3 april 2013 Overdosis We worden met z'n allen veel ouder dan onze voorouders. Vroeger kwam het
nog in de krant als iemand honderd jaar werd, gouden huwelijksparen werden
uitgebreid gefotografeerd en in de bloemetjes gezet en wie de zestigjarige
bruiloft haalde, was in één klap een nationale held. We waren nog niet
overgemedicaliseerd zoals nu en gingen nog op een natuurlijke manier dood.
Da's nu dus heel anders. We leven veel langer en worden allemaal ook veel
langer in leven gehouden, niet zelden langer zelfs dan ons lief is. Eén steeds
groter probleem hierbij is de toenemende hoeveelheid aan medicijnen en
behandelingen die hiervoor nodig zijn. Vroeger deden een sinasprilletje voor de
kinderen en een aspirientje voor de volwassenen wonderen. Veel huis-, tuin- en
keukenziektes werden ermee bestreden en genazen er vaak geruisloos mee.
Die tijden zijn voorbij. We zijn allemaal voor onze ziektekosten verzekerd en
de meeste medicijnen zijn daarbij inbegrepen. Sterker nog, we zijn hierin zover
doorgeschoten, dat we menen voor ieder akkefietje een pil nodig te hebben. We
zijn helemaal gemedicaliseerd. We rennen voor iedere scheet naar de huisarts en
eisen al snel een verwijzing naar de specialist als we vinden dat de boel niet
opschiet.
Zelf had ik een heel wijze oude moeder, die haar dertien kinderen in dit
opzicht behoorlijk kort hield door op elke lichamelijke klacht zeer
geruststellend te reageren met: "Och kind, het is vanzelf gekomen, 't zal
ook vanzelf wel weer weggaan." En in de meeste gevallen had ze gelijk.
Afgezien van ikzelf met mijn brakke lijf zijn mijn zes broers en zes zussen
gezond groot geworden en huldigen tot op de dag van vandaag dit kerngezonde principe.
Om me heen zie ik het meestal heel anders. Zeker bij oudere mensen. Ik ken er
legio die 's morgen een hele waslijst aan medicijnen moeten innemen en in feite
al gegeten en gedronken hebben als ze daarmee klaar zijn. Ik heb me wel eens
afgevraagd hoe dit zich heeft ontwikkeld en ik denk dat ik toch tenminste één
van de oorzaken hiervan wel ken.
Naarmate we ouder worden, hebben we meer kans op ziektes. Laat ik mezelf als
voorbeeld nemen. Ik heb de ziekte van Crohn. Daar staat een bepaalde vorm van
medicamenteuze behandeling voor en hiermee heb ik mijn eerste serie pillen al
binnen. Crohn gaat soms gepaard met vormen van reuma, in mijn geval is dat zo,
dus komen er reumamedicijnen op het lijstje. Dat gaat een tijdlang goed, maar
dan ontwikkelt zich bijvoorbeeld hoge bloeddruk. Opnieuw worden medicijnen
toegevoegd aan het lijstje. Er komen hartritmestoornissen en ook daar worden
pilletjes op losgelaten.
Al die ziektes worden behandelend door verschillende specialisten, die van
elkaar niet weten wat ze voorschrijven. Het staat allemaal in de diverse
computers, maar in mijn hele 'carrière' als patiënt maak ik het maar zelden mee
dat artsen expliciet controleren of hetgeen zij voorschrijven overeenstemt met
de rest van het medicijnlijstje, en evenmin of er van dat lijstje niet het een
en ander geschrapt kan worden. Als ikzelf mijn medicijnlijst niet meeneem,
wordt er door de meeste artsen niet eens over gesproken.
Bij ouderen kan op deze manier de medicijnlijst gigantisch groeien. Het
verbaast me niks dat sommige ouderen hierdoor een medicijnvergiftiging oplopen
of totaal van de wijs raken en zelfs met vermeende dementieverschijnselen in
een verpleeghuis terechtkomen. Een boel ontwikkelingen in de medische
wetenschap zijn een zegen voor ons, maar met het verdwijnen van de generatie
Nuchterheid Der Grote Gezinnen zijn wij het afgeleerd om ons lichaam
rustig de tijd te geven om zélf de ongemakken te overwinnen en verliezen we
steeds meer aan natuurlijke weerstand.
