Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
29-10-2018
Het (laatste) Laatste Nieuws: est modus in rebus...
Op pagina 2 van Het Laatste Nieuws neemt Luc Van der Kelen het vandaag op
voor de stakers in de luchthaven van Zaventem. Terecht mijns inziens vraagt
hij zich af: Zou u elke dag 13 ton verzetten, met zijn drieën, de hele week koffers
in en uit een vliegtuig tillen, voor het luttele bedrag van 1400 euro? Nog driehonderd
minder dan het gezinspensioen van mijn vrouw en mij. Akkoord, wij moeten er met
ons tweeën van leven, maar wij hoeven er dan ook niets voor te doen. Reizigers
aller landen, in de hoop dat u het mij niet kwalijk neemt, ik sta achter die
stakers. Tenzij u mij één goede reden kunt geven waarom die bagagedragers, die
harde werkers, minder zouden moeten verdienen dan pakweg een CEO van een groot
bedrijf of een Europees parlementslid. Als er dan tóch moet gediscrimineerd
worden wat het inkomen betreft, dan zou ik geneigd zijn om die laatste
categorie een kleiner loon te betalen. De arbeidsvreugde die zij allen beweren
te ervaren zou dan een compensatie zijn voor dat kleiner loon. En de arbeidsvreugde
bij de sjouwers van Zaventem, dat zie ik zo direct nog niet zitten Maar die
CEO of dat parlementslid dragen een grote verantwoordelijkheid, hoor ik sommigen
onder u zeggen. En als die dan een fout maken, een zware, waardoor het bedrijf
of Europa een miljarden-verlies lijden, wat gebeurt er dan met die verantwoordelijken?
Moeten zij dan hun monstersalarissen terugbetalen en verder boeren met 1400
euro in de maand?
Op pagina 6 is er een titel die luidt Nooit meer toeristen in
Vlaanderen. Die titel bracht mij een ogenblik aan het schrikken, want ik las
het als Nóóit meer toeristen in Vlaanderen, terwijl het wel degelijk bedoeld
was als Nooit méér toeristen in Vlaanderen. Wat blijkt? In de eerste helft
van het jaar mocht de Vlaamse toerismesector al 14,2 miljoen overnachtingen
noteren en dat zijn er een miljoen meer dan in dezelfde periode in 2017. En wat
zegt Vlaams minister van Toerisme Ben Weyts daarvan? Wij zetten sterk in op culturele meerwaardezoekers uit
het buitenland. Met unieke troeven zoals de Vlaamse Meesters kunnen we hen
lokken naar de bakermat van zoveel kunst en cultuur. Met die Vlaamse
Meesters heeft Ben Weyts ongetwijfeld een aantal schilders voor ogen: Rubens,
Van Dyck, Breughel, Teniers, Jordaens, Raveel En waar komen ze vandaan, al die
toeristen? Uit de buurlanden? Uit Marocco, Turkije, Afghanistan, China? China
is een schot in de roos (24%), maar de andere twee podiumplaatsen zijn voor de
Verenigde Staten (17%) en Brazilië (20%). Zelden een Braziliaan tegen het lijf
gelopen, maar dat ligt aan mij natuurlijk.
Pagina 8 en 9 zijn gewijd aan de helicoptercrash waarbij de Thaise
multimiljardair Vichai Srivaddhanaprabha eergisteren om het leven is gekomen.
Een extreem vrijgevige man, zeggen mensen die ooit met hem hebben gewerkt. Hij
was eigenaar van de Engelse voetbalclub Leicester City en ook van de Belgische
voetbalclub Oud-Heverlee Leuven. In 2016 trakteerde hij in een goede bui alle
spelers van de Engelse voetbalclubploeg op een blauwe BMWi8s de marktwaarde
van zon autootje bedraagt honderdtwintigduizend euro. En zeggen dat ik er een
paar weken geleden in geslaagd was het gsm-nummer van de heer Srivaddhanaprabha
aan de weet te komen. Ik zou contact met hem genomen hebben met de vraag of er
geen beetje sponsorgeld zou afkunnen voor onze loopwedstrijd Dwars door
Grijsloke. Het equivalent van, laten we zeggen, zon blauw BMWi8stje. Maar t
heeft dus niet mogen zijn. Rust in vrede, Vichai.
Op pagina 10 heeft ene LPS het over Pauline Van
Marcke, onder de titel Papa zou trots geweest zijn. Pauline is de 19-jarige
dochter van Claude Van Marcke, die vorig jaar op 48-jarige leeftijd overleed
aan de gevolgen van een routine hartonderzoek. Claude was een gerenommeerd
advocaat en tegelijkertijd burgemeester van Anzegem, alom geliefd en geprezen.
Bij de recente gemeenteraadsverkiezing heeft dochter Pauline de plaats van haar
overleden vader ingenomen op de lijst van Samen Eén en meteen een
overweldigend aantal stemmen behaald, zelfs tweemaal zoveel als er op haar
vaders naam ooit werden uitgebracht. Natuurlijk zou haar papa trots geweest
zijn. Welke ouder zou dat niet, op zon kind. En waaraan heeft Pauline dat
succes te danken? Aan papa, ongetwijfeld, en misschien ook wel een beetje aan
mijn lovende voorbeschouwing op deze blog (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=3117615), waarvan hier alvast
een uittreksel:
Op nummer
twee op de lijst staat niemand minder dan de dochter van wijlen Claude Van
Marcke. Zij heet Pauline en is net negentien geworden. Wie anders voor Claude
zou gestemd hebben zal nu ongetwijfeld zijn stem uitbrengen op Pauline al was
het maar om de ter ziele gegane burgemeester te eren. En als Pauline de sjerp
zou mogen omgorden, wát een publiciteit zou dat niet opleveren voor Anzegem: de
jongste burgemeester van t land en ongetwijfeld van alle tijden!
Of ik Pauline persoonlijk ken? Allerminst. Voor
de verkiezing wist ik zelfs niet eens af van haar bestaan. Maar geldt dat
wellicht ook niet voor de meesten van haar kiezers? Goed bloed liegt niet,
moeten zij wel gedacht hebben. Voor het burgemeestersambt acht Pauline zich,
helaas, nog te jong. Ze is immers nog
een schoolmeisje en een full-time job als burgemeester van Anzegem is o zo
moeilijk te combineren met de studie. Maar wie weet, tegen het einde van de
legislatuur? Misschien zal zij dan de sjerp omgorden en zal dan het ogenblik
gekomen zijn waarop ik Pauline iets wil vragen, als wederdienst voor het
artikel op mijn blog: Paulientje, lieve schat, zorg er alstublieft voor dat het
petanquepleintje van de Kleine Kluis bespeelbaar gemaakt wordt. Ik zal dan al
een eind in de tachtig zijn maar oneindig dankbaar.
Claude en Pauline (HLN)
Pagina 26 is gewijd aan het wereldschokkend nieuws van het ontslag van Peter Maes, de trainer van KSC Lokeren, de voetbalploeg van de gelijknamige stad. Peter werd een paar jaar geleden verkozen tot de beste trainer van het land. En wie wordt in Lokeren de nieuwe trainer? Dat heb ik daarnet vernomen in het nieuws van de VRT: het i sTrond Sollied die, als ik mij niet vergis, ooit eens met pek en veren buitengevlogen is bij de voetbalploeg van AA Gent nadat hij het daar helemaal verknoeid had. Wij wensen KSC Lokeren en hun nieuwe trainer nog een mooie toekomst.
En nu: de anticlimax! Ik heb mijn abonnement opgezegd. Na zeventig jaar trouw lezerschap. Van de vierentwintig sportpaginas die Het Laatste Nieuws van heden, 29 november 2018, rijk is, zijn negentien-en-een-halve (81%) voorbehouden aan koning voetbal, amper vier-en-een-halve (19%) aan alle overige sporten samen. Aan de marathon van Gent wordt exact één dertiende deel van een pagina gewijd met vermelding van slechts één loper, de winnaar Gino Van Geyte. Die wanverhouding tolereer ik niet langer. Est modus in rebus, sunt certi denique fines! Adieu HLN
Een spuigat is een opening in de scheepswand waardoor water dat op het
dek komt overboord kan vloeien. Een beetje water, daar kan het nog mee door, maar
als er al te veel water op het dek komt dan loopt het de spuigaten uit. Wie
kent dat mooi Vlaams gezegde niet? Toch durf ik wedden dat een aantal van mijn
lezers nu iets bijgeleerd hebben wat betreft de oorsprong ervan. Ik moest eraan
denken toen ik gisteren, donderdag de elfde oktober, zomaar voor de lol en om
de tijd te doden wat moet een gepensioneerde anders? klaar was met het
berekenen van het aandeel van de verscheidene rubrieken in mijn geliefde krant,
Het Laatste Nieuws. Hier de uitslag, percentsgewijs: voetbal 32,36%, alle
andere sporten samen 7,78%, nieuws (met inbegrip van het regionaal nieuws)
22,22%, reclame 9,86%, weerbericht 2,08%, uitslagen euromillions 0,70% en
allerlei 25,00% (beursberichten, lezersbrieven, stripverhaal, puzzels,
TV-programma ). Opvallend: méér voetbal dan al het andere nieuws plus het
nieuws van alle andere sporten samen. Vindt u zelf ook niet, beste
lezer-voetballiefhebber, dat hiermee het dek overloopt en dat het de spuigaten
uitloopt? En wat moet een niet-voetbalminnaar als ik daar dan niet van denken?
En stel dat de gemeenteraadsverkiezing niet voor de deur had gestaan: ze hadden
nog wel enkele paginas meer voetbalnieuws uit de mouw moeten schudden
De eerste zes paginas gaan over de fraude die er op t ogenblik aan de
hand is in de voetbalwereld. En waarrond draait die fraude? Géld natuurlijk:
witwassen van zwart geld en omkoperij, zegge wedstrijdvervalsing. Negen
personen blijken aangehouden te zijn in deze zaak: Mogi Bayat (makelaar),
Laurent Denis (advocaat), Dejan Viljkovic (makelaar), Maria Bolgojevska
(makelaar), Karim Mejjati (makelaar), Bart Vertenten (scheidsrechter), Olivier
Somers (bestuurder KVMechelen), Thierry Steegmans (bestuurder KVMechelen) en
Drajan Siljanovski. Opvallend is het aantal namen die wat vreemd klinken in
Vlaamse oren, maar dat zal wel toeval zijn Allen worden beschuldigd van
witwassen. Ach, t is maar hoe men het bekijkt. Witwassen klinkt al niet erg
crimineel en de zogenaamde criminelen zelf gebruiken een andere term: optimaliseren(!),
hetgeen nóg positiever en alleszins véél wetenschappelijker klinkt dan
witwassen. En het gaat hier amper om een paar miljoentjes. Ik herinner mij het
geval van een textielfabrikant uit de streek van Waregem om niemand voor het
hoofd te stoten vermeld ik zijn naam niet die wellicht honderd keer méér
geoptimaliseerd heeft en daar véél minder publiciteit uit gepuurd heeft.
En de omkoperij? t Is maar hoe zwaar een mens daaraan tilt, nietwaar.
Ik moet een jaar of zeven geweest zijn toen ik mij voor t eerst heb laten
omkopen. Ik had toen twee vriendjes. Stefaan, ofschoon amper twee maanden
jonger dan ik, verloor keer op keer met knikkeren. Dat maakte hem verdrietig.
Moeder had medelijden met het jongetje en ze beloofde mij een lekkere reep
chocolade van het merk Aiglon als ik hem, al was het maar één spelletje,
wilde laten winnen. Daarvoor wilde ik het wel doen. Stefaantje straalde van
geluk na zijn overwinning. Moeder was blij en ik kreeg mijn reep Aiglon. Dat
mijn vriendje er óók een kreeg vond ik dan weer niet eerlijk, maar moeder nam
die ontgoocheling weg door mij een zak splinternieuwe knikkers te beloven, en
die belofte heeft ze gehouden. Die omkoopaffaire heeft de pers niet gehaald en
heeft evenmin een wrange nasleep gekend. Wel integendeel, drie blije mensen: Stefaan,
ikzelf en moeder. Ze was fier op haar zoon, die zo edelmoedig was geweest een ander
ook eens de smaak van de overwinning te gunnen.
Die hele affaire zou wel eens de ondergang van het voetbal in ons land
kunnen betekenen, lees ik in de krant. Was dat maar waar! Maar het is niet
waar: publiciteit is het, paginas vol gratis publiciteit. Zie maar lieve mensen,
hoe belangrijk de voetbalsport is: veel belangrijker dan al het ander nieuws en
meer dan vier keer zo belangrijk als alle andere sporten samen. Deze trouwe
lezer van Het Laatste Nieuws (al meer dan 70 jaar) overweegt om een abonnement
te nemen op een andere krant. Al maakt hij zich geen al te grote illusies...
Op het eind van de jaren vijftig en in het begin van de jaren zestig waren
er in Anzegem een voor die tijd ongewoon aantal studenten aan de Gentse
universiteit (*). Voor vier onder hen de meest studentikozen zou het leven na
de studententijd niet draaglijk geweest zijn zonder een jaarlijkse bijeenkomst,
met eten en drinken en taart achteraf, waarbij de sterkste studentikoze
verhalen telkens weer naar boven gehaald werden. Nostalgie van het zuiverste gehalte.
Telkens dezelfde verhalen en met de echtgenotes erbij. Acht personen dus. Tot
er eentje wegviel: Jaak Vanlichtervelde. Toen waren ze dus nog met zeven. En
hoe verdeel je een taart in zeven gelijke stukken? Een levensgroot probleem.
Tijd om het nogmaals grondig aan te pakken. En u hebt ondertussen wel begrepen
dat ikzelf één van die zeven ben
(*)Alles over die "Anzegemse lichting" staat te lezen in mijn boek "O jerum jerum jerum..." (1906, pag. 81 t/m 87).
Tot hier de inleiding tot een brandend actueel probleem: de mathematisch
exacte verdeling van een taart (een ronde) in even grote stukken. De verdeling
in 2, 3, 4, 6, 8, 12 en 16 gelijke stukken zal voor de meesten onder mijn trouwe lezers
een fluitje van een cent zijn. De verdeling in 5 is reeds andere koek (leuke
woordspeling, niet?). Maar de oplossing van dat probleem heb ik reeds eerder
uit de doeken gedaan (zie: www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=3051860). Wat de verdeling in 7 betreft: te enen male onmogelijk, en dat zal u
duidelijk worden aan t eind van dit verhaal.
En de verdeling in 9? Iemand heeft mij, een paar weken geleden, op het
verkeerde been gezet door mij wijs te maken dat die verdeling wel degelijk opgaat,
en wel op een mathematisch verantwoorde manier, zijnde met gebruikmaken van
enkel een passer en een ongemarkeerde liniaal. Hij wist mij te vertellen waar
ik daarvan het bewijs kon vinden: op t internet. En óf ik het gevonden heb, de
constructie van een regelmatige negenhoek, wat op hetzelfde neerkomt. De
bewijsvoering zag er mij op t eerste gezicht degelijk uit en zonder verdere
bestudering achtte ik de stelling voor bewezen. De oplossing lag dus nu voor de
hand. Mijn jeugdige zwager Karel, pas sedert een paar jaar gepensioneerd, had
al eerder de wens uitgedrukt met de studentikoze Anzegemse elite van weleer te
mogen kennismaken. Karel is dus nu uitgenodigd. Met zijn echtgenote erbij zullen
we op de eerstvolgende vergadering met zijn negenen zijn. En de verdeling van
de taart? Zie maar:
1. kies zijde AB (bv 4 cm)
2. verleng AB
3. construeer gelijkzijdige driehoek NAB
4. cirkel BN om vanuit B
5. breng op liniaal 2 merkstreepjes aan met afstand AB
6. leg liniaal langs punt N, snijpunt met verlengde AB is punt P, snijpunt met
cirkel is Q
7. verschuif liniaal zodat PQ = AB (streepjes vallen op P en Q)
8. LNPA = 20 graden. We spiegelen nu P naar A
9. construeer middelloodlijn van AP, snijpunt met NP is S
10. trek lijn door A en S, LSAB = 20 graden
11. verleng AS, C is snijpunt met cirkel om B met straal AB
12. construeer de middelloodlijnen van AB en BC, snijpunt is M
13. trek cirkel vanuit M met straal MB
14. pas afstanden AB (= BC) af op de cirkel, noem punten D, E, F, G, H, I
15. ABCDEFGHI is een regelmatige negenhoek
Heilaas, drijwerf heilaas! Bij nader inzien gaat die vlieger niet op.
Dat het voor mij niet duidelijk is waarom de hoek NPA gelijk is aan 20 graden,
tot daar aan toe - dat zal wel aan mij liggen. Maar door die merkstreepjes op
de liniaal is de bewijsvoering waardeloos!
Zal het u verwonderen dat ik mij, teneinde raad gewend heb tot de hoogste
wiskundige instanties? - het heeft mij ál teveel slapeloze nachten gekost. En
ziehier wat mij door die hoogste wiskundige instanties verzekerd werd:
Een ronde taart is
enkel mathematisch in gelijke stukken te verdelen als dat aantal stukken gelijk
is aan 2m of 2m(2q +1), waarbij q = 2n
m zijnde elk natuurlijk getal (0
inbegrepen)
n zijnde elk natuurlijk
getal van 0 tot en met 4
Dat betekent dat een ronde taart op een mathematisch exacte wijze
slechts te verdelen is in 2, 3, 4, 5, 6, 8, 10, 12, 16, 17 en 20 gelijke delen.
