "Na enkele maanden volhouden is ook het gezondheidseffect best waarneembaar", weet De Meirleir. "Zo is er om te beginnen de gewichtsreductie. Als gevolg van de training verhoogt de lichaamstemperatuur zodat het calorisch verbruik en de schildklierwerking worden gestimuleerd. Dit proces werkt zelfs nog verschillende uren na de inspanning na. En er zijn soms spectaculaire resultaten waar te nemen. Zo kennen we een twintigtarige, die na anderhalf jaar zijn lichaamsgewicht van tachtig naar zestig kilogram zag dalen." Erg motiverend, uiteraard. De invloed van looptraining op het vetmetabolisme is onmiskenbaar. Zwaarlijvigheid brengt trouwens alleen maar narigheid mee. Vetophoping (bij de mannen vooral in de buikzone) is immers gecorreleerd met een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen. Om het ideale gewicht te berekenen, bestaan er tal van formules. Een ervan, de body massindex (BMI), is gemakkelijk uit te rekenen. Je deelt het gewicht (in kilogram) door het kwadraat van de lichaamslengte (in centimeter). Wie een coëfficiënt tussen 20 en 25 haalt, bevindt zich in de goede gewichtsklasse. Je kan ook het vetpercentage laten meten (via onderwaterweging). Dit percentage is normaal te noemen tussen 10 en 18%. Door het trainen wordt de opname van zuurstof bevorderd. Zo is een verbetering van de maximale zuurstofopnamecapaciteit, het welbekende VO2 max, een onomstootbaar feit. Zuurstof, daar draait het dus rond. "De zuurstof werkt inderdaad in op de in het organisme aanwezige substraten : koolhydraten en vetten. Bij een verhoogde opname van zuurstof kunnen grote hoeveelheden van deze substraten oxyderen, zodat er meer ATP (adenosine- trifosfaat) kan aangemaakt worden. Deze ATP dient als basisenergie om de spieren te laten samentrekken. De hele kettingreactie loopt evenwel over een hele reeks processen, die bij ongetrainden niet zo efficiënt zijn. Bij ongetrainden zal een groter deel van de suikers omgezet worden in zuren, voornamelijk melkzuur, waardoor slechts 3 ATP zal gevormd worden per mol glucose. Bij getrainde atleten zal dit proces leiden naar de vorming van 39 ATP per mol glucose. Een enorm verschil in rendement dus. Wanneer men de verhouding oxydatief/anaëroob met een procent kan verschuiven in de richting van het oxydatieve, zal men heel wat meer ATP kunnen produceren. Daar waar de cardiovasculaire aanpassing bij het lopen vrij snel tot stand komt, heeft men voor de metabole aanpassing (waardoor de enzymen in de spieren ervoor zorgen dat alles oxydatief beter verloopt) ettelijke jaren nodig. Om van een vierhonderdmeterloper een marathonloper te maken heeft men, om een optimaal rendement te bereiken, zeker zes tot acht jaar nodig. Het zijn aanpassingen die een continue training vragen en heel langzaam verlopen. Hun uiteindelijk doel bestaat erin heel kleine verschuivingen (maar met grote gevolgen) te verwekken in het metabolisme".
UITHOUDINGSVERMOGEN
Voor het uithoudingsvermogen is de samenwerking tussen de vitale organen en de spieren erg belangrijk. Het is daarbij de bedoeling zoveel mogelijk bloed naar de spieren te transporteren. 'Dat is ook zo. Wie zich in een stresstoestand bevindt, waarbij andere organen meer bloed gaan opeisen zodat de spieren minder van bloed voorzien worden, zal ook minder presteren. Dit is ook de reden waarom men bij warmere temperaturen een lager rendement haalt. Wanneer het warm is, vraagt ook de huid naar bloed om warmte te kunnen afvoeren. Dan kan er uiteraard minder bloed naar de spieren. De cardiovasculaire fysiologie leert ons dat het hartdebiet kan stijgen van 5 liter/minuut in rust tot 25 liter/minuut in inspanning. In rust gaat 20% bloed (één liter dus) naar de spieren. Tijdens het lopen wordt een veel hoger percentage (88%) door de spieren opgeëist. Wanneer nu ook de huid relatief meer bloed vraagt, zal de prestatie op uithoudingsgebied er zeker onder lijden. Kleine veranderingen spelen een enorme rol".
CHOLESTEROL
Moet men nu een groot aantal kilometers bij elkaar lopen om een positief cardiovasculair en metabool effect te halen ? Wanneer we het onderzoek van professor Kokkinos van de universiteit van Georgetown (Washington) onder de loep nemen, stellen we een aantal merkwaardige dingen vast. Kokkinos onderzocht 2.906 personen, allen niet-rokers en veertigers. Hij deelde de testpersonen in zes groepen in. De eerste groep trainde nooit, de tweede groep 5 km/week, de derde 14 km/week, de vierde 19 km/week, de vijfde 27 km/week, de zesde 50 km/week. Kokkinos stelde na afloop van de test een verhoging vast van de HDL-cholesterol (de goede cholestertol, die bescherming biedt ten aanzien van hartaandoeningen) vanaf een kilometer omvang van 11 per week. Deze verhoging hield aan tot 23 km per week. Van dan af trad er een stabilisatie op van de HDL-waarde. Hetgeen betekent dat driemaal per week een halfuurtje lopen , voldoende zou zijn voor de gezondheid. Dokter De Meirleir komt ongeveer tot hetzelfde besluit. "Wie bijvoorbeeld iedere dag tien minuten loopt, haalt zeker rendement uit zijn gezondheidstraining. Optimaal is een omvang van 30 km per week. Wanneer men méér loopt, zal de HDL-waarde niet verder meer wijzigen . Wie het aantal gelopen kilometers per week van 30 tot 90 doet stijgen, zal qua gezondheidswaarde geen verdere significante winst boeken, tenzij de persoon in kwestie door dat hoger volume gaat vermageren en er op die manier winst uit de operatie wordt gepuurd. Trouwens, eens men het aantal kllometers gevoelig verhoogt, stijgt ook het risico op blessures, met alle gevolgen vandien. Driemaal 8 tot 10 km per week in de trainingsintensieve zone lopen, is voor de gezondheid ideaal. Natuurlijk kan je bij bepaalde marathonlopers nog hogere HDL-waarden aantreffen, maar hier spelen andere additieve en motiverende factoren een rol. Marathonlopers gaan immers veel beter op hun voeding letten en streven naar een ideaal lichaamsgewicht."
OSTEOPOROSE
Kan een veertiger die met looptraining start, twintig jaar lang veertig blijven ? Of anders gezegd, is lopen uiteindelijk een soort levenselixir ? "De effecten van de looptraining moeten nu ook niet overdreven worden", waarschuwt De Meirleir. "Het genetische aspect speelt namelijk een heel grote rol. Wanneer iemand van tachtig nog steeds in blakende gezondheid verkeert, ligt dat voor 70 % aan zijn biologisch materiaal en voor 30% aan de wijze waarop hij geleefd heeft. Daarom is het belangrijk dat men vanaf een bepaalde leeftijd geregeld op medisch consult komt. Jammer genoeg zetten diegenen wiens gezondheid het meest in gevaar is, de stap pas wanneer het al vijf voor twaalf is . En dan hebben we het nog niet alleen over mogelijke cardiovasculaire problemen. Er bestaan in onze samenleving immers nog andere sluipende kwalen. Zo is bij de vrouwen boven veertig osteoporose een van de meest onderschatte aandoeningen. Looptraining in combinatie met bepaalde medicatie (oestrogenen of een substitutie laat toe de osteoporose te stabiliseren. Om de botsterkte te behouden, is het essentieel de druk op de botten te onderhouden. Daar weten de ruimtevaarders van mee te spreken. De afwezigheid van zwaartekracht is immers de remmende factor om heel lange ruimtereizen te ondernemen.
BLOEDDRUK
De bloeddruk wijst de drukverhogingen in de slagaders zelf, waarbij het hart de rol van drukpomp speelt om de bloedsomloop in gang te houden. Het bloed moet tegen een bepaalde weerstand in de kleine aders gepompt worden. Tijdens de contractie van de hartspier is de bloeddruk het hoogst. Men meet dan de systolische druk. Na de contractie wordt de hartspier terug slap en wordt de linkerhartkamer met bloed gevuld. Op dat moment meet men de diastolische druk. Vanaf 145 mm Hg systolisch en 90 mm Hg diastolisch spreekt men van hypertensie. Toch is een verhoogde bloeddruk geen ziekte op zichzelf, maar een uitdrukking dat er iets niet goed functioneert. Meestal is de onderliggende oorzaak een stoornis in de stofwisseling. "De meeste hypertensies zijn niet direct bij de pathologieën te klasseren" , verzekert De Meirleir. "Ze staan vaak in relatie met een insulineresistentie door overgewicht. Dergelijke hypertensies zijn dan ook indirect door sportbeoefening te beïnvloeden. Hypertensie moet in de eerste plaats multifactorieel benaderd worden. Dan pas kan men positieve resultaten boeken." Krijgt het lichaam nog de kans om zelf te reageren op bloeddrukverlagende invloeden, wanneer men medicatie tegen hoge bloeddruk inneemt? " Alles hangt van het geneesmiddel in kwestie af. Bij de betablokkers bijvoorbeeld, gaat men bewust de receptoren van de catecholaminen blokkeren. Stopt men de medicatie, dan onstaat er een rebound-effect en gaat de bloeddruk pijlsnel de hoogte in. Andere geneesmiddelen vertonen dat effect in mindere mate, maar zijn ook minder efficiënt." Nu zal looptraining alleen het probleem niet oplossen. Maar is het mogelijk dat deze geneesmiddelen na verloop van tijd kunnen afgebouwd of zelfs weggelaten worden ? "Dit hangt natuurlijk af van de ernst van het probleem. Bij iemand die met twintig kilogram overgewicht kampt en betablokkers voorgeschreven krijgt, zal zoiets perfect mogelijk zijn wanneer de man of vrouw in kwestie zijn levensstijl helemaal omgooit en vooral actief gaat bewegen."
HYPERTENSIE
Niet iedere sport is aangewezen voor de normalisatie van de bloeddruk. Het zal wel duidelijk zijn dat bij het gewichtheffen een hoge inzet van de krachten en de drukademing niet ideaal zal zijn. Van zwemmen wordt dan weer beweerd dat de horizontale ligging in het water, de druk van het water op het lichaam en de vernauwing van de bloedvaten omwille van de lage watertemperatuur niet zo geschikt zijn om een therapeutisch effect te bekomen. "Zwemmen is wel een geschikte sport voor wie met hypertensie kampt", zegt De Meirleir. "Tijdens de zweminspanning wordt immers geen stijging vau de lichaamstemperatuur waargenomen en stijgt de bloeddruk amper. Anderzijds kan men zeggen dat door de koude de schildklier wat gestimuleerd wordt, waar door na de inspanning een hongergevoel ontstaat. Daarom wellicht is zwemmen niet direct de ideale therapie te noemen. Maar ook lopen heeft slechts een uiterst miniem effect op de bloeddruk. Door het diuretische effect wegens de verhoogde eliminatie van natriumchloride, verlaagt de bloeddruk wel vlak na de training, maar acht uren later heeft deze weer zijn vorige positie ingenomen. Er bestaan zovele mogelijke oorzaken voor verhoogde bloeddruk zoals stress, de toestand van de bloedvaten en de voeding, dat behandeling niet zo eenvoudig is. Bloeddruk is trouwens geen constante. Tijdens de nacht hebben de meeste hypertensie patiënten een normale bloeddruk. Daarom heeft het geen zin geneesmiddelen voor te schrijven die de bloeddruk 24 uur lang normaliseren. Antihypertensiva zijn vooral overdag nodig. Ook de elasticiteit van de aderen speelt een rol. Hier zal ook een looptraining weinig invloed kunnen op uitoefenen. Wanneer er in de aderen verhardingen werden gevormd door calcium of vetten, kan je moeilijk reversibiliteit verwachten."
HARTFREQUENTIE
Een van de gevolgen van een regelmatige loopptraining is de verlaging van de hartfrequentie in rust. "In extreme gevallen werden 's nachts heel lage cijfers genoteerd", haalt De Meirleir aan. "Miguel Indurain haalde 28, Eddy Merckx 26, bij gewezen uurrecordhouder Francesco Moser werd 's nachts een sinusale hartfrequentie van 21 genoteerd. Dergelijke lage cijfers komen voor bij extreem grote sportharten, die een langere tijd nodig hebben om zich te vullen. Bij onze normaal getrainde duursporters worden niet zo'n lage waarden waargenomen. Bij een onderzoek bij vijftig personen dat we hier in de VUB uitvoerden, allen duursporters tussen dertig en vijftig, werd bij een kleine groep (minder dan 25%) een frequentie iets lager dan veertig vastgesteld. Natuurlijk hebben we er alle belang bij dat de hartfrequentie in rust laag blijft. In heel wat studies is toch gebleken dat een verhoogde hartslag met een verhoging van de cardiovasculaire complicaties samengaat."
OVERTRAINING
Men kan natuurlijk ook verkeerd trainen, zeker wanneer men geregeld de anaërobe drempel overschrijdt. "Klopt. Bij overtraining creëert men een negatieve stikstofbalans. Men gaat meer eiwitten afbreken dan men er aanmaakt. Wanneer men met looptraining start, verliest men niet direct lichaamsgewicht, omdat men ook rekening moet houden met de omzetting naar spiermassa. Trainen stimuleert namelijk de aanmaak van eiwitten. Wie echter constant in het rood traint, bekomt het tegenovergestelde effect. Men verbrandt uiteindelijk zijn eigen eiwitten, zodat men tussen twee trainingen niet meer In staat is te recupereren. Beginnelingen zullen uiteraard sneller in het rood terechtkomen dan getrainde atleten. Maar daarvoor bestaat er gelukkig een probaat middeltje. Wanneer men in staat is met een looppartner of een begeleider op de fiets een normale conversatie te voeren is er niets aan de hand. Een hartslagmeter zal hier weinig baat bijbrengen. Bij heel wat ongetrainden stijgt de polsslag immers vrij snel naar hoge waarden (160 - 170). Wanneer men na enkele minuten nog altijd kortademig is, blijft men in de weinig aanbevelenswaardige anaërobe zone, waar het trainingseffect uitblijft. Op zich niets gevaarlijks, maar de volgende dag zal men stijf zijn, waardoor de recuperatie moeilijk vlot. Wie de bedoeling heeft driemaal per week te lopen, moet ervoor zorgen dat hij tussen de trainingen in voldoende recupereert. Een pleidooi meteen voor een voorzichtige aanpak en een geleidelijke opbouw met een schema waarin lopen en stappen mekaar afwisselen." Maar uiteindelijk loont het de moeite en heeft men een vlijmscherp gezondheidswapen in de hand tegen allerlei aandoeningen. Lopen mag men trouwens zijn hele leven lang. Zeer zelden (tenzij zware biomechanische schade) wordt het lopen verboden. De contraindicaties zijn minimaal. Toen men dokter Van Aaken vroeg tot welke leeftijd men mocht lopen, antwoordde deze lakoniek : tot drie dagen voor je dood.
MARATHON
Is marathonlopen gezond te noemen? "Op geen enkele extreme sport kan je het etiket 'gezond' kleven. Op een bepaald ogenblik wegen de nadelen zwaarder door dan de voordelen. Wie geen schade aan de gewrichten wil en enkel een gezondheidseffect nastreeft, moet het zoals reeds aangehaald bij 30 km per week houden. Enkel zij die biomechanisch helemaal in orde zijn en hun inspanningen goed hebben gedoseerd, goed recupereren en veel anti-oxydantia innemen, zullen zonder problemen marathon lopen. Bij hen zal de schade minimaal zijn. Een natuurlijke selectie als het ware." Hoe zit het dan met de marathonmuur, de klop na de dertigste kilometer? Kan je hier nog van gezonde activiteiten spreken ? De zogezegde overgang van de suiker- naar de vetverbranding ? "Je kan hier moeilijk van een echte overgang spreken. Er blijft altijd een bepaalde hoeveelheid suiker aanwezig, zoniet komt de atleet in een toestand van hypoglycemie terecht en mag hij uitgeteld de handdoek werpen. Na 30 km is de grote reserve aan koolhydraten uitgeput en wordt er voornamelijk op de verbranding van vet overgeschakeld. Dit fenomeen is echter perfect te trainen door de zogenaamde vetlopen in het trainingsprogramma in te schakelen. Na de avondtraining eet men niet meer en de volgende ochtend traint men nuchter, voor het ontbijt dus. Op die manier creëert men de toestand van de dertigste kilometer. Er zijn op dat ogenblik geen koolhydraatreserves meer voorhanden, zodat het lichaam verplicht wordt bijna uitsluitend beroep te doen op de vetten. Omdat vetten qua energievorm een veel lager rendement hebben, is men tijdens een vetloop verplicht een stuk trager te lopen, wat op zich een goede zaak is. Voor veel mensen is deze trainingsvorm heel gezond omdat deze zondermeer leidt naar gewichtsreductie. Ook leren ze op bepaalde momenten hun vetten te oxyderen. Dit is ook nuttig buiten de sport, omdat het lichaam dit jammer genoeg niet meer gewoon is. De vastentijd van vroeger had zeker een nuttige fysiologische basis." Voor wie interesse heeft voor trainingsbegeleiding en -advies werd enkele jaren geleden het BLITS opgericht (Brussels Laboratorium voor Top sport). Info: 02/629.22.22.
IMMUUN-DE PRESSIE
En hoe zit het dan met de winterse verkoudheden? Vormen zij een contra indicatie ? "Lopen met een verkoudheid mag gerust", aldus De Meirleir, "alleen wanneer er zich geen koorts manifesteert. Jammer genoeg helpt het lopen in dat geval helemaal niet de verkoudheid te genezen. Meer nog : de lokale beschermingsmechanismen tegen de mucosa en de slijmvliezen verliezen heel wat van hun mogelijkheden onmiddellijk na de inspanning. Er bestaat zelfs een bepaald immunologisch verband tussen sportbeoefening en respiratoire infecties. Tijdens de dagen die op een marathonloop volgen zijn de atleten veel gevoeliger voor verkoudheden. Hoe sneller men gelopen heeft, hoe hoger de gevoeligheid. In de wetenschap heeft men het dan over een immuundepressie kort na inspanning. Dadelijk onder de mensen komen, wanneer men vrij intensief getraind heeft, leidt tot een verhoogde kans op infecties. Denk bijvoorbeeld aan de atleten die na de marathonloop nog in een afgeladen zaal een persconferentie dienen te geven. Wie 's avonds hard getraind heeft, blijft de eerstvolgende uren beter knusjes in familieverband. Want pas na een tijdspanne van acht uren is de depressie uitgewerkt. Wie echter in de voorbereidingsperiode van een marathon 's morgens nog een stevige training doormaalt en dan naar het werk trekt en met heel wat mensen in contact komt, maakt meer kans op een respiratoire infectie. je ziet het ook regelmatig in het olympisch dorp : hard getraind, wat extra stress, heel wat mensen bij elkaar en het is zo gebeurd."