Misschien moet De Politiek haar oor maar eens te
luisteren leggen bij het handjevol moeders van grote gezinnen dat nog leeft,
die er niet mee aangemaakt konden/kunnen zijn om voor elk kwaaltje en pijntje de
dokter te roepen. Men kan er in de gezondheidszorg miljarden mee besparen.
En dan nu:
OP AANVRAAG VEREEUWIGD
mensen met karakter van 1971 tot
1992
Joep werkte zowel in de molen als in ons huis. In huis boetseerde hij in de
kleine kamer die aan de woonkamer grensde en eigenlijk bedoeld was als
ouderlijke slaapkamer. Wij hadden voor onszelf, net als voor onze dochtertjes,
de slaapkamer boven ingericht. Als de kinderen naar school waren, zat ik in
onze woonkamer te schilderen op paneeltjes van geprepareerd spaanplaat of
schilderslinnen en als ik lekker bezig was, ging ik er ook nog mee door als ze weer thuis waren. Dan vermaakten zij zich het eerste uur
meestal ook met tekenen en schilderen. Vijf jaar na onze verhuizing bouwde Joep
een atelier aan huis en later ben ik daar gaan schilderen. Ook in het atelier
waren de kinderen meestal bij me.
Mijn opdrachtgevers gaf ik altijd de vrijheid om het portretschilderij, als
het klaar was, wel of niet aan te kopen, zodat ik me vrij kon voelen en het
kind, de man of vrouw kon schilderen op de manier waarop ik dat zelf wilde. Dit
werkte uitstekend. Slechts één keer in mijn carrière als portretschilderes
heeft een opdrachtgever het portretschilderij niet gekocht. Door te exposeren
raakte ik hier en daar bekend, begon mijn werk te verkopen, ontwikkelde een
zekere naam onder liefhebbers van naïef-(sur-)realistische kunst en kreeg zo nu
en dan een opdracht voor het schilderen van een portret. De
mond-tot-mondreclame werkte blijkbaar uitstekend, want ik deed niets bijzonders
om hiervoor opdrachten te verwerven.
Met de vrijheid die ik mezelf had toebedeeld door opdrachtgevers nergens
toe te verplichten, had ik de ruimte om geheel in mijn eigen stijl te
schilderen en er mijn eigen visie op het karakter van de mens die voor me zat
in te verwerken. Om goed zicht te hebben op de persoon in kwestie plaatste ik
hem liefst recht tegenover me. Ik begon altijd met een praatje te maken met hem
of haar, om de start wat te vergemakkelijken, want er was altijd van beide
kanten wel enige spanning voelbaar. Degene die geportretteerd ging worden had meestal nooit
eerder geposeerd voor een kunstenaar en voelde zich welhaast zeker onwennig.
Voor mij was het iedere keer opnieuw
afwachten wie er tegenover me kwam zitten en hoe mijn gast zover te krijgen dat
hij of zij zich ontspande. Voor de kinderen had ik stripboeken klaarliggen
waarin ze mochten lezen, onder voorwaarde dat ze zo nu en dan even wilden
opkijken als ik hun ernaar vroeg. Poseren heeft immers altijd iets gedwongens
en deze manier van aanpak had voor mij dan ook grote voordelen, omdat het
krampachtige, verlegene met zon ongebruikelijke situatie erdoor verdween.
Als die eerste onwennigheid was weggetrokken en we eenmaal op gang waren,
ontstond vanzelf een soort sereen-energetische sfeer waarin ik heel prettig kon
werken. In die kalme en toch zo energierijke schildersuren zag ik zonder
uitzondering al mijn gasten tot rust komen en zich ontspannen, wat me in staat
stelde dichter bij hun eigenlijke wezen te komen, hun gelaats- en
karaktertrekken schilderend af te tasten zonder mezelf vrijpostig te vinden.