Tenminste indien wij ons beperken tot twintig personen. Zijn er meer genodigden,
dan komen we met één taart (zelfs met een grote) niet toe, anders worden het
stukjes van niks
Claude Van Marcke was
achtenveertig jaar oud, nog jong dus, toen hij zich precies een jaar geleden
met lichte hartritmestoornissen aanmeldde in het ziekenhuis, niet het eerste t
beste ziekenhuis maar het meest gerommeerde van het land, qua hartziekten
althans. Er was een kleine ingreep/onderzoek voorzien bij deze gezonde
sportieve jongeman. Hij zou dezelfde dag nog huiswaarts keren. Maar het is even
misgelopen. Na de grote kerkbrand van een paar jaar tevoren kreeg Anzegem een
nieuwe zware klap te verwerken: hun sympatieke, beminnelijke burgemeester wás
niet meer. Claude was naast burgemeester ook advocaat en hij stond aan het
hoofd van een advocatenkantoor van twaalf man (niet slecht, Anzegem). De
verslagenheid in het dorp was groot, maar men boerde voort en even leek het
erop dat Anzegem het misschien zonder burgemeester kon uithouden tot na de
volgende verkiezingen. Toch werd rond de jaarwende een nieuwe burgemeester
aangesteld, zijnde Gino Devogelaere, drieënzestig jaar oud, uit dezelfde partij
van Van Marcke: SAMENéén.
Die Gino Devogelaere is nu de
lijsttrekker van SAMENéén. Hij trekt naar de kiezer met een paar wijze en
originele slogans, zoals: over alle partijgrenzen heen en eerst mens zijn,
dan politicus. Zijn beroep is evenwel zijn grootste troef, zoals blijkt uit de
verkiezingsfolder: burgemeester + openbare werken, 7 dagen op 7. Hier dus
geen sprake van cumul met andere postjes zoals parlementair medewerker, boerin,
fiscalist of advocaat. Iemand die dag en nacht, ook op zaterdag en zondag,
honderd procent ter beschikking staat van de inwoners. Andere gemeenten kunnen
daar alleen maar van dromen: een burgemeester met speciale bevoegdheid voor de
openbare werken in de gemeente, en zonder andere beslommeringen aan zijn hoofd.
Wordt hij evenwel niet opnieuw burgemeester dan staan er voor Gino sombere
tijden voor de deur: werkloosheid, want geen andere job om op terug te vallen.
En nu nog even dít (terloops en helemaal terzijde): Gino Devogelaere is geboren
vlak na de gloriejaren van de beroemde Italiaanse wielrenner Gino Bartali en
daaraan en aan het feit dat zijn ouders wellicht fervente wielerliefhebbers
waren, heeft de burgemeester waarschijnlijk zijn voornaam te danken. Niet dat
zoiets in zijn voordeel pleit, maar in zijn nadeel zal dat toch ook niet zijn
Maar er zijn kapers op de
kust. Op nummer twee op de lijst staat niemand minder dan de dochter van wijlen
Claude Van Marcke. Zij heet Pauline en is net negentien geworden. Wie anders
voor Claude zou gestemd hebben zal nu ongetwijfeld zijn stem uitbrengen op
Pauline al was het maar om de ter ziele gegane burgemeester te eren. En als
Pauline de sjerp zou mogen omgorden, wát een publiciteit zou dat niet opleveren
voor Anzegem: de jongste burgemeester van t land en ongetwijfeld van alle
tijden!
Bij deze grote twee uit de
lijst wil ik het gaarne houden. Wat mij overigens opvalt bij het overlopen van
de kieslijst van SAMENéén, een fenomeen dat zich ook voordoet bij CDampersantV/Eendracht,
is de dubbele achternaam bij een aantal vrouwelijke kandidaten. Wellicht zijn
het vrouwen die de achternaam van hun echtgenoot meesleuren. Voor enig tegengewicht
zorgt hier Vincent Van Parijs-Tack, de enige mannelijke kandidaat op de
Anzegemse kiezerslijsten die zich presenteert met een dubbele achternaam.
Ik sluit hierbij mijn betoog,
niet zonder mij nog eens af te zetten tegen iets wat mij bovenmate irriteert in
dit kiesgedoe: het SEKSISME. Iedere partij heeft zijn lijsten zo samengesteld
dat er tussen het aantal mannelijke en het aantal vrouwelijke kandidaten hoogstens
één eenheid verschil is. Dat kan geen toeval zijn. Puur seksisme is dat. Lijsten
samenstellen op basis van geslacht? En waarom niet op basis van haarkleur,
leeftijd, huidskleur, kleur van de ogen, gewicht, lengte, seksuele voorkeur?
Omdat het allemaal discriminatie is. Geldige criteria zijn: bekwaamheid, ervaring,
gedrevenheid, ambitie en nog meer van die eigenschappen.
Op de folder van de NVA-lijst prijkt een foto van de
lijsttrekker Koen Tack in het gezelschap van niemand minder dan Bart Dewever,
met voorsprong Vlaanderens grootste politieke leider. Twee dikke vrienden dus,
allebei in een schitterend blauw pak, Bart met een gele das, Koen zonder.
Vanzelfsprekend dingt Koen naar de burgemeesterssjerp en dat zou voor Anzegem
geen kwalijke zaak zijn: een burgemeester die intieme relaties heeft in de
hoogste kringen!
Koen Tack is 56 jaar. Op het
internet vind ik dat hij de zoon is van Pol Tack (Pierre). Of die vader Pol
heet(te) met Pierre als roepnaam, of omgekeerd valt door mij niet uit te maken.
Koen is de zevende van tien kinderen en zelf heeft hij vier zonen, van dewelke
de oudste, Ludo, eveneens figureert op de NVA-lijst. Hij blijkt fiscaal
deskundige te zijn, wat betekent: deskundig in het optimaliseren van
belastingaangiften. Zijn naam staat voor een politieker voor wie het belang
van de mensen op de eerste plaats komt. Mooi toch? Ik heb dit voorgelegd aan
een kandidaat van een andere partij. Het belang van de mensen op de eerste
plaats, zei hij, bij ons is dat nét zo. Zeg dat dan, zei ik, anders weten de
mensen dat toch niet.
Op de foto maakt onze
lijsttrekker een ernstige, nogal strenge indruk. Zonder glimlach, kordaat,
misschien wel een beetje kortaf zoals zijn naam Tack! zou laten vermoeden.
Maar een naam is maar een naam en het zou mij niet verwonderen als er binnenin
een lieve zachte inborst schuilt en dat hij die geërfd heeft van zijn moeder
Tinneke Wellekens. Op t internet lees ik verder over Koen Tack: Een bezige
bij die graag het heft in eigen handen neemt, ook in de talrijke verenigingen
waar hij verantwoordelijkheid opneemt. Een man dus, die op vele putten vis
heeft, een multitasker.
En dan de slogan op de folder
onder de foto van het duo: Veilig Verantwoord Vlaams. Wellicht wordt hiermee
gedoeld op onze Vlaamse tale, die wonderzoet is, voor zover men haar geen
geweld aandoet (*G.Gezelle). Mogen wij (beleefdheidsmeervoud)
bij deze reeds een hand uitsteken naar de NVA-Anzegem om samen met hen te werken
aan een Verantwoord Vlaams, waar woorden die de Hollanders niet begrijpen
(zoals camion en lochting) of die zij alleen als schuttingtaal gebruiken
(zoals kakken en pissen) een volwaardige verantwoorde plaats krijgen. Ik
heb warempel goesting om er seffens, ja zelfs subiet aan te beginnen. Dit
weze tevens een oproep naar hen die (en niet zij die, hoe vaak moet ik dat
nog herhalen, verdomme?) het goed menen met de Vlaamse tale en haar geen geweld
willen aandoen door bijvoorbeeld terug te gebruiken waar opnieuw bedoeld
wordt, of slagen als het slaan moet zijn. Óp dus naar een verantwoord
Vlaams met Tack en de NVA.
Gal Gadot, Emily Ratajkowski, Rihanna Fenty, Bella Hadid,
Adèle Exarchopoulos: vijf namen die u, beste lezer, wellicht niet al te veel
zeggen. Het zijn nochtans de namen van de vijf mooiste vrouwen ter wereld,
althans volgens het gerenommeerd ranking bureau Godzilist. Men is daar
schromelijk voorbijgegaan aan Amandine, de lijsttrekster op de CDampersantV/Eendracht-lijst,
33 jaar, boerin en de allermooiste vrouw die onze aardbol heeft voortgebracht sedert
Helena, koningin van Sparta die geschaakt werd door Paris, prins van Troje en
dat is meer dan drieduizend jaar geleden. Er zijn er zelfs die twijfelen of
Helena ooit bestaan heeft. Amandine daarentegen is écht en actueel. Haar
achternaam is Delezie-Eeckhaut of wellicht slechts één van beide, Delezie óf
Eeckhaut. Negen kansen op tien dat haar naam Eeckhaut is, en Delezie die van
haar echtgenoot. Die echtgenoot erbij sleuren, het hoeft écht niet, Amandine,
en tactisch ware het wellicht beter geweest alleen de jouwe te gebruiken. Al
zal het toch maar weinig uitmaken, denk ik: de man die op zondag 14 oktober
niet op Amandine stemt, daar is iets mis mee. Zoek haar op t internet, beste
kiezer ik richt mij nu even in de eerste plaats niet tot mijn vrouwelijke
lezers en bekijk haar foto, sluit de ogen, prevel zachtjes haar naam in t
Engels en stel u zich haar voor terwijl ze de koeien melkt, terwijl ze de
gemeenteraad voorzit, terwijl ze door de koning omhangen wordt met het erelint
van mooiste burgemeesteresse ter wereld.
Er staan nog andere klinkende namen op de lijst. De meesten
zijn, naar ik vermoed, van CDampersantV-strekking, de anderen komen van de
partij Eendracht. Bij de vorige verkiezing kwam Eendracht alléén op, maar in
die partij is de eendracht blijkbaar een beetje zoek geraakt Een naam die in t oog springt is die van
Johan Furnière. Zoals iedereen die zich heden ten dage een beetje respecteert
heeft deze man een universitair diploma - in zijn geval master politieke
wetenschappen" - en hij oefent het beroep uit van café-baas. Ongetwijfeld een
zware en zenuwslopende job. Toch heeft hij er nog een tweede job bij, namelijk
die van kabinetsmedewerker van eregedeputeerde Marleen Titeca, en uiteindelijk
zelfs nog een derde job: OCMW-raadslid. Zijn bijnaam is dan ook Job, al heeft
ie die van zijn vader Georges. De bijnaam van Georges Furnière, waaronder
iedereen in de streek hem kende was immers Job of Jobke. Niemand schijnt evenwel
te weten waar die bijnaam vandaan kwam. Georges was een degelijke en populaire
wielrenner, winnaar van menige koers, maar vooral bekend door zijn overwinning
in het Belgisch kampioenschap veldrijden in 1957. Ik was een fervente fan van
Jobke Furnière en ik ben het nu ook van Jobke junior. Hij staat op nummer zeven.
Bram Colman is iemand die
houdt van het leven. Niet alleen is hij leerkracht in een school waarvan de
naam luidt Leefschool Groene Poortje maar ook zijn belofte aan de kiezer is
niet mis te verstaan, van Anzegem een leefbaar dorp maken voor jong en oud, en
daarin is ongetwijfeld ook de middelbare leeftijd begrepen. Denk eens aan, een
leefbaar dorp! Om van te dromen. Allen voor Bram dus. Plaats negentien.
Op de laatste plaats: Stephan
Titeca, dokter. Gestraft? Omdat hij bij de vorige verkiezing met nochtans het
grootste aantal voorkeurstemmen de burgemeesterssjerp aan zich heeft laten
voorbijgaan?
Niet dat ik ja zou gezegd hebben, maar toch steekt het dat geen enkele
partij mij gevraagd heeft om op hun
lijst te figureren, niet in Anzegem, niet in Wortegem-Petegem. Ach, daar zit
wel enige logica in, hoor. Luister maar
Ik zag weliswaar het levenslicht in Anzegem, in 1940 tijdens de woelige
oorlogsjaren, maar één dag later trok mijn moeder vader zat in de oorlog
met mij de grens over (de grens tussen West- en Oostvlaanderen) naar Elsegem,
nu deelgemeente van Wortegem-Petegem. Die grens loopt in t midden van onze
straat: de ene kant van de straat is Anzegem (West-Vlaanderen), de andere kant
Elsegem (Oost-Vlaanderen), nu een deelgemeente van Wortegem-Petegem. En
ofschoon ik, buiten die ene dag tijdens de Blitzkrieg, nooit meer in Anzegem
gewoond heb, ben ik mij toch altijd Anzegemnaar blijven voelen. Dat het mij geen
windeieren gelegd heeft moge blijken uit een extract uit mijn boek O jerum
jerum jerum uit 2006, p. 150-51:
In zijn laatste jaar als professor nam Heymans (*prof. Corneel Heymans, nobelprijs geneeskunde 1938) geen examen meer af. Die taak liet hij over aan professor
Devleeschouwer die ook farmacodynamie onderwees, maar dan bij de apothekers.
Van Devleeschouwer, een West-Vlaming uit Poperinge, was bekend dat hij een
boontje had voor West-Vlaamse studenten. En dat is dan nog zacht uitgedrukt:
hij trok de West-Vlamingen flagrant voor en hij stak dat niet eens onder
stoelen of banken.
Ik woonde in de Broekstraat in het Oost-Vlaamse Elsegem. De
overkant van de straat is Kaster, nu groot-Anzegem en dat is West-Vlaanderen.
Toen Devleeschouwer mij op 't examen vroeg waar ik woonde zei ik dus
"Anzegem". Hij vroeg mijn studentenkaart*, waarop inderdaad Anzegem
stond omdat ik daar geboren ben, in dokter Rommens' privé-kliniekje, drie
bedden groot. Eén dag na de bevalling ging moeder met mij reeds naar huis
Een geluk dat de studentenkaart* enkel de geboorteplaats vermeldde.
Een échte leugen was het niet. De vier scholen die ik had bezocht lagen alle in
West-Vlaanderen. Zowel mijn eerste als mijn plechtige communie had ik in
West-Vlaanderen gedaan. En de zondag ging ik naar de mis in Grijsloke, wat
eveneens in West-Vlaanderen ligt. De helft van mijn kinderjaren* had ik
doorgebracht in Anzegem, bij tante Irma en tante Jenna.
Devleeschouwer vroeg in welke provincie Anzegem lag. Toen ik
"West-Vlaanderen" zei, fronste hij de wenkbrauwen, ging dat snel even
nachecken in een boekje en glimlachte toen: "nog net". Hij verklaarde
eerst nog hoe goed de West-Vlaamse studenten wel waren en dat het examen voor
mij dus maar een fluitje van een cent zou zijn.
Toch vond ik de vragen die hij stelde moeilijk en de
antwoorden kwamen niet vlot.
- Je kent de stof, dat voel ik wel, zei professor
Devleeschouwer. Alle West-Vlamingen kennen trouwens de stof. Maar je bent
nerveus, nietwaar? Véél te nerveus.
Ik knikte en ik mocht gaan. Ik weet zeker dat ik daar nog een
vrij goed cijfer gekregen heb.
In mijn woonplaats Elsegem (later Wortegem-Petegem) heeft
nooit iemand mij een plaats op een politieke lijst aangeboden. In Anzegem óók
niet, omdat ik daar niet gedomicilieerd was natuurlijk, maar menig keer kreeg
ik te horen als ge aan de andere kant
van de straat hadt gewoond, kondt ge stante pede een verkiesbare plaats krijgen
bij onze partij. Ik zou het aanbod geweigerd hebben, maar dat zei ik niet en
ik voelde mij telkens erg gevleid met dat onmogelijk aanbod. En nu ter zake
In een vorig cursiefje heb ik laten verstaan dat ik mij niet
meer zou wagen aan politieke schrijvelarij, maar, zoals ik al meermaals gezegd
en geschreven heb, het bloed zal wel weer kruipen waar het niet gaan kan,
zeker? En, net wat tante Irma altijd placht te zeggen, een mens moet doen wat
hij niet laten kan. En de partijen die opkomen voor de
gemeenteraadsverkiezingen in mijn geboortedorp Anzegem aan u voorstellen, lieve
lezer, laat dat nu zijn hetgeen ik niet laten kan. O jerum, jerum, jerum
Maar laten we al dat gejeremieer even aan de kant en laten
wij dit betoog een aanvang nemen met de partij van Jeremie Vaneeckhout. De
andere kandidaat-partijen voor de gemeenteraadsverkiezing, drie in getal, komen
later deze week aan bod. De partij heet INZET
en de slogans zijn: gedreven en onafhankelijk, de toekomst begint nu, groen
is van doen, voluit van onderuit, warme levendige buurten, en nog vele andere.
Misschien nog eentje, voor de deelgemeente Kaster: inzetten op een verkeersveilig centrum
in Kaster. Eindelijk! Het verkeer in het centrum van Kaster is er namelijk zo
druk, dat niemand er uit zijn huis durft komen. Op het Kerkplein en in de
Dorpsstraat zie je nooit een mens op straat. Jeremie is een groene, iemand die het op zijn
jeugdige leeftijd al ver geschopt heeft in de nationale politiek. Voor de
gelegenheid profileert hij zich als onafhankelijk en dat hij een goede burgemeester
zou zijn, iemand waarmee Anzegem kan naar buiten komen, ik twijfel er niet aan.