Na een beetje gekraak overal is het van zelfs weggegaan, en heb ik op gevoel terug wat kunnen versnellen
Weeral heb ik er een positief gevoel aan overgehouden, ik moet blijven observeren en aanvoelen wat op het ogenblik het beste is voor mijn spiertje die moeten de km nog wat gewoon worden
Van morgen terug gaan lopen in het bos, het was van woensdag geleden heb vrijdag en zaterdag toch niet kunnen lopen omdat ik moest werken, zo heeft mijn linker kuit nog wat kunnen rusten ik ben vertrokken in de regen na 40 min heeft het een beetje gestopt met regen niet voor lang, er stonden veel passen in bos toch heb ik beter dan woensdag kunnen lopen omdat ik terug op mijn vertrouwde toer heb kunnen lopen heb weer rustig gelopen onder de 70% van Max hartslag de gem. Snel was 8,3km/h ; gem. Hartslag 127 bij een tempo van 7:15/km
WAT HET BELANGRIJKSTE IS DAT IK NIETS MEER GEVOEL HEB IN DE KUIT, heb de laatste toer in het bos nog aan twijfelen geweest voor langer te lopen, maar ben wijselijk toch maar gestopt
Dat was ook weer een overwinning dat ik mijn temperament en doorzetting heb onder controle kunnen houden
Terug beetje bij beetje opbouwen, het is de afstand die telt, de snelheid is niet zo belangrijk
Heb de vorige weken te snel gelopen denk ik, daar moet ik nog enkele maanden mee wachten
De spieren en pezen hebben nog wat meer tijd nodig voor aan te passen
Na 4 dagen van rust, heb ik vandaag terug kunnen lopen, het was een rustige bosloop aan maar 7:23/km; gem. Snelheid 8,1 km/h en gem. Hartslag 127
Het belangrijkste is dat ik heb kunnen lopen, heb geen stekende pijn gevoeld alleen soms een trekkende spanning gevoel, het zal waarschijnlijk de reactie zijn
Er was een deel in het bos afgesloten er lag een boom op het pad, ik ben dan een beetje anders gaan lopen en heb vast gesteld dat het redelijk groot is, heb op paden gelopen waar ik nog niet zijn geweest, het lag er wel drassig en gevaarlijk bij, op het einde toe daarom ook niet zo kunnen doorlopen
Nu ga ik zien hoe het morgen verloopt en dan ga ik waarschijnlijk vrijdag terug een bosloop doen.
Heb de laatste 3 weken redelijk hard getraind daarom nu een beetje rustig aan
na twee dagen van rust en vandaag enkele goede rekoefeningen zijn de pijnen ver weg , ik rust nog tot woensdag en in plaats van te wandelen , zal het een rustige bosloop worden . we zie wel hoe het verloopt, en passen de training aan , aan het verloop er van als alles in orde is dan kan ik vrijdag terug een langer duurloop doen aan een wat rustige tempo
wat een rustig trainig moest worden is geeindigd met bezorgdheid. goed uitgerust ben ik begonnen aan de training voor afwisseling had ik vandaag een nieuwe toer uitgekozen , naar mijn gevoel een heel mooie omloop maar ... na 5,5 km moet ik mij een beetje vertrapt hebben ik voelde aan de binnenkant van mijn kuit een spannend gevoel toch ben ik blijven lopen maar heb toer ingekort , ik wist niet op voorhand hoeveel km het zou zijn ben zelf niet in bos van coolhem binnen gelopen , wat wel positief is , is dat mijn hartslag heel laag was , gem hartslag 130 ; max hartslag 140 . ik hoop dat het niet ernstig is , want voor de rest was het een heel goed gevoel , ik voelde me vredig rustig , voor dit gevoel daar loop ik ook een beetje voor .de afstand was toch nog 9,6 km bij een gem tempo van 6,47/km wat natuurlijk rustig tempo is het positieve wat ik onthoud van deze training is, ik had het gevoel dat ik kon blijven lopen ik gaan nu een beetje rusten en tot woensdag niet lopen , misschien eens een wandeling , ik zie wel
hof ter zielbeek park in ruisbroek puurs geschiedenis
Historiek van het kasteel "Hof ter Zielbeek"te Ruisbroek aan-de-Rupel
In Ruisbroek is er voor het eerst sprake van een kasteel in 1232. Toen gaf Arnold van Grimbergen vanuit zijn kasteel alhier in de maand mei een charter uit tot het stichten van geestelijke zielendiensten "ten zijnen profijte" in de parochie van Ruisbroek..
Waar dit kasteel toen gelegen was, is niet meer te achterhalen. Vermoedelijk zou dat het huidige domein Hof ter Zielbeek wel eens kunnen zijn. Ziehier waarom: de Hoogstraat (nu Sint Katharinastraat) was al rond de jaren duizend een voorname verbindingsweg vanuit Mechelen over Willebroek naar Rupelmonde waar er een veer te Wintam was. Die Hoogstraat was bovendien grens met Puurs en de Zielbeek was de grens met Willebroek. Het kasteel was dus strategisch goed gelegen en de brug over de Zielbeek vormde de enige doorgangsweg
In de keure van Ruisbroek uit 1294 vernemen we dat de huidige "Stenen Brug" op de Zielbeek in die tijd "de Molenbrug" werd genoemd, wat wil zeggen dat er op die plaats een watermolen aanwezig was.
Een molen was vroeger het alleenrecht van de plaatselijke Heren, meestal verbonden aan een hoeve of kasteel.
Vergeten we niet dat Ruisbroek in het bezit was van de Heren van Grimbergen, een der machtigste heren van Brabant. Toch begint de eigenlijke geschiedenis van het domein ter Zielbeek maar vanaf de 16de eeuw.
Vanaf de eerste jaren van deze eeuw behoorde het Hof ter Zielbeek toe aan Ridder Gijsbrecht van Brouchorst, heer van Schooten. Toen kreeg het de benaming van "Ooievaarsnest". Bij akte van 20 december 1575 verkocht deze heer de eigendom met alle er aan verbonden rechten, aan Nicolaus van Brouchorst, Heer van Haarlem. Die verkoopakte beschrijft het gebied aldus:
"Een huis van plaisantiën metten berghe, poorten, drijfhuizen en de hoeve met de gronden en alle toebehoorten, genaamd Hof en kastele van Zielbeke ofte Ooievaarsnest, gelegen onder de Schepenbank van Ruisbroek, met al de rechten die Gijsbrecht had op de gemeenten Puurs, Willebroek en Ruisbroek".
In 1578 verkocht Messire Nicolaus het goed aan de Antwerpse koopman Pieter van der Goes (grafsteen in de kerkmuur van Reet). In 1628 is diens zoon Alexander eigenaar van het goed dat toen 36 bunders groot waren. Hij was advocaat bij de Grote Raad van Mechelen onder het bestuur van Margaretha van Oostenrijk. Tot op 1 november 1657 bleef het domein aan de familie. Ludovica Van Esch, weduwe van Alexander verkocht toen het kasteel aan de heer Jan Chauwin. Deze was van Franse afkomst en woonachtig te Antwerpen. Alexander van der Goes had twee kinderen: Pierre, kapitein bij het koninklijk leger in Frankrijk en Louise, echtgenote van Laurent Sarasse, auditeur van de stad en district Brugge.
Figuratieve kaart van het Hof ter Zielbeek op 30 mei 1769.
"Caerte figuratief van het Hof ter Siel-beke met hovingen, wateringen, pachthoeve, landen, bembden, weyden ende plantagiën en gestaen ende gelegen onder de dorpen van Ruysbroeck, Puers, ende Willebroeck, competeerende den Heere Joannes Carolus de Labistraete, heere van Laer en Neerwinde ten wiens versoeke ende volgens aenwijsinge van Carel Homs beneffens de respective pachters der selve hoeven ende landen gemeten ende in caerte gestelt door den onderschreven gesworen landtmeter t Antwerpen residerende, verklaert mits desen alle bevonden te hebben met sijne paelen, limieten ende regenoten als op deze caerte uijtgedruct staet ende groot van stuck als hier nefens staet aengewesen, met de nombers ende streeckin ofte wijcken in gevolge de dorpscaerten der voorschreve respective dorpen ende in t geheel groot negen en veertigh bunderen 161 roeden brusselse landmaete van twintig voeten de roede, maeckende alsoo vier hondert quadraet roeden en een bunder. Actum 30 mey 1700 negen en sestigh. Signé: Stijnen, geometer".
De verkoopakte vermeldt dat het kasteel en de hovingen omringd waren door water. Na de dood van Jan Chauwin werd de eigendom openbaar verkocht op 17 november 1679. Het was Magdalena Batkin, weduwe van Jan Chauwin die er terug eigenares van werd. Zij overleed te Antwerpen op 4 maart 1687 en ligt samen met haar man begraven in de St.-Jacobskerk
Op 20 juni 1687 ging het kasteel met bijbehorende gronden over naar Messire Joannes-Carolus de Labistrate °Antwerpen 1 december 1648, die gehuwd was te Antwerpen 7 oktober 1674 met Anna-Theresia een dochter van Jan Chauwin uit zijn tweede huwelijk. De koopprijs bedroeg 17.305 gulden en de verkoopakte vermeldt het kasteel als "een huis van plaisantiën, genaamd "den Ooievaarsnest" groot 22 bunders 135 roeden onder Ruisbroek en 7 bunders 101 roeden onder Puurs.
Na overlijden te Antwerpen op 22 november 1712 kwam het goed in bezit van zijn kleinzoon Joannes-Carolus die pas 5 jaar was. Gezien de leeftijd kwam het kasteel met de meubelen in vruchtgebruik aan messire Franciscus-Ignatius de Labistrate en de naakte eigendom bleef voor Joannes-Carolus de Labistrate. Door het testament van deze laatste gedateerd op 22 juli 1742 en na zijn overlijden (ongehuwd) op 4 augustus 1742 kwam het kasteel in handen van zijn oom Joannes-Baptist de Labistrate gehuwd met Helena-Francisca du Mont (zuster van zijn moeder). Door het overlijden van Joannes-Baptist te Antwerpen op 6 maart 1743 kwam het domein in handen van zijn zoon Joannes-Carolus de Labistrate °Antwerpen 25 januari 1715 en er gehuwd op 7 oktober 1736 met Anna-Martina de Proli. Hij overleed te Antwerpen op 17 september 1803. (88 jaar). Zijn kinderen en kleinkinderen werden in 1805 door de Franse administratie verplicht het domein openbaar te verkopen om de successierechten der nalatenschap van hun vader en grootvader te betalen.
De eigenaars de Labistrate waren door erfopvolging heren van Laer en Neerwinden. Tijdens de periode dat het kasteel toehoorde aan de familie de Labistrate (1687-1805), was het meermaals het verblijf van oorlogvoerende troepen tussen de Engelsen, Fransen en Oostenrijkers.
Het Ooievaarsnest was dikwijls het hoofdkwartier der opperbevelhebbers tijdens de krijgsverrichtingen in "Smal-Brabant". De Hertog van Cumberland, oppergeneraal van het verbonden leger, dicteerde hier zijn bevelen (tussen 1744 en 1748). Meerdere belangrijke stukken zijn ondertekend door "Zijne Hoogheid de Groothertog van Cumberland, erfprins van Engeland".
Een verordeningsbrief heeft volgende inhoud: "Il est ordonné sous peine dexécution militaire au bourgemestre de Hingene denvoyer plutôt la présente reçu: tous les fourrages qui se trouvent dans le dit village et dependance au Grand-Willebroek et de là à larmée des alliés à Blaesveld. Fait au Château dOoievaersnest le 5 septembre 1745". Vrije vertaling: "Ik, voor de Hertog van Cumberland;
"Er is bevolen, op straf van militaire doodstraf, voor de burgemeester van Hingene, van zo vlug mogelijk de volgende ontvangsten te zenden: al het vee en voeder dat zich bevindt in genoemd dorp en de afhankelijkheden, en deze te brengen naar Groot-Willebroek en vandaar naar het leger der geallieerden te Blaasveld". Gegeven in het Kasteel Ooievaarsnest op 5 september 1745. DUnewrith, Capit. Commandant.
Bij de openbare verkoop voor notaris Guilielmus De Pauw (Ruisbroek) werd op 22 juli 1805 het Hof ter Zielbeek verkocht voor 29.629,62 fr aan Jonker Nicolaus-Antonius-Jacobus Diercxens ° Antwerpen 15 oktober 1765, advocaat te Mechelen. Hij was de enige zoon van Jacobus-Joannes, lakenfabrikant en Maria-Anna Cooman. Nicolaus-Antonius-Jacobus Diercxens huwde te Antwerpen op 19 april 1796 met Anna-Carolina-Josephina de Broëta °Antwerpen 2 mei 1774 en aldaar jong overleden op 18 december 1807. Uit dit huwelijk werden te Antwerpen 2 kinderen geboren. Francisca-Antonia °7 maart 1797 en Antonius-Josephus °15 mei 1798. Na het overlijden van zijn vrouw komt hij met zijn twee minderjarige kinderen op het kasteel te Ruisbroek wonen. Hij was "maire" te Ruisbroek (1808-1818) en lid van de Provinciale staten (1818-1822).
Door een hevige orkaan, met dijkbreuken op de Rupel en Zielbeek en met overstromingen van bijna gans Ruisbroek, werd het oude kasteel weggespoeld op 2 maart 1820. Tijdens deze rampzalige dagen verbleven zij bij hun (groot)moeder te Kalfort op kasteel "t Echelpoelhof". Op 4 juli 1820 huwt te Mechelen zijn dochter Francisca-Antonia Diercxens met Messire Gustave-Josephus-Maximiliaan Van Velsen, °Mechelen 18 maart 1783 en er overleden op 1 mei 1836. Hij was oud-gouverneur in Nederlands-Indië onder Willem I.
Hij liet ter vervanging van het oude eenvoudige kasteel een nieuw bouwen op een kunstmatige heuvel in het domein. Het werd Grieks-Italiaanse stijl met een plat dak en zes enorme zuilen die de galerij ondersteunden. De eerste oorspronkelijke plannen van dit kasteel voorzagen in een voorgevel die drie keer zo lang was als het nieuwe kasteel dat er uiteindelijk gebouwd werd!
Kasteel "Hof ter Zielbeek" in 1910
De bouw ervan begon in 1821 en was maar pas voltooid in 1829. De kwistigheid, tot in de kleinste bijzonderheden, deed het gerucht de ronde dat het gebouwd werd met de gelden van Willem I, en dat het als beloning gold voor bewezen diensten in Indië. Zeker is dat er schikkingen genomen waren om koning Willem I te ontvangen bij de voltooiing van het mooie witte kasteel. Maar met de Belgische omwenteling van 1830 gebeurde dat niet.
De eigenaars deden de vergulde roodkoperen wrongen der kapitelen op de zuilen in olieverf herschilderen om het wat soberder uitzicht te geven. Dit pompeuze kasteel was geïnspireerd door de befaamde Franse architect Blondel wiens werk "Constructions à la Campagne en 1754" zeer in de mode was bij de kasteelheren.
Nicolaus-Antonius-Jacobus Diercxsens verlaat op 9 oktober 1820 Ruisbroek en vestigt zich te Brussel. Hij overleed bij zijn dochter te Mechelen op 9 februari 1822 en was 56 jaar. Zijn dochter kwam zo in het bezit van het kasteel "Hof ter Zielbeek" en haar broer verkreeg bij testament van Maria-Anna Cooman (+1825) het kasteel "Echelpoelhof " te Kalfort.
Francisca Antonia Dierckxens huwde voor de tweede keer te Mechelen op 19 oktober 1837 met Baron Leopold-Donatius-Alexander Duvivier °Bergen 9 juni 1804 en voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen. Hij liet het park aanleggen met Engelse tuinen, vijvers en vreemdsoortige bomen waarvan er nu nog enkele van bestaan, zoals een twintigtal moerascipressen een tulpenboom (van de familie der magnolias), de laatste in Klein-Brabant!, enkele amberbomen die bij warm weer zijn bladeren kleverig aandoen en een eigenaardige geur verspreiden. De bomen geven een geurige gomhars af, en verder beuken en eiken.
In 1858 liet Baron Duvivier in de kerk van Ruisbroek een tribune aanbouwen. Hij stond grond af voor de vergroting van de kerk in ruil voor "een altijddurende tribune voor de familie". De afsluiting tussen het koor van de kerk en deze tribune is uit geschilderde eik en smeedijzer. Het heeft in het midden (deur) het wapenschild van de familie Duvivier.
Na het overlijden van Francisca-Antonia Diercxsens te Mechelen 30 april 1866 had Baron Duvivier het vruchtgebruik over de goederen van zijn vrouw de kinderen van wijlen haar broer Josephus-Antonuis de naakte eigendom. Baron Duvivier overleed te Mechelen op 16 juni 1878.
In 1887 werd het kasteel en park (ongeveer 6ha) voor 49.000 fr verkocht aan Emiel Van Nijen gehuwd met Helena-De Bruyne en koopman in tabak te Antwerpen. In 1893 liet deze het over aan zijn oudste dochter (uit zijn eerste huwelijk met Marie-Elisabeth-Catharina Glénisson).
Dochter Maria-Catharina-Ludovica-Cornelia Van Nijen, °Antwerpen 22 juni 1872 huwde te Ruisbroek op 12 juli 1893 met Karel-Victor-Marie-Gislain Lefebvre-Wouters de Jauche. Deze was afkomstig van het kasteel van Blaasveld. Zijn vader Louis-Alexander was gehuwd met Marie-Anne Wouters de Jauche. Hij was ook quaestor van de kamer van volksvertegenwoordigers in Brussel. Uit dit huwelijk werden te Ruisbroek twee kinderen geboren. Etienne-Emiel °17 mei 1894 die reeds op 28 oktober 1899 te Ruisbroek overleed. Edtih-Héléne-Albert °29 december 1895. Karel Lefebvre was burgemeester te Ruisboek van 1901 tot 1920. Hij overleed te Etterbeek op 3 augustus 1936. Op 30 januari 1937 erfde de weduwe Maria-Catharina-Ludovica-Cornelia Van Nijen het goed en zij ging in Etterbeek wonen, avenue Boileau, en overleed daar op 19 januari 1949. Tenslotte verkreeg haar dochter Edith het goed op 19 juli 1949 dat toen 18 ha groot was. Zij was gehuwd met Jonker Paul de Schietere de Lophem °Brugge 6 februari 1893, gepensioneerd majoor bij het leger en afkomstig van Lophem bij Brugge. Hij overleed te Brussel op 18 mei 1982. Zijn echtgenote overleed aldaar op 30 januari 1985.
Ze woonden te Etterbeek en de oude conciergerie te Ruisbroek werd als buitenverblijf ingericht. Tot 1938 woonden ze nog te Ruisbroek op het "Hof ter Zielbeek". Wegens geldgebrek en de bouwvalligheid van het kasteel liet Paul de Schietere de Lophem het goed afbreken. Op 14 maart 1949 vroeg burgemeester Juul De Schepper in een schrijven toelating voor de afbraak aan de heer Gouverneur der provincie Antwerpen.
Het jachtpaviljoen in het Hof ter Zielbeek
Gelegen aan de achterkant van het park nabij de vijver met houten brug. Het is een mooi gebouwtje, rustig gelegen onder de bomen. Boven de inkomdeur is er een arduinen steen met jaartal "1850". In dat jaar liet baron Duvivier het bouwen. Het paviljoen is een achthoekig gebouw in rode baksteen en heeft vijf vensters.
Baron Duvivier was een fervent jager. Hij liet ook een fazantenkwekerij aanleggen achter de kasteelhoeve. Als de baron al wat ouder was leed hij aan jicht. Om tochmaar te kunnen jagen moesten enkele knechten hem laten rondrijden in het domein gezeten op een kruiwagen met het geweer in aanslag.
In het paviljoen zijn er aan de binnenkant kleine ruitvormige gekleurde glasraampjes op de vensters. Ze stellen historische personen voor. Onder aan de glasraampjes staan de namen der personen samen met hun datas. In het totaal zijn er vijftien glasraampjes waarvan twee beschadigde. De namen van die personen zijn in het Frans. Volgende personen staan er op:
Jean TAISNIER 1509- (Jan de Tavernier), miniatuurschilder Oudenaarde.
Juste LIPSE 1547- (Justus Lipsius, schrijver, humanist, professor te Leuven afkomstig uit Overijse.)
Roland de LATTRE 1520- (musicus uit Bergen-Henegouwen- beter gekend met zijn Italiaanse naam Orlando di Lasso.)
