Geef je e-mail adres op
voor in de maillist te komen.
02-01-2011
Hart -egel :
Echinocardium cordatum ; Hart-egel tot 9 cm groot vindplaats Belgische kust. Tijdens de koude periode, die nu gelukkig voor bij is spoelden er geregeld tientallen hart-egels aan langs de Belgische kust. De hart-egel heeft een zeer broze schaal, bij levende dieren is de schelp (het hartvormig skelet) bedekt met een dichte vacht van gele stekels.
Donax vittatus; zaagje tot 4cm groot, de vindplaats is de Belgische kust (fossiele schelpen). Klasse Bivalvia (tweekleppigen) fossiele schelpen mogelijk komt deze soort uit het pleistoceen Fossiele zaagjes uit de noordzee zijn gekend uit het Holoceen en het Pleistoceen . Deze Fossiele zaagjes komen uit het laat Pleistoceen.
Magacardita planicosta; tot 8cm groot vindplaats Belgische kust ( fossiele schelpen ± 50 miljoen jaar oud). De radiale ribben zijn breed en vlak, en de tussenruimtes smal. Klasse bivalvia (tweekleppigen) de Magacardita planicosta is in de noordzee aanwezig uit het boven - Eoceen (Eocene afzettingen) Eoceen 56-34 miljoen jaar. Van deze oude fauna soort zijn er meer dan 200 complete schelpen aanwezig in de collectie, sommige van deze zware dikke historische schelpen vertonnen boorgaatjes. (uitgestorven soort)
Spisula subtruncata; Halfgeknotte strandschelp tot 3,5cm groot. Klasse bivalvia (tweekleppigen) fossiele schelpen. Fossiel voorkomen komt sinds het Mioceen en het Holoceen voor in de noordzee.
Mimachlamys varia ; De bonte mantel tot 6cm groot. Klasse bivalvia (tweekleppigen) fossiele schelpen. De bonte mantel komt als fossiel uit het pleistoceen voor uit de noordzee. Van de bonte mantel zijn er enkele tientallen fossiele schelpen aanwezig in de collectie, met verschillende kleur variëteiten.
Euspira catena ; De gewone tepelhoren tot 4cm groot.( Fossiele schelpen) Klasse Gastropoda slakken, de gewone tepelhoren is sinds het pleistoceen aanwezig in de noordzee.
Zirfaea crispata ; De ruwe boormossel tot 9cm groot. ( Fossiele schelpen) Klasse bivalvia ( tweekleppigen) losse kleppen spoelen regelmatig aan, meestal na storm, het gaat hier meestal over fossiele schelpen grijsblauw verkleurd uit de Eemientijd, ongeveer 100.000 jaar oud, ze leefden in warmer periodes tussen de laatste twee ijstijden.
Macoma obliqua ; groot fossiel nonnetjes tot 3,5-4 cm groot. Fossiele schelpen uit het plioceen en pleistoceen. Klasse bivalvia tweekleppigen fossiele klepen. Deze species komen vooral in noordelijke wateren voor, als strandvondst zijn deze schelpen bij ons vrij schaars. Fossiel voorkomen, in de noordzee is het groot fossiel nonnetje aanwezig vanaf het Plioceen.
Fossiele schedel van een beenvis : (Gadus aeglefinus)
Schelvis; Gadus aeglefinus, hier zien we een fossiele schedel van Gadus aeglefinus, deze fossiele resten worden regelmatig terug gevonden, het
gaat hier over de fossiele resten van de schelvis, die in de laatste ijstijd, het pleistoceen in grote scholen voorkwam in de Noordzee, de schelvis
had een lengte van 60-70 cm, maximaal 100-110 cm, en had een gewicht van 2-4 kg, maximaal 17 kg. Schelvissen komen bijna niet meer voor in de Noordzee, deze prachtige vis is bijna volledig verdwenen uit de Noordzee.