Meestal voltrok zich dit proces ongemerkt, van beide kanten op een aangename
manier, die een inspirerende en stimulerende uitwerking op me had. Vaak werden
zowel kinderen als volwassenen na enige tijd mededeelzaam. Niet zelden
ontstonden, zeker in de pauzes, zelfs heel vertrouwelijke gesprekken. Daar
werkte wel aan mee dat we altijd uren in een betrekkelijk kleine ruimte bijeen
waren en ik mijn modellen graag
aanmoedigde iets te vertellen over zichzelf of over allerlei gebeurtenissen in
hun leven. Hierdoor ontstond er een sfeer van gemoedelijkheid, waardoor ze zich
helemaal op hun gemak gingen voelen.
In het hele proces van eerste opzet tot afronding van het portret ontstond
op deze manier vaak een speciale verbondenheid tussen degene die voor mij
poseerde en mij, waardoor vanzelf iets van de binnenkant van zon kind of
volwassene zichtbaar voor me werd. Het meest uitdagende en tegelijk
huiveringwekkende van het portretschilderen vond ik om te proberen elke keer
opnieuw met mijn fijne marterharen penselen op het nog ongeschonden witte schilderslinnen
liefst in één dag het wezenlijke karakter van mijn gast te raken, om het in de
dagen erna verder te kunnen uitwerken.
Als ik geconcentreerd bezig was met
de opzet van het portret, klonk dikwijls de stem van Kees Bol in mijn hoofd:
Durf gerust te overdrijven, overdrijving kenmerkt de zaak! Benadruk het
karakteristieke, maak het desnoods karikaturaal! Dat maakte me dan vrijer,
daar kon ik iets mee, ik ontwikkelde er een scherp waarnemingsvermogen door en
een zekere vaardigheid in het met een paar penseelstreken karakteriseren van
degene die tegenover me zat. Schilderend achterhaalde ik wat áchter de façade
van uiterlijke kenmerken van het gelaat verborgen lag. Het was fascinerend te
ervaren dat ik, naarmate het portret vorderde, mijn gast ook echt beter leerde
kennen. Het was en bleef spannend,
maar terwijl ik trachtte de compositie, het lijnenspel, de vlakverdeling, de
kleuren en vooral het wezen van die ene mens die voor me zat op me te laten
inwerken en in olieverven op doek te penselen, overkwam me dit mijn hele
schildersleven lang bij ieder
portret opnieuw. Het heeft me diep
getroffen dat tijdens mijn portretsessies zonder uitzondering iedereen die
tegenover me zat me zonder terughoudendheid zijn eigen kwetsbaarheid heeft laten zien.
Die herkenning, want dat was het in feite voor mij, raakte me telkens weer,
ik voelde me er merkwaardig vertrouwd en verwant mee. De door
mij te portretteren mensen lieten me onbewust op subtiele wijze in hun ziel
kijken. Zoiets kon alleen ontstaan op basis van wederzijds vertrouwen. Het
heeft me tot op de dag van vandaag verwonderd, dat het me tijdens al die
zittingen gelukt is die sfeer van
vertrouwelijkheid te wekken, waardoor ik zo diep kon gaan in het portretteren
van dat ene kind, die ene volwassene die tegenover me zat.
Het portretschilderen is een van die
ervaringen waarbij ik geleerd heb dat kwetsbaarheid niet per definitie
bedreigend is, maar (mijn) creativiteit extra impulsen kan geven. Mezelf
kwetsbaar opstellen kan een verrijking betekenen. Wie zijn kwetsbaarheid
ontkent of die niet wil zien, mist een belangrijk stuk emotie. Het leven wordt
niet gemakkelijker door het bewustzijn van mijn eigen kwetsbaarheid, maar het
voegt wel iets belangrijks toe aan de emotionele kant van mijn bestaan.
Door dit ook zo te ervaren terwijl ik mensen portretteerde, maakte het
portretschilderen voor mij tot de mooiste en meest boeiende bezigheid. Zulke
ervaringen hebben me keer op keer gemotiveerd om mijn persoonlijke kijk op de
geportretteerde onbelemmerd te laten doorklinken in mijn portretten, hoe
confronterend dit voor de opdrachtgevers soms ook kon zijn, want ook dat was mijn ervaring.
Dat er veel waardering was voor mijn wel heel persoonlijke manier van
portretteren, bewees het feit dat ik heel wat portretopdrachten kreeg en met
een aantal van deze (ouders van de) geportretteerden ook bevriend raakte. Het
zijn waardevolle, voor mij veelbetekenende ervaringen.
