Krocus:(CROCUS) is een geslacht uit de Lissenfamilie dat 90 soorten omvat.Hiervan is circa eenderde deel herfstbloeiers.De krokussen zijn vooral afkomstig uit de bergen rond de Middelandse Zee.Het grootste aantal soorten zijn afkomstig uit de Balkan en Klein Azie,met uitzondering van Crocus versus Hill,die men tot Centraal-Europa aantreft(Alpen en Karpaten en een paar soorten zoals Crocus Alatavicos Simerova& Reg en Crocus Koralkowij Regelesc Maw,die afkomstig zijn van Cetraal Azie.
Anemone Blanda:De Oosterse Anemoon is een kruidachtige bloem uit de Ranonkelfamilie.De plant wordt 10-20cm hoog en heeft een knolvormige wortel.Verder heeft de bloem accht tot veertien donkerblauw tot violettt bloemdekbladeren die botanisch gezien kalkbladeren zijn.Er komt ook een witte varietei voor.De wortelbladen zijn van boven zwak behaard.De bloeitijd is in maart en april.De soort komt van nature voor inZuid-Eropa in Griekenland en Turkije,maar als verwilderde sierplant komt de bloem ook in Midden en West-Eropa voor.De Oosterse anemone lijkt sterk op de blauwe anemoon maar bij die plant is de onderzijde van de bloemdekbladeren en de onderzijde behaard, knikt de bloembol na de bloei niet en hebben de bladslippen van de wortel bladen een korte steel.De vrucht is een eenzadige dopvrucht.Aan de vrucht zit een mierenbroodje.Het melksap van de oosterse anemoon is iets giftig,omdat de stof protoanemonine in het sap voorkomt.
Iris:Iris behoort tot de Lissenfamilie en is in een kleur,vroegbloeiende Iris.De bloem bloeit van half februari tot eind maart met blauwe,geurende bloemen.Deze soort is afkomstig uit de Kaukasus en Palestina en groeit daar hoog in de bergen.De plant vormt een bol.De bloem bestaat uit zes bloembladeren,die vanonder met elkaar vergroeid zijn tot de bloemdekbuis.Er zijn drie meeldraden waarvan de halmdraden,die vanonder vergroeid zijn met de blomdekbuis.Het vruchtbeginsel is onderstandig.De meeldraden zijn eerder rijp dan de stampe.In Nederland en Belgie wordt deze soort gebruikt in rotstuinen en borders.Ook worden ze gbruikt in bloemstukjes.
De Narcis is een geslacht van bolgewassen.De naam is afkomstig uit de Griekse mythologie.Narcissen zijn voorjaarsbollen en hebben een koude rustperiode nodig.Je vindt narcissen in vele soorten en kleuren,roze,oranje,rode,witte of gevlekte,dubbelbloemige met grote gele trompetten of met trosjes van gele of witte bloemetjes.In tegenstelling tot bij de leliefamilie komt bij deze familie een onderstandig vruchtbeginsel voor.Je kunt narcissen gerust laten verwilderen.Ze vermeerderen zich van zelf en elk jaar zullen er meer bloemetjes komen.
Hyacint:De Hyacint heeft een lange geschiedenis als siergewas.Het is een bolgewas uit de Asperge familie.De plant is afkomstig uit het Middelandse Zeegebied.De soort bloeit in Nederland buiten van maart tot mei.De bal heeft een doorsnede van 3 tot 7cm.De langwerpige bladeren zijn 15-35cm lang en1-3cm breed.Ze groeien vanuit een bladrozit aan de voet van de plant.De centrale stengel draagt twee tot vijftig geurende bloemen en wordt tot een halve meter hoog.Ze bloeit vroeg in het jaar.
De Lynx:Al sinds Harm van der Veen in de jaren'70 voorspelde om van de veluwe een groot natuurgebied te maken met alle dieren die er van origie thuis horen inclusief predators,wordt in Nederland gesproken over de terugkeer van de lynx.Uit onderzoek bleek dat de Veluwe alleen niet groot genoeg voor een zefstandige populatie lynxen,maar als onderdeel van een netwerk van leefgebieden voldoet het wel degelijk.Nu de EHS langzaam geraliseerd wordt en er robuste verbindingen komen die ook voor edelhert geschiktzijn,maakt ook lynx een kans om zich her en der in Nederland te vestigen.I het uiterste zuiden van Limburg worden al met enige regelmaat lynxen gespot,net als in de eifel,ardennen en voerstreek.Ark zet zich samen met de andere betrokkenen in om het leefterrein van de lynxen te verbeteren.