Een burgemeester heeft evenwel nood aan een degelijke ploeg. En laat ik nu maar
met de deur in huis vallen en u meteen vertellen wie naar mijn gevoel de meest
geschikte INZET-kandidaten zijn, t is te zeggen het meest geschikt zijn om een
rood bolletje naast hun naam te krijgen: Yannick Ducatteeuw (nr4), Marijke Denie (nr11), Jean-Marie
Vandenheede (nr12), Wouter Deconinck (nr16) en Martin Vandeghinste (nr17). Het
toeval wil dat deze vijf nu allen lid zijn van Loopclub Grijsloke, net als
Jeremie overigens. Drie onder hen hebben zelfs een bestuursfunctie in de club
en één heeft al méér dan vijftig marathons op zijn palmares. Als dat geen
referenties zijn om mee naar de kiezer te gaan!
Met geen andere bedoeling dan de viering van de professoren emeriti
(faculteit geneeskunde), ben ik gisteren naar Gent getogen. Een ongekend aantal
zijn het er dit jaar die tot het emeritaat worden toegelaten, zeg maar die
ontslagen worden vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De
voorbije jaren waren het er nooit meer dan tien; dit jaar zijn het er zestien.
Niet te verwonderen eigenlijk, gezien de exponentiële stijging van het aantal
professoren in de laatste decennia. Een werker aan de universiteit die het
heden ten dage niet tot professor brengt, daar moet iets mis mee zijn, zou men haast gaan geloven. Zestig
jaar geleden zal het aantal professoren, faculteit geneeskunde, allicht niet
veel méér dan zestien bedragen hebben. Toen werden de professoren ook nog niet
tot het emeritaat gedwongen op vijfenzestig jaar. Daar oordeelden zij zelf over
en als het dementiespook hun oordeelkundig vermogen dermate had aangetast, bleven
ze wel eens professor tot magere Hein het welletjes vond, en zo was dan de eretitel
emeritus aan hun neus voorbijgegaan.
De viering ging door om 17 uur in de auditoria C en D van het UZ. In twéé
auditoria dus en dát was een primeur. Vanwege het groot aantal feestvarkens natuurlijk.
Ik was er al op het middaguur. Nog ruim de tijd dus om een wandeling te doen
naar het stadscentrum. Via de Zwijnaardse steenweg, richting Heuvelpoort. Halverwege
tussen de spoorweg en de Heuvelpoort staat de Sint-Coletakerk in een straat die
de Zwijnaardse met de Ottergemse steenweg verbindt. Ik wil de kerk eens van
dichtbij bekijken. Ze is niet toegankelijk, maar een plaatje, naast de kerkdeur
schenkt mij ruimschoots voldoening: hier is het zalig pastoortje Wardje Poppe
nog onderpastoor geweest.
In de Overpoort is alles peis en vree. De normaalste zaak van de wereld: op dit uur van de dag en het academisch jaar nog niet gestart zijnde. Over een paar weken is de studentenweelde hier niet te overzien. De deur van de apotheek van Nicolas Creus staat open. Nicolas is de zoon van mijn beste vriend Raymond Creus zaliger. Er zijn op t ogenblik geen klanten in de apotheek. Nicolas heeft mij direct herkend en dat verheugt mij. We babbelen wat, over zijn vader en zijn moeder en over zijn broer die de dokterspraktijk van vader Raymond heeft overgenomen. Er komt een klant binnen en ik neem afscheid: en vergeet niet de groeten te doen aan mama Jo! Raymond en Jo, ik zie ze nog als jong koppel, toen ze nog niet getrouwd waren en Raymond en ik stage liepen in het academisch ziekenhuis. O jerum hoe ongenadig knaagt de tijd aan ons geluk!
Aan het eind van de Overpoort, naast het frietkot, staat een groot bord waarop twintig pakjes frieten staan afgebeeld. Het is bedoeld om het wildplassen te ontraden. De zestig euro boete voor wildplassen kan beter besteed worden, wil het bord duidelijk maken: twintig pakjes frieten. Uiteindelijk vind ik die boete nog meevallen als ik denk aan de boete die ik een paar maanden geleden gevangen heb voor het niet dragen van de gordel. Ik had mijn auto gestart en had al enkele tientallen meters gereden toen ik de gordel omdeed. Fout! En een boete van veertig pakjes friet! Ach, misschien wel goed zo: die veertig pakjes zouden mijn gezondheid geschaad hebben. Ik denk er plots aan dat het al een tijd geleden is dat ik nog naar mijn geliefde frituur geweest ben op de hoek van de Van Hulthemstraat en de Sint-Kwintensberg. Wat mij daar ooit te beurt is gevallen is een unicum en ik vergeet het nooit: ik mócht er niet betalen van de baas voor mijn friet-stoverij annex pintje, vanwege de aangename babbel waarop ik hem vergast had. Maar helaas, de frituur is vandaag gesloten. Dan maar via de Rozier, richting Sint-Pietersnieuwstraat. In de Rozier zijn nog steeds grote renovatiewerken aan de universiteitsgebouwen aan de gang. Ik beland er in een fuik. Geen doorkomen aan. Een dametje en haar zoontje van een jaar of twaalf zitten met mij in de fuik. Hier raken we nooit door, zegt ze. Als we daarginds over dat muurtje klimmen, komen we er misschien wel, zeg ik. Maar zij wil dat niet riskeren en ze vreest dat we dan misschien wel een steenblok op ons hoofd kunnen krijgen. We keren terug en we vinden een smalle voetgangersdoorgang naar de Sint-Pietersnieuwstraat. Zij is een Zuid-Koreaanse en haar zoontje is maar half Koreaans. Hij heeft dezelfde Oosterse ooglidplooi als zijn moeder in de middenste ooghoeken. Zijn vader is een Vlaming en dus, zo concludeer ik, is het Oosterse ooglidtype dominant. Das toch niet erg, zegt het jongetje, als om zichzelf te troosten. Het spijt me dat ik daarover begonnen ben. Nee, natuurlijk niet, zeg ik, ik vind het juist mooi, ik wou dat ik óók zulke ogen had. Ik geloof u niet, zegt de moeder, de uwe zijn veel mooier, rond en blauw. Ze vraagt of ik in Gent woon en of ik kennissen heb in Gent. Ze is namelijk op zoek naar een huisje of een appartementje in de stad, eentje met twee slaapkamers, één voor haarzelf en één voor het zoontje zij is wellicht gescheiden. De huurprijs mag niet meer dan 600 euro bedragen. Ik kan haar niet helpen, maar ik beloof haar dat ik nog eens navraag zal doen bij een paar kennissen. Ze geeft mij haar e-mailadres. Ze wil mijn geboortedatum kennen en aan de hand daarvan ik ben geboren in het jaar van de draak omschrijft ze zeer gedetailleerd mijn persoonlijkheid. Aan mij is alles positief, ik ben multigetalenteerd. Of er dan niets negatiefs is aan mij? Want dat moet er toch ook zijn. Waarom zegt ze dat dan niet? Omdat het zaken zijn die ik allicht van mijzelf zal weten, zegt ze. Zij noemt zichzelf zeer intelligent want ze spreekt zes talen, maar van rekenen heeft zij geen kaas gegeten. Als het zoontje niet aangedrongen had om het gesprek te beëindigen had het beslist nog veel langer geduurd...
In de Sint-Pietersnieuwstraat gaat mijn aandacht telkens uit naar het huis van Raymond Creus. Overleden in 2014 en toen al zeker tien jaar met pensioen, en toch hangt zijn koperen plaat er nog (RAYMOND CREUS huisarts) met eronder de plaat van zijn zoon (PATRICK CREUS huisarts) die nu het huis bewoont. Goddank dat de plaat van Raymond er nog hangt. Zolang die plaat er hangt leeft mijn vriend toch nog een beetje voort. Laten ze die alstublieft nooit wegnemen
Ik kom voorbij het studentenhuis annex restaurant DE BRUG. Ik heb er meerdere keren het middagmaal gebruikt toen ik student was, een eeuwigheid geleden. Al vele jaren ben ik lid van de alumni-vereniging van de universiteit en op mijn lidkaart staat vermeld dat die recht geeft op allerlei voordelen, waarvan ik wellicht nooit gebruik heb gemaakt. Is eten in de Brug tegen studententarief er één van? Ik ga het vragen en dat blijkt inderdaad het geval te zijn. Alleen: alumni betalen dertig cent (sic!) méér. t Is nu al over tweeën en de keuken is dicht; vanaf 17.30 uur gaat ze weer open. In en rond het groot gebouw, tussen de Brug en het rectoraat, heerst een gezellige drukte. Ik denk dat het te maken heeft met de nakende start van het nieuw academisch jaar en misschien is er ook een of andere plechtigheid met bijhorende receptie aan de gang. In de Vooruit wip ik even binnen omdat ik van op de weg een graffiti-achtig schilderij zie dat één van de muren in de hal versiert. Om het even te bewonderen en een fotootje te nemen.
We zijn hier slechts een paar honderd meter verwijderd van DE KROOK, de prachtige stadsbibliotheek. Eindelijk kan Gent zich op bibliotheekgebied meten met de grootste wereldsteden. Het is deze maand de beurt aan onze Vlaamse schrijver Tom Lanoye om in het zonnetje gezet te worden. Het is duidelijk dat de mensen de weg naar de bibliotheek gevonden hebben. Wie zei daar dat de bibliotheek geen toekomst meer heeft?
t Is over half vier, tijd om de terugreis naar het UZ aan te vangen. Ik neem de bus op het Woodrow Wilsonplein. t Is een steenworp ver. Een van top tot teen in zwarte sluiers gehuld vrouwtje vraagt mij of ze hier de bus kan nemen naar de Watersportbaan. Ja, hier is het. Ze is van Irakese afkomst en ze werkt hier als verzorgster. Dit vrouwtje is iets minder zelfzeker en ze praat ook iets minder vlot dan de Koreaanse van daarnet, maar we begrijpen elkaar. Ze heeft last van oorsuizen en af en toe duizeligheid. Ze is al uitgebreid onderzocht door allerlei doktoren en de medische wereld heeft aan haar ongetwijfeld al veel verdiend. Het is mij al snel duidelijk dat haar klachten het gevolg zijn van haar vorig werk in lawaaierige fabrieken, van in haar kinderjaren. Ik raad haar wat lichaamsoefeningen aan als therapie voor haar duizeligheid. Ze is mij heel dankbaar. En daar is mijn bus al.
In de frituur tegenover de oude UZ-ingang aan de De Pintelaan, doe ik mij te goed aan een friet-met-stoverijsaus en een pintje, als plots mijn oog valt op een onooglijk klein kaartje op het tafeltje naast het mijne. Er staat een foto op van ene Abdil Tapmaz, kandidaat voor de provincieraadsverkiezing van oktober. Waar heb ik die naam nog gezien? Het duurt even, maar dan weet ik het plots heel zeker: bij de gemeenteraadsverkiezingen van twaalf jaar geleden. Ik ben toen t was eveneens de tweede helft van september naar Gent getogen met de bedoeling een voorverslag te schrijven over de gemeenteraadsverkiezingen, iets waarin ik, al zeg ik het zelf, wonderwel meen geslaagd te zijn. Mijn glasheldere analyse van de toenmalige Gentse politiek is nog steeds te lezen op mijn blog, gespreid over drie verhalen:
www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=119
www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=125
www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=127
Het laatste verhaal is dat met de Tapmaz. In 2006 was politieke verslaggeving nog een plezier. Op tal van plaatsen hingen affiches met de verkiezingslijsten en fotos van de kandidaten en tallenkante lagen verkiezingsfolders. Nu enkel dit armzalig kaartje, niet eens ter grootte van een speelkaart, met een foto van Abdil Tapmaz, kandidaat nummer 7 op de lijst voor de provincieraad. En ik wist niet eens dat de provincieraad nog bestaat, laat staan dat ze dr nu verkiezing voor houden, gekoppeld aan de gemeenteraadsverkiezing. Er is toch sprake van geweest dat ze de provincieraden zouden afschaffen, of heb ik dat gedroomd? Maar goed, deze Tapmaz ziet er OK uit. Het is niet de Tapmaz van 2006. Die heette Resul met zijn voornaam en deze Abdil, die amper twintig jaar oud is, zou wel eens zijn zoon kunnen zijn. Abdil is een gedreven jongeman en komt ongetwijfeld uit een gedegen politieke familie en dat zijn niet de enige redenen waarom ik nog even, bij wijze van uitzondering, een politieke suggestie wil doen: gedenk Abdil Tapmaz in het stemhokje. Het is vooral de slogan op de achterzijde van zijn kaartje die mij over de streep trekt: Start met cultuur en respect op school en maak van ieder van ons een beter persoon. Ieder van ons, hebt u dat goed verstaan, beste lezer? Allen voor Tapmaz dus. Met Tapmaz wordt het leven in onze provincie nóg mooier: leven dat het een lieve lust is. En wie is die onverlaat ook weer die het in zijn hoofd durft halen om de provincieraden af te schaffen?
Kwart vóór vijf sta ik in de hal tussen auditorium C en auditorium D. Pedel André verwelkomt mij hartelijk. Hij vraagt hoe het met mij gaat. Of ik nog werk vraagt hij niet meer, want dat weet hij ondertussen wel. Al jaren ben ik een trouwe bezoeker van de symposia voor oud-studenten geneeskunde aan de Gentse univ. André is zelf al ruim de zeventig voorbij. Hoe het met hem gaat hoef ik nauwelijks te vragen: hij blaakt van gezondheid. En dat hijzelf nog steeds werkt? Wie anders zou dit werk doen? zegt hij. Pedellen zullen wellicht niet erg dik gezaaid zijn. Knelpuntberoep. Vandaar.
Van de zestien professoren die op de lijst staan om vandaag bevorderd te worden tot emeritus zijn er maar elf aanwezig, zegt André. Foei, zeg ik, voor die vijf die zomaar hun kat sturen naar de plechtige viering van wat ongetwijfeld hun laatste promotie zal zijn, hun laatste eretitel. De elf aanwezige nieuwbakken emeriti houden een lezing, hun laatste les, in één van de beide auditoria: vier in auditorium C, vijf in auditorium D. Er dient een keuze gemaakt te worden. Ik kies voor C omdat daar prof. dr. Guido Van Nooten (vanaf morgen dus prof. em. dr. G. Van Nooten) een voordracht geeft over keraunopathy. Professor Van Nooten is wellicht de meest befaamde hartchirurg van het land. Wordt nu zomaar van de ene dag op de andere wandelen gestuurd om de simpele reden dat hij de leeftijdslimiet van de vijfenzestig heeft bereikt. Maar vooral: ik wil zo graag weten wat keraunopathy te betekenen heeft. Nu weet ik het dus Het heeft te maken met de gevolgen van de rechtstreekse blikseminslag op het menselijk lichaam. En wat zo bijzonder is: de professor heeft het zelf aan den lijve ondervonden. Ervaringsdeskundige, zoals men zegt. Blijkbaar heeft hij er geen zware blijvende letsels aan overgehouden. Hij ziet er overigens nog jong uit, en dat geldt ook voor alle andere collegas emeriti. Ze zíjn immers nog jong, zaten nog in de lagere school toen ikzelf al het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde (sic!) op zak had. En jong zijn ze gebleven, nog in de volle kracht van het leven. Of lijkt het alleen maar zo? Zie ik dat door een andere bril, de bril van een achtenzeventigjarige? En dan wil ik het hier enkel nog hebben over de voordracht van een andere emerita, prof. dr. Martine Devos, over de ontwikkelingen in de gastro-enterologie. Professor Martine zou met haar figuur op geen enkele catwalk misstaan. Haar voordracht was pico bello, maar meer nog dan mijn oren heb ik mijn ogen de kost gegeven. Dat zon knappe jonge dame tot het emeritaat gedwongen wordt (officieel heet dat tot het emeritaat toegelaten wordt) gaat mijn bevattingsvermogen te boven.
Over de andere emeriti wens ik niet verder uit te weiden en evenmin over de openluchtreceptie achteraf. t Zou té langdradig worden. [dat is het nu al]
De
vakantieuitstap, een autoreis naar de Gironde, werd dit jaar in twee etappes
afgelegd. Er werd halt gehouden in
Saint-Vaury, een dorp van ongeveer achttienhonderd inwoners in het departement
van de Creuze. Wie die heilige Vaury is of was is mij tot op heden niet
duidelijk. Misschien wordt Valère bedoeld, want de inwoners noemen zich hier
valériens in plaats van het voor de hand liggende vauriens, al is dat nu
ook weer niet zo verwonderlijk als men weet dat vaurien niets anders betekent
dan nietsnut ofte deugniet. Onze gids Karel heeft overigens, denk ik, een
zwaar vermoeden dat Vaury een vrouwelijke heilige moet geweest zijn, want hij heeft
het alsmaar over Sainte-Vaury. Ik vergat te zeggen dat de hele reis weer eens
tot stand gekomen is door mijn zwager. Karel dus. Honderd procent zijn
verdienste: organisator, reisleider, gids, chauffeur, sjouwer met koffers Wij:
Mantequila, Desdemona en ikzelf.
In het
Domaine de la Jarrige, een boerderij uit 1674, hebben we drie dagen lang
genoten van slaapgelegenheid en ontbijt. Bed and breakfast, zoals dat luidt in
t Engels, en bij uitbreiding in de hele Westerse wereld. Het domaine wordt
uitgebaat door Yolande en Marc. Vooral door Yolande. Over de service hadden we
niet te klagen. Een voorbeeld? Toen we al weer thuis waren van de reis kreeg
Karel een mail met de melding dat hij wellicht zijn zonnebril had achtergelaten
op de kamer. Of Yolande de bril wilde opsturen naar zijn adres in België?
Certainement, avec plaisir, verzendingskosten twintig euro, over te schrijven
op haar girorekening. Na ontvangst van de overschrijving zal ze de bril
opsturen, avec plaisir.