Jan VAN EYCK 1440- (afkomstig van Maaseik, hofschilder van Philips de Goede.)
Jean t SERCLAES -1559- (Brusselaar tijdens de Spaanse oorlog kon hij de stad Brussel sparen door onderhandelingen met Alexander Farnése.)
Jeanne de CONSTANTINOPLE 1193- (Johanna van Constantinopel was gravin van Vlaanderen en Henegouwen.)
Marie de BOURGOGNE 1457- (dochter van Karel de Stoute, verbleef veel te Mechelen in haar paleis.)
Jeanne de BRABANT -1355- (Johanna van Brabant was de oudste dochter van hertog Jan III van Brabant en Limburg.)
Begge de LANDEN 658- (Begga van Landen was de dochter van Pepijn van Landen. Ze stichtte te Andenne een kerk met vrouwenklooster. Stierf in 695 en werd heilig verklaard.)
Pieter STOCKMANS -1608- (Antwerpenaar, jurist en rechtsgeleerde. Was tweemaal rector van de universiteit van Leuven.)
Frans DUQUESNOY -1594- (Brusselaar, Barokke beeldhouwer, verbleef vanaf 1618 in Italië tot aan zijn dood.)
Geertberghe de BRABANT -1005- (Geertberghe of Gerberga was de dochter van Karel van Lotharingen. Zij huwde met Lambert I. Door dit huwelijk verkreeg hij de graafschappen Brussel en Leuven in 997. Na de dood van Karel werd dat het Hertogdom Brabant.)
Stuk.
Stuk.
Naamverklaring Hof ter Zielbeek
De Zielbeek te Ruisbroek is een korte waterloop en splitst zich even buiten de grens van Pullaar in de Bosbeek naar Willebroek toe en de Leibeek naar Breendonk toe. Ze ontspringt juist buiten Klein-Brabant bij Stuikberg te Londerzeel en heeft een verval van 0,04 % in haar benedenloop. Vroeger was haar monding in de Rupel gelegen achter de Gansbroekhoeve. Met de aanleg van het Zeekanaal naar Wintam werd ze afgeleid langs een kanaaltje dat uitmondde in de Vliet nabij de Vlietmonding in de Rupel. Het woord "Ziel" betekent "de zelfwerkende kracht van iets" (Woordenboek Nederlandse taal Van Dale).
Zielbeek is een waterloop die met een zelfwerkende sluis of "verlaat" in verbinding staat met een andere waterloop. De wal rond het kasteel ter Zielbeek (oud kasteel) stond vroeger met zulke sluis in verbinding met de Zielbeek. Er zijn heel wat waterlopen met die naam, ook als plaatsnamen: Zillebeke, een deelgemeente van Ieper, Zellebeek in Herentals, een beek die in de Kleine Nete ontspringt, Silbach, een Duits stadje waar de beek met sluis het gehele stadje doorspoelt, enz.
De laatste eigenaars van het Hof ter Zielbeek waren Paul de Schietere de Lophem (1893-1982) en zijn echtgenote Edith Lefebvre-Wouters de Jauche ( 1895-1985). Na hun dood verhuurde de oudste zoon Thierry namens de andere kinderen de conciergerie, gelegen aan de Sint-Katharinastraat. Op 27 december 1987 verkochten de kinderen de Schietere de Lophem het domein aan de gemeente Puurs. Het is 18 ha 50 a 40 ca groot. De aankoopprijs bedroeg 15.740.000 BEF waarvan 6.569.000 BEF door de Staat gesubsidieerd werd. Op 13 maart 1988 werd het domein opengesteld en ingewandeld door burgemeester Jozef Schokkaert, de gemeenteraadslieden en de bevolking van Ruisbroek. Het park dient voor passieve recreatie. In het najaar van 1989 werden de wallen en vijvers uitgediept op 1,5 m en werden 3 nieuwe houten bruggen geplaatst en in maart 1990 werden de wandelwegen verder aangelegd met een verharding van dolomietkiezel.
geschreven door dirk binon overnenomen door frankloopt !
om 19 20 zijn ik beginnen lopen aan de toer langs gansbroeckstraat , ben een beetje moe thuis gekomen , maar eens ik weg ben gaat het wel heb altijd mijn tempo goed kunnen vast houden ik kan het tempo wel aan maar is nog niet een gemiddelde tempo vandaag was gem tempo 9,6km/h gem hartslag was 147 dit is beetje aan de hoge kant maar ... heb s' avond gelopen dan is de hartslag hoger dan als je in de dag kunt lopen , deze toer is regelijk zwaar beetje omhoog en altijd wind tegen
ik heb weer last gehad met mijn garmin om alles over te zetten naar pc het heeft bijna een uur geduurd voor gegevens overgezet waren , het mislukte altijd raar , de laatste 3 overdrachten heb ik altijd dat probleem , ik weet ook niet aan wat het ligt als er iemand hier iets over moest weten graag info aub, alvast bedankt
vandaag heb ik de toer in het bos gelopen en een klein beetje aangepast , nu is de toer 500m langer geworden bij de start was het 28° in schaduw , had weer water en appelsap bij , mijn benen voel heel zwaar aan zoals je kun zien was mijn snelheid niet zo hoog , maar dit is nu niet belangrijk ik voelde me voor de rest heel goed mijn gem. snelheid was 8,6 km/h ; gem. tempo 7.01/km ; gem. hartslag 138 het voornaamste is dat ik weer 8,85 km gelopen heb met een gem. hartslag die begint te zakken ik loop wel met een garmin 405cx, wat heel wat gegevens geeft terwijl je loopt maar ... tot loop ik op mijn gevoel de lopers onder ons hier zullen me wel begrijpen , je voelt zoiets na een paar min al aan
waar ik me vragen bij stel bij de garmin is dat de totale stijging en daling juist zijn , ik denk van niet als er lopers zijn die ook met een garmin lopen geeft me aub eens een seintje
de training van vrijdag avond is een dagje verschoven , we hebben in file gestaan na het werk zaterdag met de zon vertrokken het was +- 28° , heb terug drinken mee genomen , het was nodig 3 busje water en 1 busje appelsap er stond toch op de dijk veel tegen wind , het was daar al werken , ben bewust trager gestart maar langs het spoor en dat is bijna 3 km stond nog meer tegenwind , mijn benen voelde heel zwaar aan
vandaag zondag was het werken in de tuin heel de dag en morgen staat de bosloop weer op het programma
vandaag een perfecte loop kunnen doen . het regende een beetje dat ik begon te lopen, ik wist niet in begin welke kant de training zou uit gaan na een paar honderd meter wist ik dat mijn benen goed waren , heb altijd mijn tempo kunnen aanhouden , ook op de stukken waar tegen wind en zijwind stond het toerke is best lastige , maar... 3 maal per week lopen , begint zijn vruchten af te werpen ik hoop dat ik niet te snel vooruit gaan maar het is moeilijk dat ik me goed voel om toch trager te lopen , nu wat rusten en vrijdag loop ik de toer van iets meer dan 11 km dan moet ik trage lopen anders haal ik het einde misschien niet , omdat deze toer nog zwaarder is dan deze ik hoop dit schema ... wat in feiten geen schema is toch nog tot eind juni te volgen , dan zou ik toch genoeg basis moeten hebben om een echt schema te gaan volgen
na deze week een stevig loop gedaan te hebben was het vandaag een rustige bosloop ik was al terug goed hersteld , had meer moeite om een rustig tempo te lopen
Ik ben ceurstemont frank , en gebruik soms ook wel de schuilnaam fcmont.
Ik ben een man en woon in puurs () en mijn beroep is elektricien.
Ik ben geboren op 15/09/1961 en ben nu dus 63 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: lopen, lezen , tuin ,rust in de natuur en gezin .
Bron: Harms-Aris, T. Geerets, 'Sportvoedingswijzer' (Nieuwegein, 2005). ISBN: 90-77072-70-5
Bewust omgaan met voeding kan je sportieve prestaties enorm verbeteren en het sportplezier aanzienlijk vergroten. Voeding levert sporters de benodigde energie en bouwstoffen. Maar hoe weet je hoeveel energie er nodig is voor een training en wat moet je daarvoor eten? Welke voedingsstoffen zijn voor sporters vooral van belang? Sportdiësten Carlien Harms-Aris en Tiny Geerets komen dit soort vragen dagelijks tegen in hun praktijk. In onderstaande factsheets afkomstig uit hun boek 'Sportvoedingswijzer' vertellen zij je hoe je de optimale balans kunt vinden tussen voeding en sportieve activiteiten.
Energieleverende voedingsstoffen
De belangrijkste energieleveranciers zijn koolhydraten en vetten. Naast koolhydraten en vetten,kunnen ook eiwitten en alcohol energie leveren aan het lichaam. In deze interessante factsheet wordt per energieleverende voedingsstof aangegeven wat het precies is, wat de functie ervan is, in welke producten je ze kunt vinden en hoeveel je ervan nodig hebt. Download de factsheet Energieleverende voedingsstoffen
Overige voedingsstoffen
Een gezonde basisvoeding bevat naast energieleveranciers ook andere voedingsstoffen: vitamines, mineralen en voedingsvezels. In deze factsheet wordt ingegaan op vitamines, mineralen en voedingsvezels. Download de factsheet Overige voedingsstoffen
Vocht
Vocht is een essentieel onderdeel van een gezonde voeding en veel sporters onderschatten nog steeds het belang van een goede vochtbalans. Toch boek je misschien juist wel door het verbeteren van je drinkgedrag de snelste en gemakkelijkste winst. Download de factsheet Vocht
Eten rondom het sporten & eten rondom de wedstrijd
Wil je je lichaam optimaal in conditie houden, dan is het belangrijk om de energie die tijdens het sporten verbruikt wordt, weer aan te vullen. De intensiteit en duur van de inspanning bepalen hoeveel je extra moet eten. Je moet echter niet alleen letten op de hoeveelheid, want ook tijdstip van eten en de samenstelling van de voeding zijn van belang. Download de factsheet Eten rondom het sporten & eten rondom de wedstrijd
Herstel na de wedstrijd en training
Na de wedstrijd en training is het belangrijk om zo snel mogelijk de gebruikte koolhydraten en het vochtverlies weer aan te vullen. Het insulinegehalte in het bloed is dan namelijk nog hoog, waardoor de glycogeenvoorraden in de spieren relatief gemakkelijk kunnen worden aangevuld. Dat bevordert een snel herstel. Download de factsheet Herstel na de wedstrijd en training
Maag- en darmklachten
Veel sporters, vooral duursporters, zijn ermee bekend: maag- en darmklachten. Het is een verzamelterm voor een breed scala verschijnselen. Misselijkheid, buikpijn, maagpijn, een opgeblazen gevoel, steken in de zij, krampen in het darmstelsel, diarree (mogelijk zelfs met bloed), braken, obstipatie, brandend maagzuur.. Allemaal klachten die vallen onder de noemer maag- en darmklachten. In deze factsheet vind je informatie over het ontstaan van deze klachten en wordt aangegeven wat je ertegen kunt doen. Download de factsheet Maag- en darmklachten
Omega vetzuren
Omega vetzuren staan de laatste tijd volop in het nieuws. Maar wat zijn het eigenlijk, waar zitten ze in en is suppletie zinvol? In deze factsheet de antwoorden op deze vragen. Download de factsheet Omega vetzuren
Op pad voor de wedstrijd
Veel sporters reizen voor hun sportbeoefening. Misschien ga je wel eens naar een andere stad voor een competitiewedstrijd, naar de Alpen voor een hoogtetraining of naar Athene voor een toernooi. Een lange vlieg- of busreis, een ander klimaat en andere eetgewoonten zijn allemaal factoren die vervelende problemen kunnen veroorzaken. Hoe je dergelijke problemen kunt verminderen of voorkomen lees je in deze factsheet. Download de factsheet Op pad voor de wedstrijd
Sportvoedingssupplementen
Het gebruik van voedingssupplementen is even oud als het sporten zelf. Van de oude Grieken en Romeinen is bekend dat ze soms hun toevlucht namen tot .speciale. voedingsmiddelen om prestaties te verbeteren. Ook vandaag de dag wordt in de sportwereld vaak gebruik gemaakt van supplementen. Maar in de praktijk bestaan er veel misverstanden over de invloed van supplementen op sportprestaties. Veel sporters gebruiken onnodig en te veel voedingssupplementen. En dat zou hun prestaties en gezondheid juist wel eens negatief in plaats van positief kunnen beïloeden. Lees hier meer over in deze factsheet. Download de factsheet Sportvoedingssupplementen
Wil je de factsheets downloaden naar je eigen harde schijf, klik dan met je rechtermuisknop op de link en kies ´Doel opslaan als´
Klik op het logo om gratis Adobe Acrobat Reader te downloaden. Je hebt dit programma nodig om de factsheets te kunnen bekijken.
Marathon tijden tabel -- Bereken uw tijd
km/h
1 km
5 km
10 km
15 km
20 km
21.1 km
25 km
30 km
35 km
40 km
42.2 km
20.00
3:00
15:00
0:30:00
0:45:00
1:00:00
1:03:18
1:15:00
1:30:00
1:45:00
2:00:00
2:06:36
18.94
3:10
15:50
0:31:40
0:47:30
1:03:20
1:06:49
1:19:10
1:35:00
1:50:50
2:06:40
2:13:38
18.00
3:20
16:40
0:33:20
0:50:00
1:06:40
1:10:20
1:23:20
1:40:00
1:56:40
2:13:20
2:20:40
17.14
3:30
17:30
0:35:00
0:52:30
1:10:00
1:13:50
1:27:30
1:45:00
2:02:30
2:20:00
2:27:00
16.36
3:40
18:20
0:36:40
0:55:00
1:13:20
1:17:21
1:31:40
1:50:00
2:08:20
2:26:40
2:34:42
15.65
3:50
19:10
0:38:20
0:57:30
1:16:40
1:20:52
1:35:50
1:55:00
2:14:10
2:33:20
2:41:44
15.00
4:00
20:00
0:40:00
1:00:00
1:20:00
1:24:23
1:40:00
2:00:00
2:20:00
2:40:00
2:48:38
14.40
4:10
20:50
0:41:40
1:02:30
1:23:20
1:27:54
1:44:10
2:05:00
2:25:50
2:46:40
2:56:48
13.84
4:20
21:40
0:43:20
1:05:00
1:26:40
1:31:25
1:48:20
2:10:00
2:31:40
2:53:20
3:02:50
13.33
4:30
22:30
0:45:00
1:07:30
1:30:00
1:34:56
1:52:30
2:15:00
2:37:30
3:00:00
3:09:52
12.85
4:40
23:20
0:46:40
1:10:00
1:33:20
1:38:27
1:56:40
2:20:00
2:43:20
3:06:40
3:16:54
12.41
4:50
24:10
0:48:20
1:12:30
1:36:40
1:41:58
2:00:50
2:25:00
2:49:10
3:13:20
3:23:56
12.00
5:00
25:00
0:50:00
1:15:00
1:40:00
1:45:29
2:05:00
2:30:00
2:55:00
3:20:00
3:30:58
11.61
5:10
25:50
0:51:40
1:17:30
1:43:20
1:49:00
2:09:10
2:35:00
3:00:50
3:26:40
3:38:00
11.25
5:20
26:40
0:53:20
1:20:00
1:46:40
1:52:31
2:13:20
2:40:00
3:06:40
3:33:20
3:45:02
10.90
5:30
27:30
0:55:00
1:22:30
1:50:00
1:56:02
2:17:30
2:45:00
3:12:30
3:40:00
3:52:04
10.58
5:40
28:20
0:56:40
1:25:00
1:53:20
1:59:33
2:21:40
2:50:00
3:18:20
3:46:40
3:59:06
10.28
5:50
29:10
0:58:20
1:27:30
1:56:40
2:03:04
2:25:50
2:55:00
3:24:10
3:53:20
4:06:08
10.00
6:00
30:00
1:00:00
1:30:00
2:00:00
2:06:35
2:30:00
3:00:00
3:30:00
4:00:00
4:13:10
9.72
6:10
30:50
1:01:40
1:32:30
2:03:20
2:10:06
2:34:10
3:05:00
3:35:50
4:06:40
4:20:12
9.47
6:20
31:40
1:03:20
1:35:00
2:06:40
2:13:37
2:38:20
3:10:00
3:41:40
4:13:20
4:27:14
9.23
6:30
32:30
1:05:00
1:37:30
2:10:00
2:17:08
2:42:30
3:15:00
3:47:30
4:20:00
4:34:16
De lijst geeft een lineaire vertegenwoordiging van de lopende snelheid. Het geeft geen aandacht aan individuele lopende tactiek of organisatie. Voorbeeld: Als u met deze kalender onder 2 uren wilt blijven, moet u gemiddeld per kilometer van 5:40 min lopen.
Berekening tijden:
loopcalculator als je hierop klikt, kan je beginnen rekenen!!
Info over intensiteit - omslagpunt - hartslag - Hf-Max - trainingzones en snelheidstraining :
Tussen het looptempo en de hartslagfrequentie bestaat een rechtstreeks verband. Bij het stijgen van het looptempo , stijgt eveneens de hartslagfrequentie. Dit gebeurt in het eerste deel ongeveer rechtlijnig tot een bepaald punt, waar de lijn vlakker wordt. Dit punt noemen we het omslagpunt. Bij een hartslag onder het omslagpunt krijgen de spieren genoeg zuurstof (dit zijn de aërobe trainingen). Boven dit omslagpunt kunnen we niet genoeg zuurstof inademen voor alle spieren (dit noemen we anaërobe trainingen). Om dit gebrek te compenseren gaat het lichaam minder efficiëntie energiebronnen aanspreken om dezelfde prestatie te handhaven. Daarom moeten we vooral onder het omslagpunt trainen.
Door korrekt te trainen kunnen we dit omslagpunt verder naar omhoog verschuiven. Daardoor kunnen we met een hoger tempo lopen terwijl we toch genoeg zuurstof inademen voor onze spieren. Dit in het aërobe trainingsgebied. Als je te veel boven dit omslagpunt traint, zal er een negatief effekt optreden : het omslagpunt verschuift naar omlaag en in plaats van een verbetering vindt er een prestatiedaling plaats..
Hoe kunnen we nu dit omslagpunt bepalen ? Een van de methodes is de Conconitest. Volgens de Conconitest moet je in een zekere tijdseenheid een steeds grotere afstand afleggen. De hartslag wordt na elke tijdseenheid genoteerd en daarna gaat het tempo verder omhoog. Dit wordt een aantal keren herhaald. In een grafiek wordt de hartslagfrequentie volgens de tijd opgetekend. Op de grafiek zien we dat de hartslag frequentie rechtlijnig toeneemt tot een bepaald punt, waarna het afbuigt naar de maximale hartslag (Hf-Max). Dat punt, waar de lijn vlakker wordt, is het omslag punt. In onderstaand figuur is een een voorbeeld voor een persoon. Hier merken we dat het omslagpunt op 175 ligt.
Hartslag frequentie
Looptrainingen doen we volgens een bepaald tempo. Dit tempo hangt af van onze Hf-Max (maximale hartslag). We onderscheiden 5 trainingzones die gebaseerd zijn op onze hartslagfrequentie. Een beter loper zal in een zelfde zone dus sneller lopen (en trainen). Normaal moeten we de zones bepalen aan de hand van het omslagpunt, maar omdat niet iedereen de mogelijkheid heeft om dit te laten doen, gaan we uit van de maximale hartslag (Hf-Max). Voor een ruwe schatting van deze Hf-Max maken we gebruik van de formule :
Deze Hf-Max varieert naargelang de sportaktiviteit : voor lopen ligt hij hoger dan bij het fietsen en bij het zwemmen ligt hij lager dan bij fietsen en lopen. Daarom moeten we voor lopen en fietsen de Hf-Max apart bepalen. Voor het zwemmen wordt dit meestal niet gedaan. Daar wordt de snelste zwemtijd over 400 meter als norm genomen.
