Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Geraadpleegde bron: Nature Today: Vette trekvogels vliegen ver [Vogelbescherming Nederland]
Eten, eten en nog eens eten. Trekvogels denken aan niets anders, tot ze soms wel twee keer zo zwaar zijn als normaal en alle energie uit dat voedsel hebben opgeslagen als vet. Zo bereiden ze hun reis voor naar het zuiden, waar ze overwinteren. Stel het je voor: in een paar weken tijd, twee keer zo zwaar worden als je nu bent! Voor mensen gruwelijk ongezond, maar voor vogels niet.
Dat vet levert energie als trekvogels non-stop lange afstanden vliegen en onherbergzame gebieden – zoals woestijnen – oversteken. Vet is de ideale manier om energie in het lichaam te bewaren. Het is compact (dus gemakkelijk mee te dragen), geeft veel energie (om de vleugels te bewegen) en weinig afvalstoffen (waardoor de spieren minder snel verzuren).
In korte tijd zoveel mogelijk vet opslaan dat je lichaamsgewicht verdubbelt, is echter geen gemakkelijk werkje. Om dat mogelijk te maken verandert het lijf van trekvogels soms op onvoorstelbare manieren voor en tijdens de trek. Het opvetten wordt aangestuurd door hormonen, die ook het eetgedrag veranderen. De vogels lijken plotsklaps onverzadigbaar.
De kanoet, de grootste strandlopersoort, bijna zo groot als een tureluur, is een mooi voorbeeld van een vogel waarbij het hele inwendige lichaam verandert voor vetopslag. Zo is zijn maag extra groot, maar ook zo sterk gespierd dat kokkels met schelpen en al worden opgegeten om ze daarna te kraken. Maar tijdens de lange vlucht van het noordpoolgebied (rond de gehele Noordelijke IJszee) naar Zuid-Afrika, wordt zijn maag juist verkleind tot een minimum aan ruimte en gewicht. Onderweg eet hij toch nauwelijks, dus een grote maag is dan overbodige ballast. Het opgeslagen vet wordt via het bloed direct naar de spieren gevoerd.
Een vogel die onvoldoende opvet, komt tijdens zijn reis brandstof tekort en moet landen om te eten. Kanoeten doen dat in het Waddengebied, één van de belangrijkste pleisterplaatsen in Europa. Kanoeten gebruiken de Waddenzee als tankstation tijdens de vogeltrek in het voor- en najaar. Ze is een belangrijke stop tussen hun broedgebieden in het hoge noorden en de zuiderse overwinteringsgebieden. Ze rusten er uit en eten flink bij voor het tweede deel van de tocht. Die tussenstops zijn nadelig, want de vogel verspeelt kostbare tijd. Nakomers beginnen namelijk tijdens de broedperiode vaak te laat aan hun nest, waardoor er niet genoeg eten meer is als hun jongen uit het ei kruipen.
Echter, een vogel die té vet wordt, is traag en vliegt minder snel op. Deze worden eerder gepakt door een roofdier. Vogels streven dus naar precieze vetopname.
Er zijn ook trekvogels die het bescheidener aanpakken. Lepelaars bv. trekken stapsgewijs naar het zuiden en tanken tussendoor steeds even bij. Ze vliegen van moeras naar moeras, eten daar goed veel vis en leggen per keer ‘slechts’ een paar honderd kilometer af. Maar ook zij doen aan opvetten. De voorjaarstrek verloopt wat vlugger omdat de vogels zo snel mogelijk het broedgebied willen bereiken en de nakende voortplantingsdrang geeft hen ‘extra vleugels’.De najaarstrek gebeurt wat trager, ze vertoeven immers wat langer op de toevluchtsoorden. Tijdens de trektocht vallen ook veel slachtoffers. Zinloze jacht en afschot en botsingen met windturbines blijken de grootste oorzaak.
Ook dichter bij huis zijn de tekenen van de aanstaande trek overduidelijk. Let er maar eens op. Zanglijsters en spreeuwen storten zich nu (of binnenkort) massaal op de struiken die al bessen geven – zoals vuurdoorn, vlier en Gelderse roos – want dat is ideaal trekvogelvoer. Ze kunnen per dag hun lichaamsgewicht aan (lijster)bessen, kersen, (val)appels en ook wel druiven in wijnstreken eten, net zo lang tot ze helemaal klaar zijn voor hun (bescheiden) trek naar Frankrijk of Zuid-Engeland of nog verder weg (Italië, Portugal, Spanje, Noord-Afrika). de trek vindt alleen ’s nachts plaats; overdag houden ze zich op in bossen, op akkers of op begroeide hellingen.
