De Weerschijnvlinder hoort thuis in niet te droge loofbossen en is in dergelijke biotopen door het gehele palearctische gebied verbreid, van Brittanie tot Japan.Zeer verbreid in Europa,maar ontbreekt in Itali en in de zuidelijke delen van Spanje en Frankrijk.In Nederland lokaal en meestal zeldzam in het noorden,oosten en zuiden van het land,op enkele lokale vlieglpaatsen in Zuid Limburg iets minder zeldzaam tot gewoon.
De Nederlandse naam is voortreffelijk gekozen.Wanneer de lichtstralen onder een bepaalde hoek op de vleugels vallen,zien we een prachtige paarse weerschijn.Dat komt doordat de kleine schubjes het opvallende licht dat ze terug kaatsen,breken.De paarse kleur zit dus niet in de schubben zelf.Intussen gebeurt dit alleen bij het mannetje.Het wijfje dat nog groter is,heeft donkerbruine vleugels met dezelfde witte vlekkentekening.De onderkant is bij beide seksen gelijk.
De kleine Vos is zeer verspreid in geheel Europa,een groot deel van Azie tot in Japan.Bij ons een van de gewoonste dagvlinders.De Kleine Vos,ook schoenlapper genoemd,vertoont veel overeenkomst met de levenswijze van de Dagpauwoog.Het is een veel voorkomende vlinder die ook de brandnetel als voederplant heeft.De overwinterende exemplaren komen voort uit een tweede of een derde generatie.
Op mooie lentedagen,als het klein hoefblad bloeit en de wilgenkatjes geuren,ontwaken de kleine de kleine vosjes uit hun winterslaap en zien we ze rondvliegen,langs hagen en struiken,tuinen,parken,ruderaalgronden en andere terreinen,waar de voedselplant groeit,brandnetel,af en toe zich zonnend op de warme grond of nectar zuigen op de de vroege bloemen.
Deze dieren leven in het gresgebied van RWANDA,OEGANDAen de DEMOCRATISCHE REPUBLIEK CONGO.Dit gebied beslaat vijf nationale parken: drie daarvan zijn door de UNESCO aangzwezen als world Heritage SITE (Wereld Erfgoed) terwijl de andere twee daarvoor zijn voorgedragen. Politieke conflicten in de regio hebben echter tot een toestroom van vluchtelingen naar die gebeden rondom die parken geleid.Door houtkap van landbouw en brandstof en stroperij voor voedsel worden de parken aangetast en wordt het woongebied van deze diren beengd.
De Goudvink is een van onze fraaiste vogels,maar toch heeft hij veel vijanden onder de mens,met name de fruittelers.Hij voedt zich namellijk met de knoppen van de vruchtbomen en bloeiende heesters. Vroeger werd de soort dan ook zwaar belaagd,wat misschien de reden is waarom hij nog niet zolang geleden vrij zeldzaam was.
Kenmerken:een zwart kapje en een blauwgrijze mantel,zwarte vleugels en een duidelijk afgetekende witte stuit, kenmerken zijn verschijning. Het vrouwtje is van boven grijsbruin en de buik is witachtig.jonge vogels lijken op het vrouwtje, maar met een bruine kop.
Habitat:boomgaarden, begraafplaatsen, kleine loof- en gamengde bosjes in de vlakte. In Hoog-België en vooral in de Ardennen, is zijn populatie het grootst en heeft hij vrij goed de kenmerken behouden van een woudbewoner.
Voedsel:hij eet voornamelijk verschillende wilde zaden, granen, bessen en grasachtige planten hij is verzot op de jonge malse knoppen van berken en essen, maar eveneens op die van fruitbomen. Hij werkt dus op natuurlijke wijze het uitdunnen van de vruchten in commercieel uitgebate boomgaaren in de hand.
Voortplanting:het nest staat veelal in lage, dichte naaldbomen, en is een opvallend bouwsel van fijne takjes, mos en korstmossen, gevoed met zwarte of bruinzwarte worteltjes, in grootte variërend van een ondiep platform tot een omvangrijke kom. De 4-5 eieren zijn bleek groenachtig blauw, met donkere, paarsbruine vlekken en strepen. Ze worden in 12-14 dagen vrijwel alleen door het wijfje uitgebroed, dat haar voedsel van de man krijgt. Beide ouders voeren de jongen door uit een speciale keelzak voedsel op de geven. De jongen vliegen na 12-18 dagen uit. Per jaar twee, soms drie broedsels.
Voorkomen:het is een overwegende standvogel, hij overwintert in het broedgebied of zwerft rond op enige afstand van de broedplaats. De roep, een zacht, fluitend bij tussenpozen herhaald "tsu" verraadt zijn verblijfplaats.