Bepaling van Hf-Max voor het lopen :
- doe deze test als je uitgerust bent - doe een opwarming van 15-20 minuten met een polsslag tussen 120-140. - start dan de eigenlijke test : begin kalm te lopen en verhoog het tempo elke minuut met 10 procent waarbij je 1 minuut lang hetzelfde tempo aanhoudt. - als je niet meer sneller kan doe je nog een korte sprint (enkele tientallen meters). - loop daarna 10-15 minuten uit - de hoogst gemeten hartslag (normaal tijdens de sprint) is uw Hf-Max
Trainingszones :
Nu uw Hf-Max (maximale hartslag) bepaald is kan je de trainingzones bepalen .
----------------------------------------------------------------------------
ZONE % van Hf-Max Inspanning
----------------------------------------------------------------------------
zone 1 65-70 hersteltraining, LSD-lopen
-----------------------------------------------------------------------------
zone 2a 75-80 trage duurlopen
extensief
----------------------------------------------------------------------------
zone 2b 80-85 snelle duurlopen
intensief
----------------------------------------------------------------------------
zone 3 85-92 tempoduurlopen
----------------------------------------------------------------------------
zone 4 92-100 intervaltraining
----------------------------------------------------------------------------
Zone 1 = voor inlopen, uitlopen + lange, trage duurlopen (vetverbranding) + herstellopen Zone 2 = de meeste duurlopen gebeuren in zone 2a, de intensieve duurlopen waarbij we het aeroob systeem trainenen gebeuren in zone 2b. Zone 3 = zone die tot aan het omslagpunt gaat. Hier trainen we om de zuurstofopname te vergroten en doen we aerobe snelheidstrainingen Zone 4 = zone voorbij het omslagpunt dit tot aan onze VO2-max gaat (de maximale zuurstofopname). Hier doen we intervaltrainingen waarbij de pauze even lang duurt als de belastingstijd. Het hartslag benadert de Hf-Max. De snelheid tijdens de intervallen is 90-95% van het wedstrijdtempo.
Om monotonie te vermijden gaan we snelheidstrainingen op verschillende manieren doen.
1. methode van de wisselduur :
Bij de wisselduur lopen we afwisselend in zone 3 en zone 1. De verhouding tussen belasting (zone 3) en rust (zone 1) 2:1. Bvb: 6 minuten in zone 3, en daarna 3 minuten in zone 1. Dit doen we een aantal maal achter elkaar. Later kan u de belastingstijd in zone 3 vergroten (van 2 naar 15 minuten). Doe deze training niet langer als 30 tot 45 minuten.
Voorbeeld om prograssie te maken: Loop 1 : 4 x 15' in zone 3 (tempo) + 4 x 3' in zone 1 (recuperatie) = 32 minuten. Loop 2 : 3 x 7' in zone 3 (tempo) + 3 x 4' in zone 1 (recuperatie) = 33 minuten. Loop 3 : 4 x 6' in zone 3 (tempo) + 4 x 3' in zone 1 (recuperatie) = 36 minuten.
2. methode van de climaxlopen :
Bij een climaxloop wordt er in de eerste drie zones gelopen. We beginnen in zone 1, gevolgd door een kortere periode in zone 2 en daarna in zone 3. De tijd die in iedere zone wordt gelopen varieert. De totale duur : 30 tot 45 minuten.
Voorbeeld : - zone 1 : 20' - zone 2 : 10' - zone 3 : 5'
3. methode van het vaartspel (Fartlek) :
Naargelang het terrein en ons gevoel gaan we met verschillende tempo's lopen, bij voorkeur in een bos en op een heuvelachtig terrein. We varieren in lengte (enkele tientallen meters tot een enkele honderden meters). Afwisselend gaan we rustig lopen of zelfs wandelen, korte versnellingen, al dan niet bergop, wat langere stukken aan een lager tempo,...dit naargelang onze goesting. Hierbij werken we in alle trainingzones (1..4).
4. methode van de heuvellopen :
Bij de heuvellopen moeten we erop letten om kortere passen bergop te nemen tegen een hogere tred. Neem niet te steile hellingen omdat het anders teveel kracht vergt en een normaal loopstijl verhinderd. Doe om te starten 3-5 heuvellopen van 100-200 meter. Naargelang de conditie vordert doet u meer herhalingen Bij het naar beneden lopen vergroot u de lengte van uw passen ofwel verhoogt u het loopritme. Zo traint u ook het bergaf lopen.
5 optimale hartslagfrequenties
.
Loop ik te snel ? Loop ik te traag ? Het hangt er gewoon van af wat je met je training wil bereiken : gewoon wat conditie houden, een welgemeende poging doen om te vermageren of planmatig trainen om je 10 km-tijd te verbeteren. Eén van de mogelijkheden om na te gaan of je binnen je gestelde ambitie blijft, is de controle van de hartfrequentie. De tijd van de meting met het vingertje aan de pols is stilaan voorbij. Met een goede hartslagmeter ben je immers continu op de hoogte van je hartfrequentie.
"Je kan de hartslagmeter als een toerenteller zien, schrijft Sany Edwards in haar boekje "Trainen met een hartslagmeter". "Met zo'n toerenteller meet je de vooruitgang, de inspanning en de doeltreffendheid van je motor. Net zoals je de motor van je wagen niet aan de kook wil brengen, waak je erover je hart niet in de gevarenzone te jagen. Daarom verdelen we de trainingszones volgens vijf niveaus. Elke zone heeft met een ander stofwisselings- of ademhalingsmechanisme van het lichaam te maken."
Zone 1 : Gewichtscontrolezone : 50 a 60 % van je HF-max (of 28 tot 42% van je VO2-max)
Zone 1 : Fitheidszone : 60 a 70% (of 42 tot 56% van je VO2-max)
Zone 3 : Aërobe zone : 70 a 80% (of 56 tot 70% van je VO2-max)
Zone 4 : Anaërobe zone : 80 a 90% (of 70 tot 83% van je VO2-max)
Zone 5 : Uitputtingszone : 90 a 100% (of meer dan 83% van je VO2-max)
1. BEPALEN VAN JE HF-MAX
De maximale hartfrequentie (HF-max) is dus een onmisbaar gegeven om deze trainingszones vast te leggen. Om deze bij benadering te bepalen, bestaat er een eenvoudige theoretische formule : je trekt je leeftijd van het getal 220 af. Zo zal iemand van vijftig een (theoretische) maximale hartfrequentie hebben van 170 slagen per minuut. Onderzoekers van de Ball State University vonden echter dat deze formule de HF-max te laag inschat voor oudere mensen en te hoog voor jonge mensen. Hun suggestie is als volgt :
HF-max voor vrouwen = 209 -(0,7).(leeftijd) HF-max voor mannen = 214 -(0,7).(leeftijd)
Volgens deze formule kan een man van vijftig nog een HF halen van 179. Er bestaan daarnaast eveneens enkele hardlooptests, die je zelf met behulp van je hartslagmeter kan uitvoeren.
a. TEST VAN COOPER :
Met deze conditietest is het de bedoeling na te gaan hoe ver je na twaalf minuten hard lopen geraakt. Loop na je warmingup gedurende tien minuten in een gelijkmatig en stevig tempo. Voer daarna gedurende twee minuten het tempo op naar de topsnelheid . De HF-max is meestal de hoogste hartfrequentie die op het einde van de test geregistreerd wordt. Met deze test kan je uiteraard ook je eigen progressie meten, door na te gaan welke afstand je tijdens deze twaalf minuten hebt afgelegd. Deze test kan je zo nodig iedere maand herhalen.
b. De hellingtest
Zoek een heuvel op waarop je in anderhalve minuut naar boven kan rennen. Loop er na de warming-up viermaal tegenop. Loop telkens weer traag naar beneden. Je begint iedere keer met dezelfde hartslag aan de ren naar boven. De HF-max is meestal die hoogste hartfrequentie die op het eind van de proef wordt geregistreerd .
c. TEST OP 2.000 meter
Deze test voer je best op een piste uit. Je baseert je hierbij op je persoonlijk record over 2.000 meter. Na de warming-up start je op die piste tegen een tempo dat één minuut trager ligt dan je record. Verhoog je snelheid langzamerhand tot je in de laatste ronde op topsnelheidi zit. Ga de laatste 200 meter voluit. De HFmax is de hoogste waarde die je hartslagmeter tijdens de laatste 200 meter registreert.
d. TEST op 800 meter
Na de warming-up ga je de eerste pisteronde je snelheidd stelselmatig opvoeren tot op 95% van je mogelijkheden. De tweedde rondde loop je alsof je in een wedstrijd zit. De HF-max is de hoogste waarde die je hartslagmeter in de laatste ronde registreert.
2. GEWICHTSCONTROLE ZONE
Dit is wenicht één van de belangrijkste trainingszones, maar tegelijk één van de slechtst gewaardeerde. Heel wat mensen ddenken immers dat men echt moet afzien vooraleer men enig succes kan boeken. In deze zone train je uiteraard geen wedstrijdniveau. Het is wel belangrijk dat het lichaam in vorm raakt door meer vet als brandstof te gebruiken dan koolhydraten. Toevallig is dit ook het niveau waarbij de beginnelingen met een loopprogramnma starten. Ook wie het in de eerste plaats om vermageren te doen is, loopt best in deze zone. Trainen in de gewichtscontrole-zone moet heel ontspannen aanvoelen.
Trainen in de fitheidszone versterkt je hart en biedt de mogelijkheid optimaal te werken. De fitheidszone reikt van (60 tot 70% van je HF-max en staat eveneens bekend als de "aërobe fitnessdrempel", omddat je lichaam vanaf dit punt de positieve gevolgen van een aerobe training ondervindt. In deze zone werkt het hart hard genoeg om sterker te worden. Het zal dan ook in staat zijn een regelmatig, niet al te hoog tempo, zonder pijn vol te houden. Deze trainingsvorm is uiterst geschikt voor marathonlopers tijdens hun lange duurtrainingen.
Van het trainen in de aërobe zone profiteert niet alleen het hart maar ook de longen. Door het ademhalingssysteem te trainen, neemt ook het uithoudingsvermogen toe. In deze zone versterk je de aërobe kracht, het vermogen om zuurstof naar de werkzame spieren te krijgen en koolzuur af te voeren. De aërobe zone is de standdaardzone voor de progressie op training. Wie in deze zone in staat is om anderhalve kilometer in negen minuten te 1open, zal na enige weken ervaren dat deze inspanning al veel minder tijd gaat kosten. Deze verbetering heet men het trainingseffect. Bij deze intensiteit begin je de eerste ongemakken van het trainingsprogramma te ervaren. Het is geen pijnlijke trainingszone, maar toch zal je de inspanningen die je lichaam verricht, wel degelijk voelen. De winst van trainen in deze zone is buitengewoon. Je verbruikt uiteraard meer koolhydraten dan vetten, maar door intensievere trainingen te verrichten, versterk je ook je hart en je longen. Als je fitter, sneller en sterker wil worden, train dan in deze zone. In deze zone kan je onder meer je tijd den op 10 km verbeteren.
In de zone, die van 80 tot 90 % van je HFmax loopt, train je al vlak tegen je anaërobe drempel. De voornaamste winst die je hierbij boekt, is een groter vermogen van je organisme om melkzuur om te zetten, waardoor je harder kan trainen vooraleer je in de pijnzone van zuurstofgebrek en stijgende melkzuurconcentraties terechtkomt. Je hebt hier uiteraard a1 te maken met vrij zware trainingen : vermoeide spieren, een jagende ademhaling en vermoeidheid zijn er de uiterlijke tekenen van. Wie volhoudt, krijgt er in ruil een trainingseffect voor. Je zal in staat zijn om meer en langduriger inspanningen te verrichten bij een lagere hartfrequentie. Trainen in deze zone is vooral nuttig voor mensen die topprestaties willen leveren. Als je conditie je enige doel is, heeft het geen zin hier energie in te stoppen. Vooral 3000 en 5000 meterlopers gebruiken deze zone geregeld.
Volgende training voor 10 km-lopers is bedoeld om de hartfrequentie van je anaërobe drempel te verhogen. Stel op je hartslagmeter als maximum de HF in waarop je doorgaans je 10 km-races betwist. Neem a1s minimum vijftien tellen minder. Doe eerst een degelijke opwarming. Loop vervolgens enkele minuten ontspannen op de laagst ingestelde grens. Versnel daarna geleidelijk tot het hoogste alarm klinkt. Op dat punt vertraag je geleidelijk aan tot het laagste alarm weer begint te biepen. De rest van de training bestaat uit het zigzaggen tussen de boven- en ondergrens. Vaak duurt elke verhoging of ver1aging van het tempo één tot twee minuten. Deze training kan je de training rond de melkzuurdrempel noemen. Deze training activeert de verschillende soorten spiervezels. De zigzag is tevens een zeer goede specifieke training om de juiste coordinatiepatronen te ontwikkelen die voor een uitstekende 10 kilometer nodig zijn. Hoewel deze training vrij intensief is, is ze ook hee1 ontspannend. Al was het alleen maar omdat je je geen zorgen moet maken over je feitelijke snelheid. Beginnende hardlopers hebben tijdens hun eerste training voldoende met acht minuten lopen binnen de zigzagzone. Ervaren lopers blijven vaak 20 tot 25 minuten per sessie bezig. Na deze training volgt het ontspannende uitlopen.
7. BEPALEN VAN DE ANAËROBE DREMPEL
Je kan geregeld (om de maand bijvoorbeeld) je anaërobe drempel testen om het intensiteitsniveau van de training aan te passen. De test kan uitgevoerd worden op een piste. Je legt de test-afstand van 5 km af met de hoogste snelheid die je naar je gevoel kan volhouden zonder te vertragen. Na een vijftal minuten zal je hartfrequentie zich stabiliseren. Neem ook je eindtijd op. De hartfrequentie die je bereikt hebt en vastgehouden, is je anaërobe drempel. Doe na de test een goede cooling-down van een kwartier. Je zal dan in je schema je intervaltraining, je heuvelintervals en je tempolopen uitvoeren met een hartfrequentie die één tot tien tenen lager ligt dan deze van je anaërobe drempel.
8. UITPUTTINGSZONE
Trainen op 90 tot 100 %, van je HF-max is de meest intensieve training. In deze uitputtingszone wordt de melkzuurdrempel overschreden en werk je met een tekort aan zuurstof. Dit betekent dat je spieren meer zuurstof gebruiken dan je lichaam kan aanvoeren. Je traint door plankgas te geven vooral het stofwisselingstransport van je snelle vezels, niet die van je uithoudingsvermogen (de langzame vezels). Deze training mag alleen uitgevoerd worden door sporters die naar het allerhoogste streven. Vooral halvefondlopers maken gebruik van deze trainingszone.
De maximale zuurstofopname.
De maximale zuurstofopname of VO2max bepaalt in belangrijke mate het uithoudingsvermogen voor inspanningen van langer dan enkele minuten. De waarde van de VO2max geeft aan hoe goed het lichaam zuurstof kan opnemen uit de omgeving en met de bloedsomloop naar de spieren kan vervoeren om ze daar te gebruiken voor energieleverende processen. Ze weerspiegelt dus het maximale prestatievermogen van het hart en de bloedsomloop alsook nuttige aanpassingen ter hoogte van de spieren en wordt algemeen beschouwd als de criteriummeting voor de cardiorespiratoire fitheid.
De duidelijke verschillen in VO2max tussen mensen met een verschillende fitheid zijn voornamelijk het resultaat van een verschil in maximaal hartdebiet (de hoeveelheid bloed die het hart per minuut door het lichaam kan pompen). De waarde van de VO 2max is dan ook sterk gerelateerd aan de functionele capaciteit van de hartspier.
De VO2max wordt absoluut (in liter zuurstof per minuut) of relatief (in milliliter zuurstof per kilogram lichaamsgewicht per minuut) uitgedrukt. Voor sportdisciplines waarbij de totale lichaamsmassa onderhevig is aan de zwaartekracht (bv. lopen) gaat men eerder de relatieve waarde gebruiken. Wanneer de invloed van de zwaartekracht op de totale lichaamsmassa gedeeltelijk of volledig wordt opgeheven (bv. zwemmen) dan zal men eerder de absolute uitdrukking verkiezen.
De maximale zuurstofopnamecapaciteit van een individu is sterk genetisch bepaald. De winst die men kan boeken door uithoudingstraining is dan ook eerder beperkt, hoewel dit bij sedentairen kan oplopen tot 40%, omwille van de lage uitgangspositie. Bij reeds goed getrainde atleten situeert de verbetering zich slechts tussen de 5% en 20%.
De VO2max blijft ongeveer status-quo tot een leeftijd van 30 jaar. Daarna zakt ze geleidelijk tenzij men ze door het sporten onderhoudt. Hierdoor kan een goede VO 2max bewaard worden tot de leeftijd van ongeveer 50 jaar.
Trainingszones
Om verstandig te trainen is het belangrijk om eerst je trainingszones te bepalen. Dit zijn gradaties van intensiteit, uitgedrukt in het aantal hartslagen per minuut of in percentages van je maximale hartslag (HRmax). Die maximale hartslag (het aantal keer per minuut dat je hart pompt bij een maximale inspanning) is een individueel gegeven, daarom zijn trainingszones ook individueel verschillend. Je maximale hartslag zakt wel met je leeftijd.
Er zijn drie verschillende trainingszones, die elk specifieke trainingseffecten en gezondheidsvoordelen opleveren.
Zone lage intensiteit
Met een hartslag tussen 60 en 70% van je maximale hartslag train je aan een lage intensiteit. Of je nu een beginneling of een regelmatig sporter bent, heel wat van je trainingsarbeid moet je in deze zone leveren. In deze zone doet je lichaam vooral beroep op vet als brandstof, daarom is ze zo belangrijk voor wie gewicht wil verliezen. Maar dan wel op voorwaarde dat je de inspanning lang volhoudt (minimum een half uur), wat niet evident is voor starters.
Deze zone voelt prettig aan en is goed om: • aan je basisuithouding te werken • gewicht te verliezen (bij langdurige inspanningen)
Zone matige intensiteit
Ga je een stapje verder naar de zone tussen 70 en 80% van je maximale hartslag, dan werk je aan een matige intensiteit. Deze zone is extreem belangrijk voor wie regelmatig sport, want ze is essentieel voor conditieopbouw. Voor velen is het de hoogste zone waarbinnen ze een inspanning op een comfortabele manier en zonder pijn kunnen volhouden. Koolhydraten vormen meer en meer de brandstof in deze zone. Getrainde atleten kunnen langer een beroep doen op vetten, anderen moeten sneller overschakelen naar koolhydraten.
De effecten van trainen in deze zone: • Je uithouding verbetert (je cardiovasculair systeem -hart en longen- wordt sterker) • Je houdt je gewicht onder controle • Je went je lichaam aan een hogere intensiteit (hogere snelheden) • Je verhoogt de snelheid die je aankan zonder dat je spieren verzuren
Zone hoge intensiteit
Aan 80 à 90% van je maximale hartslag werk je aan hoge intensiteit. Het wordt lastig. Je ademhaling versnelt en je gaat hijgen. Je spieren worden moe. Deze zone is enkel aan te raden voor fitte mensen. De voordelen van training in deze zone: • Je verbetert je capaciteiten om korte, felle inspanningen aan te kunnen • Je verhoogt de drempel waarop je spieren beginnen verzuren
Trainen in de juiste zone is de sleutel tot een aangename sportbeleving en tot sportieve successen, wat je doel ook is. Steek variatie in je trainingen en wissel af. Maar werk altijd langere tijd in de lagere zones. Het is een mythe dat je de hele tijd moet hijgen en puffen om vooruitgang te boeken.
Noot: deze zones zijn gedefinieerd volgens de aanbevelingen van internationaal gerenommeerde sportwetenschappers. Voor mensen met een zwakke conditie wordt de ondergrens van de zone lage intensiteit soms lager gelegd dan 60%.