Spreeuwen en roodborsten zijn bij ons het hele jaar door te zien en toch zijn het grotendeels trekvogels. Een aanzienlijk deel van onze spreeuwen- of roodborstenpopulatie trekt weg in het najaar om iets zuidelijker (voornamelijk in Frankrijk) te overwinteren, terwijl heel wat noordelijker spreeuwen of roodborsten bij ons neerstrijken om hun winter hier door te brengen. Deze verplaatsing is, zelfs over een relatief kortere afstand, behoorlijk uitdagend. Vooral voor jonge vogels, die dit vliegkunstje voor de eerste keer ondernemen, is deze uitzonderlijk nauwkeurige navigatie verre van evident. Over het algemeen kan men stellen dat jonge zangvogels hun eerste migratie uitvoeren op basis van aangeboren ‘vectornavigatie’: een overgeërfd programma dat de migratieroute beschrijft als vastgelegde specifieke kompasrichting. Deze aangeboren instructies worden later in het leven aangevuld met aangeleerde informatie (ervaring), zoals het gebruik van geomagnetisme, reukzin (bepaalde geuren) of visuele herkenningspunten onderweg, wat de nauwkeurige navigatie naar de vaste bestemmingen verfijnt.
Inzicht in de mechanismen achter het vermogen opent ook mogelijkheden voor toepassingen in biomimicry (via wetenschap en technische ingrepen biologische systemen in de natuur nabootsen om menselijke toepassingen uit te vinden, optimaliseren of duurzaam te maken ) en navigatietechnieken. Het is mogelijk dat onderzoekers in de toekomst de principes van magnetische navigatie bij vogels kunnen gebruiken om nieuwe, milieuvriendelijke navigatie-instrumenten te ontwikkelen of om de systemen die momenteel in de luchtvaart en het zeevervoer worden gebruikt, te verbeteren. Dit onderzoek laat zien hoeveel we nog kunnen leren van de meest ervaren reizigers in de natuur.
Vogels trekken ’s winters niet naar het zuiden om vorst en sneeuw te ontvluchten, want kou kunnen ze vaak best hebben, zolang ze maar genoeg eten. Uit voedsel halen ze namelijk de energie om warm te blijven. Het knelpunt is dus eten: ’s winters kruipen de insecten diep weg en zijn de dagen kort, dus is er minder zoektijd. Veel vogels trekken dan zuidwaarts, omdat voedsel vinden daar door de hogere temperatuur gemakkelijker is.
Er zijn vogels die altijd trekken (gierzwaluw), vogels die altijd hier blijven (huismus) en vogels die ieder jaar opnieuw bepalen wat ze doen (roodborst, lijster en spreeuw). Welke trek-strategie vogels kiezen, hangt af van de weersomstandigheden, hun leefwijze en favoriete voedsel. Insecteneters zullen doorgaans vaker zuidwaarts trekken dan zadeneters.
Van alle trekvogels legt de noordse stern de grootste afstand af. Het record staat op 90 000 km per jaar, afgelegd door een noordse stern, die in Groningen werd gezenderd. De noordse stern broedt in het Hoge Noorden en overwintert rond Antarctica, waardoor de vogel ook het meeste daglicht ziet.
Het is een prachtduifje, maar slechts weinig mensen zijn zich bewust van het bestaan van de holenduif. Er zijn ornithologen die het diertje bestempelen als ‘de meest over het hoofd geziene vogel van onze contreien’.
Haar pracht schuilt mede in haar discretie. De holenduif is kleiner dan de veel algemenere houtduif en mist de opvallende witte keelvlekken en de witte banen op de boven-vleugels. Haar keelvlekken zijn glanzend paarsgroen, maar je moet er bijna met een verrekijker naar kijken om ze goed te kunnen zien. De onder-vleugels zijn grijs en de boven-vleugels licht blauwgrijs met 2 korte zwarte strepen, donkere achter-rand en vleugelpunten. De staart heeft een brede zwarte eindband. De middelgrote duif heeft een lichaamslengte van ongeveer 32 cm, een spanwijdte die varieert tussen 60 en 66 cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 290 en 330 g. De mantel is grijs en de borst wijnrood. De ogen zijn donker wat de duif een zachte en vriendelijke uitstraling geeft. Zijn poten zijn roze en de snavel is geel met een lichte wasachtige basis.