Even boek houden Met
de Paasdagen ben ik, behalve met mijn gezin, indirect ook bezig geweest met
sterven. Elk jaar rond
Kerstmis of Pasen herzie ik mijn codicil.
Omdat ik diverse keren zeer ernstig ziek geweest ben en de dood in de ogen heb
gezien, heb ik voor mezelf op papier gezet hoe ik rond ernstige ziekte en
overlijden én dementie een en ander zou willen. Dit vind ik
belangrijkrijk, niet in de eerste plaats voor mezelf, maar voor mijn gezin. Al te vaak heb ik in mijn eigen omgeving gezien dat familieleden bijvoorbeeld
rond het overlijden van hun dierbare met de handen in het haar zaten
omdat niets bekend was van hoe de gestorvene het afscheid ingevuld had willen
zien.
Natuurlijk, ik kan nooit alles tot in de kleinste bijzonderheden voorbereiden.
En zelfs al zou ik dat wél kunnen, dan nóg kan alles heel anders gaan lopen dan
was voorzien. Maar een paar heel essentiële wensen met betrekking tot de
laatste fase in mijn leven meen ik toch van tevoren opgetekend te moeten
hebben.
Hier in Nederland is het legitiem dat ik, wanneer ik aan een terminale
ziekte lijd waarbij de kans op een ontluisterend levenseinde heel groot is,
vraag om (actieve) euthanasie. Ook als ik terminaal ziek in een ziekenhuis
terechtkom, is die mogelijkheid er en is de kans dat mijn verzoek gehonoreerd
wordt vrij groot. Dit in tegenstelling tot dementie. In dat geval lijkt in de
praktijk alleen in de thuissituatie een eventueel medisch ingrijpen
bespreekbaar, mits ik alle euthanasiepapieren, of een eigen handgeschreven en
regelmatig herzien document met het euthanasieverzoek bij (gevorderde)
dementie klaar heb liggen, ondertekend door mezelf. En dan nóg is het heel
moeilijk om hier gehoor voor te vinden, die kwestie ligt - heel begrijpelijk overigens - medisch-ethisch zeer
gevoelig.
Let wel: ik leef graag en hopelijk nog heel lang, maar ik kan zulke belangrijke
dingen - waar ik heel concrete ideeën over heb - beter op papier
zetten als ik nog redelijk gezond ben en helder van geest, dan te wachten tot
ik doodziek te bed lig en voor zulke dingen de energie niet meer kan opbrengen.
Ook vind ik het belangrijk hierover van tijd tot tijd met onze kinderen te
praten, zodat zij weten hoe ik over een en ander denk. Er kan zeer plotseling iets met me gebeuren en dan wil ik niet dat onze
kinderen van niets weten of pas voor het eerst onder ogen krijgen wat
moeders ideeën hierover zijn. Het zou hun in ernstige gewetensnood kunnen
brengen, omdat ze in zo'n situatie mogelijk mede te beslissen hebben over heel essentiële handelingen
die rechtstreeks te maken hebben met leven en dood van hun ouders.
Hoe vastomlijnd mijn ideeën over zulke ingrijpende processen ook zijn,
ik besef dat een euthanasievraag voor onze kinderen, maar ook voor artsen
heel moeilijk kan zijn. Hoe ik het ook draai of keer, het gaat bij euthanasie
altijd over de grens tussen leven en dood en degene die de verlossende injectie
(of het infuus) moet toedienen, verricht op dat moment wel een daad die moedwillig
leidt tot het overlijden van de bewuste persoon. Dat is niet zomaar een
willekeurige medische handeling zoals er zoveel zijn, dat gaat heel diep. Daarom herzie ik ook
ieder jaar mijn papieren en houd de mogelijkheid open dat ik over dit alles
om allerlei redenen toch heel anders kan gaan denken.