Maximale hartslag voor lopen bepalen
1 Een inspanningstest in een labo
De meest correcte manier om je maximale hartslag te bepalen is tijdens een inspanningstest in een labo, meestal op de loopband of op een testfiets en onder begeleiding van een cardioloog en/of een inspanningsfysioloog.
2 De gekende formule ‘220 min je leeftijd'
Je kan ook een schatting maken met de gekende formule ‘220 min je leeftijd'. Onderzoek heeft uitgewezen dat deze formule niet altijd klopt, zeker niet voor mensen die al jaren sporten en voor oudere mensen.
3 HRmax-p score
Een meer correcte schatting krijg je met de HRmax-p score, die gebruikt wordt in de meeste Polar loopcomputers. Heb je de voorbije weken voldoende getraind om op een veilige manier maximaal te gaan, kan je als volgt te werk gaan. We raden wel aan om vooraf een dokter te raadplegen en de test nooit alleen te doen. Stap 1: warm je 15' op, op vlak terrein en bouw langzaam op naar trainingstempo Stap 2: kies een helling of een trap waar je twee minuten voor nodig hebt om boven te raken. Loop één keer naar boven aan een tempo dat je minstens 20' kan aanhouden. Kom terug naar beneden. Stap 3: Loop opnieuw naar boven, nu aan een tempo dat je ongeveer 3 km kan aanhouden. Noteer je hoogte hartslag. Je maximum ligt waarschijnlijk nog een tiental slagen hoger. Stap 4: Loop terug naar beneden en zorg ervoor dat je hartslag 30 à 50 slagen zakt. Stap 5: Loop opnieuw naar boven aan een tempo dat je maar één minuut kan volhouden. Halfweg de helling stop je en noteer je opnieuw je hoogste waarde. Die zal heel dicht tegen je maximale hartslag zitten. Gebruik die waarde om je trainingszones te bepalen. Stap 6: Zorg voor een goede cooling down van minimaal 10 minuten.
de vijf tibetanen
De vijf Tibetanen zijn een serie lichaamsoefeningen die op yoga lijken en waarvan men meent dat deze bijzonder goed voor de gezondheid zijn. Ze helpen het lichaam energiek en fit te blijven en ze zouden een verjongende werking hebben. Door dagelijks enkele minuten te oefenen zou je energie toenemen, zou je afvallen, een beter geheugen krijgen, zou je je haargroei stimuleren, je jonger voelen en je spijsvertering verbeteren.
De oorsprong van de oefeningen is onduidelijk. Men is er niet zeker van dat ze uit Tibet komen. Het verhaal gaat als volgt. De oefeningen zouden afkomstig zijn van Tibetaanse monniken, die ver van de bewoonde wereld leefden in de bergen van de Himalaya, en de oefeningen al eeuwenlang doorgaven aan de volgende generatie. De bewegingsserie bleef een goed bewaard geheim tot een Engelse officier op een reis door de Himalaya bekend raakte met deze kennis en overbracht naar het Westen.
De oefeningen stimuleren de zenuwstrengen en klieren die langs je ruggengraat liggen. Ook stimuleert het de beweeglijkheid van de ruggengraat zelf. De fysieke druk en de stimulans van de zenuwen hebben een verhoogde energetische activiteit in de zenuwen van de ruggengraat en in de energiebanen tot gevolg. Je wordt je meer bewust van je lichaam.
Om te beginnen zou je de oefeningen 1-5 keer moeten doen en dit langzaam opvoeren tot je de oefeningen 21 maal kan uitvoeren. Het beste resultaat krijg je als de oefeningen iedere dag uitvoert. De oefeningen zijn vrij zwaar. Als ze moeilijk uitvoerbaar voor je zijn, kan het raadzaam zijn je lichaam eerst sterker en soepeler te maken met yoga of andere oefeningen.
Oefening 1
Beschrijving: Strek de armen zijwaarts, houd de handpalmen naar beneden. Houdt de schouders ontspannen en breng armen je armen zijwaarts omhoog tot schouderhoogte. Draai nu op de plaats om je as, met de klok mee. Richt je blik op een vast punt, zodat je niet duizelig wordt en je evenwicht niet verliest. Na het draaien haal je drie keer adem, waarbij je bij het inademen je handen boven het hoofd samen brengt en bij het uitademenen de armen zijwaarts laat zakken. Effect: Door het langzaam opbouwen van het aantal draaiingen wordt het evenwichtsorgaan getraind. Bovendien werkt het draaien als een centrifuge op het lichaam en de ingewanden, waardoor onzuivere stoffen verdwijnen.
Oefening 2
Beschrijving: Ga plat op de vloer liggen met je armen langs je lichaam. Je handpalmen zijn naar beneden gericht. Adem in door je neus en til je hoofd op van de vloer. Til tegelijkertijd je benen op, terwijl je je knieën gestrekt houdt. Terwijl je uitademt laat je eerst je hoofd zakken en vervolgens je benen. Ontspan je spieren even en herhaal de oefening. Als je klaar bent, haal drie keer adem, terwijl je handen op je onderbuik liggen. Effect: Met deze oefening worden de rug- en buikspieren getraind. Ook wordt de stofwisseling en de spijsvertering gestimuleerd.
Oefening 3
Beschrijving: Ga op je knieënn zitten, je heupen boven je knieën. Terwijl je uitademt buig je je kin naar je borst. Bij het inademen buig je langzaam naar achteren en laat je je hoofd naar achteren zakken. Steun met je handen op je billen of dijen. Als je klaar bent met de oefening haal je drie keer diep adem, terwijl je zittend op je knieën voorovergebogen zit of op je rug ligt met je handen op je buik. Effect: Met het uitvoeren van deze oefening neemt de energie in de hartstreek toe en wordt het halsgebied geactiveerd. Er worden witte bloedlichaampjes aangemaakt en je krijgt een betere weerstand tegen keelpijn ed.
Oefening 4
Beschrijving: Ga zitten met je benen gestrekt voor je, armen langs je lichaam en je steunt op je handpalmen. Adem uit en buig je kin naar je borst. Adem dan langzaam in, hef je bovenlichaam omhoog en breng je hoofd naar achteren. Houd even de adem in en span de spieren van je lichaam. Adem uit en keer langzaam terug in de beginpositie. Na afloop ga je liggen en haal je drie keer diep adem. Effect: Deze oefening versterkt de seksuele energie en bevordert de verbinding met de aarde.
Oefening 5
Beschrijving: Begin in kruiphouding. Je zit op handen en knieën. Je schouders houdt je boven je handen, je heupen boven je knieën. Adem in. Til je stuitje op en kom in de omgekeerde V houding, terwijl je inademt. Buig je kin naar je borst. Laat je lichaam naar beneden zakken, krom je rug en buig je hoofd inademend achterover en kijk naar boven. Na afloop ga je liggen en haal je drie keer diep adem. Effect: Deze oefening herstelt het evenwicht tussen de verschillende energiecentra en activeert deze.
Oefening 6:
de geheime Tibetaan
De vijf Tibetanen zijn niet compleet, zegt men. Er is nog een zesde oefening die we hier afgebeeld zien. Plaats handen op de knieen, buig de knieen, benen wijd. Geheel uitademend met de handen op de knieen de onderbuik volledig intrekken. Adem vasthouden, dus totaal uitgeademd staan en dan de buikspieren heen en weer trekken, alsof je inademend, zodat een soort vacuum ontstaat. Deze beweging met de buikspieren 9 maal herhalen. Dan langzaam inademen.
Voor al deze oefeningen geldt dat je ze eigenlijk eerst onder leiding moet leren. Doe ze in het begin langzaam en vooral steeds met de volle aandacht, en ga niet over de grenzen van het eigen lichaam!
Bronvermelding: Peter Kelder, De fontein der jeugd. Vijf oude Tibetaanse oefeningen om jong, gezond en vitaal te blijven.
Sangha-Reiki is een meditatie en healingscentrum.
Filips van Cleeflaan nr.71 te 9000 Gent
webdesign is ontworpen door webmaster Vivianne Bovijn bijgestaan door haar Webmaster en Leraar in Webdesign Tim van den Brande
Copyricht 2007
Wat Zijn Triglyceriden?
Triglyceriden zijn in feite geen onderdeel van cholesterol, maar ze zijn er wel nauw mee verbonden. Een grote hoeveelheid triglyceriden in je bloed is ongezond, omdat deze zich net ookl op de bloedvatwanden vastzetten. De aanslag die op die manier ontstaat, kan dodelijk zijn.
Triglyceriden zijn een vorm van vetopslag in je bloed, ze worden door het lichaam als energiebron gebruikt. 95% van de vetten in je voeding zijn triglyceriden en het is de meest voorkomende vorm van vet in je lichaam.
Maar triglyceriden vervullen ook een belangrijke rol in je lichaam. Zo zijn triglyceriden essentieel voor:
* de opbouw van vetweefsel
* de productie van cholesterol
* de energievoorziening
Je lichaam haalt een hoeveelheid triglyceriden direct uit voeding, maar de lever produceert deze vetten ook zelf. Uit de koolhydraten, alcohol, suiker en cholesterol die je eet, worden triglyceriden geproduceerd.
Het is zeer belangrijk dat je gezond eet, maar het belangrijkste is dat je alles met mate eet. Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat een dieet met een zeer laag vetgehalte en een zeer hoog koolhydraatgehalte het aantal triglyceriden in het lichaam doet stijgen.
Wanneer het aantal triglyceriden in je bloed te hoog zijn, is het absoluut nodig om deze te verlagen. Triglyceriden zorgen immers voor aanslag in de aderen, wat leidt tot hart- en vaatziekten. De maximale waarde voor triglyceriden in je bloed bedraagt 150mg/dl.
Laat je cholesterol eens testen. Zijn de waarden hoger, onderneem dan direct actie. In de wereld van te hoge cholesterol is er geen tijd te verliezen. Het moment is aangebroken om je levensstijl te veranderen!
Triglyceriden zijn in feite geen onderdeel van cholesterol, maar ze zijn er wel nauw mee verbonden. Een grote hoeveelheid triglyceriden in je bloed is ongezond, omdat deze zich net ook op de bloedvatwanden vastzetten.
De aanslag die op die manier ontstaat, kan dodelijk zijn.
Triglyceriden zijn een vorm van vetopslag in je bloed, ze worden door het lichaam als energiebron gebruikt. 95% van de vetten in je voeding zijn triglyceriden en het is de meest voorkomende vorm van vet in je lichaam.
Maar triglyceriden vervullen ook een belangrijke rol in je lichaam. Zo zijn triglyceriden essentieel voor:
* de opbouw van vetweefsel
* de productie van cholesterol
* de energievoorziening
Je lichaam haalt een hoeveelheid triglyceriden direct uit voeding, maar de lever produceert deze vetten ook zelf. Uit de koolhydraten, alcohol, suiker en cholesterol die je eet, worden triglyceriden geproduceerd.
Het is zeer belangrijk dat je gezond eet, maar het belangrijkste is dat je alles met mate eet. Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat een dieet met een zeer laag vetgehalte en een zeer hoog koolhydraatgehalte het aantal triglyceriden in het lichaam doet stijgen.
*********************************************************** "Verlaag je cholesterol met minstens 27% binnen 60 dagen op een veilige, 100% natuurlijke manier zonder het gebruik van dure medicijnen"
Als je je cholesterol op een gezonde, natuurlijke manier wil verlagen, is deze pagina waarschijnlijk de belangrijkste die je ooit zal lezen.
Wanneer het aantal triglyceriden in je bloed te hoog zijn, is het absoluut nodig om deze te verlagen. Triglyceriden zorgen immers voor aanslag in de aderen, wat leidt tot hart- en vaatziekten. De maximale waarde voor triglyceriden in je bloed bedraagt 150mg/dl.
Laat je cholesterol eens testen. Zijn de waarden hoger, onderneem dan direct actie. In de wereld van te hoge cholesterol is er geen tijd te verliezen. Het moment is aangebroken om je levensstijl te veranderen!
De essentiële aminozuren
Isoleucine
Een vertakte keten (BCAA) aminozuur dat makkelijk wordt opgenomen en gebruikt voor energie door spierweefsel
Wordt gebruikt om afbraak van spierweefsel tegen te gaan bij verzwakte mensen
Essentieel bij het maken van hemoglobine
Leucine
Een vertakte keten (BCAA) aminozuur dat wordt gebruikt voor energie
Helpt het afbreken van spierproteïne tegengaan
Regelt de opname van neurotransmitter voorlopers door de hersenen, en het vrijgeven van enkephalines, welke de doorgang van pijnsignalen naar het zenuwstelsel tegenhouden
Lysine
Lage concentraties kunnen proteïnesynthese vertragen, wat spier- en bindweefsel kan aantasten
Houdt virussen tegen. Wordt gebruikt bij de behandeling van herpes simplex
Lysine en vitamine C samen vormen L-carnitine, een biochemisch product dat ervoor zorgt dat spierweefsel zuurstof meer efficiënt kan gebruiken, wat spieruitputting vertraagd
Helpt bij botgroei door middel van het helpen bij de vorming van collageen (de vezelachtige proteïne waaruit bot bestaat), kraakbeen en ander bindweefsel
Methionine
Voorloper (begin van) aan cysteïne en creatine
Kan anti-oxidantenpeil (glutathione) omhoog brengen en bloedcholesterolpeil omlaag brengen
Help om giftige afvalstoffen uit de lever te halen en helpt bij het opbouwen van nieuw lever- en nierweefsel
Fenylalanine
De belangrijkste voorloper van tyrosine
Verbetert het leren, het geheugen, je humeur en je oplettendheid
Wordt gebruikt in de behandeling van sommige vormen van depressie
Is een belangrijk element in de productie van collageen
Onderdrukt honger
Threonine
Eén van de amino-ontgifters
Helpt om vetopslag in de lever tegen te gaan
Belangrijk onderdeel van collageen
Vaak op een laag peil bij vegetariërs
Tryptofaan
Voorloper van de belangrijke neurotransmitter (zenuwdoorgever) serotonine, die een kalmerend effect teweegbrengt
Stimuleert de afgifte van groeihormonen
Is alleen verkrijgbaar in natuurlijke voeding
Valine
Een vertakte keten (BCAA) aminozuur
Wordt niet verwerkt in de lever; wordt makkelijk opgenomen in de spieren
Beïnvloedt de opname van andere neurotransmitter-voorlopers in de hersenen (tryptofaan, fenylalanine en tryosine
De semi-essentiële aminozuren
Arginine
Kan de afscheiding van insuline, glucagon en groeihormonen verhogen
Helpt bij rehabilitatie na een verwonding, bij het aanmaken van collageen en bij het stimuleren van het immuunstelsel
Voorloper van creatine en gamma amino butric acid (GABA: een neurotransmitter in de hersenen)
Kan het aantal spermacellen verhogen en de gevoeligheid van T-lymphocyte verhogen
Cystine
Maakt gevaarlijke stoffen onschadelijk in combinatie met L-aspartic zuur en L-citruline
Helpt schade door alcohol en tabaksgebruik te voorkomen
Stimuleert de activiteit van witte bloedcellen
Histidine
Eén van de belangrijkste stoffen in de huid die ultraviolet opnemen
Belangrijk bij het aanmaken van rode en witte bloedlichamen, en wordt gebruikt bij de behandeling van bloedarmoede
Wordt gebruikt bij de behandeling van allergie, reumatische gewrichtsontsteking en maagzweren
Tyrosine
Voorloper van de neurotransmitters dopamine, norepinephrine en epinephrine, en ook van thyroide, groeihormonen en melanine (het pigment dat verantwoordelijk is voor huidskleur en haarkleur)
Werkt anti-depressief
De niet-essentiële aminozuren
Alanine
Belangrijk bestanddeel van bindweefsel
Belangrijke tussenpersoon in de glucose-alanine cyclus, wat spieren en ander weefsel de mogelijkheid geeft om energie uit aminozuren te halen
Helpt het immuunsysteem op te bouwen
Asparaginezuur
Helpt om koolhydraten om te zetten in spier-energie
Bouwt immunoglobulines en anti-lichamen voor het immuunsysteem
Brengt het ammonia-niveau naar beneden na training
Cysteïne
Draagt bij aan een sterk bindweefsel en weefsel-anti-oxidant acties
Helpt bij herstelprocessen, stimuleert witte bloedcelactiviteit en helpt om pijn bij onstekingen te verminderen
Essentieel voor het aanmaken van huid en haar
Glutaminezuur
Een belangrijke voorloper van glutamine, proline, ornothine, arginine, glutathione en GABA
Een potentiële energiebron
Belangrijk bij de stofwisseling in de hersenen en bij het verwerken van andere aminozuren
Glutamine
De meest overvloedig aanwezige aminozuur
Speelt een belangrijke rol bij de werking van het immuunsysteem
Een belangrijke energiebron, speciaal voor de nieren en ingewanden gedurende restrictie van het aantal calorieën (dieet)
Voeding voor de hersenen, dat helpt bij het geheugen en een stimulant is voor intelligentie en concentratie
Glycine
Hept bij het aanmaken van andere aminozuren, en is onderdeel van hemoglobine en cytochromen (enzymen die gebruikt worden bij de productie van energie)
Heeft een kalmerend effect en wordt soms gebruikt bij de behandeling van manisch-depressieve en agressieve mensen
Maakt glucagon aan, wat glycogeen mobiliseert
Kan de behoefte aan suiker verminderen
Ornithine
Kan helpen bij de afscheiding van groeihormonen in hoge doseringen
Helpt bij immuun- en leverfuncties
Helpt bij helingsprocessen
Proline
Een belangrijk onderdeel bij de aanmaak van bindweefsel en hartspieren
Kan meteen gebruikt worden voor spier-energie
Belangrijk bestanddeel van collageen
Serine
Belangrijk bij de productie van energie in de cellen
Hept bij geheugen- en zenuwstelselfunctionaliteit
Helpt het immuunsysteem op te bouwen door het aanmaken van immunoglobulines en anti-lichamen
Taurine
Helpt bij de opname en vernietiging van vetten
Werkt waarschijnlijk als een neurotransmitter in sommige gedeelten van de hersenen en de retina
Meer informatie kunt u vinden in de volgende artikelen:
Vrije radicalen zijn bijprodukten van onze stofwisseling/vetverbranding en kunnen ook ontstaan door milieu verontreiniging, geneesmiddelen, alcohol, stress, roken, zware inspanning, bestrijdingsmiddel op je groente/fruit en straling.
Vrije radicalen doen veel kwaad in je lichaam en zorgen voor een snellere veroudering, tasten onverzadigde vetzuren aan, kunnen DNA schade veroorzaken (en dus kanker), oxideren cholesterol waardoor aderverkalking kan optreden, slopen de collageen en bloedvaten in je huid, beschadigen belangrijke enzymen in je lichaam. Met andere woorden, de slopers van je lichaam.
Maar je lichaam kan de schade beperken door de radicalen te vangen met behulp van anti-oxidanten. Zorg dus voor voldoende aanvoer van anti-oxidanten, hiermee kun je een hoop ellende uitstellen en veroudering afremmen. Kies zo veel mogelijk voor de verse natuurlijke vorm.
LDL-cholesterol wordt in de volksmond ook wel het slechte cholesterol genoemd. Als deze vorm van cholestrol gaat oxideren dan kan het je vaatwanden beschadigen en voor hart- en vaatziekten leiden. Hoe ga je oxidatie tegen? Door voeding rijk aan anti-oxidanten.
Anti-oxidanten zijn stoffen die onder meer beschermen tegen oxidatie en het neerslaan van LDL-cholesterol. Rode wijn is rijk aan de polyfenolen catechine en epicatechine. Deze laatste kunnen in vitro (in het lab) omstandigheden de oxidatie van LDL-cholesterol afremmen.