Het voedsel is vooral plantaardig en bestaat uit zaden, vruchten en granen. In de herfst en winter eet de holenduif graag eikels en beukennootjes. De jongen krijgen duivenmelk uit de krop van de ouders. Hierdoor hoeven de ouders geen insecten te vangen voor de kuikens. Ook de roep, een laag ‘boe-hoe-hoe-oe’ merk je nauwelijks op als je er geen oor voor hebt. De duif doet alles om niet op te vallen. Ze lijkt altijd op haar hoede, argwanend rondkijkend en klaar om weg te vliegen, zelfs op voederplanken waar ze geregeld een graantje komt meepikken. De holenduif heeft minder vertrouwen in haar leefomgeving dan de houtduif of de Turkse tortel.
Het broedseizoen loopt van maart tot september, maar afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden kunnen ze het hele jaar door broeden. Binnen het eerste levensjaar worden ze geslachtsrijp en in gebieden met voldoende nestgelegenheid en een rijke voedselvoorziening kunnen ze meer dan 5 broedsels per jaar produceren.
Door te roepen probeert het mannetje een vrouwtje te lokken en om andere mannetjes te waarschuwen. Tijdens het koeren vliegt het mannetje vaak in cirkels rond het vrouwtje. Tijdens de balts probeert hij het vrouwtje te imponeren door zijn borst op te zetten en de staartveren te spreiden. Hierbij buigt hij herhaaldelijk door de knieën waarbij de kop bijna de grond raakt. Hierdoor lijkt hij indrukwekkender. Tijdens het pronken, biedt hij tevens het vrouwtje voedsel aan.
Holenduiven zijn een belangrijke voedselbron voor roofvogels, zoals, haviken, uilen en sperwers. Kraaien, kauwen en eksters roven de jongen en de eieren. Ook zoogdieren, zoals katten, marters en wezels plunderen de nesten.
Al merk je ze niet gauw op toch is de holenduif niet zeldzaam. Ze wordt almaar vaker in wat verwilderde tuinen opgemerkt. Haar broedbestand in Vlaanderen wordt op 20 000 tot 50 000 koppels geraamd. Er wordt gebroed in bomen langs bosranden en open plekken in oud loofbos, ook wel in parken. De grootste aantallen holenduiven bevinden zich in het ‘traditionele’ agrarisch gebied, met verspreid staande boerderijen, akkers en bossen. De laatste halve eeuw nam de soort in onze regio sterk in aantal toe nadat ze in de jaren 50 en 60 bijna was gecrasht door grootschalig gebruik van chemische zaadontsmettingsmiddelen in de landbouw. Het blijft verbazingwekkend hoe achteloos de industrieel denkende mens onze leefomgeving chemisch vervuilt. Als zaadeter kreeg de holenduif toen zoveel gif binnen dat ze bijna uit ons landschap dreigde te verdwijnen. Nu gaat het gelukkig weer beter.
De holenduif – haar naam zegt het – broedt in holen, niet zoals de houtduif, die een bescheiden takkennestje in een boom maakt. Door het verouderen van onze bossen, komen er steeds meer holen, wat goed is voor de holenduif. Ze profiteert ook van de opmars van onze spechten, die echte holenhakkers zijn. En ze is een van de weinige soorten, die voordeel halen uit de maïsmonoculturen die welig tieren, omdat ze er in de winter kan terugvallen op achtergebleven oogstresten.
De holenduif is grotendeels standvogel, maar her en der kan ze in de winter groepen vormen van soms meer dan duizend exemplaren. Niet op maïsakkers, wel op aangelegde vogelakkers met wintergranen. Het is een spectaculair gezicht als ze de lucht ingaan, opgeschrikt door bv. een roofvogel, het duivenequivalent van een spreeuwenwolk.
