De analyse van de literatuur door Marx en Engels past in hun theoretische conceptie van het dialectisch materialisme. De "Einleitung zur Kritik der politischen Ökonomie" houdt een gedetailleerde uiteenzetting van Marx over de esthetica in. "L'objet d'art - comme tout autre produit - crée un public apte à comprendre l'art et à jouir de la beauté. La production ne produit donc pas seulement un objet pour le sujet mais un sujet pour l'objet." Het kunstwerk is inhoudelijk bepaald en stelt zich in een totaalhistorische complexe samenhang met het gehele systeem. Zowel de esthetische waarde van het kunstwerk alsook zijn invloed maken deel uit van de universele maatschappelijke ontwikkeling. Volgens Marx en Engels zijn de verschillende ideologische domeinen, waaronder kunst en literatuur, niet onderhevig aan een autonome ontwikkeling. Zowel de moraal, de metafysica als al de rest van de ideologie en de vormen van bewustzijn die het met zich meebrengt, verliezen dan aan autonomie. Marx zal dan ook de kunstenaar verdedigen tegenover het capitalisme. Zo zal hij de waardigheid van de kunstenaar verdedigen omdat zijn vrijheid van creatie vernietigd wordt door het capitalistisch systeem. Hij klaagt de onderhevigheid van de kunst aan de capitalistische marktwetten, maar Karl onderwerpt de artistieke creatie niet aan om het even welke politieke partij. Het werk van Engels over literaire problemen is complex. J.M. Rosier situeert de analyse ervan op twee niveau's. In het niveau van de politico-morele praktijk, neemt Engels, volgens Rosier, militante standpunten in die historisch bepaald zijn. De speculatieve uitwerking stelt zich op het niveau van de theoretische verbindingen, die "véritables prolégomènes à une lecture matérialiste de l'oeuvre littéraire" is. De marxistische esthetica verdedigt een hoofdobjectief in zich, namelijk het realisme. Dit wil zeggen dat de kunst een conceptie moet geven onder de vorm van een weerspiegeling van de objectieve realiteit. De schrijvers die deze realistische richting het best beantwoorden, zijn volgens hen o.m. Shakespeare, Goethe, Balzac en Tolstoï. De marxistische esthetica streeft naar een humanisme (menselijkheid) waarin de menselijke integriteit belangrijk is. Een persoon zoals Balzac geeft dan een 'objectieve' uitdrukking van een progressieve bourgeoisie in 'beweging'. Lukàcs formuleert het als volgt in zijn 'Aesthetische Schriften von Marx und Engels':"Gewiss, Balzac war politischen Legitimist; sein groszes Werk ist ein standiges Klagelied über den unvermeidlichen Verfall der guten Gesellschaft ; alle seine Sympathien sind bei der Klasse, die zum Untergang verwiteilt ist. Aber trotz all dem ist seine Satire niemals schärfer, seine Ironie neimals bitterer, als wenn er gerade die Männer und Frauen in Bewegung setzt, mit denen er zutiefst sympathisiert,-die Adeligen." (p.32) Engels stelt in zijn briefwisseling dat het realisme zowel exakte feiten als karaktertrekken moet inhouden. In zijn gekende brief naar Miss Harkness schrijft hij dat de "soucie de peindre le vrai, à forcé Balzac d'aller à l'encontre de ses propres sympathies de classe et de ses préjugés politiques." Balzac wordt dus o.m. geapprecieerd wegens zijn realistische weergave. Engels stelt zelfs dat het werk van Balzac superieurder is dan het werk van Zola: "Même les quelques meilleurs romans anglais que je lis encore de temps en temps, Thackeray par exemple, n'ont jamais pu, en dépit de leur incontestable importance littéraire et historico-culturelle, susciter chez moi cet intérêt." In dezelfde brief naar Lasalle schrijft hij dat de conceptie, die gesteld werd in de Oudheid over karaktertrekken, niet meer zouden moeten gelden.
|