Geoxideerd LDL-cholesterol kan bijvoorbeeld ook voor aderverkalking zorgen.
Lycopeen in tomaten heeft een preventief effect heeft op atherosclerosis (aderverkalking) doordat het vetten in het plasma beschermt tegen oxidatie. Een laag lycopeengehalte in het bloed wordt ook geassocieerd met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. De dagelijkse consumptie van minstens 40 mg lycopeen (2 glazen tomatensap) is genoeg om de LDL-oxidatie aanzienlijk te verminderen. (Shi en Le Maguer, 2000).
Ron
Oleuropeïne en tyrosol in extra virgin olijfolie remmen LDL oxidatie
Over de krachtige anti-oxidatieve werking van fenolen is herhaaldelijk geschreven. Owen et al. hebben het anti-oxidatieve vermogen van verschillende fenolen in olijfolie geëvalueerd. Zij hebben tevens geconstateerd dat een grote reeks van deze bestanddelen, zoals hydroxytyrosol, tyrosol, cafeïnezuur, vanillezuur, (+)-1- acetoxypinoresionol en oleuropeïne, anti-oxidatieve eigenschappen bezitten). Het is interessant, dat extracten van extra vierge olijfolie, niet van geraffineerde olijfolie, die een combinatie van bekende en onbekende fenolen bevatten bij veel lagere concentraties reeds effect sorteren dan de individueel geteste bestanddelen. Dit geeft aan dat er een synergistisch effect bestaat tussen de individuele bestanddelen dat de anti-oxidatieve werking van die combinatie vergroot. Ook is gebleken dat extracten van extra vierge olijfolie een sterk remmende werking hebben op de xanthine oxidase activiteit. Xanthine oxidase is een enzym dat betrokken is bij de carcinogenese en xanthine oxidase remmers hebben een chemotherapeutisch effect op kankercellen. Soortgelijke waarnemingen zijn gedaan met betrekking tot de ontvankelijkheid van LDL voor oxidatie. Oleuropeïne en tyrosol remmen, naar verluidt, LDL-oxidatie in vitro, een veel sterker effect is echter bereikt met een combinatie van fenolen uit extra vierge olijfolie in vergelijkbare concentraties.
Het proces begint met de hechting van witte bloedcellen aan de cellen van de vaatwand van je aderen. Deze witte bloedcellen kunnen LDL-cholesterol in zich opnemen in grote hoeveelheden, waardoor ze veranderen in zgn schuimcellen (met vetdruppels gevulde cellen), karakteristiek voor atherosclerose. De schadelijkheid van de slechte LDL-deeltjes wordt met name bepaald door de mate waarin het LDL geoxideerd is, aangezien geoxideerd LDL in grote hoeveelheden en snel wordt opgenomen door de witte bloedcellen. Bovendien is geoxideerd LDL schadelijk voor de cellen van de vaatwand en trekt deze weer nieuwe witte bloedcellen aan. In het bloed zijn normaal anti-oxidantia aanwezig die het LDL-deeltje beschermt tegen oxidatie.
Kurowska en Borradaile onderzochten bij konijnen het invloed van sinaasappelsap en pompelmoessap op een verhoogd LDL-cholesterol. Beide sappen konden LDL-cholesterol respectievelijk met 43 en 32% doen dalen.
Kurowska EM, Borradaile NM. Hypercholesterolemic effects of dietary citrus juices in rabbits. Nutr Res 2000;20:121-129.
Extra virgin kokosolie verlaagt cholesterol and triglyceride levels en oxidatie van LDL cholesterol vermoedelijk dankzij de polyfenolen.
Beneficial effects of virgin coconut oil on lipid parameters and in vitro LDL oxidation.
OBJECTIVES: The present study was conducted to investigate the effect of consumption of virgin coconut oil (VCO) on various lipid parameters in comparison with copra oil (CO). In addition, the preventive effect of polyphenol fraction (PF) from test oils on copper induced oxidation of LDL and carbonyl formation was also studied.
RESULTS: VCO obtained by wet process has a beneficial effect in lowering lipid components compared to CO. It reduced total cholesterol, triglycerides, phospholipids, LDL, and VLDL cholesterol levels and increased HDL cholesterol in serum and tissues. The PF of virgin coconut oil was also found to be capable of preventing in vitro LDL oxidation with reduced carbonyl formation.
CONCLUSION: The results demonstrated the potential beneficiary effect of virgin coconut oil in lowering lipid levels in serum and tissues and LDL oxidation by physiological oxidants. This property of VCO may be attributed to the biologically active polyphenol components present in the oil.
PMID: 15329324
Clin Biochem. 2004 Sep;37(9):830-5 Nevin KG, Rajamohan T. Department of Biochemistry, University of Kerala, Kariavattom, Thiruvananthapuram 695 581, India.
De fameuze omega-3-vetzuren: we kunnen er vandaag nog moeilijk om heen. Werkelijk alle media hebben het er de voorbije maanden in het lang en het breed over gehad en er één of zelfs meer edities aan gewijd. Er bestaan ook al honderden publicaties over. En weinig scrupuleuze zielen zien er een ware goudmijn in die ze maar al te graag aanboren…
Desinformatie
Omega-3-vetzuren staan zo sterk in de kijker dat ze uiteindelijk uit hun globale voedingscontext gehaald worden en vaak aangeprezen worden als producten die op zich hartziekten en depressies kunnen genezen(!).
Wat vandaag wél vaststaat, is het belang van de kwaliteit van onze voedingsvetten en vooral van het evenwicht tussen omega-3 en omega-6. En het feit dat we minder verzadigde vetzuren moeten eten.
Om van die 'bescherming' te kunnen profiteren, raden experts aan om ze te combineren met groenten en fruit of peulvruchten, producten die nog al te vaak stiefmoederlijk behandeld worden.
Veeleer voedingsproduct dan supplement
Wat moeten we nu vandaag onthouden als het om omega-3-vetzuren gaat?
Gewoon dat we er meer moeten innemen (wat niet hetzelfde is als ons ermee volproppen). Zet geregeld vette vis op het menu (tonijn, haring, zalm enz.), sommige plantaardige oliën (notenolie, sojaolie, koolzaadolie) om rauwe groenten op smaak te brengen, en ook oliehoudende droge vruchten ((pecan)noten), bepaalde groenten (postelein, spinazie) en peulvruchten (sojabonen, droge erwten), volkorengranen en met omega-3 verrijkte producten (margarine, melkproducten, vlees, …).
Ook supplementen zijn een mogelijk alternatief, ook al zijn ze veel minder gebruiksvriendelijk. Bovendien stelt zich hier een probleem van stabiliteit waar heel wat distributeurs in alle talen over zwijgen: omega-3-vetzuren zijn uiterst gevoelig voor oxidatie.
Om die kwetsbaarheid te compenseren, komt het erop aan de juiste dosis antioxidanten te gebruiken in de capsules, en die is heel moeilijk te bepalen. Trouwens, heel wat supplementen bevatten ofwel te veel antioxidanten ofwel te weinig. Dat tast algauw de kwaliteit van het product aan, dat ten andere veel duurder is per kg dan vis…
Enkele waarheden over omega-3
Die waarschuwing mag echter niet doen vergeten dat het nut van omega-3-vetzuren onweerlegbaar wetenschappelijk bewezen is. Alleen moeten we aanvaarden dat ze deel uitmaken van een geheel (een evenwichtige voeding) en dat ze niet genezen, maar vaker een preventieve rol vervullen.
In het licht van de huidige gegevens kunnen we stellen dat ze:
noodzakelijk zijn voor de groei en de optimale ontwikkeling van de hersenen van de baby;
het geheugen, het concentratie- en het leervermogen bevorderen;
waarschijnlijk een rol spelen bij de preventie van dyslexie, bewegingsstoornissen, autisme en depressie;
nuttig zijn voor bejaarden, naast andere voedingsstoffen, omdat ze de risico's op dementie en zelfs op de ziekte van Alzheimer verminderen;
onze afweer versterken dankzij hun ontstekingswerende eigenschappen;
en last but not least een 'hartbeschermende' werking hebben (op voorwaarde dat u uw omega-6-verbruik terugschroeft). Ze verlagen immers het bloedvetgehalte (triglyceriden), verkleinen de kans op hartritmestoornissen, verhinderen de vorming van bloedklonters die de slagaders kunnen dichtstoppen en houden de celmembranen soepel.
Toch zijn er in tal van domeinen grondiger studies nodig alvorens definitieve conclusies te kunnen trekken.
Nicolas Rousseau, diëtist en voedingsdeskundige 18/01/2005 Bron: www.omega3.be
Cholesterol
Cholesterol heeft in onze maatschappij een zeer slecht imago. Voor een gedeelte heeft dat te maken met de verkoop van margarines (lees: Becel), voor een gedeelte met de samenhang (die er wel degelijk is) tussen een verhoogd cholesterolgehalte in het bloed en een verhoogd risico op hart en vaatziekten. Men wijst cholesterol aan als oorzaak, het is tenslotte verhoogd, maar vergeet te kijken hoe het komt dat het cholesterolgehalte zo verhoogd is.
Cholesterol is nodig
Cholesterol is zeker geen overbodige stof voor ons lichaam, het heeft namelijk de volgende zeer belangrijke taken:
• Grondstof voor cortison, aldosteron, progesteron, testosteron en estradiol;
• Grondstof voor de aanmaak van galzouten (vetvertering);
• Grondstof voor de aanmaak van vitamine D uit zonlicht;
• Activeert de aanmaak van ontstekingsremmende prostaglandines;
• Heeft neurotransmitter eigenschappen (doorgeven van zenuwboodschappen);
• Vormt een onderdeel van de celmembranen - zorgt voor flexibiliteit;
• Is een anti-oxidant.
Bovendien gebruikt het lichaam cholesterol om voedingsstoffen richting de cellen te transporteren en om overtollige stoffen van de cellen af te transporteren.
Cholesterol is voor ons lichaam onontbeerlijk. Je krijgt in feite meer klachten door een te laag cholesterolgehalte dan door een te hoog cholesterol gehalte. Dat wil echter niet zeggen dat een te hoog cholesterolgehalte niet schadelijk is.
Cholesterol via de voeding
Cholesterol wordt door het lichaam zelf in de lever gemaakt. Een mens krijgt maar 3% van het totale cholesterol gehalte binnen via de voeding. De rest maakt het lichaam zelf aan. Dat geeft eigenlijk al aan hoe belangrijk cholesterol is. En er bestaat een regelmechanisme: de lever maakt minder cholesterol aan als er meer via de voeding binnenkomt en andersom. (Lekkere) dingen laten staan waar cholesterol in zit, zet dus geen zoden aan de dijk. Je cholesterolgehalte daalt daar nauwelijks van, dat moge duidelijk zijn. Het kan ook anders: lees verder.
LDL en HDL
We kennen LDL cholesterol en HDL cholesterol. Beide soorten zijn nodig en moeten in een bepaalde verhouding voorkomen.
Het HDL (hoge dichtheid lipoprotein) cholesterol wordt wel gezien als het gunstige of goede cholesterol. HDL verwijdert het teveel aan cholesterol uit de vaatwanden en de cellen en vervoert dit terug naar de lever. De lever verwerkt dit cholesterol en scheidt het via de gal uit. Bovendien ruimt HDL ook neergeslagen verzadigde vetten op.
LDL (lage dichtheid lipoprotein) cholesterol brengt cholesterol plus voedingsstoffen richting de cellen en de vaatwanden. LDL cholesterol is rijk aan veresterd cholesterol, dit heeft de neiging zich te hechten aan membranen. Op zich een goede eigenschap omdat zo de vrije cholesterol en de meeliftende voedingsstoffen kunnen worden opgenomen. Te véél LDL of geoxideerd LDL zorgt voor cholesterolafzettingen aan de vaatwand. LDL cholesterol wordt dan ook wel gezien als het ongunstige of slechte cholesterol.
Een goede LDL:HDL verhouding = 4:1. LDL neemt dan 80% van het geheel in en HDL 20%. Een hoger HDL percentage is beter dan een hoger LDL percentage.
Hoe de verhouding zou moeten zijn kun je vinden op de pagina cholesterol meting.
Vraag en aanbod
Cholesterol heeft een aantal belangrijke taken te verrichten binnen het lichaam (zie boven). Logisch dus dat bepaalde activiteiten 'vragen' om cholesterol. Stress (verhoogt de vraag naar cortisol), te weinig drinken (verhoogt de vraag naar aldosteron), zwangerschap (verhoogt de vraag naar oestrogeen, progesteron en testosteron), tekort aan vitamine D (je hebt cholesterol nodig om D te kunnen maken), ontstekingen (verhoogt de vraag naar anti-oxidanten), verkeerde vetten (verhoogt de vraag naar extra scharnierpunten om de celwanden soepel te houden) en vrije radicalenschade (zorgt voor oxidatie van LDL cholesterol waardoor deze onwerkzaam worden en verhoogt dus indirect de vraag naar LDL).
Als we kijken naar het aanbod zien we dat met name de geraffineerde koolhydraten en de transvetten de hoeveelheid LDL doet stijgen.
Aanmaak
Zoals bij alle lichaamseigen stoffen is niet alleen de ‘vraag’ bepalend maar ook het al dan niet voorhanden zijn van ‘grondstoffen’. Cholesterol wordt gemaakt van vet en van koolhydraten. Van (de juiste) vetten kan het lichaam HDL én LDL maken, van koolhydraten alleen maar LDL. Bedenk dat de meeste koolhydraten zitten in suiker, snoep, frisdrank en granen (brood, muesley, pizza, pasta etc.)
En als we weten dat geraffineerde koolhydraten de triglyceride waarden omhoog doet schieten en dat een tekort aan B vitamines de homocysteïne waarden doet stijgen (geraffineerde koolhydraten bevatten geen B maar kosten B bij de verwerking).
Dat gevoegd bij het feit dat homocysteïne de vaatwand beschadigd en LDL doet oxideren is het dus logisch dat door het gebruik van geraffineerde koolhydraten (al dan niet in combinatie met te weinig of juist de verkeerde vetten) de totale cholesterolspiegel omhoog schiet en dat met name het LDL gehalte stijgt.
Reguliere interventie
Je kunt natuurlijk Statines inzetten. Statines werken cholesterol verlagend en worden als lipide (=vet) verlagend middel vaak ingezet bij arteriosclerose. De bekendste statines zijn Zocor, Crestor, Lipitor en Selektine. De cholesterolverlagende werking van statines wordt bereikt door de aanmaak van mevalonaat te te blokkeren. Mevalonaat is de voorloper van cholesterol, coënzym Q10 en selenoproteïnen.
Door mevalonaat, via een remming op HMG-CoA (3-hydroxy-3-methyl-glutaryl coënzym A - voorloper van mevalonaat), te blokkeren (de HMG-CoA reductase) wordt inderdaad minder cholesterol aangemaakt. Dit is ook meetbaar. Nadeel is dat dan ook de aanmaak van cortison, aldosteron, oestrogeen en testosteron, galzouten en vitamine D geremd wordt omdat deze allemaal worden gemaakt uit cholesterol.
Door mevalonaat te blokkeren wordt ook de aanmaak van het coënzym Q10 geblokkeert. Q10 is onder andere nodig voor de aanmaak van energie in de hartspiercellen. Door het slikken van statines wordt deze aanmaak met 40% onderdrukt. Het hart kan zijn werk niet meer doen (energietekort) en een chronisch hartfalen kan daarvan het gevolg zijn.
Door mevalonaat te blokkeren wordt ook de aanmaak van selenoproteïnen geblokkeert. Selenoproteïnen zijn nodig voor de vorming en handhaving van spierweefsel. Pijn aan de skeletspieren, spierzwakte en vermoeidheid zijn de eerste symptomen van een statine geïnduceerde myopathie (atrofie van spierweefsel). Aanhoudende spierpijn na lichamelijke inspanning of lichte sportbeoefening kan duiden op een stoornis in het herstel van spier-schade op microniveau. Een tekort aan selenoproteïnen kan bovendien resulteren in een verminderde aanmaak van het actieve schildklierhormoon T3 en in een verminderde anti-oxidative activiteit van selenium afhankelijke enzymen. Selenium is een sterk werkend anti-oxidant met bewezen anti-kanker werking maar kan alleen zijn werk doen als er selenoproteïnen aanwezig zijn. Dit verklaart de relatie tussen kanker en statinegebruik. Het cholesterol gehalte gaat naar beneden maar het totale sterftecijfer niet omdat kanker een bijkomende doodsoorzaak is.
Kortom: gebruik statines en sterft met een mooi laag cholesterolgehalte aan hartfalen of kanker. Vergeetachtigheid en disoriëntatie zijn trouwens minder dodelijk maar ook geen fijne bijwerkingen.
Natuurlijke cholesterolverlagers
De beste manier om van te hoge cholesterolwaarden en/of een onevenwichtige cholesterol samenstelling af te komen is de aanpassing van het voedingspatroon. Zorg dat je voldoende anti-oxidanten en B vitamines binnenkrijgt, schrap de transvetten en geraffineerde koolhydraten en voer de hoeveelheden groente, fruit, olijfolie en vette vis flink op.
Cholesterol
Het gunstige effect van voedingsstoffen en kruiden.
Het cholesterolgehalte in het lichaam is één van de factoren die een rol spelen bij de belangrijkste doodsoorzaak in ons land: hart- en vaataandoeningen. Cholesterol is, in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, geen lichaamsvreemde stof. Integendeel, cholesterol is een elementaire bouwsteen van alle lichaamscellen en van levensbelang voor onze stofwisseling. Het is onder andere een grondstof voor de cel-wanden, voor galzuren die nodig zijn voor het verteren van vet, voor geslachtshormonen zoals oestrogeen en voor de vorming van vitamine D in de huid. Een verhoogd cholesterolgehalte wordt vaak gezien als de veroorzaker van hart- en vaataandoeningen. Dit is echter een misverstand. Wel is er een bepaalde relatie tussen een verhoogd cholesterolgehalte en hart en vaataandoeningen. Hiervoor moet eerst onderscheid gemaakt worden tussen 'goed' cholesterol (HDL) en 'slecht' cholesterol (LDL).
HDL en LDL Cholesterol is een lipide stof; dit wil zeggen dat het uitsluitend in vet, dus niet m water, oplosbaar is. Het bloed, een waterige oplossing, vervoert cholesterol van en naar de cellen. Om het cholesterol te kunnen vervoeren, moet het daarom gebonden worden aan transporteurs. Dit zijn veteiwit verbindingen ofwel lipo-proteïnen: LDL en HDL. Het cholesterol dat van de lever naar de cellen vervoerd wordt, is het LDL-cholesterol. Het cholesterol dat van de cellen terug naar de lever wordt getransporteerd is het HDL-cholesterol. In de vorm van geoxideerd cholesterol, ofwel oxy-cholesterol, wordt het LDL cholesterol door het lichaam onder meer gebruikt als reparatiemiddel bij vaatwand beschadigingen. Deze vorm van cholesterol heeft de neiging samen met andere stoffen, met name eiwitten en calciumzouten, bij te dragen aan de vorming van plaque.
De balans tussen HDL en LDL Het totaal cholesterol gehalte is dus niet het meest bepalend als risicofactor voor hart- en vaataandoeningen. Een verkeerde balans tussen HDL en LDL wel. Een overmaat aan LDL-cholesterol is een tweemaal betere indicatie dan een verhoogd totaal cholesterol gehalte. Over het algemeen kan gesteld worden dat het HDL minimaal een vijfde van het totaal cholesterolgehalte dient uit te maken.