In het vakblad Urban Ecosystems verscheen een analyse van de vraag waarom de holenduif zich veel minder dan de houtduif aanpast aan een leven in de stad. Ze moet uiteraard holen ter beschikking hebben, maar dat kan met nestkasten worden gecompenseerd. Blijkbaar is het probleem vooral dat ze huivert om grote afstanden over ongeschikt gebied af te leggen, zodat ze niet gemakkelijk een stad bereikt. Ook dat is mogelijk een gevolg van haar ingebakken voorzichtigheid.
De sprinkhaanzanger, meester verstoppertje van de ruigte
Geraadpleegde bron: Vogels kijken – editie 3 / juli 2024: sprinkhaanzanger [Thomas van der Es]
Er zijn twee vogels van riet en ruigte die een vergelijkbaar geluid maken: de snor en de sprinkhaanzanger. Er worden geregeld vergissingen gemaakt in de determinatie. Het heeft er vast mee te maken dat, naast de gelijkende zang, beide soorten zich ook nog eens lastig laten zien. De snor is een echte rietsoort; sprinkhaanzangers bevinden zich meer in de ‘zoom’ van een moeras, maar soms ook gewoon in een lage struik in de duinen.
Het ‘snorrende’ geluid van de snor is langdurig maar altijd enorm monotoon. Het verschil is wat lastig te omschrijven, maar dat ‘rinkeltje’ dat daadwerkelijk op dat van een sprinkhaan lijkt, ontbreekt bij de snor. Dat rinkelend geluid is erg kenmerkend voor de sprinkhaanzanger, die vaak ook wat kortere zangsessies produceert. Enkele ogenblikken is de thriller aan het begin van de zang langzamer en lager; daarna weerklinkt het geratel op volle snelheid. Snorren daarentegen kunnen heel lang achter elkaar zingen. De roep van de sprinkhaanzanger is een luid, snerpend ‘psit’
Zien is een uitdaging
Sprinkhaanzangers zingen vaak wel veel en gedurende de hele dag, maar hun meest actieve momenten zijn toch wel de ochtendschemer en de avond. Gewoonlijk vangt men alleen een glimp van de vogel op als hij zich van het ene naar het andere bosje rept. Bij onraad kruipt de vogel liever tussen het gras weg dan dat hij opvliegt.
Het is vrij moeilijk de zanger te lokaliseren, aangezien hij meestal goed in de vegetatie verstopt zit en bovendien tijdens het zingen steeds zijn kop van de ene naar de andere kant wendt, waardoor het geluid nu eens aanzwelt, dan weer vervaagt, van links of dan weer van rechts lijkt te komen. Zonder verandering van toonhoogte kan de zang één minuut of langer duren.
Het geluid helpt je natuurlijk met het traceren van de zangpost van deze vogel. Vroeg in het voorjaar is er vooral in de noordelijke kustregio nog niet veel bladontwikkeling bij de struiken die als zangpost kunnen dienen. Later in het seizoen wordt het lastiger. Je moet niet boven in de topjes zoeken naar sprinkhaanzangers. De vogels zitten nagenoeg altijd op ooghoogte (1,50 -1,80m). Als ze zingen, helpt het echt om heel gericht langzaam te scannen met je verrekijker en je heel goed te focussen op het geluid. Eenmaal gevonden, kun je ze meestal langdurig bestuderen. Ze bewegen tijdens de zang nauwelijks en gebruiken vaak vaste zangposten in de vegetatie.
Portret
Een sprinkhaanzanger is een kleine zangvogel met een voornamelijk donkerbruin uiterlijk. Los van de opvallende baardman en de blauwborst, zijn veel soorten van moerasland en rietruigte met deze hoofdtinten uitgerust. Ze trekken vooral aandacht door hun zang. De sprinkhaanzanger als een saai, klein bruin vogeltje wegzetten, doet geen recht aan zijn pracht. Je moet er goed en grondig naar kijken en dan zal je merken dat er meer is dan alleen een bruintint. De enige min of meer opvallende kenmerken zijn de afgeronde staart en de lange, vaag begrensde, donkere streepjes op de beige onder-staart-dekveren. Karakteristiek ook is de donker gevlekte/gestreepte rug op een groenig getinte grijsbruine ondergrond, de bleke keel, de vuilwitte, de beige getinte onderzijde, de relatief lange snavel en de roodachtig-roze poten; met zijn lange middelste teen kan het vogeltje twee stengels tegelijk grijpen als hij zich door de dichte begroeiing verplaatst. De lichaamslengte reikt tot 12.5 cm; de spanwijdte varieert tussen 15 en 19 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 11 en 15 g.