Zwerfstenen ; afdrukken sporen op gesteente,we kunnen afdrukken (fossielen) beschouwen als foto's uit een ver verleden, die een indruk geven hoe de aarde er vroeger uit zag,en net zoals bij historische documenten kunnen we er een belangrijke les uit leren voor het heden.
Klasse ; Trilobita-trilobieten cambrium- perm. Deze totaal uitgestorven categorie zeegeleedpotigen wordt vaak samen met fossielen van typ- ische zeedieren als stekelhuidigen, koralen en tentakeldragers aangetroffen. De lichaamsbouw van hun fossiele restanten geeft informatie over hun levenswijze, net als de ontwikkeling (facie) van de sedimenten waarvan ze onderdeel zijn. meestal leefden ze in ondiepe wateren niet ver van de kust, en gewoonlijk bevinden ze zich in fijn zand, leemachtige kalksteenlei, kalkrotsen of kwarts. Trilobieten waren uitsluitend paleozï- sche dieren, ze kwamen al voor in het onder-Cambrium. De grootste bloei werd bereikt in het boven-Cambrium en het Ordovicium, in het sil- tuur werd hun ontwikkeling geremd, maar in het Devoon maakte de gehele groep een nieuwe ontwikkeling door en ontstonden nieuwe types. In het Carboon daalde het aantal soorten en exemplaren aanzienlijk. Uit het perm kennen we nog maar één familie, Phillipsidae, die echter teg- en het einde van het Paleozoïcum verdwijnt, de trilobieten sterven tegen het eind van het Paleozoïcum uit.
Aphrodita aculeata; De fluwelen zeemuis ( tot 20cm lang en 3,5cm breed ) hier zien we de onderkant van de fluwelen zeemuis. De kop en de schubben zijn geheel verborgen door een dichte, viltige massa fijne chaetae, aan de voorkant bevinden zich twee hoornachtige palpen, aan weerszijde steken groepjes stijve borstels en vingerachtige cirri uit de vacht, het lichaam is omrand met zijdeachtige, iriserende chaetae. De vacht is donkergroen, de flanken iriserend van blauw via groen tot gelig brons, zool bruinig geel, leeft in ondiep water, spoeld zel- den op het strand aan.
Ambergrijs van de potvis : Ambergrijs, een vettige substantie afkomstig van samengeklonterde, verteerde inktvis, afkomstig uit de maag van de potvis. Amber is een zeer kostbaar produkt uit de maag van de potvis, het drijft in klompen van 0,5-10kg in zee en spoelt soms aan op het strand. Het bestaat uit onregelmatige wasachtig broze stukken, licht geelgrijs tot bruinzwart, smakeloos maar met een aangename muskusgeur, ambergrijs werdt reeds in de oudheid gebruikt om zijn aangename muskusgeur. Ambergrijs is een zachte substantie die men gemakelijk kan fijn kneden, am- bergrijs wordt nog steeds gebruikt in de parfumindustrie als fixatief voor reukstoffen. Er zijn drie soorten potvissen : de grootste, die gewoon 'pot- vis' wordt genoemd, en twee veel kleinere soorten, de dwergpotvis en kleinste potvis. De potvis is de grootste tandwalvis, die in lengte en gewich- t vergelijkbaar is met de middelgrote baleinwalvissen. De potvis komt nog altijd wijdverspreid voor, hoewel er al driehonderd jaar intensief op ge- jaagd wordt. Als de potvissen worden gestoord, kunnen ze hun maaginhoud uitspugen (ambergrijs). Dit is een afleidingsmanoeuvre of afschrikwe- kkend middel tegen roofdieren, zodat de kleine walvis kan ontsnappen. (zie ook barnsteen).