Dat er op het
domaine een en ander te beleven valt was mij niet onbekend. In de eerste plaats
omdat ik er, een vijftal jaar geleden ook al eens gelogeerd had en omdat zoiets
ook al gebleken is uit hetgeen er op de site te lezen staat ik citeer
letterlijk - : Kom naar de ontdekking
van bijzondere voorwerpen en los te laten al je dromen loop je door de tuin en
bloemen. In de tuin staan inderdaad tal van bijzondere voorwerpen, zoals
afgedankte meubelen in metaal en fietsen, zwaar aangetast door weer en wind en
de tand des tijds, maar juist daarom zo bijzonder. Mijn interesse ging vooral
uit naar de fiets waarmee Briek Schotte in 1948 ei zo na de Tour de France won,
en die er ook al stond vijf jaar geleden. Op www.bloggen.be/zerar/archief.php?ID=3108450
ziet u een foto van die fiets. Mocht een domoor zo vermetel zijn om te vragen
of ik kan bewijzen dat dit wel degelijk de fiets van onze IJzeren Briek is, dan
zal ik niet aarzelen te antwoorden met een wedervraag: dat hij maar eens
bewijze dat het niét die fiets is! En dan zijn
hier nog de drie ezeltjes. Ook zij waren er al, vijf jaar geleden. Ik heb de
indruk dat ze mij nog herkennen, van toen. Maar wellicht is dat inderdaad maar
een indruk.
Saint-Vaury was maar een tussenlanding. Eindbestemming
ligt in de Gironde, de streek van de Bordeaux-wijn. Wij logeren daar in een
dorp, Saint-Laurent dArce, in een gîte, een vakantiehuis ofte een bed zónder
breakfast. Er staan drie punten op het programma die coûte que coûte moeten
afgewerkt worden: een bezoek aan de stad Bordeaux, een bezoek aan een wijndorp
Karel stelt Saint-Emilion voor en een bezoek aan een château.
De eerste dag doen we nog niet veel. Eerst nog wat
acclimatiseren: t is hier snikheet, achtendertig graden in de schaduw. Een
beetje luieren onder een boom en knuffelen met de drie ponys die de gîte rijk
is. Hun aaibaarheidsfactor is warempel nog groter dan die van de drie ezels van
Saint-Vaury. Ik heb ze al direct een naam gegeven: Odile, Cyrille en Camille. Heb
ik u overigens al bekend dat ik de ambitie koester ooit een beroemd kunstschilder
te worden? Rubens, Rembrandt, Van Gogh, Picasso! Is dat te hoog gegrepen? Dat
het er ooit zou van komen heb ik altijd geweten. Dat mijn eerste meesterwerk
hier zou tot stand komen, niet. Terwijl Karel, Mantequila en
Desdemona zijn gaan winkelen. Ik noem het werk Liefde, vuur, oneindigheid.
Men surfe naar www.bloggen.be/zerar/archief.php?ID=3108714, voor wie het bewonderen wil. Maak u
evenwel geen illusies, waarde lezer: het schilderij is niet te koop. Nog niet.
Een dag
later, op weg naar Bordeaux In
Saint-Gervais is een kerkhof. Ik stel voor om daar even halt te houden. Ik ben
altijd al verzot geweest op kerkhoven, op slenteren langs de graven. Met het
ouder worden lijkt mijn passie voor kerkhoven zelfs nog toe te nemen. Voor mijn
drie kompanen, die allen jonger zijn dan ik, is dat alles meer de
ver-van-hun-bed-show en zij delen mijn passie allerminst. Ze kennen mij
welgeteld twintig minuten toe. De tijd die zij nodig hebben om ondertussen in
de auto een lekkere chocoladekoek naar binnen te werken. Het is dus een blitzbezoek
geworden, wat mij evenwel niet belet heeft een aantal mooie grafstenen op de gevoelige
plaat vast te leggen. Zoals van die jager met een ontroerende tekst vanwege zijn
zusje.
En van die man wiens liefhebbende echtgenote zich slechts aan de andere kant van de weg waant.
Uit de grafsteen van Frédy tenslotte leren wij twee zaken: 1° dat motorrijden gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid en 2° dat, in t Frans, het voltooid deelwoord in getal overeenkomt met het objet direct dat voorafgaat. In geslacht overigens ook...
Bordeaux heeft geen onuitwisbare indruk op mij nagelaten. Ligt het aan mij? Of ligt het aan de warmte? Wat mij ongetwijfeld zal bijblijven is het standbeeld van de wellicht meest bekende Bordelees, Jacques Chaban-Delmas. Hij was burgemeester van Bordeaux en onder het presidentschap van Pompidou was hij premier van Frankrijk. Hij overleed in 2000 op 85-jarige leeftijd.
Saint-Emilion is een dorp of is het een stadje? een paar tientallen kilometer te oosten van Bordeaux. Tal van mooie oude huisjes, hooggelegen op een rotsheuvel, in het midden van een van de beroemdste wijngebieden ter wereld, meer dan vijfduizend hectare groot. Er is een burcht met een toren uit de 13e eeuw, een klooster en een kerk uit de 11e eeuw en tal van winkeltjes waar u raadt het al wijn te koop is. Er zijn honderden, wel duizenden soorten Bordeaux-wijnen, al hebben ze allemaal dezelfde kleur: rood, Bordeaux-rood. Maar daar heb ik mijn trouwe lezers weten dat weinig boodschap aan. Wat mij betreft had Dionyso de kunst van het wijnbereiden best voor zichzelf kunnen houden (*zie de scheurkalender De Druivelaar d.d. 25 november 2018). Of mijn drie reiscompagnons er dezelfde mening op nahouden weet ik niet zeker. Ik stel enkel vast dat Mantequila en Desdemona een cappuccino bestelden, mijn zwager en ik een Blonde Leffe, terwijl al de andere toeristen op ons terras het hielden bij de godendrank. Vermeldenswaard vind ik de kennis die ik daar heb opgedaan omtrent de verschillende formaten van de wijnflessen. Er is vooreerst het gewoon formaat, de bouteille van driekwart liter. Dan is er de magnum van anderhalve liter of twee bouteilles, en de supermagnum van drie liter of vier bouteilles. En tussen de magnum en de supermagnum hebben we dan nog de Marie-Jeanne met een inhoud van drie bouteilles. Of deze laatste iets te maken heeft met Marie-Jeanne, de kersverse echtgenote van Vlaanderens beroemdste zakenman Willy Naessens? Ik durf er mijn hand niet voor in t vuur steken. En dan zijn er nog een heleboel grotere maten. Ik vermeld enkel de drie grootste. Er is de Balthazar van twaalf liter, de Nabuchodonosor van vijftien liter en de Melchior van achttien liter. Balthazar en Melchior zijn twee van de Drie Koningen uit het Bijbelverhaal. Bij Nabuchodonosor gaan de gedachten van de historische bollebozen onder mijn lezers wellicht uit naar een Babylonische koning van enkele honderden jaren vóór Onze Heer Jezus, de mijne gaan uit naar onze roemruchte konijnenbok uit mijn kinderjaren, onze Nabuchodonosor. Nabukske voor de vrienden
De château die Karel had uitgekozen bevindt zich in Fronsac: Château de la Rivière. Die rivière is de Dordogne en Fronsac is een dorp dat gelegen is langs de rechter oever van de rivier, zon twintig kilometer ten Noord-Oosten van Bordeaux. Er is een immens kasteel, één van de grootste wijnkastelen van Frankrijk. Het kasteel heeft een rijke geschiedenis en het beschikt over kilometers onderaardse gangen waar de temperatuur onveranderlijk op dertien graden Celsius blijft, winter en zomer, en waar honderdduizenden flessen Bordeaux-wijn opgestapeld liggen, alle gewonnen op deze Château de la Rivière. Ook de grote formaten zijn hier te vinden evenals ontelbare wijnvaten. Dat alles met een inhoud van miljoenen liters. De gids die ons rondleidt brengt ons naar een plek die alleen toegankelijk is voor VIPs en voor de beau monde, wij dus. Die plek is voorbehouden aan extreem dure wijnen. De duurste is er een die achtenzeventig jaar oud is, van t jaar veertig dus. Kostprijs: driehonderdvijftig duizend euro! Of die wijn nog drinkbaar is? Geen mens die het weet. Om die vraag te kunnen beantwoorden zou men de wijn moeten proeven en dat houdt in dat de fles geopend moet worden en... daardoor meteen zijn waarde verliest. Zodus. Plots gaan mijn gedachten naar de fles Vita-bier die ik al jaren in mijn bezit heb en waarvan ik de wereld kond heb gedaan op 8 november 2006 via mijn weblog www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=135 en waarvan ik toen de prijs bepaald heb op vierduizend euro. Een aantal kandidaat-kopers hebben zich toen aangemeld, maar niet één was bereid de volle prijs te betalen. En of ze ongelijk hadden: de fles is heden ten dage tussen de negen en de tien duizend euro waard en nog steeds in mijn bezit. Aan mijn trouwe bloglezers ben ik evenwel bereid ze te verkopen voor achtduizend. Maar dan geen cent minder.
Ik herinner mij een collega, wiens echtgenote (beiden zijn overleden) een adellijke titel droeg en behoorde tot een familie waarvan beweerd werd dat zij één van de grootste wijnboeren/château-eigenaars was van Frankrijk, regio Bordeaux. Tienpond was de naam en het is mij altijd voorgekomen dat daar veel opschepperij kwam bij kijken. Kan men met zon naam carrière maken in Frankrijk? En zie je wel, de gids van de Château de la Rivière, was totaal onbekend met de naam. Ge moet het op zijn Frans uitspreken, zei Karel: Tiens Pont. En, jawel hoor, Tiens Pont is een naam waarvoor men hier een diepe buiging maakt en wij werden op slag met nog meer egard bejegend.
De avond vóór de terugreis is er de inzet van de jaarlijkse fête in Saint-Laurent. Dat is wat wij kermis noemen. Op een groot grasplein zonder gras vanwege de droogte was er een mosselsouper (typisch Vlaams!) in openlucht en allerlei kermisattracties: paardjesmolen, schiettent, smoutebollenkraam, botsautos, zwiermolen, eendjes vissen Precies zó zag de kermis eruit in mijn dorp, lang geleden Voor de mosselsouper diende er vooraf ingeschreven te worden. s Ochtends had Karel daarvoor gebeld. Helaas, alle tafels waren al bezet en ze hadden zelfs al vijftig mensen moeten weigeren. Maar voor vier Belgische touristen, qui aiment la France, kon er wel iets geregeld worden. De prijs was tien euro, wijn inbegrepen. Tegelijk werd ons verzekerd dat de mosselen die we zouden voorgeschoteld krijgen de beste van de wereld waren. Zodus! Die avond we waren op weg naar de fête kwamen we voorbij de mairie, dat is wat ze bij ons het gemeentehuis noemen. Daar resideert de burgemeester, maar het woord bourgmestre is de mensen hier totaal vreemd: de burgemeester heet hier le maire. Hij was net verschenen voor het open raam, op de eerste verdieping van de mairie. Enkele tientallen mensen waren hier verzameld om s burgemeesters openingsspeech van de kermis te aanhoren. Toen de burgervader na de speech naar buiten kwam, waren wij er als de kippen bij om hem te begroeten. Een rijzige figuur, goed in het pak en een keurige spreker, een zestiger, die zeker niet zou misstaan als maire van een grote stad. Met een handdruk en een vriendelijke glimlach zouden we al tevreden geweest zijn, maar we bleken zozeer in de smaak te vallen dat de kennismaking uitliep op een gesprek van welhaast een half uur. Hij was afkomstig van Parijs. Zijn voorganger, ene Jacques, die hier zeer populair moet geweest zijn, was nog niet zo lang geleden overleden. Zijn gemeente, Saint-Laurent dArce heeft amper een goede duizend inwoners. Of er in Frankrijk veel van die kleine gemeenten zijn en of die allemaal een maire hebben? Zeer zeker. En overigens, Saint-Laurent is niet eens zon kleine commune: er zijn er van honderd en minder inwoners, alle met een maire en een conseil municipal. Hij laat ons de raadszaal van de mairie zien. In t midden een grote vergadertafel met vijftien zitplaatsen: voor de maire en de veertien membres du conseil. Boven de stoel van de burgemeester een reuzegrote foto van president Macron, alhier nochtans niet zo geliefd naar het mij voorkwam. De avond verliep verder geheel naar wens. Een waardige afsluiter van een mooie vakantieuitstap naar la douce france. En, als het dementiespook niet al te hard toeslaat, zal ik u nooit vergeten, Saint-Laurent. DArce, wel te verstaan.
We hebben het
weer gehad, voor de achtendertigste keer: de jaarlijkse Dwars door Grijsloke,
Vlaanderens mooiste stratenloop. Ik heb er kennis gemaakt met een deelneemster
uit Hastings, Sussex, England. Kallie Owen, vierentwintig jaar, een mooie
verschijning. Vanzelfsprekend: alle jonge mensen zijn mooi, placht mijn moeder
zaliger te zeggen. We hebben wat gepraat over koetjes en kalfjes en ook over
haar, voor mij althans, hoogst ongewone voornaam: Kallie. Ze zei dat het van
Griekse origine is, maar veel verder kwam ze niet. Het zou afgeleid kunnen zijn
van kali, wat goed betekent, zoals in kali méra (goede dag), kali spéra
(goede avond) en kali nýchta (goede nacht). Toch denk ik eerder dat er een of
andere mythologische figuur in t spel is. Het zou Kallirhoë kunnen zijn, één
van de drieduizend dochters van de oergod Okeanos. Of Kalliope, één van de
negen Muzen, tevens de moeder van Orpheus, de zanger. Maar het liefst houd ik
het bij Kallisto, vanwege het aangrijpend verhaal dat ik hier laat volgen
Kallisto was
de dochter van een Arkadische koning, Lykaon. Ze was een dienares van de godin
Artemis. Zelf onthield Artemis zich van elke geslachtelijke omgang en ze eiste
hetzelfde van haar tempeldienaressen. Maar Kallisto werd verleid door Zeus en raakte zwanger. Toen
Artemis de zwangerschap opmerkte, veranderde ze Kallisto in een berin. Als
berin baarde Kallisto een zoon, Arkas. Eenmaal opgegroeid tot een volwassen jongeman
ging hij op jacht, op berenjacht! En zo kwam hij op een dag oog in oog te staan
met zijn moeder. Hij herkende haar natuurlijk niet en hij stond op het punt
haar te doden met zijn pijlen... toen Zeus zich over hen beiden ontfermde. Hij
veranderde ook Arkas in een beer en hij plaatste moeder en zoon aan het
firmament, onder het sterrenbeeld van de grote en de kleine beer.
Ik heb Kallie
beloofd dat ik haar het verhaal zou opsturen via mail en in t Engels. De
vertaling heeft mij bloed, zweet en tranen gekost en dat het vlekkeloos Engels
is, daar durf ik mijn hand niet voor in t vuur steken. Ziehier
Kallisto was the daughter of an Arcadian king, Lykaon. She was a servant
of the goddess Artemis. Artemis abstained herself from any sexual intercourse and
she demanded the same of her temple servants. But Kallisto was seduced by Zeus and she became pregnant.
When Artemis noticed the pregnancy she turned Kallisto into a bear. Being a
bear, Kallisto gave birth to a son, Arkas. Grown up to a mature young man Arkas took to hunting, bear hunting! One day he stood face to face with his mother. He didnt
recognize her, of course, and he was about to kill her with his arrows when
Zeus himself was concerned about their fate: he turned Arkas into a bear as well, and he placed
mother and son into the firmament, under the constellation of the Great Bear and the Little Bear.
Eerlijkheidshalve: bloed en tranen zijn er niet aan te pas
gekomen. En zweet? Misschien een beetje. Ik benijd de engelssprekende volkeren
van deze wereld. Met hun taal kunnen ze overal terecht. Op school hoeven ze
geen vreemde talen te leren. Wat een tijdwinst! Die ze kunnen besteden aan
andere wetenschappen. Een dikke streep voor hebben ze. En mag ik hier dan
misschien een oproep lanceren naar al die gelukkigen? Het is in de eerste
plaats in naam van velen van mijn leeftijdsgenoten, die rond de tweede
wereldoorlog het levenslicht hebben gezien en op school enkel Frans als vreemde
taal hebben geleerd, een taal waarmee men te huidigen dage, buiten Wallonië en la
douce france, bijna nergens meer terecht kan. De oproep luidt: spreekt
traag, articuleert goed en gebruikt geen al te moeilijke woorden, uitdrukkingen
of zinswendingen. Wij, ouden van dagen, beloven dat wij dan ons best zullen
doen om jullie te woord te staan, zij het met vallen en opstaan, in jullie
eigen taal, zowel op ons eigen grondgebied als op dat van jullie.
Gentse Fieste, Rik De Saedeleer en de veiligheidsgordel.
Ons jaarlijks dagje Gentse Fieste begon dit
jaar met een heerlijk middagmaal bij Micheline Demol, een pittig en talentrijk
dametje van in-de-zestig: marathonloopster, actrice, zangeres en een van de
topvedettes van Grijslokes Olympiade, evenwel nog niet helemaal toegetreden tot
het BV-schap. Michelientje nam ons vervolgens mee naar het theater in
Onderbergen, waarvan de naam nogal geleerd aandoet: Auditorium 61. Er was een
toneelstuk van Romain Deconinck, die onlangs verkozen werd tot de grootste
Gentenaar aller tijden. Terecht, mijn inziens. Het was een stuk vol grollen en
grappen, helemaal zoals mijn zwager Karel ze gaarne vertelt. Jammer dat Karel
er niet bij kon zijn. Tijdens de pauze tussen de twee bedrijven heb ik kennis
gemaakt met een man van wie men op zijn minst kan zeggen dat het niet de eerste
de beste is: Rik De Saedeleer. In
vroeger jaren zou ik niet het lef gehad hebben om zomaar af te stappen op
iemand van dat gehalte. Nu dééd ik het.