Sprinkhaanzangers nestelen op de grond of op lage hoogte, in een gras- of biezenpol of hoge kruiden. Het nest is een gevlochten, komvormig bouwsel in een dichte begroeiing dat slechts via één kant bereikbaar is. Het bestaat uit plantenstengels en gras.
Het legsel bestaat meestal uit 6 roomkleurige eieren, die zo dicht met fijne paarsbruine spikkels zijn bezaaid, dat ze donker lijken. Zowel mannetje als wijfje bebroeden de eieren, die na 2 weken uitkomen. De jongen blijven 10 tot 12 dagen op het nesten worden door beide ouders gevoerd. De sprinkhaanzanger is verzot op kleine niet-vliegende insecten en spinnen, die hij vangt in de lage vegetatie, op de grond onder de graspollen of dichte braamstruiken of van rietstengels, die ze van boven naar beneden nauwkeurig onderzoeken. De jongen krijgen vette hapjes, zoals groene rupsen en bladluizen.
Waar te horen?
Nat en ruig dat zijn de voornaamste eisen van deze soort. Langs de grote rivieren, in (laag)veenmoerassen en in natte duinvalleien kun je sprinkhaanzangers vinden. Het water moet niet te hoog staan, zompig is perfect. Voeg daar wolkjes dansende muggen en de juiste tijd van het jaar (tussen half april en juli) en je kunt het trillertje van de sprinkhaanzanger verwachten; niet in intensieve agrarische gebieden of in een heuvelachtig landschap.
Overwinteringsgebieden
Inmiddels hebben we over tal van vogelsoorten al heel wat kennis opgedaan. Ring- en satellietonderzoek helpen ons de mysteries van de vogeltrek steeds beter te begrijpen. Er worden tegenwoordig zelfs heel kleine zendertjes, als een soort mini-backpack, op de rug van koekoeken en kleinere zangvogels geplaatst. Zo ontrafelen we steeds meer over met name de winterlocaties van ‘onze’ voorjaarsvogels. Die kennis maakt de fascinatie en het respect voor trekvogels nog groter. Er zit daar niet zomaar een klein bruin vogeltje te zingen, maar een heuse wereldreiziger uit Afrika!
Anno 2024 hebben de sprinkhaanzangers nog steeds geheimen voor ons. Waar ze overwinteren en in welke aantallen weten we niet exact, maar slechts globaal. Wat we wel weten is dat ze onder de Sahel zitten, grofweg tussen Senegal en Noord-Ghana en nog in een zone oostelijk van deze landen. Ze scharrelen daar geheimzinnig en veelal uit het zicht rond. Vanaf eind maart maken ze zich op voor de trek naar rivierdelta’s met ruigtes, moerassen en natte valleien. Ook deze vogels timen uitmuntend, want als zij – medio april – toekomen, beginnen deze gebieden tot leven te komen. Wolkjes met dansmuggen, tal van andere insecten ontwaken dan ook. En laat dat precies het buffet zijn waar de sprinkhaanzanger van houdt.
Stiekem weer weg
Bij aankomst in het voorjaar heeft de sprinkhaanzanger een belangrijke taak: hij moet zijn territorium innemen en verdedigen. Hij zal zijn best doen om een vrouwtje te verleiden met hem te gaan broeden. Het verleidingsmiddel dat hij hiervoor inzet, is zijn zang. Het sprinkhaanachtig rateltje klinkt dag en nacht. Het gaat op goede dagen 24 uur achter elkaar door. Wanneer ze gepaard zijn, is het echter gelijk stil. Hooguit wordt er nog een keer gezongen bij de poging van een mannetje om een tweede nestje te stichten. Naarmate de zomer vordert, wordt het dus lastiger om een sprinkhaanzanger te horen. Let wel, sprinkhaanzangers kunnen tot begin augustus zingend worden aangetroffen.
De najaarstrek vindt, vanwege hun verborgen en geruisloze karakter, zeer onopvallend plaats. Heel soms kom je er weleens één in een bosje, struikje, in de duinengordel of in het helmgras tegen. De vogel zal dan ongemerkt als een muis door de begroeiing kruipen. Inmiddels zijn ze allemaal richting overwinteringsgebied in Afrika getrokken. Dat gebeurt veelal ’s nachts, nog een reden waarom je van hun vertrek nauwelijks iets merkt.
