Schelvis ;Gadus aeglefinus. De schelvis is een grote vis met als voornaamste kenmerken een vrij korte eerste rugvin, bolle ogen en een korte
baarddraad aan de kin. De rug is donkergrijs met een paarse weerschijn, de zijden zijn zilvergrijs en de buik is melkwit. Onder de eerste rug-
vin, op de flank, zit een karakteristieke donkere zwartachtige vlek,ook de zijlijn is donker. De schelvis houdt zich op in water met een zoutge-
halte van 32-33ยจ%, noch in de Witte Zee, noch in de Oostzee komt hij voor, omdat het water daar niet zout genoeg is. Hij groeit lagzaam: op
zijn vijfde of zesde bereikt hij een lengte van een halve meter en op zijn veertiende of vijftiende meet hij 70-80 cm, in het noordelijk deel van het
verspreidingsgebied wordt hij pas op zijn zesde geslachsrijp. De paaitijd is van maart tot juni, na 2-3 weken komen de eitjes uit. De schelvis
is een trekvis 's zomers leeft hij in vrij ondiep water voor de kust; 'swinters trekt hij zich terug in dieper water, op een diepte van 100-150 meter,
waar de temperatuur van het water tussen 1-5 gr C heeft, dan is de schelvis het actiefst. De schelvis is van aanzienlijk belang voor de visserij.
Het vlees is van betere kwalitiet dan dat van de kabeljauw. In de laatste ijstijd, in het pleistoceen, kwamen schelvissen in grote scholen voor,de
fossiele resten worden regelmatig terug gevonden van uit de Noordzee bodem, schelvissen komen niet meer voor in de Noordzee. De schelvis
had een lengte van 60-70 cm, maximaal 100-110 cm, en een gewicht van 2-4 kg, maximaal 17 kg.
|