De reuzenhaai is een van de grootste haaien ter wereld, het dier voedt zich uitsluitend met planton het voedsel bestaat vooral uit schaaldiertjes van de families Euphasiidae en Gammaridae en uit weekdiertjes. Hij leeft solitair, maar voor de voedseltrek sluit hij zich wel bij soortgenoten aan, dan worden er groepen van 50-250 exemplaren gevormd. In Noorwegen werd er in de vorige eeuw jacht op de reuzenhaai gemaakt om de olie in zijn lever (levertraan). Deze reuzenhaai werdt in de keltische zee gevangen, deze haai is ruim zes meter lang en weegt zo'n 2000 kilo. De reuzenhaai is een beschermde diersoort, en mag niet meer worden gevangen. Deze reuzenhaai werd per ongelukgevangen in het verleden in het jaar 2007.
Crangon ; De gewone of grijze garnaal, het garnaalsseizoen de beste periode om op garnaal te vissen zijn de maanden september en oktober dan vangt men de grootste garnaal, men gaat het best twee uur voor laag water tot laagwater garnaalkruieren, met een beetje geluk vangt men mooie grijze garnaal. De grijze garnaal kan tot 3jaar oud worden en een lengte van 9cm lang, getijdengebied en ondiep sublitoraal, op fijn, mod- derig zand en grindbodems.
Hier zien we verschillende huidstekels van raja clavata de stekelrog, van boven lings en rechts zien we twee recente huidstekels waar van de huidstekels van de stekelrog (raja-clavata) nog aanwezige is, de zwarte huidstekels zijn fossiele huidstekels, waar van de huidstekel bijna al- tijd ontbreekt ( de ronde schijfjes zonder de stekel ) meestal worden fossiele huidstekels niet erkend. De rugzijde van de stekelrog is bezet met een groot aantal huidknobbeltjes en flinke stekels, langs de mediaanlijn en op de lange staart, die duidelijk gescheiden is van de rest van het lichaam. De stekels zitten op ronde knopjes of schijfjes en zijn vooral bij de geslachtsrijpe mannetjes sterk ontwikkeld. Stekelroggen kun- nen nogal van kleur verschillen, meestal zijn ze kaneelbruin tot lichtgrijs op de rug, en roomwit op de buik, vaak vertoeft de stekelrog vlak bo- ven een zanderige of leemachtige bodem, op een diepte van 10-60 meter gemiddeld en 400 meter maximaal. Vruchtbaarheid 5-20 eitjes.
Keeltanden van de boerenkarper, als strandvondst zeer schaars tot zeldzaam . De wilde karper heeft een krachtig, cylindervormig lijf met een lange rugvin en een korte anale vin. Rond de bek zitten vier vlezige baarddraden, de flanken zijn goudgeel tot bruin, de rug is donker en de buik is geelwit, de gepaarde vinnen en de staartvin zijn roodachtig, en de rugvin is grijsblauw. De wilde karper groeit duidelijk minder snel dan de gekweekte vorm, want hij is afhankelijk van de temperatuur van het water die de duur van de groeiperiode bepaalt, in de omstandighe- den, die in Midden-Europa heersen, bereikt de vis in zijn vierde levensjaar een lengte van 35cm en een gewicht van 1kg en is hij op zijn vijftie- nde 60cm lang en 4kg zwaar. Op hun vierde of vijfde zijn de vissen geslachtsrijp, ze paaien tussen eind mei en juni, vlakbij de oever in water van minstens 15gr.C ( de ideale temperatuur is 18gr.C Bij 15gr.C komen de eitjes na 5 dagen uit en bij 20gr.C na 3 dagen. De larven zijn on- geveer 3mm lang. Karpers leven in scholen en brengen de winter door op plekjes waar het water diep is, in die tijd vasten ze.(Riviervissen).
De badkaren werden vroeger bij eb tot tegen het water en bij vloed terug tot bij de dijk getrokken door een ezel of paard. De badende mannen moesten een gesloten broek en hemdrok dragen, de vrouwen een kleed of hemd. Het gebruik van de badwagen werd op èèn uur gesteld en men betaalde hiervoor 0,50 frank per persoon.