Leefwijze en voeding De hoeveelheid cholesterol die wij met de voeding binnen krijgen, draagt meestal in geringe mate bij aan het lichaamseigen cholesterol. Circa 10% van het cholesterol in ons lichaam is direct afkomstig uit de voeding. Dit percentage kan variëren, afhankelijk van individuele, vaak erfelijk bepaalde verschillen, de behoefte aan cholesterol en de productie door het lichaam zelf. Met uitzondering van de hersencellen produceren alle cellen, met name in de lever en de darmwand, zelf cholesterol. Ongeveer de helft van het cholesterol in het lichaam is hergebruikt cholesterol dat opnieuw door de darm wordt opgenomen. De hoeveelheid cholesterol in het lichaam is dus nauwelijks afhankelijk van het cholesterol uit de voeding; de aanmaak wordt beïnvloed door vele andere factoren. Overgewicht speelt bijvoorbeeld een rol. Dit kan een verhoogd niveau van bloedvetten teweeg brengen, alsmede een grotere kans op een hoge bloeddruk. Ook roken heeft een negatieve invloed. Hierdoor kan het lichaam beroofd worden van noodzakelijke micronutriënten zoals vitamine C en daarnaast kan schade aan bloedvatwanden ontstaan. Een positieve invloed gaat uit van voldoende beweging. Beweging versterkt de spieren alsmede (hart) en vaatwanden, verbetert het zuurstoftransport, verlaagt de bloeddruk, stimuleert de verbranding van vetten, stimuleert de aanmaak van HDL en beweging kan ontspannend (antistress) werken. Daarnaast kan, door middel van voedingsmaatregelen, de verhouding tussen het goede en het slechte cholesterol beïnvloed worden. Bepaalde voedingsstoffen en kruiden kunnen, in combinatie, ondersteuning bieden hij het verbeteren van de verhouding tussen het HDL gehalte ten opzichte van het LDL gehalte en kunnen daarnaast helpen voor komen dat LDL cholesterol oxideert en zich afzet in de bloedvaten. Van een aantal voedingsstoffen en kruiden is aangetoond dat deze een gunstig effect op de cholesterol-huishouding of een beschermende werking hebben. Preparaten met combinaties van dergelijke stoffen verdienen de voorkeur.
Gugulipid Gugulipid, bekend uit de traditionele Indiase geneeskunde: de Ayurveda, blijkt volgens onderzoek in staat om de aanmaak van cholesterol in de lever te verminderen, de uitscheiding van galzuren en cholesterol via ontlasting te verhogen en ook de afbraak van LDL cholesterol in de lever te verhogen. Tevens is aangetoond dat het thermogene eigenschappen bezit die resulteren in een versnelde stofwisseling en gewichtsverlies. Dit is behulpzaam bij mensen die met overgewicht en hartklachten kampen.
Tocotriënolen Tocotriënolen zijn verbindingen die verwant zijn aan de tocoferolen (vitamine E). Uit meerdere onderzoeken blijkt dat tocotriënolen een belangrijke rol spelen bij het reguleren van de omzetting van cholesterol in de lever. Bij vergelijkend onderzoek tussen tocotriënolen en tocoferolen blijkt dat tocotriënolen effectiever zijn dan tocoferolen bij het verlagen van zowel het totale, als het LDL cholesterol gehalte. Beide stoffen bieden bescherming tegen schade aan de wanden van de slagaderen. Tocotriënolen hebben echter een veel effectiever cholesterol verlagend effect.
Fosfatidyl-choline Fosfatidyl-choline is een belangrijk deel van vetdeeltjes in het bloed(HLD, LDL en dergelijke) en maakt het transport van vetten in het bloed mogelijk.
Isoflavonen uit soja Meerdere onderzoeken tonen de positieve werking aan van soja-isoflavonen bij atherosclerose. Diverse werkingsmechanismen van soja zijn in staat om het LDL gehalte te laten dalen en oxidatie van LDL in de slagaderen tegen te gaan. De isoflavonen uit soja en mogelijk soja-eiwit, laten het cholesterol gehalte dalen door ervoor te zorgen dat de heropname wordt verminderd en door ervoor te zorgen dat er meer wordt uitgescheiden door het lichaam. Bovendien zijn de isoflavonen in staat om klonteringen in het bloed (platelet aggregatie) te verminderen, een effect dat kan helpen bij het verminderen van de opbouw van plaque in de slagaderen.
Pantethine Pantethine is de co-enzymatische (actieve) vorm van pantotbeenzuur (vitamine B5). Pantethine speelt een belangrijke rol bij het terugdringen van het totale cholesterol gehalte, het LDL cholesterol en triglyceriden en daarnaast het verhogen van het HDL cholesterol. Pantethine kan de omzetting van cholesterol verhinderen en daarnaast bevorderen dat vet gebruikt wordt als energiebron in het lichaam.
Druivenpit extract Druivenpit extract (OPC) heeft krachtige anti-oxidatieve eigenschappen en bestrijdt vrije radicalen. Vetten en vooral cholesterol zijn gevoelig voor schade door vrije radicalen. Als vetten en cholesterol worden beschadigd door oxidatie, vormen zij giftige substanties (lipide peroxides) die schade aanrichten aan cellen en ziekte aan hart en bloedvaten in gang zetten. OPC's hebben volgens onderzoek de mogelijkheid om de vorming hiervan tegen te gaan. In Frankrijk staan extracten van druivenpitten geregistreerd als medicijn.
Yin en yang zijn Chinese begrippen. Yin en yang zijn de twee tegengestelde elementen van het universum.
Het universum, alles wat er is, dus ook wat er niet is, wordt TAO genoemd. De TAO is niet te kennen of te begrijpen, maar toont zich in 2 tegengestelde waarden: yin en yang. Het zijn geen absolute polen zoals goed en kwaad; beide begrippen bestaan alleen in relatie tot elkaar. Dit wordt duidelijk uit het volgende voorbeeld:
Yin wordt in verband gebracht met de donkere maan (die afgekeerd is van de zon) en staat voor de vrouwelijke natuur.
Yang wordt in verband gebracht met de heldere zon en komt overeen met de mannelijke natuur
Een modern voorbeeld zou zijn:
Yin: het verkeerslicht (het stilstaan)
Yang: het verkeer dat langs het verkeerslicht rijdt (de beweging)
Sommige Chinese, Koreaanse en Japanse plaatsnamen weerspiegelen de volgende betekenis:
Yin: de noordzijde van de berg, de zuidzijde van de rivier.
Yang: de zuidzijde van de berg, de noordzijde van de rivier.
Yin Yang toont zich (manifesteert zich) volgens een aantal principes:
Yin en Yang is geen statisch fenomeen; het is een dynamisch proces, dat nooit stopt of gestopt kan worden.
Alle verschijnselen in het universum zijn gebonden aan de dynamiek/beweging van het Yin en Yang principe.
Iets heeft altijd een Yin èn een Yang kant; wanneer iets Yin genoemd wordt, is ook Yang aanwezig. Het absolute Yin of absolute Yang bestaat niet. Er bestaat geen absoluut donker of licht; in de nacht wanneer het donker is, kunnen wij toch zien en overdag zijn er altijd schaduwen.
Iets is pas Yin of Yang wanneer je het vergelijkt met iets anders.
Yin en Yang zijn onderling afhankelijk, wanneer een waarde te groot wordt, dan remt de ander af.
Yin is de veroorzaker van Yang; hetgeen in het symbool tot uitdrukking komt door de witte stip in donkere Yin.
Yang is de veroorzaker van Yin; hetgeen in het symbool tot uitdrukking komt door de zwarte stip in het lichte Yang.
Je kan dus stellen, dat Yin en Yang de te onderscheiden delen van de TAO zijn, die elkaar veroorzaken en in stand houden.
Hoewel yin staat voor vrouwelijkheid en yang voor mannelijkheid komen in het lichaam van beide seksen beide elementen voor. Een verstoring van de balans in de yin-yangverhouding kan volgens dit beeld ziekte veroorzaken. Dit wil niet zeggen dat iedereen precies voor 50% uit yin moet bestaan en voor 50% uit yang. Elke persoon heeft een unieke eigen verhouding van yin en yang, dat door het leven verstoord kan raken. Er zijn verschillende componenten die het proces van Yin en Yang negatief kunnen beïnvloeden; de constitutie, het klimaat, het seizoen, de bezigheden en de emotionele omgeving. Alle componenten beïnvloeden elkaar constant; het werkt als een netwerk. Het geheel vormt een dynamisch proces. Zelfs indien iemand in perfecte gezondheid verkeert, moet hij in staat zijn zich aan te passen aan onvermijdelijke veranderingen van het leven. Leven is bewegen!
yin
yang
onder
boven
koud
warm
water
vuur
vrouwelijk
mannelijk
maan
zon
zwart
wit
donker
licht
vet
spieren en bot
haat
liefde
De symbolische kleuren van yin en yang zijn respectievelijk zwart en wit. Ze worden gecombineerd in een cirkel die symbool staat voor de TAO; Taoïsme, het Taijitu (太極圖), ook bekend als het T'ai Chi-symbool.
Het Taoïsme en alle daaruit voortkomende filosofie wordt gebruikt om de complexiteit van het menselijk lichaam te begrijpen (in de Chinese geneeskunst) of de complexiteit van de menselijke persoonlijkheid (in de Chinese astrologie).
Niets in het universum is volledig yin of volledig yang. Wanneer je door de cirkel van het Yin-Yang symbool een verticale lijn tekent, dan zie je dat in de ene waarde ook de andere aanwezig is (de halve cirkel). De twee stippen geven aan dat het ene het begin van het ander is, dat Yang het begin is van Yin en Yin het begin van Yang. De lijn die de 'scheiding' tussen yin en yang aangeeft, wordt niet als een rechte verticale lijn getekend. Het is een 'S' waarmee wordt aangegeven dat een en ander een dynamisch proces is.
Een voorbeeld van het gebruik van yin en yang in de Chinese geneeskunst is de lever, waarvan men zegt dat deze yang bevat binnen het yin. Omdat de lever bloed opslaat, heeft de lever de yangkwaliteit van vasthouden. Maar omdat de lever ook het Qi beweegt, heeft hij ook de yinkwaliteit van beweging. De lever is dus zowel een yin- als een yangorgaan.
Een andere taoïstische leerstelling is dat het ene extreem altijd zal omdraaien in zijn tegenpool. Het extreme yang verandert dan in yin en vice versa. Dit wordt in het yin-yangsymbool gesymboliseerd door de twee vormen, die lijken te bewegen, de ene lijkt bij de andere naar binnen te gaan. Dit geeft aan dat yang en yin ook de onbalans in verschillende richtingen representeren: op en neer, links en rechts, voor en achter. Maar ook de eigenschappen vol en leeg, hard en zacht enz. Eeuwenlang heeft de studie van dit principe geleid tot verschillende vormen van zelfverdediging in oostelijk Azië.
De oorsprong van yin en yang ligt duizenden jaren in de vergetelheid. Het principe wordt voor het eerst genoemd in de I Ching, die stamt van ongeveer 700 tot 1000 jaar voor Chr. Men vermoedt dat in een poging het leven te begrijpen men uiteindelijk de bewegingen in de natuur als uitgangspunt heeft genomen.
Daarvoor trachtte men het leven te voorspellen, door op bepaalde tijden een schouderblad van een schaap in het vuur te houden, dat dan door de hitte brak en de vorm van de breuk aangaf wat men van de goden kon verwachten. In die tijd gebruikte de Chinees het schrift om met de goden te kunnen praten en aldus schreef men 'de uitkomst van de breuken' op het betreffende bot, die werden bewaard. Uiteindelijk ontdekte men dat het leven niet door breuken in een bot te voorspellen was, maar dat het de ene keer goed en de andere keer mis ging.
En zo ontdekte de Chinees, dat de Tao (het Alles) zich manifesteert in twee tegengestelde waarden die geen dualiteit vormen. Yin (het éne) is niet beter dan Yang (het ander) of andersom, ze zijn even-waardig aan elkaar. Evenwaardig betekent in deze gelijk èn toch verschillend! (Het is opvallend dat het woord evenwaardig in onze taal niet bestaat; wij kennen alleen gelijkwaardig en dat is totaal iets anders.)
Het is beweging, het proces/de dynamiek tussen Yin en Yang die een verstoring tussen Yin en Yang kan veroorzaken. Yin of Yang kunnen dus NOOIT verdwijnen of ontbreken. Het is de mens die het Yin of het Yang van zijn leven een te groot accent geeft waardoor er klachten, "ontregelingen" ontstaan. De begrippen Yin en Yang komen altijd in wederzijdse betrekking/relatie voor: water (Yin) - stoom (Yang) - ijs (Yin). Het is dus niet zinvol om te zeggen dat yin = water en yang = boven.
Deze wijze van denken is voor de westerse mens lastig. Dit komt omdat de taal, waarin wij ons uitdrukken geen beeld- maar een lineaire taal is. Hierdoor kan de essentie van zaken niet altijd eenvoudig worden weergeven; zo zegt ons woord: 'arm' niet of het om een ledemaat gaat of dat wij geen geld hebben. Onze lineaire uitdrukkingsvorm geeft ons ook de mogelijkheid het ene een meer waarde te geven boven het andere (dualiteit).
In dit kader is het opvallend dat het Yin-Yang symbool, zoals het meestal in de westerse wereld wordt weergeven, waarbij wit links is en zwart aan de rechterkant staat. Immers er staat nu Yang - Yin / licht - donker, in plaats van donker - licht / Yin - Yang. Omdat de Chinees van boven naar onder leest vindt je in authentieke Chinese literatuur Yin (donker) boven en Yang (licht) onder. Ook wordt Yin niet in het zwart weergeven, maar in het rood. In het Westen is gemakshalve het symbool van 'horizontaal' naar 'verticaal' gekanteld en het donkere (rood) in de kleur zwart veranderd, waardoor de essentie van de Yin-Yang filosofie nog maar moeilijk te begrijpen is.
De Tai-Chi cirkel wordt bruikt om Yin en Yang te symboliseren. Het vertegenwoordigt niet goed of slecht, leven of dood... maar goed en slecht, leven en dood... in evenwicht. De twee delen moeten altijd aanwezig zijn.
Tijdig inschrijven: Deferm Erwin: 0484 95 63 61 Bellen van maandag tot vrijdag: 14u tot 18u e-mail: taichi.erwin@gmail.com
Lessen
Ademhaling.
Buikademhaling.
De ademhaling is heel voornaam bij zowel Chi Kung als bij Tai Chi Chuan. De meeste mensen doen de spontane ademhaling, ook wel de natuurlijke ademhaling genoemd. Deze ademhaling gebeurt zonder na te denken en is maar oppervlakkig. Meestal 18 keer per minuut. De ademhaling die wij proberen te bereiken is ontspannen, diep en regelmatig. Meestal 3 à 6 keer per minuut. Deze zorgt voor een goede Chi in het lichaam. Bij de Tai Chi bewegingen gaan we ons in het begin nog niet te veel met de ademhaling bezig houden. Omdat we anders de ademhaling te veel gaan dwingen en dit kan schadelijke gevolgen hebben. De ademhaling komt er wel automatisch bij in een later stadium. Dan loopt de ademhaling gelijk met de bewegingen van de vorm. Bij de Chi Kung oefeningen houden we ons in het begin bezig met een buikademhaling, ook wel nageboorteademhaling genoemd. Zoals een kind dat pas geboren is. Hierbij gaan we de capaciteit van de longen vergroten, de spieren tussen de ribben versterken en het middenrif soepel maken. Bij het inademen zet de onderbuik uit naar alle kanten. Als er lucht in de longen stroomt en we houden met de ribspieren het uitzetten van de borstkas lichtjes tegen, dan zal het middenrif naar onder gedrukt worden. Hierdoor gaan de ingewanden naar alle kanten in de buik drukken. Maak de druk in de buik niet te groot, blijf altijd zacht. Anders ga je de bekkenbodem kwetsen (urine verlies). Bij het uitademen gaat de lucht naar buiten, het middenrif gaat naar boven en onderbuik terug naar binnen. Deze oefening proberen we langzaam, ontspannen, diep en regelmatig te doen. Oefen in het begin niet langer dan 10 minuten, anders gaat de ademhalingsspier overspannen worden. Oefen altijd stap voor stap en regelmatig. Deze buikademhaling geeft ons een ontspannen en rustig gevoel. Het middenrif (verbinding van de borstkas en de ribben naar de buik) wordt hierdoor soepel gemaakt, waardoor de spanning op de borstkas gaat verminderen, ingewanden worden gemasseerd, de longcapaciteit wordt vergroot, er kan meer verse lucht ingeademd worden en meer koolstofdioxide uitgeademd worden, de kwaliteit van het bloed verbeterd hierdoor en het is beter voor het hart. Dit is omdat de buikademhaling een opwaartse druk maakt, waardoor het bloed beter rond kan gepompt worden.
Omgekeerde ademhaling.
Als we deze buikademhaling goed ontwikkeld hebben en we voelen ons er goed mee, gaan we van hieruit naar de omgekeerde ademhaling. Deze wordt ook de voorgeboorteademhaling genoemd. Dit is zoals een kind dat nog in de buik van de moeder zit. Het kind krijgt voeding via de navelstreng (inademen, buik in) en geeft afvalstoffen terug af via de navelstreng (uitademen, buik uit). Deze ademhaling is net het omgekeerde van de buikademhaling. Bij deze ademhaling kan men nog meer lucht in en uit de longen drukken. Bij het inademen trekt alles in de buik naar binnen en het middenrif wordt zacht naar boven gedrukt. De lucht komt via de longen naar binnen hierdoor gaat het middenrif naar onder drukken. Bij het uitademen gaat de lucht naar buiten, het middenrif gaat naar boven en onderbuik terug naar buiten waardoor het bekken naar beneden beweegt. Nu ontstaat er een vacuüm in de buik, daar waar ons dantianpunt ligt. De lucht die we inademen is Yin energie . Het vacuüm in de buik is Yang energie. Dus bij deze ademhaling gaan we de Yin en de Yang energie samen brengen en terug scheiden. We gaan hierdoor energie aanmaken in het dantianpunt. Als we deze ademhaling eerst zouden gaan oefenen voor de buikademhaling, dan kan de spanning op de borstkas vergroten en dit is zeer slecht voor het hart (hart kloppingen en/of overslag ook hartritme stoornissen genoemd). Oefen deze ademhaling in het begin niet langer dan 3 minuten. Oefen altijd stap voor stap en regelmatig.
Schildpaddenademhaling.
Na de omgekeerde ademhaling komen we na verloop van tijd automatisch in een schildpaddenademhaling. Hieruit kunnen dan plotse explosieve Fa-Jings bewegingen uit voort vloeien. Deze worden in de gevechtstoepassing gebruikt. Men gebruikt hierbij ook twee klanken (woorden):
Hun of heng voor het inademen. Is gelijk verschrikken, alles in zowel buik, borstbeen als ademhaling en we voelen onze spieren spannen, laden.
Ha voor het uitademen. Is gelijk lachen, buik en ademhaling uit, borstbeen en spieren ontspannen, ontladen.
Je zou dit moeten zien als een boog of zweep. Inademen is boog spannen, spieren zacht spannen. Uitademen is boog los laten, spieren ontspannen. Men blijft hierbij wel aan de buitenkant van het lichaam ontspannen, zoals Yang Cheng-Fu zegt, zacht aan de buiten kant en ijzersterk aan de binnen kant van het lichaam. Oefen de ademhaling in het begin altijd onder begeleiding, kinesist, dokter, therapeut of een ervaren leraar.
Wat is Tai chi CHUAN
Je zou Tai Chi Chuan een stresshanteringsvorm kunnen noemen, waarbij het lichaam als invalshoek wordt gebruikt. Isabelle Schuurman is Tai Chi docente, heeft een lespraktijk in het centrum van Amsterdam en geeft regelmatig workshops in het bedrijfsleven. Zij omschrijft Tai Chi als volgt: ‘Tai Chi Chuan, in het kort ook wel Tai Chi genoemd, roept mogelijk een beeld op van mensen in China die ’s morgens voor het werk in het park hun oefeningen doen. Tai Chi wordt echter ook in het Westen meer en meer ontdekt als een manier om te ontspannen en in het bedrijfsleven is hiervoor een opvallend groeiende belangstelling waar te nemen. Het is niet alleen een eeuwenoude Chinese vechtkunst maar ook meditatie in beweging en een gezondheidsoefening, waarbij een energiestroom ontstaat die heilzaam inwerkt op lichaam en geest. Tai Chi kan zowel individueel als met een partner worden beoefend.