Kenmerken: Voorvleugellengte:32-39 mm. De grondkleur van boven-en onderkant van de vleugels is uit tot cremekleurig.Op de bovenkant van de voorvleugel bevinden zich enkele zwarte strepen die dwars over de vleugel lopen.Op de bovenkant van de achtervleugel liggen langs de achterrand enkele blauwe maanvlekken. Opvallend zijn de staartjes aan de achtervleugel.
Gelijkende soorten:Zie de koninginnenpage.
Voorkomen: De koninginnenpage is een zwerver die ongeveer vijftig keer in Nederland gezien is.De laatste jaren wordt er gemiddeld een exemplaar per jaar gezien;in sommige warme jaren meerdere exemplaren.De dichtsbijzijnde populatie bevindt zich in het Rijn-en Ahrtal in Duitsland.De koningspage kan op eigen kracht naar Nederland komen,maar wordt ook geregeld gekweekt.
Habitat:Heuvelachtige gebieden op warme en droge plaatsen;vooral open terreinen met vrijstaande struiken en ruigte.
Waardplanten:Sleedoorn en andere prunussoorten.
Vliegtijd en gedrag:De koningspage vliegt in een tot drie generaties.Zwervers die in Nederland worden gezien zijn van de eerste generatie die in mei en juni vliegt of van de tweede generatie die inaugustuds en september vliegt.
Voorvleugellengte 27-30 mm.Deze citroengele vlinder heeft aan de voorvleugel een puntige vleugelpunt; aan de acchtervleugel bevindt zich halverwege de achterrand een duidelijk puntje. Het vrouwtje is bleekgeel of soms bijna wit.De onderkant van de vleugels is groenachtig van kleur.
Voorkomen: Een algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt.
Habitat: Vooral zonnige plaatsen in open bos en langs bosranden,struwelen op braakliggende percelen en houtwallen in landbouwgebieden en tuinen.
Waardplanten: Sprokkelhout en wegedoorn;vooral jonge stuiken op open zonnige plaatsen.
Bovenzijde vleugels donkerbruin,bij het mannetje zonder oogvlekken,Bij het vrouwtje met duidelijke oogvlekken.Onderzijde lichter bruin met 5 omrande oogvlekken.
Levenswijze:Vroeger werd een aantal soorten vlinders met vink aangeduid.Het Koevinkje hield zich op bij de rustplaatsen van vee.De vlinder opent alleen de vleugels bij koel,zonnig weer om zich op te warmen.De vrouwtjes zetten de eieren niet af op een plant,maar laten ze tijdens de vlucht in de vegetatie vallen,net als het dambordje.Het afgebeelde vrouwtje is net teruggekeerd van de eileg en er is nog een lichtgroen ei tussen de achtervleugels blijven kleven.De grijsbruine,duidelijk kort behaarde rups leeft op een aantal soorten grassen.
Kenmerken:Voorvleugellengte circa20mm.Het mannetje van deze soort valt op door de grote oranje vlek in de voorvleugelpunt;bij het vrouwtje ontbreekt deze karakteristieke vlek.De onderkant van de achtervleugel is geelgroen.
Voorkomen: Een algemeen standvlinder die verspreid over het ganse land voorkomt;de meeste waarnemingen komen uit het oosten van het land.
Kenmerken: Vleugellengte:31-40cm.De bovenkant van de vleugels heeft bij het mannetje een blauwpaarse glans;het vrouwtje is bruin en mist deze glans.Op de bovenkant van de voorvleugel bevindt zich vlak bij de achterrand een onopvallende,donkere vlek.
Vliegtijd en gedrag.
Half juni-begin augustus in een generatie.De vlinders voeden zich eerst vooral met honingdauw en sap van blodende bomen.De mannetjes komen soms naar de grond om te drinken van plassen,kadavers en ook zelfs bezwete mensen. Er worden zelden meerdere vlinders bij elkaar gezien