- Neem mij alstublieft niet kwalijk. U bent
toch Rik De Saedeleer?
De man gniffelde.
- Ik dacht dat u overleden was?
- Bén ik ook, zei de man, in 2013, de derde
maart.
- En nu zit u hier. Héél bijzonder is dat. Mag
ik een foto van u nemen? Of wacht, ik weet iets beters: een foto van ons
beiden?
De man gaf hierop geen antwoord, maar hij
gniffelde weer en dat was voor mij voldoende. Ik vroeg aan Micheline of ze een
foto wilde nemen van Rik en mij. Ze deed het, zonder morren.
Toen ik afscheid nam van Rik zei hij welbedankt, alsof het niet aan mij was om hem te bedanken
En dan zijn we de stad ingedoken, de stad waar ik mijn hart heb verloren en ik bespaar u verdere lyrische ontboezemingen. Pintjes drinken, mensjes kijken, Dirk Bauters en Vanessa Chinitor op het Veerleplein, Gentse liedjes op het Walter De Buckplein, kermis overal en oliebollen en frietjes, straatmuzikanten en andere openluchtattracties, grote podiums op tal van pleinen zoals op de grote muziekfestivals, en nieuwe etablissementen zoals de Holy Food Market aan de Ottogracht. Deze laatste is een overdekte markt met eetkraampjes met keukens van over de hele wereld. Niet zo lang geleden was dit nog de Baudelokapel. Ik heb daar kennis gemaakt met een jonge Portugese. Hoe je zoiets aanpakt? Gewoon door te vragen of het krukje naast haar vrij was. Ze sprak vloeiend Engels en ik vroeg of ze Brits was. Neen, zei ze, raad eens. Ik raadde Duits, Hongaars, Fins en Spaans. Toen gaf ik het op. Ze was Portugees. Ik zei dat ik Portugees een moeilijke taal vond. Waarop ze zei dat zij Flemish een moeilijke taal vond. En dát vond ik nu weer niet
De politie was overduidelijk aanwezig en dat verklaart wellicht waarom de Feesten zo vlekkeloos verlopen zijn. De politie, onze vriend! En toch Sedert 30 mei siddert en beeft er iets bij mij van binnen bij het aanschouwen van een flik ik hoef er niet eens oog in oog mee te staan. Ik kwam uit de telecomwinkel in de Kerkstraat. Auto gestart in eerste versnelling, autogordel om, tweede versnelling, derde versnelling en daar stond de politie die mij een halt toeriep. Ik was hooguit driehonderd meter onderweg. Ik mocht het gaan uitleggen op een mijns inziens speciaal daarvoor voorzien pleintje. Er stonden wel acht politiemensen (flikken en flikinnen). Een politierazzia? Enkele eventualiteiten flitsten door mijn hoofd: een terroristische aanslag? een crimineel uitgebroken? verborgen camera? Hoe weinig bevroedde ik dat ikzelf de gezochte crimineel was. Waarom ik mijn gordel niet aanhad?
- Maar ik héb mijn gordel aan!
Dat was de flik niet opgevallen
- Ja, best mogelijk, maar gij zijt gesignaleerd zonder gordel. Das dan 116 euro. Betaalt ge de boete onmiddellijk?
Ik had niet genoeg geld bij en ook geen VISA-kaart.
- Ge wenst dus niet te betalen. Ge kunt vertrekken en ge zult wel zien wat ervan komt.
Ik was een beetje van t lam gods geslagen. Honderd en zestien euro, tot daar nog aan toe: nauwelijks de helft van mijn vakantiegeld als gepensioneerde, en dat was tóch al niet genoeg om zelfs maar een klein vakantiereisje te ondernemen. Wat erger was: mijn tot op heden (ik ben 78!) blanco strafregister was nu wellicht besmeurd en hoezeer had ik gehoopt dit tranendal te kunnen verlaten zonder ook maar één misdaad op mijn geweten. Ik voelde mij zoals iemand zich moet voelen die (tegen zijn zin!) op zijn achtenzeventigste zijn maagdelijkheid verliest en dan nog voor het niet-dragen van de autogordel. En hoe vaak heb ik zelf niet de noodzaak van die veiligheidsgordel gepredikt, veel vroeger toen ik als keel-neus-oorarts meerdere gebroken neusjes heb gerepareerd, gevolg van je-weet-wel.
Twaalf dagen later kwam de pro justitia (letterlijke vertaling: voor gerechtigheid!): 116 euro, inderdaad. Ik heb de boete dezelfde dag nog betaald via overschrijving. De mogelijkheid van bezwaar tegen de boete niet in overweging genomen omdat er bij niet-betaling een rechtszaak van komt en de kosten dan torenhoog kunnen oplopen. En ten tweede omdat een rechtszaak tegen de politie altijd verloren wordt want de politie is beëdigd en deze jongen niet. En dan is er nog dit Iemand die goed op de hoogte beweert te zijn, zegt: een boete betalen houdt in dat men akkoord gaat met de beschuldiging. Ik heb alsnog een bezwaarschrift ingediend, niet tegen de boete, wel tegen de beschuldiging van het niet-dragen van de gordel. Misschien kunnen ze dat misdrijf toch nog schrappen van mijn strafregister; het geld van de boete kunnen ze gerust houden en daar was het per slot van rekening toch om te doen, zeker? Ondertussen wacht ik nog steeds op een antwoord vanwege de politie, mijn (ex-)vriend.
Hoe het boek
PICASSO terecht gekomen is onder een paar oude beddelakens in de onderste laag
van de oude kleerkast die in onze inkomhal staat en die nog aan tante Irma
heeft toebehoord, is mij een raadsel. Dáár dus heb ik het gevonden, een paar
dagen geleden
Portret van een vrouw (op de cover), 1942
Het boek is uitgegeven door de Galerie Veranneman anno 1971 (of 72). Het is gedrukt op de persen van de drukkerij Meirsschaut, Kruishoutem en er staat een nummer op D/1486/1971/19. De schrijver is ene Jean Marcenac, kunstcriticus, wiens stijl zeer eenvoudig is, ook voor niet-ingewijden zeer begrijpelijk, en "to the point". Het boek handelt dat hebt u goed geraden, beste lezer over de grootste kunstschilder aller tijden, of beter: de grootste kunstenaar-tout-court aller tijden (1), want tekenaar, beeldhouwer, sieraadontwerper, keramist Voluit: Pablo Diego José Francisco de Paula Juan Nepomuceno Maria de los Remedios Cipriano de la Santisima Trinidad Ruiz y Picasso. Geboren op 25.10.1881, overleden op 8.4.1973.
(1) In ons Vlaanderen is er alleen Constant Permeke die hem een (heel klein) beetje benadert - met zijn "liggende boer" - en misschien ... Roger Raveel.
Het boek bevat amper vierentachtig paginas maar het papier is van een zodanige dikte dat we toch kunnen gewagen van een boek met een redelijke omvang. Een eerste gedeelte van het boek is van Jean Marcenac, reeds vernoemd; het tweede gedeelte bevat reproducties van vijfendertig tekeningen en schilderijen door de kunstenaar gemaakt, de meeste toen hij reeds diep in de tachtig was.
Op pagina 1 staat een met inkt geschreven opdracht in t Frans, vanwege Albert et Marie Gernay, gehandtekend en gedagtekend: 17/11/74 (of 75?), met als tekst: A mon ami et President du Rotary de Waregem et son epouse (de accent aigus zijn achterwege gelaten). Misschien was Albert Gernay iemand die een voordracht kwam geven voor de Rotaryclub en bij die gelegenheid de voorzitter dit boek als geschenk aanbood. Zelf heb ik talrijke voordrachten gehouden voor clubs als de Rotary men noemt ze service-clubs maar nooit is het bij mij opgekomen om een cadeau mee te nemen voor de voorzitter. Integendeel, ik kreeg zelf een cadeau, steevast een fles wijn, dewelke ik in dank aanvaardde (ofschoon ik geen wijn lust) als vergoeding voor mijn voordracht, de urenlange voorbereiding en de verplaatsingskosten.
Op pagina 7 laat de schrijver van het boek de kunstenaar Picasso een taal spreken die getuigt van een bovennatuurlijke kordaatheid, zoals we die enkel kunnen verwachten van een supranormaal begaafde geest en een kunstenaar wiens talent ons bevattingsvermogen overstijgt:
Picasso is degene die afwijst. In de schijnbare volmaaktheid van de orde evengoed als in de zichtbare verwarring van de wanorde, tegenover de verbazingwekkende schoonheid of de dodelijke lelijkheid, verkondigt hij: Dàt is een leugen. Dit kan echter waarheid worden. Gij hebt er genoeg over gezegd. Het is nu onze beurt om te spreken.
Op pagina 9 verwoordt de schrijver op een aanschouwelijke manier de boodschap die Picasso met zijn werk als het ware de wereld inslingert: dat niets onmogelijk is voor wie beseft dat niet alles mogelijk is:
De zon van Picasso voegt twee kleuren bij het prisma van ons leven: voorbij het violet en vóór het rood, is er goed en kwaad; en ons licht is een moreel licht. Picasso is meer dan alleen maar een neen-zegger. Sedert zo lange tijd wandelend op de nok en vertrouwd met de grenslijn die doet duizelen - een stap verder wordt het idealisme waanzin en een stap dichter is het realisme lafheid - toont Picasso aan dat alleen voor hem alles mogelijk wordt die beseft dat niet alles mogelijk is.
Zo helder als pompwater toch? En op pagina 11 en 12 gaat de schrijver in eenvoudige en voor iedereen bevattelijke bewoording verder in op het fenomeen Picasso:
Picasso is zonder twijfel onder alle levenden degene die meest heeft gedaan om het heelal uit zijn verlokkelijk immobilisme los te rukken, om alles wat slechts een kunstmatig geheel vormde te doen uiteenvallen, om als het ware de rhapsodie te breken waarin de afzonderlijke objecten in hun chaotische afzondering verbleekten. Dank zij Picasso weten wij beter dat hetgeen wij meenden te zijn niet bestaat en dat hetgeen we onmogelijk achtten aan het worden is. Dank zij hem weten we beter dat de dialectiek de algemene bestaanswet is. Maar Picasso leert ons ook dat het hoogste van alle geestelijke avonturen zich niet afspeelt in de eenzaamheid. De kracht die hij - afdoende en zuiver - ervaart is die van zijn tijd. Hij is voorop, maar niet buiten de werkelijkheid. Van deze geestesvrijheid die alleen volstaat om hem te omvatten zonder hem daarom te begrenzen weet hij zeer goed dat zij geen wondergave is die hem bij voorrecht werd toebedeeld. De stoutmoedigheid van Picasso kan onze moed alleen maar verdubbelen, zijn helderheid is slechts de hoogste uiting van onze klaarziendheid. Als de beste der mensen wil hij mens zijn en zoekt hij versterking aan de bron van de mensheid. Hij heeft zijn jeugd ingebouwd in de onoverwinnelijke drang van de menselijke duurzaamheid. Aan onze toekomst geeft hij een van haar dimensies. Niemand onder de stervelingen heeft zich heftiger dan hij verzet tegen de afschuwwekkende bestendigheid, de kadaveronvergankelijkheid van een heelal, waartegen alles in verzet komt, zowel het hart als de geest. Niemand heeft meer herrie geschopt in het beledigend goede geweten dat de dichter en de geleerde sedert alle tijden plegen te schokken.
Wie van mijn lieve lezers zou zich, bij het lezen van deze klare uiteenzetting over de kunstenaar met zijn heftig verzet tegen de afschuwwekkende bestendigheid en de kadaveronvergankelijkheid van een heelal, zou zich niet gewenst hebben dat hijzelf die regels had geschreven? O, wie?
En nu laat ik u genieten van een viertal van de mooiste werken uit het boek. Ze dateren uit de periode van oktober 1969 tot augustus 1970 (Picasso was toen 88 jaar). Naakte vrouwen waren toen een geliefkoosd thema. Stuk voor stuk meesterwerken. De erotiek straalt ervan af. Merk de stip in het cijfer 0 van het jaartal: symbool van een blote borst.
Aanleiding
tot dit verhaal is een reproductie van het schilderij De Schreeuw van de
Noorse schilder Edvard Munch. Het kunstwerk dateert van het einde van de 19e
eeuw en de reproductie bevond zich op het deksel van een koekendoos, zon
zeventig jaar geleden. Ik heb ze gisteren ontdekt op mijn zolder tussen rommel
en oude paperassen. De doos kwam uit de winkel van tante Jenna. De Schreeuw
heeft haar winkel geen goed gedaan, althans wat betreft het verkoopcijfer van koekjes-voor-bij-de-koffie.
Een groot aantal klanten kochten de koekjes omwille van de mooie reproducties
op het deksel van de doos: schilderijen van Rubens, Brueghel, Van Dijck of
fotos van koning Leopold III of koningin Astrid of de koninklijke prinsen en
niet in het minst prinses Josephine-Charlotte. De dozen met dat misbaksel van
Edvard Munch raakten moeilijk verkocht en moeder heeft er wel bij gevaren:
tante Jenna was blij dat ze de dozen aan ons kwijt kon. Gratis! Het authentieke
schilderij werd op 3 mei 2012 geveild in New York voor 91 miljoen euro. Evenmin
als de klanten van tante Jenna vond ik het een mooi kunstwerk, maar toen ik
later vernam wat de filosofische betekenis echter De Schreeuw was, veranderde
mijn mening, of liever ik durfde niet meer voor mijn mening uitkomen tot op
heden: ik word weldra achtenzeventig en wat deert het mij om voor de rest van
mijn leven door te gaan als cultuurbarbaar!
De schreeuw
In het mooie oude stadje Oudenaarde is de laatste jaren eveneens overduidelijk gebleken dat de waarde van een kunstwerk in dit geval gaat het over monumentale beeldende kunst maar al te vaak bepaald wordt door de filosofische achtergrond. Ik bedoel de grote beeldhouwwerken, Universus van Johan Tahon, en De witte waternimf van Peter Bijls. Ze bevinden zich respectievelijk op de kleine markt tegenover de stadsbibliotheek en ergens op een rotonde op de baan naar Gent. De mensen van de streek noemen deze kunstwerken weer respectievelijk de snottebelle en de penis. Tot mijn scha en schande moet ik bekennen dat ik aanvankelijk enig begrip kon opbrengen voor de definitie van deze cultuurbarbaren, tot ik via wikipedia de filosofische achtergronden leerde kennen:
Universus
"Universus is een bronzen beeld dat in Oudenaarde is opgesteld. De ondertitel luidt « V.M.Z. » wat staat voor Venus Maria Zeeën, een merkwaardige collage van gevonden woorden die doen denken aan de geboorte van Venus uit een schelp. Toch heeft het beeld geen herkenbaar geslacht, is het niet nadrukkelijk vrouwelijk of mannelijk, maar werkelijk universeel. Zoals vaak in de beelden van Tahon, is het onderlichaam met zijn beide benen duidelijk herkenbaar. Maar het bovenlichaam verdwijnt in een vormloze klomp die toch een soort hoofd heeft. De daaruit stekende stralen zijn de materialisatie van de blik van dit menswezen. Dat lijkt over het universum te waken terwijl het als een vuurtoren zijn blik in het rond strooit."
De witte waternimf
"De witte waternimf stelt voor: de stad Oudenaarde die ontwaakt uit de Schelde."
Ook in de literatuur moet de filosofische achtergrond niet onderschat worden. Hoe anders verklaren dat het gedicht Marc groet s morgens de dingen door Paul van Ostaijen tot één van de beste gedichten gerekend wordt, die ooit door een Vlaamse dichter werden geschreven? Hier gaat het, in zijn volledigheid:
Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem
ploem ploem
dag stoel naast de tafel
dag brood op de tafel
dag visserke-vis met de pet
pet en pijp
van het visserke-vis
goeiendag
DAA-AG VIS
dag lieve vis
dag klein visselijn mijn
Om dan nog niet te spreken over de muziek. Neem het Europees liedjesfestival anno 2018, waar Israël op de proppen kwam met een kakelende kip. Het leek nergens op tot je kennis nam van de filosofie achter dat gekakel. Het werd een glansrijke eerste plaats voor de kip.
En de filosofie? Is zij een kunst op zichzelf? Is zij de meest exacte onder alle wetenschappen, zoals de zeer geleerde professor Van Togenbirger zich ooit eens liet ontvallen? Hoeveel van haar pluimen heeft de filosofie verloren sinds de tijd van de Oude Grieken, de tijd van Aristoteles, Socrates en Plato? Zijn er überhaupt nog filosofen in Vlaanderen? Ik ging te rade bij Jan Bauwens, zelf doctor in de filosofie, auteur van duizenden bladzijden over filosofische onderwerpen en beoefenaar van alle kunsten (zie ook www.bloggen.be/tisallemaiet):
"Er zijn filosofen maar zij worden niet betaald om te filosoferen en teneinde in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, zien zij zich verplicht om hun tijd te verdoen met jobs die niet de hunne zijn en dat is een ware ramp omdat aldus hun levensnoodzakelijk werk dreigt te blijven liggen.
Het behoort immers tot de taak van filosofen om wantoestanden zoals de onderhavige aan het licht te brengen: de rampzalige contraproductiviteit van onze huidige economie die immers bewerkstelligt dat primaire noden onbevredigd blijven doordat zij niet sporen met de economische vraag. Tot die primaire noden behoort de maatschappijkritiek of de (sociale) filosofie omdat zij niet alleen aan de grondslag ligt van onze beschaving maar tevens een sine qua non is voor het voortbestaan ervan.