De laatste tijd lijkt het er sterk op dat veel mensen zich het recht op
euthanasie toegeëigend hebben, alsof het standaard in het ziekenfondspakket
zit, zoals met medicijnen het geval is. Ik bespeur zelfs enige irritatie als de vraag van hun dierbaren om
euthanasie niet direct gehonoreerd wordt. Maar artsen hebben, zoals ieder
ander mens, een geweten en moeten de volledige vrijheid hebben om voor zichzelf
uit te maken of ze aan (actieve) euthanasie willen meewerken. In mijn beleving is euthanasie
nooit een recht, doch een gewetenskwestie die telkens opnieuw door alle
partijen zeer zorgvuldig afgewogen dient te worden.
Voor mezelf op een rijtje zetten wat hierover mijn gedachten, ideeën en verlangens
zijn, vind ik meer dan zinvol en voor onze kinderen heel praktisch, daar belast ik ook
niemand mee. Al kan dat document er ieder jaar weer anders uitzien, het helpt
straks om een en ander wat te vergemakkelijken. En zolang ik hier nog
rondspring alsof ik pas net met leven begonnen ben, is het een kwestie van de
boekhouding even bijhouden - fluitje van een cent, kost niks.
Eind jaren zestig hadden we serieuze
plannen om te verhuizen. We woonden comfortabel in onze flat, maar de hele
omgeving stond ons nog steeds tegen. We hadden behoefte aan een oud pandje in
een mooie omgeving, liefst in het buitengebied, waaraan we zelf wat zouden
kunnen klussen. We keken opnieuw rond in Maastricht, hadden er even iets op het
oog, maar toen dat niet doorging, besloten we definitief naar elders te
vertrekken. Eigenlijk wilden we niet blijven hangen in het kleinsteedse
kunstenaarswereldje van oud-studenten, we hadden behoefte aan ruimte om ons
heen en een zo normaal mogelijk leven onder gewone mensen.
In mei 1969, het jaar waarin Veronica
werd geboren en ik afstudeerde, deed zich een uitzonderlijk mooie kans voor.
Via een bevriende medestudente kwamen we in aanraking met de compagnon van een
makelaar uit Deurne-Liessel, Noord-Brabant, die tevens wethouder was van de
gemeente Deurne. In Vlierden bleek een molen te staan die de gemeente Deurne,
waaronder Vlierden ressorteerde, liever kwijt dan rijk was. Joep wilde proberen
die te huren als beeldhouwersatelier, we zouden dan een huurwoning zoeken in de
omgeving. Ik was overal content mee, als we maar weggingen uit die flat, uit
die op de tekentafel langs de liniaal getrokken, rechthoekige, saaie buurt,
waar we praktisch niemand kenden en op de basisschool door de juffrouw, voor
onze bijna vierjarige Eva onverstaanbaar, Maastrichts gesproken werd.
Van Vlierden had ik nog nooit
gehoord. Het bleek een van de vijf kerkdorpjes (tot 1926 een zelfstandige
gemeente) van de gemeente Deurne te zijn, gelegen aan de rand van de Brabantse
Peel. De burgemeester zelf benaderde ons met de vraag of we bereid waren op
eigen kosten een woning te bouwen (met opstalrecht) op het molenerf, want
alleen in dat geval bestond de kans dat we ons daar zouden kunnen vestigen. We
gingen hier gretig op in, Joep had al meteen een heel plan in zijn hoofd. De
windmolen was niet geschikt als woning, maar de eerste tijd bij gebrek aan
beter wel als werkruimte.
Nadat we toegezegd hadden, begon de
ambtelijke mallemolen te draaien. Tergend traag, tussen het eerste bericht van
de beschikbare windmolen in april 1969 en de uiteindelijke intrek in ons
landelijk gelegen huisje op het molenerf in september 1971 zaten ruim twee
jaren van over en weer schrijven en bellen met de gemeente Deurne, heel
dikwijls onzekerheid over de realisering van ons plan en zelfs van de kant van
de gemeente Deurne de definitieve afwijzing ervan. Maar we hadden ons erin
vastgebeten en uiteindelijk lukte het ons, we kregen vergunning om te gaan
bouwen met opstalrecht. Pas jaren later
konden we de grond kopen.
