Volgens de dialectische opvatting zal de kunst de werkelijkheid in haar totaliteit en in haar bevattelijkheid omvatten des de meer dat de bewegelijkheid leven includeert. Deze weerspiegeling moet alle opvallende karakteristieken van een bepaalde dynamische eenheid beogen in dit omvatten. De belangrijkste morele, menselijke en sociale antagonismen van een bepaalde periode moeten, volgens Marx en Engels dan, tot een levendig geheel verweven worden. Kenmerkend in dat soort liberaal denken is dat naast Marx en Engels de ganse mensheid zou komen tot dezelfde constatering, in een soort wisselwerking tussen kwaad & goed als tenslotte alles gaat verdampen in het ijle en zich herbronnen in de sterren. Vandaar dat in zeker opzicht het naturalisme een hitsorische houvast geeft, en elke kunststrekking die een 'beperkende' weerspiegeling of fotografische weergave van de werkelijkheid naar voor brengen, afgewezen worden. Een dialectische opvatting zal dan de realiteit in haar totaliteit beogen. Het naturalisme is te pessimistisch en niet meer van onze tijd want herinneren we er ons eraan dat het toch ging om de elllende die geaccentueerd wordt. Nu is dat veranderd in die mate dat de ellende overgebleven is, maar zijn er schermen om alles te reguleren in wat Verlichting heet, maar ondanks die schermen en de alarmbel kan men des te meer in de val trappen van de Duisternis. Als het zinnebeeld van denpendelbeweging, maar het brailleschrift is niet genoeg om het struikelgewas te omzeilen, ook niks nieuw onder de zon. Vandaar de breuken, het vloedbloed en andere bijverschijnselen in het 'zoete' meer der ervaringen. Het blunderboek van de 19de-20ste eeuw begrijpt u dan ietsje meer met wat volgt. Met name veelbetekenend is de esthetische formulering van de vertegenwoordiger van de linker zijde van de tweede internationale, Franz Merhring. Hij is de schrijver van de marxistische biografie. Hans Koch neemt trouwens kritiekloos de stellingen van Mehring over. Volgens Mehring is Zola een grote dichter, maar een slechte "Ästhetiker". De romans van Zola zijn, volgens hem, meer reformistische waarschuwingen als kunstwerken. Vanuit een esthetisch standpunt is dit een harde veroordeling, maar dat is ook aan historische veranderingen onderhevig, aldus Merhring. Hij beschouwt de kunst als een oorspronkelijk "kunnen" van de mensheid, en dus geen klungelen meer aan. Zo kunnen haar "wetten" ook slechts vanuit zichzelf fungeren. Maar kunst is ook onderhevig aan een historische continuïteit, en zij kan zich niet ontwikkelen zonder de grote revolutionaire opschuddingen. Hierbij kan het een grote eer zijn de steunpilaren te breken als er op te bouwen. Franz Mehring heeft niet dezelfde visie dan Marx over Balzac. Hij situeert namelijk Balzac (zoals Rousseau en Diderot als GewiB eine gemeinsame Tendenz) in het naturalisme omdat Balzac niet weet hoe de maatschappij van het "vuil" van het capitalisme te redden. Even terzijde melden dat Balzac een veelschrijver is, omdat hij ervoor betaald werd. In de kritiek over Eugène Sue stelt Marx dat de objectieve werkelijkheid geweld aangedaan wordt. Hij verwijt hierbij tevens dat bepaalde figuren de spreekbuis zijn van eigen overtuiging. Deze laatste visie vinden wij terug in zijn briefwisseling naar Lasalle. "Il <Sickingen, n.v.d.r.> a succombé", schrijft Marx, "parce que chevalier et représentant d'une classe en voie de disparition, il s'est révolté contre l'état de choses existant". In dezelfde brief vindt Marx dat Lasalle "aurait dû, en outre, Shakespeariser d'avantage" en het individu niet "en un simple porteparole de l'esprit de l'époque" voor te stellen. De tragische oppositie in het individu van Sickingen maakt van hem een 'held'. In deze strijd is hij "en fait un Don Quichotte, même si ce Don Quichotte est historiquement justifié". Marx heeft Sickingen verstaan als een vertegenwoordiger van een tijd, die aan het afsterven is ; de literaire inbreng van 'historische' onderwerpen, die typische conflicten beschrijven. Plechanov ziet in