Er wacht hun dus een reis door heel Europa, over bergketens, over de Middellandse Zee en over de Sahel. Een heel avontuurlijke en indrukwekkende overtocht.
De Koekoek, een raadselachtige vogel die blijft verrassen
Geraadpleegde bron: Vogels kijken – editie 1 / maart 2024: Wetenschap: de koekoek [Wim Kooij] – Oorzaak achteruitgang koekoek complexe puzzel – Vogelbescherming Nederland
In heel West-Europa zijn we in enkele tientallen jaren misschien wel de helft van de koekoeken kwijtgeraakt. Waarom precies is niet bekend. Veranderingen in aantallen van een soort zijn bijna nooit toe te schrijven aan één enkele oorzaak. Klimaatverandering, intensivering van de landbouw en jacht kunnen allemaal meespelen, op verschillende manieren.
Een van de vermoedelijke oorzaken is de afname dag- en nachtvlinders. Koekoeken leven van de rupsen van deze vlinders, maar dat verklaart niet alles. Wat gebeurt er eigenlijk tijdens de trek en in het overwinteringsgebied?
De koekoek is een raadselachtige vogel. Wat doen deze vogels na hun korte verblijf in Europa in tropisch Afrika? Hoe gaan ze om met de klimaatverandering? Of doen ze daar helemaal niks mee? Recent wetenschappelijk onderzoek werpt nieuw licht op de avonturen van deze expressieve verschijning.
Dat de koekoek een van de meest excentrieke vogels uit de mondiale avifauna is, behoeft weinig betoog. Allereerst die brutale expressieve ogen en de luie opstelling die ertoe beweegt om eieren te leggen in het nest van een waardvogel. Dan de rug-klauw waarmee het stiefkind de natuurlijke nakomelingen uit het nest werkt. De wereldwijd bekende koekoeksklok, begin 18de eeuw geïnitieerd door klokkenmakers uit het Zwarte Woud, voegde weer een andere dimensie toe aan deze schavuit.
Een mysterieus aspect van de koekoek dat wat minder in het oog springt, is zijn trekgedrag. Weliswaar verplaatst 40% van alle vogelsoorten zich twee keer per jaar over grote afstanden, maar de koekoek gedraagt zich ook daarmee net weer wat afwijkend. De gemiddelde koekoek komt in onze regionen al lange tijd rond 19 april aan. Met zijn van verre klinkende roep maakt hij ons graag deelgenoot van zijn terugkeer uit het zuiden. Veel onzekerder was lange tijd het moment van vertrek. Vaak rommelen zangvogels maanden onopvallend rond.
Britse zenderinformatie wijst inmiddels uit dat begin juni een groot deel van de oudervogels alweer aan de terugtocht begint. Waarom zo snel al? Een vrij eenvoudige verklaring is dat ze niet hoeven te wachten tot de jongen groot zijn. Die waren immers al voor de geboorte afgestaan. Maar er is meer wonderlijks aan het trekgedrag, waar recent veel meer bekend over is geworden. Reden om wat uitgebreider stil te staan bij recente onderzoeksresultaten van de British Trust for Ornithology (BTO).
Achteruitgang en klimaat
Koekoeken gaan al decennia lang achteruit in aantal, ook in de ons omringende landen. Aanwijzingen nemen toe dat dit vooral te maken heeft met omstandigheden op de trekroutes. Sinds 2011 worden aan de andere kant van de Noordzee koekoeken per satelliet gevolgd teneinde meer duiding te krijgen bij die achteruitgang. Dit heeft inmiddels een schat aan informatie voortgebracht die aanwijzingen biedt voor de oorzaken. Maar zoals zo vaak bij onderzoeken: met de antwoorden die komen, doemen vooral nieuwe vragen op.
Door de klimaatverandering vat de lente elk jaar eerder aan. Maar hoe precies de mechanische koekoeksklok nu juist werkt, onze levende koekoeken slagen er niet goed in om hun biologische klok hierop af te stemmen. Als ze nog steeds rond die 19de april terugkeren dan zitten enkele favoriete waardvogels, zoals heggenmus en roodborst, al enige tijd op het nest. Dat zou de reden kunnen zijn voor de koekoek om andere geliefde waardvogels die ook net uit het zuiden komen, zoals kleine karekiet en grasmus, wat vaker op een nog uit te broeden ei te trakteren. Daar is echter geen of nauwelijks sprake van.
