Je bent niet op Sicilië geweest als je niet van de sfeer in een echt Siciliaans restaurant hebt kunnen proeven.
De resort-formule met continentaal ontbijt, zwembadrust, uitgebreid middagbuffet, opnieuw zwembadrust of zonnebakken aan zee, de activiteiten van de animatieploeg polsen om te besluiten dat je je toch beter lekker omdraait om verder en vooral gelijkmatig te bruinen, aperitiefje, copieus avondbuffet, espresso en obligate limoncello, die kan daar in de verste verte niet aan tippen. Maar natuurlijk ontsnap je niet zomaar uit zon resort om op restaurant te gaan. Je kunt het proberen via een georganiseerde uitstap waarbij je van bus naar boot naar bus naar strandje naar zichtpunt naar historisch gebouw naar interessant niemendalletje naar eventjes rustpauze in een bar en opnieuw naar bus en naar boot sprint, ondertussen massas fotos makend om vooral thuis na te kunnen genieten van dat waar je geen tijd voor had tijdens de trip, om uiteindelijk vermoeid terug neer te strijken in het resort, net op tijd voor het aperitief. De oren tuiten nog wat na van die non-stop babbelende meertalige gidse die Italiaans, Frans, Duits, Engels, Russisch en Pools sprak, liefst door elkaar, zodat je het toeristisch interessante punt al vijf minuten voorbij was eer je begreep waar ze het over had. Ah ja, dat hebben we inderdaad gezien. Maar rustig op restaurant zitten, vergeet het maar.
Misschien probeer je het te voet.
Maar dit is ook geen optie want het resort ligt doelbewust niet in de bewoonde wereld, kwestie van inkomsten te genereren. In Sicilië heb je drie leefwerelden: toeristische steden aan de kust, gewone dorpen hoog op de top van een berg, en toeristenresorts. Deze laatste liggen gezellig dicht bij zee en strand maar zijn ook kilometers ver verwijderd van de dorpen, en toeristische steden liggen helemaal buiten bereik; die zijn enkel via de bovenvermelde georganiseerde toeristische sprints te bezoeken. Je kunt het natuurlijk kalmer aan doen en een heroïsche voettocht ondernemen naar het dichtstbijzijnde dorpje, zoveel kilometers verder en vooral zoveel honderden meters hoger. Een uitstekende conditie is een minimale vereiste, topsportniveau met hittetraining vooraf is aangewezen. Verder komt een overlevingspakket goed van pas: perfect zittende stapschoenen, een rugzakje met het klassieke lunchpakket, liters isotone drank, een paar verse T-shirts, een wandelstok en een paraplu. Dit laatste lijkt niet nuttig in subtropische temperaturen maar het is vooral handig om de wilde honden, die daar wel iets vaker voorkomen dan normaal, op een afstand te kunnen houden. Hond blaft, hond stormt met ontblote tanden op jouw af, je richt de paraplu, doet hem open, en als je even geluk hebt druipt het monster met de staart tussen de benen af. Of niet, en dan heb je pech. Heel misschien brengt de salami uit het lunchpakket dan nog redding. In de meeste gevallen echter kom je ongedeerd aan in het dorp. Te laat weliswaar: de siësta is aangebroken en de restaurants sluiten. Terug naar af. Lunchpakket verorberen (met of zonder salami, al naargelang
) en terug naar beneden. Dit verloopt wel iets sneller zodat je vermoeid neerstrijkt in het resort, net op tijd voor het aperitief. Rustig op restaurant zitten, vergeet het maar.
Dit jaar verkozen wij de derde optie: een huurwagen.
Als het een beetje meevalt kan je genieten van een echte Italiaanse wagen. We droomden van een kleine Fiat cinquecento, het oude model. Zon klein minuscuul bijna-bolhoedje met variabele ruimte: buitenlanders kunnen er met heel veel moeite twee personen en twee valiezen in kwijt terwijl Italianen er gemakkelijk met vijf personen in stappen en nog ruim plaats overhouden voor een kinderwagen, twee grote rieten manden met watermeloenen, een mand met kippen, twee hespen, vijf salamis en het reservewiel van een scooter. Maar het mocht niet zijn, we kregen een ander model. Ook Italiaans maar iets beter aangepast aan ons Belgisch gevoel voor ruimte. En tegelijk toch klein genoeg om zonder blikschade door de smalle Siciliaanse straten te laveren en op anderhalve zakdoek te kunnen parkeren. Daarmee trokken we dus op zoek naar een Italiaans restaurantje met sfeer. We waren niet aan ons proefstuk toe, we kenden het klappen van de zweep. Een beetje klasserestaurant vind je steeds in de buurt van de toeristische steden, en de truc bestaat er in om de toeristenvallen te vermijden. Je kijkt dus eerst waar de bussen parkeren, en daar blijf je liefst zo ver mogelijk vandaan. Daarna wandel je het stadje in en speur je naar de valiezenkoersen. Horden toeristen die hun koffers naar hun hotel sleuren tonen je welke weg je zeker moet vermijden. En tot slot zoek je mature dames met een fluogroene of knalrode omhooggestoken, gesloten paraplu. Mijlen in de omtrek is er geen hond te zien, maar dichtbij staat wel een kudde Japanners, Duitsers of Amerikanen. Deze streek is ook te mijden. Eens die zones afgebakend zijn weet je waar je niet moet zoeken, en zo vind je jouw restaurant. Wij dus ook.
Het lag langs de dijk.
In feite waren er twee: da Nino en da Giuseppe. We liepen twijfelend over het trottoir, beide restaurants vergelijkend, en knalden bijna tegen zon rood/wit lint van wegenwerken aan. Typisch Italiaans: ze hadden het voetpad al gebarricadeerd maar de werken waren in de verste verte nog niet begonnen. We moesten dus de straat op en automatisch viel onze blik op Giuseppe, die ons uiterst hoffelijk in zijn restaurant uitnodigde. We hebben er heerlijk gegeten, met een prachtig zicht op zee. Er waren wel heel wat Fransen, Duitsers, Engelsen en weinig tot geen Italianen. Jammer ook dat de meeste wagens fel claxonerend voorbijreden. Ze moesten wel, want alle voetgangers liepen daar de straat op om het afgesloten voetpad met de niet-bestaande wegenwerken te vermijden. Maar we zaten toch netjes niet in een toeristenval.
Iedereen genoot van zijn espresso. Giuseppe stak de straat over.
Met een brede glimlach verwijderde hij het lint van de wegenwerken.
|