de literatuur en kunst een spiegelbeeld van de sociale gebeurtenissen. Zowel poëzie als kunst in het algemeen moet, volgens hem, een vertellende funktie hebben omdat ze juist altijd iets uitdrukken. Feitelijk is de weerspiegelingstheorie van Marx en Engels niet nieuw en origineel. Ze waren met name niet de eersten, die de literaire werken op zo'n esthetische manier verwerkt hebben. Sommige auteurs stellen dan, in hoofdzaak als reaktie tegen de dogmatisering van de marxistische esthetica, dat er geen specifieke uitstraling moet zijn van wat marxistische kritiek genoemd wordt. Rosier stelt het zo : "Les réflexions d'Engels sur la littérature méritaient-elles un rayonment aussi extraordinaire au point d'être réactivées sans cesse dans des contextes politico-historiques divers? Certes non, parce qu'elles ne sont pas originales, en ce sens qu'elles n'apparaissent pas en excentration par rapport à la critique littéraire allemande de milieu du 19 ième siècle" P. Macherey, bij voorbeeld, stelt dat de weerspiegelingstheorie niet specifiek marxistisch is, en dus misvattingen met zich kan brengen. Hij specifieert zelfs dat de beschouwingen over kunst als beeld volledig onmarxistisch is. De mechanische weerspiegelingstheorie brengt, volgens Macherey, noodzakelijk de scheiding tussen vorm en inhoud met zich mee. Deze laatsten kunnen dan pas bijeengebracht worden nadat gesteld geweest is dat het twee verschillende dingen zijn. Lukàcs bekritiseert Mehrings opvatting over de nabootsing van de natuur want, volgens hem, heeft Mehring het realisme niet begrepen omdat hij probeert de opvatting van de kunst met behulp van vergelijkingen als de fotgrafie te kompromiteren. Lukàcs stelt dat een revolutionaire aktiviteit in het realisme verscholen zit. Mehrings relativering over de scheiding tussen kunst, moraal en politiek brengt met zich mee dat hij ieder gebied afzonderlijk beschouwt. De grenzen hiertussen mogen, volgens hem, niet uitgewist worden. Dit brengt met zich mee dat kunst en politiek dialectisch op elkaar inwerken, en dat vorm en inhoud dienen gescheiden te worden. Er bestaat dan ook een dubbelzinnigheid bij Mehring, die enerzijds 'l'art pour l'art' verdedigt en anderzijds op dezelfde basisargumentatie tegenstander is van de zelfstandigheid van kunst. De idealen moeten in natuurlijke verschijningen omgezet worden, en dit is dan ook de hoofdzakelijke taak van de schone kunsten. De kunstenaar dient dan ook, volgens Mehring, een nieuwe wereld te scheppen in het licht van bepaalde ideeën. Voor Hans Koch is dan ook de esthetsiche norm, dat de schrijver de totaliteit ervaart. Een kunstwerk moet, volgens hem, een bewustmaking van het algemeen maatschappelijk gebeuren met zich meebrengen. Voor Mehring zijn de inhoudelijke aspekten van de esthetische en literaire kritiek in laatste instantie bepaald door de economische structuren van deze periode. Idealistische en zelfs bijbelse antwoorden op het marxisme worden door een aantal auteurs gegeven. Enkelen zullen trouwens hierdoor het slachtoffer worden van het Stalinisme. Ernst Bloch verwerpt de tegenstelling tussen kunst (fantasie, droom) en waarheid. Hij stelt dat de waarheid geen afbeelding van feiten is, wel van processen. Kunst en literatuur zijn, volgens Bloch, juist belangrijk wegens de mogelijkheden in overschot van"Ueberschuss", die de richting geven van de konkrete reële utopie. De utopie is namelijk voor Bloch een doel, dat kan bereikt worden in de realiteit. Hij verdedigde het expressionisme en, wat wij noemen, 'een bewust idealisme' . Bloch maakte een onderscheid tussen de onmenselijke verheerlijkingen (nazisme) en "het rationalisme van het irrationele". Blij geweest zijn dichte familielid, Michael Bloch te hebben ontvangen in het echt in mijn atelier. Na de zoveelste onderduikadressen kreeg hij op de koop toe een glas Champagne bij het bezichtigen van mijn kunstwerken in het echt dus en aan de wand. Als dat geen bewijs van overwinning op het barbarisme is. En we zijn ook nog niet dood, troost u.
|