De schetsen die Joep maakte van ons woninkje op de Kakeberg werden voor den
dag gehaald, de oudste broer van Joep, architect, ontwierp ons huis. Het was de
uitdrukkelijke wens van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dat het ontwerp
architectonisch aangepast werd aan het agrarische karakter van de omgeving en
de oude gerestaureerde stenen windmolen uit 1844. We lieten ons huisje bouwen
door een Deurnese aannemer. Een bescheiden woning, maar voor onze beurs
betaalbaar en op een mooie locatie, aan de rand van het dorp, net ver genoeg in
het buitengebied om ons vrij en tegelijk niet van God en iedereen verlaten te
voelen. Later zouden we ons huis diverse keren uitbreiden en verbouwen.
We beseften al spoedig wat voor
buitenkansje het was om uitgerekend op dit mooie plekje te mogen bouwen. We
hadden een beetje geld gespaard, lang niet genoeg voor het bouwen van een huis,
maar vader Coppens was bijgesprongen en we hadden wonder boven wonder een
kleine hypotheek bij de Westland-Utrecht Hypotheekbank kunnen afsluiten. We
volgden de bouw van ons huisje vol ongeduld en toen we in september 1971
eindelijk konden verhuizen, voelde het alsof de wereld herschapen was en wij
een nieuw leven begonnen. We waanden ons emigranten naar een ver land, los van
alle contacten en verplichtingen.
Onze twee dochtertjes, die al even
opgetogen waren als wij en nog nooit onder een echt (punt-)dak geslapen hadden,
zongen de eerste avonden in hun bedjes: Dak, dak, huisje! Dak, dak, huisje!
Zelf was ik helemaal verrukt van het agrarisch landschap van groene, okeren,
bruine en zwarte akkers, diepe voren in zwart, wuivend gras in groen, okeren
gloed over door zon gedroogde velden, bomen en struiken in bruin talloze
schilderijtjes ontwikkelden zich in mijn hoofd.
Het was een enorme sprong, van de
oude monumentale stad Maastricht, rijk aan kunst en cultuur, naar een kerkdorpje
op het platteland, in het agrarisch gebied, waar nagenoeg geen enkel historisch
pand meer te bespeuren viel en grote lelijke varkensstallen en akkers vol maïs
het buitengebied ontsierden. Maar de plek waar wij zouden komen wonen leek wel
een kleine paradijselijke enclave in dit bio-industriegebied. Het lag aan de
rand van wat oorspronkelijk een heidegebied was, maar sinds begin twintigste
eeuw was aangeplant met voornamelijk dennen, berken en eiken. Het was gelegen
in de nabijheid van het waterwingebied, wat inhield dat in deze omgeving tot
onze tevredenheid verder nooit meer gebouwd mocht worden. We hadden de rust
gevonden die we zochten, de kans om een normaal leven in een normale
dorpsgemeenschap op te bouwen lag binnen handbereik.
Toen we er pas woonden, leken de
huizen in de diverse Brabantse plattelandsgemeentes klein en laag, een beetje
armoedig ook, in vergelijking met de statige, hoge, historische panden in Maastricht.
Maar dat wende snel, Joep en ik hadden hier tenminste de ruimte om te werken en
de kinderen om te spelen. Hoe mooi en schilderachtig het ook wonen was in het
agrarisch gebied, na korte tijd kwam Joep toch tot de praktische conclusie dat
de aanschaf van een auto onvermijdelijk was. Beelden vervoeren voor
tentoonstellingen had hij voorheen gedaan met een gehuurde Transit bus, maar
hier op het platteland was een eigen auto zeer gewenst. Tegen de wil van zijn
vader, die dat financieel niet verstandig vond, kocht Joep zijn eerste auto.
Een andere kwestie die zich voordeed,
was het briefje dat hij ontving van Sociale Zaken van de gemeente Deurne,
waarin geschreven stond dat hij geen gebruik kon maken van de BKR. Het was de
schriftelijke reactie van de ambtenaar van sociale zaken die Joep had bezocht
toen onze plannen om in Vlierden te komen wonen concretere vormen aangenomen
hadden, om te informeren of hij eventueel in aanmerking zou kunnen komen voor
de BKR. De man had hem gevraagd hoe het momenteel met zijn financiën zat en
Joep was zo eerlijk geweest te vertellen dat we tot nu toe konden leven van de
verkoop van ons werk en hij erg gemotiveerd was om dit zo te houden. Maar toen
hij dat briefje met afwijzing las, moest hij wel even slikken, en ik ook. In
dit geval had een leugentje om bestwil ons misschien toch net iets meer inkomen
opgeleverd. We moesten hier immers weer van voor af aan beginnen, nieuwe
contacten opbouwen en naamsbekendheid zien te krijgen. We hadden geen keus, we
moesten aan de slag! We richtten ons in met de weinige spullen die we hadden en
zetten ons schrap voor een hopelijk heel lang en gelukkig leven in Vlierden.