Uitgangspunt is het bewaren van de harmonie in het conflict. Het is de kunst om ontspannen te reageren op het ‘duwen en trekken’ van buitenaf (de hectische wereld waarin we leven) en van binnenuit (de opgebouwde spanningen in onszelf).
Tai Chi Chuan betekent letterlijk ‘het meest verhevene’, waarmee wordt verwezen naar een ultiem evenwicht.
De geschiedenis van Tai Chi Chuan
Er zijn veel legendes over het ontstaan van Tai Chi. Het zogenaamde ‘Shaolin-boksen’ is de voorloper van Tai Chi. Het verhaal gaat dat monniken van het beroemde boeddhistische Shaolin-klooster in China (omstreeks 500 na Chr.) lichamelijk te zwak waren om zich te verdedigen tegen aanvallen van buitenaf en geneigd waren om in slaap te vallen tijdens de ceremonieën en meditaties. Er werd een vechtkunst ontwikkeld op basis van bewegingen van dieren; door de oefeningen verkregen de monniken een gezond lichaam, een grotere vitaliteit en het vermogen zich te verdedigen tegen bendes. Chang San Feng (1279–1368), een taoïstische priester, wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van de ‘zachte’ Tai Chi-school. Chang San Feng vond dat er bij de toenmalige vechtkunsten te veel uiterlijke kracht werd gebruikt en dat ze daarom niet in evenwicht waren. Hij kreeg een visioen van een kraanvogel en een slang die met elkaar in gevecht waren en constateerde dat de terugtrekkende en meegaande bewegingen van de slang een zeer grote waarde hadden in het gevecht. Dit inzicht sloot aan bij de taoïstische levensvisie dat eigenschappen als meegeven, zachtheid en het benutten van de energie die overal voorhanden is meer harmoniëren met de natuur dan het gebruik van alleen grote spierkracht.
Yin en yang
Een bekend taoïstisch symbool is het cirkelvormige yin-yang symbool. Yin staat hier voor het zachte, ontvankelijke en meegaande. Yang staat voor het naar buiten gerichte, het actieve handelen en het felle. De beoefening van Tai Chi brengt deze twee polen in een vruchtbaar evenwicht, dat alleen in voortdurende verandering kan bestaan en dus niet statisch van aard is. In het symbool draagt het zwartkleurige yin het witkleurige yang als een oog in zich mee en andersom. Het gaat dus om het vinden van een juiste balans tussen yin en yang. Mensen die de neiging hebben om vanuit een sterke wilskracht te handelen en ‘alles-moet-snel’ gedrag vertonen, met andere woorden ‘te yang’ door het leven gaan, komen meer in balans door de langzame, rustige en ontspannen bewegingen van Tai Chi. Mensen die zich te weinig manifesteren en neigen tot ‘binnenvetters’ gedrag, met andere woorden ‘te yin’ zijn, komen juist meer in balans door de aandachtige bewegingen en het ontwikkelen van energie. Dit vergroten van het innerlijke evenwicht vermindert de spanning in lichaam en geest, terwijl je ook beter in staat bent om rustig te reageren in conflictsituaties. In de Tai Chi worden principes gebruikt zoals die bijvoorbeeld ook bij het zeilen gebruikt worden; laveren blijkt hierbij uiteindelijk gemakkelijker en boekt meer resultaat dan het recht tegen de wind in zeilen.Dit staat haaks op de westerse zienswijze dat ‘de aanval de beste verdediging is.’ De herkenning en acceptatie van een stressor of conflictsituatie zijn echter wel van belang; de ‘aanval’ kan dan immers veel beter en behendiger beantwoord worden.
Tai Chi als stresshantering
Tai Chi is een weg om stress bij jezelf te voorkomen en om stressvolle situaties vaardig te hanteren. Mentale en fysieke ontspanning zijn hierbij een belangrijk uitgangspunt. We zijn opgegroeid met het idee dat we eerst hard moeten werken en dan pas toe zijn aan een welverdiende pauze. Bij de Tai Chi wordt dit in feite omgedraaid. Je wordt geadviseerd eerst uit te rusten en te ontspannen. Vanuit de ontspanning ontstaat (zo nodig) de actie; actie en ontspanning vormen een harmonieus geheel.
We zijn geconditioneerd om met angst en spanning te reageren op een bedreigende of stressvolle situatie; de stresshormonen gaan werken. Tai Chi is een proces van deconditioneren, waarbij je in plaats van het aanspannen van spieren leert om te ontspannen en te ‘zinken in het moment.’ Vanuit deze toestand van rust en ontspanning kun je situaties namelijk veel beter (en objectiever) inschatten en kun je de meeste kracht genereren.
Een adequatere reactie op de bron van stress is het gevolg. Ook tijdens de actie wordt gestreefd naar een minimum van spierspanning en wordt gebruik gemaakt van een zachte, effectieve levenskracht, die ook wel chiwordt genoemd.Deze energie stroomt steeds door je heen als je met aandacht de vloeiende Tai Chi-bewegingen uitvoert en dit werkt ontspannend voor lichaam en geest. Het is een voortdurende afwisseling tussen ontspannen en activeren, uitademen en inademen.
Helaas geven grote inspanningen lang niet altijd ook een beter resultaat. Een voortdurende fysieke paraatheid en (spier)spanning zorgen voor een productie van onnodig veel stresshormonen en kunnen door overbelasting en gebrek aan hersteltijd uiteindelijk leiden tot ernstige vermoeidheid of overspannenheid. Hierdoor is er weer minder ruimte om nieuwe bedreigingen of bronnen van stress het hoofd te bieden. Volgens de taoïstische leer is het dan ook veel minder effectief om vanuit spanning naar actie - en dus naar een nog grotere spierspanning - te gaan dan vanuit een ontspannen basishouding naar actie. Er is wél sprake van een voortdurende oplettendheid, een ontspannen mentale aanwezigheid in het hier en nu. Hierdoor reageer je niet impulsief maar vanuit een bewustzijn.
Dit heldere bewustzijn geeft een psychische bescherming, waarbij je je niet gauw identificeert met of laat meeslepen door de agressie (of problemen) van de ander. Je blijft ontspannen aanwezig en kunt de bron van stress daardoor op een vaardige manier beantwoorden. Het gevolg is een grotere harmonie in lichaam en geest.
Beoefenaars aan het woord
Isabelle: ‘Desgevraagd vertelden een aantal beginnende beoefenaars me wat voor effecten het beoefenen van Tai Chi had op hun stresshuishouding. Eén leerling vertelde dat ze zich na de les (van ruim een uur) twee dagen lang meer ontspannen had gevoeld en zich in haar werk als kok op de dag na de les niets meer aantrok van de drukte om zich heen en daar niet zoals gebruikelijk door werd meegesleept. Een ander vertelde: ‘Je komt moe binnen, je hebt je naar de les toe moeten slepen en bent dan blij dat je gegaan bent omdat je je daarna vitaler voelt.’
Veel beoefenaars ervoeren een geleidelijke vermindering van mentale en lichamelijke spanning; sommigen voelden lichamelijke spanning al tijdens de les wegebben. Andere reacties waren ‘Een beter humeur en vrolijkheid na de les’, ‘Minder piekeren’, ‘Beter geaard zijn’, ‘Meer bewust van mijn lichaamshouding’, ‘Ik ben in staat om overbodige spierspanning los te laten’, ‘De energie gaat beter stromen’, ‘Spanningen vloeien weg’ en ‘Het voelt aan als een weldadige douche van binnen.’
Marathon training
Wat is uw ervaring met marathontraining? De meeste hardlopers zien het belang in van
lange duurlopen en wekelijkse toename van het aantal kilometers. Maar dan blijven er een
aantal vragen over. Hoe lang moeten de duurlopen zijn? Hoe snel moet je ze lopen? Welke
andere trainingsvormen moet je toepassen?
Zodoende ben je op zoek naar een trainingsprogramma. Er zijn er verschillende in omloop.
Ze werken over het algemeen allemaal, als je ze kan aanpassen aan je eigen behoeften en
mogelijkheden. En daar komt de kink in de kabel. Sommige trainingsprogramma’s bieden
zulke algemene informatie, dat het moeilijk is om uit te maken, wat je van dag tot dag moet
doen. Andere programma’s kunnen erg specifiek zijn met op details ingevulde schema’s
voor de beginnende, gevorderde en ervaren lopers.
Maar wat moet je dan doen, als de geen beginner meer bent, maar ook nog geen
gevorderde loper? En hoe bepaal je in de eerste plaats, op welk niveau je je bevindt. Het
kan erg verwarrend zijn zowel voor de beginneling als voor de loper, die al enige marathons
heeft gelopen en op zoek is voor een programma, waarmee hij zich kan verbeteren.
Hier een mogelijke oplossing! Een blauwdruk voor marathon training, die iedereen van
staartloper tot toploper gemakkelijk kan aanpassen aan zijn of haar mogelijkheden en
planning. Twaalf weken uitgewerkt van dag tot dag. De verschillende trainingsvormen en de
planning daarvan. Alles wat je moet doen is het invullen van de kilometerafstanden en de
snelheden, die goed voor je zijn. Deze snelheden kan je vinden in de snelhedentabel.
Maar voordat we bij het actuele van-dag-tot-dag programma komen, kijken we eerst naar de
componenten van marathon training en de verschillende trainingsvormen, die je kunt doen.
De kilometerafstanden
Hoeveel kilometers je loopt in de marathon training hangt van je ervaring af en van het
aantal trainingen, dat je per week uitvoert. Ervaren lopers of lopers, die erg veel tijd hebben,
lopen meer. Neem die beslissing voor je zelf.
Je moet opbouwen. Vermeerder je kilometerafstand elke week met 10 tot 15% totdat je de
afstand van je topweek bereikt. Je gaat van bijvoorbeeld van 50 km naar 55, 60, 65, 70, 75
en 80 km. Zo wordt de beoogde afstand in 6 weken bereikt.
Hou in de gaten dat deze maat van progressie slechts een richtlijn is. Als je oververmoeid
raakt of ergens klachten krijgt, moet je je training gedurende een week sterk reduceren en
dan weer opnieuw gaan opbouwen. Maar nu minder snel.
De onderdelen
Lange duurlopen en meer kilometers maken zijn de 2 sleutelbegrippen van marathon
training. Maar als je je tijd van 5 uur, 4 uur of 3 uur over de marathon wilt verbeteren om je
te kwalificeren of als je eenvoudig je beste tijd wilt verbeteren, moet je ook snellere
loopvormen in je training inbouwen. De diverse loopvormen worden hieronder beschreven.
Lange duurlopen
De sleutel van marathon training is uithoudingsvermogen gevormd door lange duurlopen. Je
moet de afstand kunnen overbruggen. Toch zal je in het schema van 12 weken geen
afstand van 42 km tegenkomen. De lange duurlopen bereiden je echter wel op die afstand
voor. Loop daarom elke week een lange duurloop op een lager tempo dan de beoogde
snelheid voor de gehele marathon. Dat tempo kun je afleiden uit je tijd op de 5 km, 10 km,
halve of hele marathon volgens de snelhedentabel.
Speciaal voor minder ervaren lopers is het beter behoudend te zijn met lange duurlopen om
trainingsletsels te vermijden.
Drempellopen
Met drempellopen verbeter je je snelheid. Bij deze vorm van training loop je een beetje
sneller dan de snelheid, waarmee je de hele marathon zou lopen. Het worden drempellopen
genoemd, omdat je ze loopt juist onder snelheid, waarbij je grote hoeveelheden melkzuur
zou gaan stapelen. Je drempelsnelheid hangt af van de niveau van fitheid en training. Je
vindt de juiste snelheid in snelhedentabel.
De meeste drempellopen lijken op intervallopen. Ze bestaan uit het lopen op
drempelsnelheid afgewisseld met het lopen op de snelheid van de lange duurlopen. Begin
dergelijke training altijd met een warming-up bestaande uit enkele kilometers rustig inlopen,
rekkingsoefeningen en 5 of 6 tempo's van 20-30 seconden op de snelheid van een 1000
meter wedstrijdloop. Beëindig de training met een cooling-down bestaande uit enkele
kilometers rustig uitlopen, rekkingsoefeningen en voetgymnastiek.
Rustige duurlopen
Naast een lange duurloop en een drempelloop vul je de week verder met rustige duurlopen.
Dit betekent een rustige training op een langzamer tempo dan je marathonsnelheid of een
dag vrij. Rustige duurlopen moeten tussen twee kwaliteitstrainingen in liggen om je lichaam
de gelegenheid tot herstel te bieden. Als je je rustige training afwisselend en interessant wil
houden, moet je afstanden variëren. Je zou de dag na een lange duurloop bijvoorbeeld een
5 km kunnen plannen en de dag daarop een 10 km rustige duurloop.
Training op marathonsnelheid
De final touch van je training is het lopen op je marathonsnelheid. Dit doe je een aantal keer
in de plaats van een lange duurloop. Je loopt dan 25 km of 2 uur op de snelheid, waarop je
de marathon verwacht aan te kunnen. Deze trainingen plan je in de buurt van je marathon.
En vergeet daarbij niet het drinken tijdens het lopen te trainen.
Wedstrijden
Door af en toe een wedstrijd te lopen kun je er achter komen hoe je training loopt. Het is een
fitheidstest en het biedt de mogelijkheid tot een kwaliteitstraining. Voorafgaand aan de
wedstrijd train je 2 of 3 dagen rustig en zak je in week vooraf in intensiteit tot drempellopen.
Na de wedstrijd loop je per 3 km wedstrijdafstand een dag rustig (dus na een 10 km
wedstrijd 3 dagen). Dus verplaatst in de week na de wedstrijd de eerste kwaliteitstraining
(gewoonlijk een lange duurloop) naar de dag, dat je normaliter je tweede kwaliteitstraining
zou doen. Daarna pak je het reguliere schema weer op.
De combinatie
Hoe moet je nu al deze elementen tot een definitief plan combineren?
Dat is uitgewerkt in diverse maandschemata op 3 niveaux. Bepaal zelf waartoe je behoort.
Nu ben je klaar om de training te beginnen. Een belangrijk punt nog: hoewel je de afstanden
en snelheden voor elke dag vindt opgeschreven, blijf flexibel in de toepassing. Als je je niet
goed voelt, of als het weer slecht is, pas de afstand of de snelheid aan. Wees niet bang om
een vrije dag te nemen. En probeer die niet weer in te halen.
Zorg voor voldoende rust, vocht en voeding, zowel in de training als in de wedstrijd. Deze
Er zijn verschillende manieren om een training op te bouwen. Een trainingsschema bevat bij voorkeur trainingen variëren in opbouw. Daarover lees je meer onder het kopje "trainingsschema's". Hieronder worden de afzonderlijke trainingsvormen toegelicht.
Extensieve duurtraining
Vorm van training waarbij het verbeteren van het duurvermogen voorop staat. De intensiteit van de training is relatief laag, maar de tijd / afstand die men loopt, relatief lang / groot.
Intensieve duurtraining
Vorm van training waarbij het verbeteren van het duurvermogen gecombineerd met snelheid voorop staat. Je loopt nog niet op volledige wedstrijdsnelheid, maar wel aanzienlijk harder dan tijdens een extensieve duurtraining.
Wisselduurloop
Dit is vorm van duurlopen waarbij je verschillende tempo's afwisselt. In zekere zin is het dus een soort van extensieve intervaltraining.
Climaxduurloop
Dit is een variatie op de duurloop waarbij je het tempo tijdens de training twee keer verhoogt. Je begint in een rustig tempo, maar halverwege zet je een versnelling in. Die hou je vast tot je op driekwart van je training bent. Dan versnel je nogmaals en dat hou je dan vol tot het einde van de training. Op deze manier boots je de opbouw van een wedstrijd na, al zul je daar wat sneller van start en zal het tempoverschil minder groot zijn.
Intervaltraining
Vorm van training waarbij je een periode intensief hardlopen afwisselt met een periode rustig (hard)lopen. Je kunt variëren in de duur en intensiteit van de intervals. Daarnaast kun je ervoor kiezen om twee intervals te laten afwisselen (bijvoorbeeld telkens twee minuten intensief lopen en één minuut rustig) of je kiest ervoor om wat meer variatie aan te brengen: je loopt één minuut intensief, gevolgd door één minuut rust en daarna loop je twee minuten intensief, gevolgd door één minuut rust en vervolgens loop je drie minuten intensief, gevolgd door...etc. Op die manier kun je een mooie pyramide maken: 1-2-3-4-3-2-1 minuten intensief lopen met telkens een minuut rust tussen twee intensieve intervals. Er zijn ontzettend veel mogelijkheden.
Fartlek of vaartspel
Vorm van training waarbij je op speelse wijze kortere afstanden snel aflegt. Het lijkt op intervaltraining, maar het verschil is dat het wat spontaner is: je kunt bijvoorbeeld besluiten om tot aan het voorrangsbord in de verte je longen uit je lijf te rennen en dan een minuutje al dribbelend op adem te komen. Daarna kun je tot aan het bushokje waarvan je weet dat het nog ongeveer 3 minuten lopen is, een iets hoger tempo aanhouden om vervolgens weer een stukje rustig aan te doen. Deze vorm van hardlooptraining heet daarom ook wel "vaartspel". Het effect en het plezier van een fartlek-training worden vergroot als je met een partner loopt en om beurten een nieuw punt en bijbehorend tempo kiest.
Rust
Een zeer belangrijk onderdeel van je training. Wellicht gaat het wat ver om het echt een "trainingsvorm" te noemen, maar omdat het zo'n wezenlijk deel is van je totale programma, wordt het hier toch vermeld. Rust is niet alleen "niks doen". Het betekent dat je je lichaam klaarmaakt voor de volgende (zware) inspanning. Het omvat dus: op tijd naar bed gaan, voldoende tijd nemen om van een blessure te herstellen of van een zware training te bekomen, voldoende en passende voeding tot je nemen.
Steigerungen
(Bron: Runner's World - Juni 2007 - p39)
"Steigerung" is Duits voor "versnellingloop". Het is, in tegenstelling tot een intervaltraining of een fartlek, een versnelling over een hele korte afstand: 80 tot 100 meter. Gedurende deze 100 meter wordt per 20 meter het tempo iets verhoogd, waarbij men in de laatste fase vrijwel op maximale snelheid loopt. Er zijn drie varianten:
1. Steigerungen vlak voor een intensieve inspanning (een tempotraining of wedstrijd)
Na ongeveer tien minuten warmlopen voert men vier á vijf steigerungen uit. Gedurende de laatste fase is het tempo aanzienlijk hoger dan tijdens de tempotraining of wedstrijd. Aansluitend houdt men zichzelf, indien nodig, warm met dribbelen tot aan de start.
2. Steigerungen na een langzame duurloop
Na een duurloop kan men desgewenst vijf minuten rust nemen en dan zes tot acht steigerungen uitvoeren. Op deze manier wordt de langzame tred van de duurloop op aangename wijze onderbroken. Bijkomend voordeel is dat men het lichaam voorbereidt op een eventuele eindsprint in een wedstrijd.
3. Steigerungen als aparte training
Steigerungen zijn voor beginners een goede voorbereiding op intervaltrainingen. Voor gevorderde lopers kan een sessie steigerungen een aangename en nuttige afwisseling zijn. Na tien tot vijftien minuten warmlopen legt men zes tot twintig steigerungen á 100 meter af. Tussendoor dribbelt men 200 meter. De training wordt afgesloten met een cooling down van tien minuten.