Uiteraard is er geen vraag naar maatschappijkritiek in een maatschappij die blasé is en derhalve eerder onwillig om zichzelf in vraag te stellen en dus moeten filosofen die hun tijd alsnog aan de beoefening van hun job willen besteden, hun taak dan maar onbezoldigd vervullen. In het beste geval moeten zij vrede nemen met een uitkering welke hen toelaat om in leven te blijven en naar best vermogen te werken. Net zoals de kunstenaars kunnen zij enkel rekenen op het begrip van lotgenoten. Kunstenaars en filosofen (maar ook huismoeders en nog tal van andere roepingen) halen hun moed uit de wetenschap dat hun werk dan misschien niet financieel rendeert maar wel de hoop mag voeden dat het die vruchten afwerpt zonder welke er geen alternatief zou zijn voor een verdere afglijding van de beginsel- en cultuurloosheid van het recht van de sterkste met zijn bizarre wet van vraag en aanbod naar de immer zo jammerlijke oorlog."
In het
Middelheimpark in Antwerpen werd vorige maand een kolossaal standbeeld onthuld
van een man met een paar sokken aan en een onderlijfje, en voor de rest naakt,
en met een penis die, zelfs alle verhoudingen in acht genomen, behoorlijk groot
kan genoemd worden. Een penis in erectie! Zeggen dat het beeld een storm van
verontwaardiging heeft doen losbarsten zou overdreven zijn, maar kritiek is er
wel geweest. Een klein stormpje, laten wij zeggen. Pakweg zeventig jaar geleden
ik was toen een schoolknaap zou de verontwaardiging wel groter geweest
zijn. Alles wat met seks te maken had was toen zware zonde: onkuisheid in t
gemoed werd al even zwaar aangerekend als moord en doodslag en eeuwig branden
in het helse vuur was toen de sanctie. En hoe zal de reactie zijn over nog eens
zeventig jaar? Zal men zich afvragen
waarom er toentertijd kritiek is geweest op het plaatsen van dit prachtig
kunstwerk of zal men zich afvragen wie ooit toestemming heeft gegeven tot het
plaatsen van dit decadente beeldhouwwerk? Niemand die het met zekerheid weet.
De tijden veranderen, de zeden ook. De
godsdienst speelt een belangrijke rol en de godsdienst lijkt niet te houden van
het etaleren van uitwendige geslachtsorganen, God weet waarom Maar is dat
altijd zó geweest? Ten tijde van de Oude Grieken bijvoorbeeld?
De Oude Grieken
waren erg godsdienstig. Een beetje anders dan wij dat gewoon zijn: zij aanbaden
véle goden. Er rustte toen maar weinig taboe op de naaktheid en al zeker niet
op de naaktheid van het mannelijk lichaam. Een paar uitzonderingen bevestigen
de regel en ze zijn van het vrouwelijk geslacht: de godinnen Athena en Artemis.
Beiden behorend tot het select gezelschap van de twaalf Olympische goden,
vrijgezellinnen en ongevoelig voor mannelijk schoon en wraakzuchtig tegenover
eenieder die hun naaktheid had aanschouwd, het weze dan nog per ongeluk: blindheid of zelfs de doodstraf waren hun
deel. En het feit dat de vrouwen de toegang werd ontzegd tot de antieke
Olympische Spelen, alwaar uitsluitend mannen streden om de hoogste Olympische
eer, was dat dan geen taboe? Allerminst. Er weze immers op gewezen dat enkel
getrouwde vrouwen niet gewenst waren tijdens de Spelen. Door hun de toegang te
ontzeggen wilden de juryleden voorkomen dat hun eigen vrouwen de Spelen gingen
bijwonen en de vergelijking gingen maken tussen de atletisch gebouwde lijven
van de deelnemers en de povere fysiek van hun halve trouwboeken. En de
ongetrouwde vrouwen, hoor ik u al zeggen, die waren er toch ook niet? Precies,
die waren niet geïnteresseerd, vanwege het feit dat sport een mannenzaak was en
mannelijk naakt een alledaagsheid waar geen taboe op rustte.
Een
bovenmatig groot lid moge dan al bij de Oude Grieken een teken van viriliteit
en meer dan gewone geslachtsdrift zijn, mooi en esthetisch vonden ze het zeker
niet. Integendeel. Hun goden en hun helden beeldden zij uit met verleidelijke
naakte torsos, gespierd en geproportioneerd, maar met uitzondering van het
piemeltje en wat er nog bij hoort: petieterig klein. En dat geldt zowel voor de
goden Apollo en Hermes als voor de mooie Adonis en de krachtigste sterveling
die ooit geleefd heeft, Herakles.
De machtige zeegod Poseidon was eveneens klein geschapen.
En de talrijke beelden dan met de reuzegrote penissen in erectie, die overal staan te pronken in de Griekse souvenirwinkels? Het zijn afbeeldingen van saters, van de god Pan en van de eveneens goddelijke Priapos.
De god Pan.
De Grieken toonden maar weinig bewondering en devotie voor deze groot geschapen wellustige goden en halfgoden. Al dient enige uitzondering gemaakt voor de god Priapos. Deze was de zoon van Aphrodite, godin van de liefde, en Dionysos, god van de wijn en de goede sier en van wie Pan en de saters trouwe volgelingen waren. Tijdens Aphrodites zwangerschap was de vrucht in haar schoot betoverd door Hera, echtgenote van de oppergod Zeus. Hera had namelijk een zwaar vermoeden dat die zwangerschap het gevolg was van een zoveelste buitenechtelijke betrekking van Zeus. Om zich te wreken had zij de buik van de liefdesgodin aangeraakt met de kwade hand, zijnde de linker. Aphrodite beviel in Klein-Azië van een mismaakt kind, Priapos. Het kind had een dikke buik, een papperig aangezicht en een dikke tong, en bovenal een enorme penis, die altijd in erectie stond. Priapos werd een voorwerp van spot voor de mensen. Er brak echter onheil uit in de streek: sterfte onder het vee, mislukte oogsten, epidemieën De mensen raadpleegden het orakel. Het verdict luidde: omdat gij allen de spot drijft met het goddelijk kind Priapos. De mensen hadden de les begrepen en van toen af kreeg Priapos eer bewezen zoals het aan een god betaamt. In iedere woning kreeg hij zijn beeld en van Klein-Azië breidde zijn eredienst zich uit naar geheel Griekenland.
Over de mismaakte god Priapos wordt ook wel gezegd dat zijn reusachtige
fallus naar achter gericht stond en dat beelden van de god dienst deden als
tuinkabouter en vogelverschrikker en ook gebruikt werden voor andere nuttige
doeleinden (bloempotstaander, sleutelhanger, breinaaldenhouder, reklame ) zoals
deze tekening poogt uit te beelden.
Laten we het
eerst hebben overdietjes, in t bijzonder over het misbruik van het woordje
die. Aan het te-pas-en-te-onpas
gebruik van dat onschuldig aanwijzend voornaamwoord herkent men de echte
Gentenaar. Enkele voorbeelden:
- toen ik
gisteren te laat thuiskwam, die kreeg
ik ruzie met mijn vrouw;
- gisteren
wandelde ik in het park: die kwam ik
daar toch wel burgemeester Termont tegen, zeker;
- als er een
hogedrukgebied over centraal Europa hangt, die
stijgt de temperatuur (Armand Pien).
Voor de
overtollige datjes begeven we ons naar de Kempen: de Antwerpse Kempen, de
Limburgse Kempen en de Brabantse Kempen, en bij uitbreiding misschien wel de
drie Oostelijke provincies van ons Vlaanderland in hun totaliteit. De Kempenaar
zegt (in plaats van de renner die valt) de renner die dat valt. De renner die iets gezegd heeft wordt dan de renner
die dat iets gezegd heeft en de renner
die dat gezegd heeft wordt de renner die dat dat gezegd heeft. Als we in die
laatste zin de renner door het kind vervangen dan wordt dat het kind dat dat dat gezegd heeft. En als eraan
getwijfeld wordt welk kind precies bedoeld wordt, dan wordt dat kind aangewezen
met als commentaar: dát, dat dat dat
gezegd heeft. Vier datjes dus, in een perfect Kempische zin. Was Armand Pien
zaliger een die-man, Paul Herijgers is een typische dat-man. Als
TV-verslaggever bij cyclo-cross-wedstrijden is hij dik zijn geld waard: een
warme sympathieke man, met kennis van zaken en die zelden de bal misslaagt.
Die overtollige datjes zijn hem ruimschoots vergeven.
En ook nog de
Westvlaming te kakken zetten? Gier pas ik voor. Onbehonnen werk.
De zin met de
vier datjes is overigens allerminst een wereldrecord. Zie maar wat ik op t
internet gevonden heb. Ik neem het letterlijk over
"Buffalo buffalo Buffalo buffalo buffalo buffalo Buffalo buffalo"
is een grammaticaal correctezinin het Engels. Deze zin wordt gebruikt als voorbeeld van
hoehomoniemenenhomofonenkunnen worden gebruikt om ingewikkelde
taalkundige constructies te creëren. Hij is in de literatuur bekend sinds 1972,
toen de zin werd gebruikt door William J. Rapaport, een universitair
hoofddocent aan deUniversiteit
van Buffalo. In
1992 werd de zin door Rapaport gepubliceerd op deLinguist Listen hij wordt ook gebruikt in het boek The
Language InstinctvanSteven
Pinkeruit
1994. De zin
lijkt op het eerste gezicht onduidelijk, maar wordt helderder als het volgende
in acht wordt genomen: de zin maakt gebruik van de betekenis van het dier debison("buffalo" is niet alleen
enkelvoud, maar ook een meervoudsvorm), maar ook van de plaatsnaamBuffaloen het weinig gebruikte synoniem voorpesten"to buffalo". De zin wordt dan
vertaald ongeveer als volgt: Uit Buffalo afkomstige bisons, die door andere
bisons uit Buffalo gepest worden, pesten bisons uit Buffalo. De zinsconstructie
kan ook verduidelijkt worden door de dieren, de stad en het werkwoord te vervangen
door respectievelijk "cow", "Detroit" en "to
bully": Detroit cows (that) Detroit cows bully, bully Detroit cows.
En zodoende kom ik nogmaals ongewild uit bij mijn geliefde
Gent en meer in t bijzonder bij mijn geliefde voetbalploeg: de buffalos van
AAGent. Een geliefde voetbalploeg? Voor een voetbalhater als ik kan dat nogal
tellen... Mijn liefde voor Gent moet dan wel bijzonder groot zijn, nietwaar,
beste lezer. En waar de naam Buffalos dan wel vandaan komt? Van William
Cody, beter bekend als Buffalo Bill. De ouderen onder mijn lezers en dan vooral
diegenen die nóg ouder zijn dan ik (ik bedoel: geboren vóór de tweede
wereldoorlog) zullen hem ongetwijfeld kennen. Hij was één van de belangrijkste
Amerikanen die de geschiedenis van het Wilde Westen kleur hebben gegeven. Vechten
tegen de indianen en jagen op groot wild (voornamelijk bizons = buffalos): dat
waren de bedrevenheden waaraan hij zijn roem en zijn naam, Buffalo (= bizon)
Bill, te danken had. Na zijn veertigste trok hij de wereld rond met een reizend
circus, waarmee hij met zijn Wild West Show een evocatie bracht van de
verovering van het Wilde Westen op de indianen. Twee keer sloeg Buffalo Bill
zijn tenten op in Gent: in 1895 en in 1906. Tijdens de show werd het publiek
aangespoord tot het roepen van buffalo! buffalo!. Die vreugdekreet bleef
nazinderen in Gent, vooral onder de studentenbevolking (1*) en vanaf 1920 werd
het buffalo, buffalo vooral gehoord als aanmoedigingskreet op het voetbalveld
van KAA Gent . In 1928 kreeg de voetbalploeg van Gent zijn logo: het hoofd van
dé indiaan, die zo vaak een hoofdrol had gespeeld in Buffalo Bills Wild West Shows.
Dat is waarom de spelers van de ploeg buffalos zijn en waarom alle supporters
van KAA Gent zich ook een beetje buffalo voelen.
(1*) Hoeveel keer heb ikzelf, het clublied van mijn geliefde studentenclub Laetitia (studenten uit de streek van Oudenaarde en Ronse) niet meegebruld? Op t einde van de laatste strofe volgde steevast de kreet Buffalo Oudenaardse!. We waren jong en baldadig
De paasdagen zijn achter de rug: Witte
Donderdag, Goede Vrijdag, Stille Zaterdag, Pasen, Tweede Paasdag Maar is dat wel zó? Niét volgens filosoof Jan Bauwens.
Volgens hem zijn wij blijven steken op Stille Zaterdag en is Pasen nog lang
niet in zicht. Ik citeer (uit www.bloggen.be/tisallemaiet):
Onze psychologie
kan dit niet verwerken: als een kwaad maar groot genoeg is,
zal het niet langer als zodanig gelden doch daarentegen als een goed. Om die
reden wordt de naam van Napoleon Bonaparte (1769-1821), een der grootste
massamoordenaars aller tijden, alom in ere gehouden met reusachtige
standbeelden en andere eretekens bij de vleet; naar hem worden in alle
metropolen ter wereld restaurants en cafés genoemd en zelfs allerlei
luxeproducten, incluis dranken en bonbons, alsof hij een sinterklaas was of een
paashaas. Hetzelfde geldt voor Nero (37-68), Mao (1893-1976), Stalin
(1878-1953) en vele andere tirannen. Het droppen van de atoombommen op
Hiroshima en Nagasaki die in één klap een kwart miljoen mensen ter plekke deden
verdampen zodat het enige spoor dat van hen restte een zwarte vlek was op de
grond, wordt niet alleen herdacht door de slachtoffers: ook de daders bleven
hun heldendaad vieren, onder meer met de tentoonstelling in het National Air
and Space Museum, in Washington D.C., van de belangrijkste onderdelen van de
Enola Gay het vliegtuig waarmee de bommen werden gedropt tot de dag dat het
tuig met verf en bloed besmeurd werd. En de Japanners werden sinds die zwartste
dag uit hun geschiedenis de beste bondgenoten van de moordenaars van hun volk.
Maar als onze psychologie niet
in staat is om een kwaad te verwerken dat al te groot is, waarom zou hetzelfde
dan niet waar zijn voor een al te groot goed? Het is bijvoorbeeld algemeen
geweten dat het menselijke besef van het mirakel van het leven bijzonder
ontoereikend is. Of spreken de kwistigheid met levensbelangrijke zaken, met
mensenlevens en met levende soorten dan geen boekdelen? En het gemak waarmee
men oorlog voert, de onbezonnenheid van landen en hun leiders? Onze psychologie
blijkt derhalve evenmin in staat om een goed dat al te groot is, te bevatten.
Vandaar de vraag: zou het niet kunnen dat niet slechts het leven maar evenzeer
het eeuwig leven of de verrijzenis behoren tot die goederen waarvan de omvang
het bevattingsvermogen van onze psychologie simpelweg te boven gaan?
Want dat wij het wonder van het
biologische leven altijd zo fel onder zijn waarde schatten, komt doordat wij
eraan gewoon geraakt zijn, zoals men zo vaak zegt, en gewenning is niets anders
dan ongevoeligheid, psychisch onvermogen of een tekort aan besef. En gaan zij
die het leven na de dood verwerpen omdat zij zeggen dat niemand dit bevatten
kan, er dan niet verkeerdelijk vanuit dat het leven vóór de dood wél
bevattelijk zou zijn? Ja, zij verwijzen naar de wetenschappen, die de religie
van de nieuwste tijd zijn, maar zij blijven een religie. Want meer dan
beschrijvingen geven de wetenschappen vooralsnog niet. Meer kan onze
psychologie vandaag kennelijk niet verwerken. Pasen blijkt een zaak voor veel
en veel later een zaak voor een tijdperk dat nog volgen moet op dat van de
vrede, dat nog lang niet in zicht komt. Wij houden noodgedwongen halt bij
Stille Zaterdag.
Desalniettemin heb ik zondag, de dag ná Stille
Zaterdag, genoten van het eerste lentezonnetje, van de Ronde van Vlaanderen en
van een ontiegelijk groot paasei dat de klokken van Rome te onzent hebben gedeponeerd
en van Rambo, het schattig dwergkonijntje, dat voor
een zestal dagen bij ons op bezoek is omdat zijn bazinnetje op vakantiereis is.
Rambo is de naam die ik hem geef zijn echte naam is bolleke of iets in die
zin sinds hij mij een venijnige beet in mijn vinger heeft gegeven toen ik mij
in zijn kooitje waagde om er iets weg te nemen. Overigens een bijzonder lief en
aaibaar beestje, maar wat in zijn kooitje ligt is van hém en wee hem die er
iets wil wegnemen! En proper dat ie is, en zuinig: hij ruikt aan zijn
keuteltjes en als hij oordeelt dat er nog enige voedingswaarde inzit eet hij ze
weer op Ik denk dat we een traantje zullen wegpinken als hij weer naar zijn
bazinnetje moet.
Het bazinnetje van Rambo, alias bolleke woont in
Kaster, en dat zet mij plots aan het denken. Zou hij een afstammeling kunnen
zijn van de beroemde Karel over wie Joris tKint in 1992 een boek heeft
geschreven: Karel, het verhaal van een dwergkonijn? De auteur van het boek
is immers geboren en getogen op de Molendam in Kaster, in het huis waar hij tot
op heden altijd gewoond heeft
Hier volgt een citaat uit de eerste pagina van het
boek:
Er lagen verschillende
hokken naast elkaar en de kandidaat-eigenaars keken het eerste hok in. De
konijnen leken hun allemaal veel te groot en ze hadden bovendien lange oren.