Op het internet heb ik even
opgezocht wat de betekenis is van mystiek. Ik heb er zelf wel een betekenis aan
gegeven, maar in Wikipedia las ik het volgende:
Mystiek
betreft het hartstochtelijk streven naar een persoonlijke vereniging van de ziel
met God. De term mystiek verwijst ook naar de achterliggende leer over kennis
en persoonlijke ervaringen van toestanden van bewustzijn voorbij de normale
menselijke perceptie (waarneming).
Vandaag is het Tweede Paasdag. Joep en ik woonden op
Paaszaterdag de Paaswake bij, waarin de eerste lezing het mystieke verhaal
vertelde over Mozes die met zijn volk (Israëlieten) de slavernij in Egypte
ontvluchtte. Hiervoor moesten ze dwars door de zee om in het gebied te komen
dat nu Israël heet. In het Bijbelverhaal wordt verteld dat God op de hand was
van Mozes en zijn volk. Hij deed de zee in tweeën splijten om de doorgang voor het
volk mogelijk te maken en toen de laatste mensen er doorheen waren, sloot de
zee zich om de Egyptenaren (die het volk van Mozes achterna zaten met paarden
en wagens) te verzwelgen door het water.
Op het eerste oog een verhaal vol gruwelijkheid, zeker
als ik zou moeten geloven dat dit historisch allemaal echt in zijn werk gegaan
is, met een oordelende en keuzes makende God die straft en beloont, zoals een
vader in de klassieke betekenis van het woord. Maar die fase ben ik allang
voorbij, nu hecht ik veel meer waarde aan de mystieke betekenis van de
Bijbelverhalen en de boodschap die er achter zit. Namelijk dat goed en kwaad
een evenredige uitwerking hebben op de mens: het kwade brengt hem vroeg of laat
in gewetensnood, het goede wekt liefde op in symbolische zin wordt het kwade
dus toch, zoals het ons vroeger geleerd is, gestraft en het goede beloond.
In de Bijbelse verhalen vinden dezelfde gruwelijkheden en
mooie dingen plaats als die we nu in onze huidige wereld overal om ons heen
zien gebeuren: oorlogen, veldslagen, moordpartijen, maar ook zorgzaamheid voor
elkaar, enzovoorts. De mensen die de teksten in de loop der eeuwen opgetekend
hebben, zijn niets menselijks uit de weg gegaan. Dit realisme is de grote
kracht ervan. Maar het zijn geloofsgetuigenissen, geen historische
verslaggevingen van gebeurtenissen, zeer beeldende geloofsgetuigenissen van
zaken die direct ons geweten betreffen en ons voortdurend herinneren aan het
feit dat het kwade zichzelf afstraft en het goede zichzelf beloont elk
verhaal is daarnaar terug te voeren.
De actualiteit, de tijdloosheid van hun opgetekende
verhalen maakt ze overtuigender dan welke roman ook. We dragen allemaal beelden
in ons mee van oorlog en geweld, we kennen allemaal de angst voor ziekte en
dood, we hebben ieder ons eigen stukje lijden in ons leven. Zowel in het Oude
als Nieuwe Testament kom je die basale, diepere betekenis van deze
getuigenissen tegen, mits je durft open te staan voor de mystiek ervan.
Sinds ik dat zo ervaren heb, doet het er voor mij niet
meer toe of de zee zich ja of nee echt in tweeën spleet toen Mozes met zijn
volk wilde vluchten. Voor mij is het in letterlijke zin niet belangrijk of
Jezus echt over het water kon lopen. Voor mij zit m de spirituele kracht in de
spirituele ervaringen van de vertellers, die blijkbaar zo diep zijn gegaan dat
zij ze opgetekend hebben om ze met ons te delen. Juist dat ontroert me nu. Het
ontrafelen van de zogenaamde echtheid van de gebeurtenissen is misschien heel
interessant voor historici en exegeten, maar het voegt in spirituele zin niets
toe aan de inhoudelijke betekenis van de boodschap die in alle Bijbelverhalen
verscholen ligt.