Boer Jef had hen gewaarschuwd dat een uitgesproken kenmerk van een
dwergkonijntje zijn kleine, spitse oortjes waren. Ze schoven nieuwsgierig door
naar het tweede hok en dan naar het derde, maar geen van de konijnen
onderscheidde zich van zijn soortgenoten die ze al voorbijgekomen waren. Een
tikkeltje moedeloos keken ze het vierde en laatste hok in. De konijnen kropen
onrustig door en over elkaar en hun oren sleepten bijna over het stro en de
resten van het hun toegeworpen groen. En plots, ja, daar zagen ze het! Het had
een zwart velletje en een koddig klein staartje en op zijn kopje stonden kleine
rechte oortjes.
- Dat is m, riepen ze
gelijktijdig uit.
Het konijntje kroop
gemoedelijk nog wat verder naar achteren toe en draaide zich dan rustig om. Hij
had een sneeuwwit driehoekje op de neus.
Etienne
Van De Casteele, oudleerling van het Atheneum van Oostende in de jaren 50 en
lid van de Oudleerlingenbond, stuurde mij enkele dagen geleden een brief,
vergezeld van een copie van een foto uit de oude doos, dewelke verschenen is in
het laatste nummer van het blad Den Athenee(maart
2018). Een foto van de laatstejaars van het internaat schooljaar p1956-57. Meer
dan zestig jaar geleden!...
De laatste dag van het schooljaar (1956-57) hebben wij, de kamerheren, afscheid van elkaar genomen. Dat dit voor de meesten onder ons een definitief afscheid was en dat we elkaar wellicht nooit meer zouden terugzien, drong niet goed door, denk ik. Ik was blij dat de kostschooltijd voorbij was, want al bij al vond ik het geen gelukkige tijd. Ik wijd er tien paginas aan in mijn boek O jerum jerum jerum (1), in het hoofdstuk Oostende, drie jaar ellende. Niettemin bekruipt mij op heden ik heb nimmer gedacht dat dit ooit zou gebeuren een gevoel van heimwee naar die tijd, naar die vrienden van de kostschool. Wat is er van hen geworden? En van hun eventueel nageslacht? Waar zijn ze terecht gekomen? Welk geluk is hun ten deel gevallen? Welke tegenslagen? Hoevelen van hen zijn er nog in leven?
Slechts twee heb ik er nog ooit teruggezien. Eric Goormachtig heb ik één of hoogstens twee keer ontmoet aan de universiteit. Hij zat in t eerste jaar farmacie. Nooit had ik hem dáár verwacht. Ik had hem te enen male ongeschikt geacht voor het hoger onderwijs: Eric was in Oostende, op zijn zachts gezegd, een zeer matige leerling geweest, had zelfs een jaar moeten overdoen. En toch Eric Goormachtig heeft schitterende studies gedaan aan de universiteit. Telkenjare geslaagd met onderscheiding. De wonderen zijn de wereld niet uit. Als mijn bronnen betrouwbaar zijn heeft Eric zich later als apotheker gevestigd in Roeselare: hij stond er aan het hoofd van een apothekersbedrijf met een aantal apothekers onder zich. Maar helaas, al jaren geleden overleden
De enige die ik na de kostschooltijd vaak teruggezien heb, waarmee ik zelfs een vriendschapsband had, was Edgard Goethals. We noemden hem Garten. Dat was aan de Gentse universiteit. Vaak zijn we als roldersbazen op de zwier geweest. In mijn boek O jerum jerum jerum (1) wijd ik een paar paginas aan Garten in het hoofdstuk Philippine. Het gaat over een clubavond (heden ten dage heet dat cantus) in het mosseldorp Philippine in Zeeland. Niet met bier, maar met Bols: rauw, realistisch, maar toch ook respectvol naar mijn mening.
En dan was er Garten, de bijzonderste van het hele gezelschap. Garten was eveneens extra muros, van de kanten van Kortrijk. Ik kende hem al van in de kostschool in Oostende. Een zeer begaafd en veelzijdig student. Wiskunde was een van zijn zeer sterke kanten en in dat vak haalde hij ook steeds goede punten. Hij had evenwel een paar serieuze handicaps. Hij leed aan een "congenitale nystagmus" wat betekent dat zijn ogen voortdurend naar alle kanten sloegen. Bij het studeren hield hij het blad op een paar centimeters vóór zijn gezicht en daarbij slingerde zijn hoofd heen en weer. Meetkundig tekenen viel hem bijzonder zwaar vanwege zijn slechte ogen. En dan was er nog die glimmend rode schilferige huid die hem een onophoudende jeuk bezorgde zodat hij van 's morgens tot 's avonds zat te krabben - "Garten is weer aan 't scharten", zeiden we dan -.
Garten had ingenieur willen worden, maar zijn handicaps waren er de oorzaak van dat hij van die studies moest afzien. Hij ging dan maar economie studeren en ook daarin blonk hij uit. Erg gelukkig was Garten me dunkt niet, ook al omdat hij weinig succes had bij de meisjes vanwege zijn ogen en zijn huidziekte. Al van toen hij nog in 't middelbaar zat is hij beginnen drinken en dan bedoel ik niet het studentikoze sociale drinken waar we ons allemaal aan bezondigden, maar het drinken in eenzaamheid, op het kot, het drinken om te vergeten.
Tenslotte had Garten ook ernstige karakteriële afwijkingen. Als hij kwaad was, en daar hoefde hij niet dronken voor te zijn, kon hij minuten lang op de grond staan te stampen en met zijn vuisten op muren en deuren slaan. Toch was hij populair in het studentenmilieu. Hoe anders verklaren dat hij het tot "stier" en preses van 't Zal heeft gebracht en tot preses van 't Vlaams Economisch Verbond? Garten was mijn vriend. Dat ik dat alles over hem vertel kan hij mij niet kwalijk nemen: hij is al jaren ter ziele gegaan, jong nog, amper in de veertig. Zijn ziel zal niet in de hemel zijn want een groter godslasteraar dan Garten heb ik van mijn leven niet gekend.
Garten vond het een eer dat hij met onze bus mee mocht naar Zeeland. Wij van onze kant vonden het een eer dat hij ons wilde vergezellen.
Hierna volgt een elf paginas lange beschrijving van wat zich in Philippine en op de terugtocht naar Gent heeft afgespeeld. Niet fraai alleszins en het had best dramatisch kunnen aflopen.
...
De meesten sukkelden op eigen kracht van de bus. Met mijzelf ging het ondertussen wat beter en ik ontfermde mij over Garten. Die was zo steen-stom-straaldronken dat hij van God noch van de wereld meer wist. Met de hulp van Etienne Planchon kreeg ik hem op de begane grond. Maar rechtop staan was er niet meer bij. We besloten hem met zijn tweeën naar zijn kot te slepen, in de Ketelpoort. De Ketelpoort is aan de achterkant van het Justitiepaleis: eerst de Kortrijksepoortstraat door en vervolgens de Nederkouter. Voor iemand die vlot te been is, is dat hooguit tien minuutjes lopen. Voor Etienne en voor mij, die Garten moesten meeslepen, terwijl we zelf nog nauwelijks uit onze ogen zagen van zattigheid, was het een bijna onoverkomelijke afstand.
Halverwege de Kortrijksepoortstraat, waar de straat een lichte bocht naar links maakt, bevond zich, rechts van de weg, het café-restaurant Sint-Arnold. Er brandde nog licht. We legden Garten neer, op de tramsporen. In den Arnold gingen we kijken of daar misschien iemand zat die ons kon helpen Garten naar zijn kot te brengen. Maar in den Arnold zat niemand meer. De baas was bezig het café op te ruimen. En terwijl Garten op de tramsporen lag kwam er waarempel een tram aangereden. De tram reed zonder passagiers richting tramstation. Dat was de andere richting uit. Er was dus geen sprake van dat hij Garten zou kunnen meenemen.
Toen we Garten van de tramrails wegrolden, begon hij plots iets te prevelen - we schrokken ervan -:
- Ik heb dorst, laten we een pint drinken in den Arnold.
- Den Arnold is gesloten, man! Probeer liever recht te staan.
- Maar ik heb zo'n dorst godverdomme!
Hij bonkte met zijn hoofd tegen de trottoirband en verzonk weer in een diepe slaap. Wij gingen er moedeloos bij zitten. We zochten in de zakken van Garten of hij soms geld bij zich had, voor een taxi - wíj hadden er geen - . Hij had geen rooie duit op zak.
Hoe we uiteindelijk op Garten zijn kot geraakt zijn weet ik niet meer. Wel weet ik dat we geprobeerd hebben hem via de trap naar de eerste verdieping te krijgen alwaar zijn kamer was. Maar toen we drie of vier treden hoog waren gleed hij uit onze handen en we hebben hem dan maar laten liggen, in de hal, aan de voet van de trap. Naar ik achteraf vernomen heb moet Garten een uur of twee later wakker geworden zijn en als een wilde tekeer zijn gegaan, stampend tegen alle deuren en verwensend God en al zijn engelen.
Hartelijk dank, Etienne Van De Casteele. Je brief en foto hebben heel wat emotie losgemaakt.
(1) Het boek "O jerum jerum jerum..." (2006) kan ontleend worden in de universitaire bibliotheek Gent en in alle openbare bibliotheken in Vlaanderen (het ISBN-nummer is 90-8539-440-6).
- We hebben
weer een Olympische medaille, zei Mantequilla.
- Weet ik,
zei ik, een zilveren in het schaatsen, van Bart Swings.
- Jaja, das
oud nieuws, maar nu hebben we dr nog één, in t skiën, op de paralympics. Een vrouw.
Zopas gehoord, op de radio.
- En wat voor
handicap heeft die?
- Ze is
blind.
Ik
realiseerde mij dat het lang nog geen één april was:
-
Langlaufskiën?
- Nee, gewoon
skiën. Afdaling.
- Dat geloof
ik niet. Of je hebt het verkeerd begrepen, of de organisatoren zijn gek. Ik
vind dat skiën so wie so al levensgevaarlijk en dan olympische spelen gaan organiseren voor
blinden. Ze moesten zoiets verbieden.
- Ik vind dat
niet. Gehandicapte mensen moeten toch ook het recht hebben hun geliefkoosde
sport te beoefenen en met andere gehandicapten op hoog niveau te kampen voor
een olympische medaille.
- En laat die
handicap dan blindheid zijn en die geliefde sport afdaling-skiën tegen honderd
kilometer per uur
- En wat dan
nog. Of ben jij jaloers misschien? Wees blij dat jij geen handicap hebt!
- Wat je
zegt! Ik, geen handicap? Achtenzeventig jaar en een knie vol arthrose. Waarom
houden ze geen olympische marathon voor gehandicapten zoals ik?
Ze zei niets
meer, maar het leek of ze nadacht over mijn woorden. Een dag later las ik het in
Het Laatste Nieuws: onze jongste olympische aanwinst bleek niet écht blind te
zijn, enkel slechtziend. Dáár moest ik het met Mantequilla nog over hebben:
- Ze is niet
helemaal blind, zei ik, enkel slechtziend.
- Héél erg
slechtziend.
- Akkoord,
maar dan toch niet helemáál blind.
- Natuurlijk
niet. Dan zou t niet gaan. Spreekt vanzelf.
- En wat doe
je dan met die arme totaal-blinde die zo dolgaarne olympisch eremetaal wil in
het skiën of, beter nog, in het schansspringen. En hou je geen rekening met het
hemelsbreed verschil dat er zijn kan tussen iemand die nog slechts een heel
klein ietsie-pietsie ziet en iemand die een ietsie-pietsie minder slecht ziet.
Moeten er dan geen verschillende categorieën van slechtzienden gemaakt worden voor
evenveel gouden, zilveren en bronzen olympische medailles? En wat met William
Bouva (nvdr: s lands bekendste dwerg)
als die nu eenmaal zijn zinnen zou zetten op een medaille in het hoogspringen?
Mantequilla
zei niets meer. Ze was mijn hemden aan t strijken en ze ging al te zeer op in haar
werk. Zo leek het. Dat ik niet zon hoge pet op heb van die olympische spelen
voor gehandicapten zal ze wel begrepen hebben. En ze moet gedacht hebben: aan
zon idioot gesprek wil ik niet langer deelnemen. Ze bleef zwijgen.
En een dezer
dagen las ik ook in mijn krant Het Laatste Nieuws, zoals ik al zei dat de voyeur van Gent zestien jaar
gevangenisstraf riskeert voor het maken
van video-opnames van meisjes onder de douche en tijdens het fitnessen. Dit
laatste was, dixit beklaagde, om te controleren of ze wel degelijk een proper
onderbroekske aanhadden En er stond ook dat de slachtoffers een schadevergoeding
eisen voor het doorstane leed. Een paar opmerkingen bij deze sensationele
feiten die dezer dagen hot stuff zijn op
alle voorpaginas, op radio en TV:
Primo. Hoe
fout heeft men dit soort misdaden beoordeeld in t verleden! Amper twee jaar
geleden was dit voyeurisme niet eens strafbaar. En nu ineens zestien jaar
gevangenisstraf. Maar t zou kunnen dat het tarief maar twee weken is per
slachtoffer. Voor vierhonderd slachtoffers komt dat dus neer op zestien jaar.
Desalniettemin: zou hier niet méér de weg van de geleidelijkheid dienen bewandeld
te worden?
Secundo. En
is zestien jaar niet een beetje veel, als men de maten en de gewichten erbij
neemt? Ik maak graag de vergelijking met wat een van mijn collegas, een
huisarts, een jaar of tien geleden overkomen is. Hij werd in zijn kabinet door
een patiënt vreselijk toegetakeld en voor dood achtergelaten. De arts ontwaakte
later uit zijn comateuze toestand, maar bleef gedeeltelijk verlamd, een wrak.
De dader heeft bij mijn weten geen dag in de gevangenis gezeten. Als het mij
vrij stond te kiezen: laten ze mij dan maar filmen onder de douche. Van maten
en gewichten gesproken
Tertio. En
wat de eventuele schadevergoeding voor de slachtoffers van de voyeur betreft: zou
het de bedoeling zijn dat iedereen evenveel krijgt? Mag ik hier pleiten voor
een individuele regeling? Ik kan mij voorstellen dat sommige slachtoffers zich
niet écht slachtoffer voelen, zich zelfs nauwelijks benadeeld voelen. Moeten
die dan een even grote schadevergoeding uitbetaald krijgen als diegenen wier
leven en toekomst totaal verwoest is door het voorval? En bestaat er geen
gevaar dat diegenen die er helemaal niet zwaar aan tillen een belangrijke
psychische stoornis gaan voorwenden? Zelfmoordneigingen bijvoorbeeld. Uit
winstbejag. Maten en gewichten, weet u wel
In de kantine
van onze loopclub wordt er op zondagmorgen, bij een pint of een porto, nogal
wat gezeverd .. na de training van de machos. Zij die zich de machos noemen
zijn diegenen die vanwege hun gevorderde leeftijd of een ander gebrek die
looptraining beperkt houden tot anderhalf uur wandelen. Hoe het precies gekomen
is kan ik mij niet meer herinneren, maar vorige zondag heb ik de gesprekken in
een nooit geziene richting gestuurd door mijn medestrijders drie dilemmas voor
te leggen. Betreffende brandend actuele problemen. De Heer vergeve het mij
Luister maar:
Dilemma
nummer één. Stel u een zware misdadiger voor. We noemen hem S.M. omdat hij een
SerieMoordenaar is. Hij heeft honderd vrouwen verkracht en daarna op een
beestachtige wijze om het leven gebracht. Hij heeft de misdaden overigens al
bekend. Maar de verdediging heeft nog niet gesproken. Stel nu ook dat de wet bepaalt dat wanneer er een fout staat in een
of andere brief van een procureur, betreffende deze zaak het weze slechts een
dt-fout , dat dan de beschuldigde vrijuit gaat. En stel nu dat de verdediger
die we ook S.M. noemen, omdat hij Sventibold
Marievoet heet die dt-fout vindt, waardoor
het hele proces nietig verklaard wordt en de grootste misdadiger aller tijden
als een vrij man de rechtszaal mag verlaten. Mijn vraag is nu: had de advocaat
niet beter gedaan die dt-fout niet in te brengen en is hij nu niet medeverantwoordelijk
voor de misdaden die de beschuldigde in de toekomst ongetwijfeld nog zal
plegen? Kortom: heeft de advocaat goed gehandeld?
Het antwoord:
zes van de zeven vinden dat de advocaat goed gehandeld heeft en dat hem geen
blaam treft. Ik sluit mij daar volkomen bij aan. Dura lex, sed lex.
Het tweede
probleem heeft ook alles te maken met moord en gerechtigheid. Stel: A wil B
vermoorden, maar hij durft zelf niet tot de daad overgaan. Daarom vraagt hij
aan C voor hem die klus op te knappen; hij zal er hem honderdduizend euro voor
betalen. Ereloon! C klaart de klus en A, eerlijk als hij is, betaalt hem de
honderdduizend. Het zaakje komt aan het licht en er volgt een rechtszaak. Nu
volgt mijn simpele vraag: wie is hier de grootste schuldige, A of C? Met andere
woorden: wie verdient de zwaarste straf?