Dit zo te ervaren, heeft me bevrijd van een boel
ballast, me meegegeven in mijn jeugd, waarin God werd opgevoerd als een
patriarch, die te beschikken had over het gedachtegoed van ieder mens, over
zijn welzijn, over alle gebeurtenissen in de wereld, een God voor wie niets
geheim bleef en die kon kijken tot in de verste uithoeken van mijn kinderziel.
Daar heb ik afstand van kunnen nemen, gelukkig, en dat voelt als een
verlossing. Mooie gedachte om mijn verhaal op Tweede Paasdag mee af te sluiten.
Omdat Joep toen we in Vlierden kwamen
wonen niet in de contraprestatie zat
(zoals de BKR onder kunstenaars genoemd werd), moesten we het hoofd boven water
zien te houden door heel veel te exposeren. Wat we veelvuldig deden, in de hoop
voldoende (positieve) publiciteit te krijgen, zodat de mensen doorkregen dat we
bestonden en kunstwerken maakten die de moeite van het aankopen waard waren. In
die jaren hebben we heel wat afgesjouwd met onze beelden en schilderijen. We
exposeerden in de ene galerie na de andere, door heel Nederland en tot in
België en Duitsland toe.
Over dit soort activiteiten, die rechtstreeks met de kost verdienen te
maken hadden, was ons op de Jan van Eijck Academie nooit iets onderwezen. We
hadden er weliswaar gewerkt in riante, lichte ateliers, alle materialen gratis
tot onze beschikking gehad, en de meesten van ons hadden maandelijks ook een
royale studiebeurs ontvangen, maar van werken aan een cv en het opbouwen van pr
was ons nooit iets verteld. Al gauw na mijn studie begreep ik dat het leven als
zelfstandig werkend beeldend kunstenaar, zeker als het hem aan referenties en
connecties ontbrak, veel harder was dan binnen de muren van het moderne, goed
geoutilleerde academiegebouw.Als kunststudenten hadden we in een enclave geleefd, afgesneden
van het normale (arbeids-)leven, waarin de meeste mensen gewoon naar hun werk moesten
om hun dagelijkse boterham te verdienen. En na vijf jaar studeren onder deze
luxueuze omstandigheden waren we in het diepe gegooid en moesten nu zelf maar zien
uit te vinden hoe het in de praktijk werkt.
Onze successen waren zeer wisselend, het
gebeurde wel eens dat Joep enkele bronzen beelden verkocht en ik nagenoeg
niets, soms verkochten we allebei ongeveer evenveel of even weinig. Maar het
gebeurde evengoed andersom, dat ik de helft van mijn schilderijen verkocht en
Joep amper iets, en vaak genoeg verkochten we allebei helemaal niets. Dan
hadden we wel de kosten gemaakt van het vervoer van onze schilderijen en
beelden, de vernissage, en meestal ook nog een fors geldbedrag om te mogen
exposeren, en dus enkel verlies geleden.
Verkochten we wel wat, dan vroeg de
galeriehouder naast al die andere kosten ook een bepaald percentage van de
opbrengst. Aanvankelijk 20, 30 en later zelfs 40 procent en tegenwoordig vragen
sommige galeriehouders zelfs nog meer. Soms moesten we daarbij ook ieder nog
een kunstwerk afstaan. Eén keer is het me overkomen dat ik een schilderij
afstond en het later in Amsterdam in diezelfde galerie zag staan voor het
dubbele van de prijs die ik het had toegekend toen ik het daar had geëxposeerd.
Toen voelde ik toch wel iets van woede in me opkomen. Doorgaans hielden we er,
als we geluk hadden, mooie uitnodigingskaarten of promotiefolders aan over,
maar die hadden we dan meestal wel zelf betaald. Ja, we leerden snel. Het
kunstenaarsbestaan was hard en met vier kleine kinderen was het financieel soms
behoorlijk zuur.