Ook hier was
bijna unanimiteit: voor zes van de zeven is opdrachtgever A de grootste
booswicht en verdient dus de zwaarste straf. En ikzelf? Ik sluit mij ditmaal
niet aan bij de meerderheid. De reden is tweeërlei:
Ten eerste. Opdrachtgever
A heeft wellicht een motief. Het kan een zeer laag-bij-de-gronds motief zijn (A
heeft het gemunt op het geld van B, of op zijn vrouw, bijvoorbeeld) of een
minder laag-bij-de-gronds motief, waarbij dient gezegd dat vanzelfsprekend geen
enkel motief recht geeft op moord. Wat C betreft is de toestand wel enigszins
anders. Die heeft geen ander motief dan geld (wellicht het allerlaagste
motief), maar vooral: hij heeft de moord gepléégd en zonder hem was die moord
misschien niet geschied, want A was daar
blijkbaar zélf niet toe in staat.
Ten tweede.
Vooreerst hoort u te weten dat ik in mijn prille jeugdjaren, zegge mijn
kinderjaren, tweemaal een misdaad in opdracht heb gepleegd. Toen ik mijn
eerste huurmoord pleegde zal ik hooguit zes jaar geweest zijn: een jongetje
van mijn klas met zijn fietsje in de beek duwen. Er was mij een pakje kauwgom
beloofd. De opdracht werd zorgvuldig uitgevoerd, het slachtoffer hield er geen lichamelijke
letsels aan over doch wel een nat pak. Als straf moest ik een uur vooraan in de
klas gaan zitten op mijn knieën en met mijn gezicht naar de muur en mijn handen
op mijn hoofd. Toen ik daarna vertelde dat ik in opdracht had gehandeld kwam daar nog een uur bij omdat
ik zo vermetel was de schuld in de schoenen van een ander te willen schuiven.
En om dezelfde reden liet mijn opdrachtgever mij naar mijn kauwgom fluiten.
En toch had ik mijn lesje nóg niet geleerd. Drie jaar later zat ik in een
andere school. Wij moesten onze schoolboeken kaften met het toen klassieke
blauw papier, hetgeen wij zelf dienden te kopen. Mijn ouders die arme mensen
waren en thuis hopen bruin inpakpapier liggen hadden, vonden dat laatste goed
genoeg voor mijn boeken en op die manier werden kosten uitgespaard. Ik was de
enige van de klas die geen blauw kaftpapier had en daar was ik vreselijk
beschaamd over. Ik zou eender wat gedaan hebben om aan dat blauw papier te
geraken. Daniel Vitse, de rijkste boerenzoon van het dorp had blauw kaftpapier
in overvloed en wou er mij zoveel geven als ik maar wilde. De tegenprestatie
die hij van mij vroeg was een fluitje van een cent: met wit krijt een akenkruis
tekenen op de muur van Cyriel Smet, de fietsenwinkel. Daniël gaf mij een blad
papier waarop hij een akenkruis getekend had, want ik wist niet eens hoe zon
kruis eruit zag en nog minder wat het te betekenen had. Ik heb het kruis
getekend en nog dezelfde dag heb ik het mooie blauwe kaftpapier gekregen ruim
voldoende voor het kaften van al mijn boeken. Wat was ik daar gelukkig mee! Dat
geluk werd een dag later reeds zwaar verstoord. Buren van Cyriel Smet hadden
mij het kruis zien tekenen De school stond in rep en roer, mijn vader werd er
bijgehaald, er werd gedreigd de veldwachter
in te schakelen en er was zelfs sprake van mij uit de school te verwijderen.
Weer probeerde ik mij te verdedigen door te beweren dat ik in opdracht had
gehandeld, maar dat zette geen zoden aan de dijk en dat kwam ongetwijfeld ook wel
door het feit dat boer Vitse, de vader van mijn opdrachtgever een van de prominente
figuren van de gemeente was. De zaak werd uiteindelijk toch nog in der minne geregeld
en misschien heeft Daniël thuis nog wel een uitbrander gekregen. Waarom anders
zou hij het nodig gevonden hebben om tijdens één van de daaropvolgende
speelkwartiertjes al de mooie blauwe kaftjes van mijn boeken weg te halen en te
verscheuren. Ik bleef hoe dan ook het geniepig onbetrouwbaar nazi-tje van de
school, al heb ik pas jaren later begrepen waar al die herrie toen vandaan
kwam: de repressie van na de tweede wereldoorlog die nog nazinderde Begrijpt u
nu ook, beste lezer, waarom ik het sedertdien als vanzelfsprekend heb gevonden dat het de dáder is die de straf hoort te krijgen,
of althans het grootste deel van de straf. Zo is het mij geleerd.
En dan de
ultieme derde vraag: zou er geen paal en perk moeten gesteld worden aan de
supplementen die ziekenhuisartsen vragen aan één-kamer-patiënten? Niemand van
de zeven bleek enig begrip te hebben voor die supplementen. Een paar onder hen
dachten zelfs dat het een typisch Belgisch fenomeen was. Welnu, dat heb ik ten
stelligste moeten tegenspreken. Toen ik zon vijftig jaar geleden als
ziekenhuisarts werkzaam was Nederland, bleken de patiënten daar ingedeeld in
categorieën, van laag naar hoog, van fondspatiënt tot klasse AA patiënt (te
vergelijken met de AA-melk die óók de hoogste in rang is). Voor een
amandeloperatie bij een AA-patiënt werd
duizend gulden aangerekend, bij een fondspatiënt vijfenzeventig. Of daar ondertussen
verandering in gekomen is weet ik niet. En evenmin is mij bekend of in
Nederland die goeie ouwe gewoonte nog bestaat van een doos pralines of een
bosje bloemen voor het verplegend personeel en een fles wijn of een kistje
sigaren voor de chirurg. Na een van mijn eerste operaties toen ik eenmaal terug
was in Vlaanderen, een estetische neuscorrectie bij een jonge vrouw, kwam de
echtgenoot mij bedanken met een konijn. Gevild. Hij had de kop eraan gelaten
zodat geen vermoeden bij mij zou kunnen oprijzen dat het een kat betrof. In
Vlaanderen waren ze blijkbaar nog vrijgeviger dan in Holland. Tenminste, dat dácht
ik toen. Welnu, ik herinner mij namelijk niet, in de drieëndertig jaar
ziekenhuispraktijk die zouden volgen, nog ooit een cadeau gekregen te hebben
van een patiënt, na een operatie. Isabelle niet te na gesproken. Isabelle? Ze
was zestien, het mooiste meisje dat ik in mijn leven ooit gezien heb. Ze kwam
met haar moeder, eveneens een nog jonge en zeer aantrekkelijke vrouw. Het
meisje, Isabelle, had last van frequente koortsopstoten gepaard met keelpijn, opgezette
halsklieren, chronisch ontstoken amandelen. De amandeloperatie verliep niet
geheel naar wens: er was wat bloeding achteraf en de postoperatieve pijn was
meer dan gemiddeld. Ze moest één dag langer in het ziekenhuis blijven dan
voorzien. Toen moeder en dochter drie weken later op controle kwamen glunderden
beiden. De moeder in de eerste plaats.
- Wat zijn
wij blij, dokter, dat het allemaal zo goed verlopen is. Isabelleke heeft geen
pijn meer en ze gaat al weer naar school. Ja, zon amandeloperatie is niet te
onderschatten. Een neefje van een vriendin van mij is eraan gestorven. t Zou
toch jammer geweest zijn hadden we Isabelleke moeten verliezen, zeg nu zelf
dokter, zon schoon meiske. Hoeveel zijn wij u verschuldigd? Uw ereloon?
Ik zei dat de
rekening van het ziekenhuis wel zou volgen en dat mijn ereloon daarin begrepen
was. Natuurlijk, dat wist ze wel. Maar wat ik daar nog extra bovenop wilde,
voor mezelf? Ik zei dat er niets extra betaald hoefde te worden. Ze nam daar
geen genoegen mee en ze legde drie briefjes van duizend frank op mijn bureau.
- Dat is, zei
ze, het extraatje dat we vorig jaar hebben moeten betalen aan dokter H. voor de
operatie van Mielke. En de operatie was niet eens goed gelukt. Mielkes duim
doet nog steeds pijn en hij staat scheef, nietwaar Belleke? We zouden wel heel
ondankbaar zijn als we hiér niets zouden voor over hebben zon schoon meiske!
Mielke bleek
de vader van het meisje te zijn. Een gevierd architect en daarenboven schepen
van de stad, een man van aanzien, maar voor moeder en dochter gewoon Mielke.
Of ze nog eens op controle dienden te komen? Niet nodig, tenzij er klachten waren. De moeder, een allerminst
onaantrekkelijke dame, zoals ik al zei, kwam naar mij toe en gaf mij een
knuffel zoals ik er in mijn leven maar weinig gekregen heb en tot Belleke zei
ze: en toon nu ook maar eens aan de dokter, hoe dankbaar ge zijt. Even heb ik
alle gevleugelde insecten ter wereld doorheen mijn buik voelen fladderen. Het
beroep van dokter kon niet mooier zijn. En als klap op de vuurpijl werd s
anderendaags een reusachtige ruiker bloemen gebracht: Voor mevrouw Vansteenbrugge. Isabelle.
Die
drieduizend frank, ik zweer het op mijn eerstecommuniezieltje is het enige geld
dat ik ooit in t zwart ontvangen heb. Ik heb het nooit aangegeven aan de
fiscus. Supplement bij een patiënt op éénpersoonskamer? Ik zou niet weten hoe
ik zon patiënt beter zou kunnen opereren, laat staan hoe ik het zou aanleggen
om die andere patiënt op een méérpersoonskamer minder goed te opereren. Zelf
heb ik mijn patiënten nooit een éénpersoonskamer aangeraden, tenzij ze er zelf
heel erg op aandrongen, omdat de hospitalisatieverzekering toch alles
terugbetaalde of omdat ze niet wilden onderdoen voor tante Jenny die ook op een
éénpersoonskamer had gelegen. Ach, noem mij maar geen heilig boontje en laten
wij het erop houden dat ik nooit iets in t zwart gevraagd heb omdat ik niet
durfde
U begrijpt
het al, beste lezer, dat we over punt drie met zijn achten allemaal op dezelfde
golflengte zaten. Zware kost, als u het mij vraagt. We hebben er nog een
Rodenbach of een groene porto op gedronken en we hebben ons voorgenomen ons in
t vervolg nooit meer of hoogstens nog één keer in t jaar met dergelijke
zwaarwichtige politiek bezig te houden.
We
lopen verder het rijtje af. Cyriel van Gent, de acteur. Mijn gids merkte op dat
hier meerdere acteurs begraven liggen. Dries Wieme, bijvoorbeeld. Maar
Cyriel van Gent volstaat voor mij. Mijn vader vond hém de beste Vlaamse
toneelspeler. Dat hij een voornaamgenoot
was zat daar misschien wel voor iets tussen. Was Cyriel Vanhauwaert voor
hem immers niet de beste Vlaamse coureur aller tijden? Al moet ik er aan
toevoegen dat mijn vader overleden is toen Eddy Merckx nog niet aan t einde
van zijn carrière was. Cyriel van Gent ligt hier begraven, netjes tussen zijn
pa en zijn ma. Was hij een enig kind? Zonder vrouw, zonder eigen gezin, eigen
kinderen? Thuis even opzoeken op t internet
Aan politici geen gebrek. Ik had er maar één op mijn lijstje staan: Wilfried Martens. En ineens heb ik er twee: Wilfried Martens, eerste minister van acht of negen regeringen, en zijn gade Miet Smet, ook minister geweest en niet van de minste. Ze liggen onder één en dezelfde grafsteen, of liever: Wilfried ligt er en Miet zal er bijgelegd worden, later, want ze is nog in leven. Op hun gemeenschappelijk grafmonument staan hun namen en de vermelding: MINISTERS VAN STATE. Zonder onderscheid des persoons dus. Echtelijke trouw, tot voorbij de grenzen des levens.
Later, bij mijn thuiskomst, zie ik op mijn kaart van de Campo dat ook oud-premier Theo Lefèvre hier begraven ligt. Spijtig dat ik dat niet eerder geweten heb. Ik heb immers een relatie gehad met die man, een relatie die je in zekere zin vrij intiem zou kunnen noemen, ofschoon ik die grote man nooit persoonlijk heb gekend. Luister maar (uit O jerum jerum jerum ):
En nu ik het toch over de Savaanstraat heb: in die straat was de woning van de toenmalige eerste minister Theo Lefèvre. In de brievenbus van de eerste minister plassen (via een gleuf in de voordeur!) gold toen als een daad van opperste studentikoziteit, een ware uitdaging voor al wie zich na het middernachtelijk uur, na een bezoek aan den Amber, de Casbah, den Tivoli of de Kuiperskaai, met een stuk in zijn kraag doorheen de Savaanstraat kotwaarts begaf.
U hebt het al begrepen, beste lezer: ik was één van die studentikozen.
Professor dr. Jozef Guislain (1797-1860) was één van de eersten in ons land die zich specialiseerden in de behandeling van geesteszieken. Bij de verkiezing, in het begin van deze eeuw, van de grootste-prof-ooit aan de Gentse universiteit, kwam hij op de eerste plaats, vóór Nobelprijswinnaar Heymans. In Gent is hij vooral bekend van het Psychiatrisch Instituut dr. Guislain, dat door hem werd uitgebouwd. In het zesde jaar geneeskunde moesten wij dáár de lessen volgen in de neurologie en de psychiatrie, bij professor Debusscher. Sta mij toe dat ik weer even citeer uit mijn memoires:
Hij liep over van woordspelingen die ik vaak niet snapte en die ik, als ik ze al snapte, meestal niet kon appreciëren. Maar eigenlijk heb ik het recht niet daarover te zeuren: ik heb hoop en al vier of vijf lessen van Debusscher bijgewoond.
Hij nam twee examens af: één over neurologie en één over psychiatrie. Over het eerste herinner ik mij niets meer. Waarschijnlijk zal het nóch bijzonder slecht nóch bijzonder goed geweest zijn. Op 't examen van psychiatrie kreeg ik een patiënt voorgeschoteld waar ik drie kwartier mocht mee praten. De man, het type van een bejaarde clochard, leed aan grootheidswaanzin, en nog geen kleín beetje! Hij was de baas van de wereld, aan wie alle koningen en keizers gehoorzaamden. Toen hij wat jonger was had hij de Atlantische Oceaan overgezwommen, geflankeerd door twee walvissen. De man was stapelgek, zoveel was duidelijk. Krankzinnig. Maar die krankzinnigheid hoorde een naam te hebben en die naam kwam Rosa, de assistente, mij influisteren: "dementia paralytica". Ik had een blindelings vertrouwen in Rosa en toen de professor kwam, toonde ik mij zo zelfverzekerd dat ik, helemaal in zijn eigen stijl, uitdrukkingen gebruikte als "zonneklaar" en "daar kan men niet naast kijken". Professor Debusscher was opgetogen met mijn diagnose. Ik wist nog te vertellen dat de aandoening voorkomt bij syfilislijders-in-een-gevorderd-stadium en ik kende de symptomen van de ziekte en ik somde ze netjes op. Het was een goed examen.
Nog één die niet op mijn desiderata-lijstje staat is Ferdinand Augustijn Snellaert, geboren in 1809 en overleden in 1872. Ik moet bekennen dat ik Snellaert alleen kende van de naar hem genoemde straat in Kortrijk, waar ik vaak ben doorgewandeld, zonder mij ooit af te vragen wie Ferdinand Augustijn wel was. Nu weet ik dat hij dokter was, geboren in Kortrijk (hetgeen ik al vermoedde) en dat hij zeer geliefd was als dokter der armen in de Sint-Jacobsbuurt in Gent. Hij is echter vooral bekend als één van de grondleggers van de Vlaamse Beweging, samen met Jan Frans Willems bij wiens graf wij eerder al verwijld hebben. Beiden waren zo staat op mijn wandelkaart te lezen de bewegende oorzaak van een renaissance van het Vlaamse bewustzijn. Verscheidene leidende figuren uit de Vlaamse Beweging liggen hier begraven. Tijdens de tweede wereldoorlog sympathiseerden een aantal onder hen met de Duitse bezetter. Hun politiek streven was Vlaanderen los te maken van Wallonië en te herenigen met Noord-Nederland. Het is de meesten van die collaborateurs zuur opgebroken na de oorlog. Filip De Pillecijn en zelfs Corneel Heymans, die we hier reeds begroet hebben, hebben geleden onder de repressie na de oorlog. Een aantal onder hen werden ter dood veroordeeld en terechtgesteld. Een lot dat Leo Vindevogel te beurt is gevallen in 1947. Hij was onderwijzer, volksvertegenwoordiger en burgemeester van Ronse. Ik kom nog regelmatig voorbij zijn geboortehuis, tegenover de dorpskerk. Hij ligt hier begraven
Merkwaardig toch dat mijn gedachten en gevoelens bij het verlaten van dit kerkhof nog het meest uitgaan naar Albert Duytschaever en Jolien DHavé, wier grafjes ik op mijn tocht doorheen de Campo ben tegengekomen. Albert zou nu tweeënzeventig zijn, Jolien achtenvijftig. Geen van beiden heeft de kans gekregen om premier te worden of een Nobelprijs in de wacht te slepen: Albert was nog geen vijf jaar oud toen hij gestorven is, Jolien amper vijf dagen En hoeveel kansen hebben de zovelen gekregen die in de moederschoot gestorven zijn? En diegenen die niet eens de moederschoot gehaald hebben? Omdat de moeder aan de pil was bijvoorbeeld. Waanzin, wat mij nu voor de geest komt de woorden van een Belgische aartsbisschop voor wie geboortebeperking een wraakroepende zonde was: Stelt u zich even voor dat mijn moeder de pil had genomen, dan was IK er misschien niet geweest!. Hoeveel grote mannen en vrouwen zal Campo Santo niet moeten ontberen door de anticonceptiegolf die onze contreien de laatste decennia heeft overspoeld!
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.