Wachten op de regen
Wetenschappers van de BTO zoeken het intussen bij een mogelijke andere verklaring. Veel spannende informatie is verzameld nu inmiddels 87 koekoeken sinds 2011 door BTO-wetenschappers zijn ‘getagd’. De tags werken op zonne-energie, zenden 10 uur en gaan vervolgens 48 uur in de ‘slaap’-modus, waarbij de batterij weer wordt opgeladen.
Resultaten wijzen allereerst uit dat koekoeken zich mogelijk wel degelijk realiseren dat in de broedgebieden de lente wat naar voren verschuift. Ze ervaren echter barrières om daar goed op te anticiperen. Immers, een dilemma doet zich voor dat met leven en dood te maken heeft. De uitdaging is vooral de Sahara oversteken of langs de randen ervan te vliegen. Om de overlevingskans tijdens de trek te vergroten, is wachten op de komst van de West-Afrikaanse lenteregens aan de zuidkant van de Sahara geboden. Doen ze dat niet, dan lopen ze tijdens het eerste deel van de vlucht grote risico’s.
Het is niet dat ze lang treuzelen omdat het in de overwinteringsgebieden in Midden-Afrika zulk mooi weer is. Door individuele koekoeken te ringen met zenders weten we inmiddels dat ze al in februari hun overwinteringsgebieden in de regenwouden van Centraal-Afrika verlaten. Ze schuiven dan alvast een stuk noordwaarts op om vóór de oversteek van de Sahara voldoende vetreserves te kunnen opbouwen. Vervolgens wordt hun geduld wat op de proef gesteld en is het wachten op de jaarlijkse lenteregens. Nu blijkt dat de timing daarvan constant is gebleven. Zolang deze lenteregens uitblijven treedt ook de daarmee gepaard gaande explosie van het aantal jonge ongewervelde beestjes niet op. En dat betekent weer dat er voor de koekoeken weinig valt te consumeren. Rest geen andere mogelijkheid dus dan wachten …Wellicht vertrekken de koekoeken al met een verminderde conditie uit Afrika en komen ze minder fit in onze streken toe. Dat zou dus weer kunnen doorwerken op de slechte broedresultaten. Zo versterken de verschillende effecten elkaar en sukkelt de koekoek steeds verder achteruit.
Langere route veiliger
De vraag waarom koekoeken toch niet net iets eerder in de broedgebieden aankomen, lijkt dus van een plausibel antwoord te zijn voorzien, maar geeft verder nauwelijks aanknopingspunten om de achteruitgang te verklaren. Wat dan wel? De omstandigheden in de overwinteringsgebieden? Koekoeken die in Groot-Brittannië zijn getagd, brengen de winter door in Centraal-Afrika, voornamelijk in en rond het Congo-regenwoud en nog wat zuidelijker tot in Angola. Nu blijken deze habitats gelukkig nog niet op grote schaal gekapt te zijn. Omdat koekoeken zich juist graag aan bosranden ophouden, heeft bovendien een al te dicht oerwoud niet de voorkeur. So far, so good!
Een belangrijke vaststelling uit alle tag-gegevens is wel dat er een westelijke en een meer oostelijke route is. Koekoeken die via Spanje en Frankrijk migreren, hebben een veel grotere kans om te sterven dan degenen die via Italië en de Balkan reizen. De Spanje-route wordt veel meer gebruikt door de over-zomeraars in Engeland. Deze variante trekroute is gemiddeld ook wat korter, het scheelt ruim 12%. Dat maakt gelijk aannemelijk dat het aantal koekoeken juist daar achteruitgaat. Op het Europees continent broedende koekoeken gaan minder hard in aantal achteruit en volgen, niet geheel verrassend, doorgaans een meer oostelijke koers.
Interessant blijft het feit dat de westelijke route, ondanks de schijnbare nadelen, vooralsnog de voorkeur heeft van de Britse koekoeken. Dit suggereert dat de omstandigheden die aan de verhoogde sterfte bijdragen van de laatste tijd zijn. Een oorzaak is wellicht te vinden in de toenemende droogte op een meer noordelijk deel van de route, zoals in Spanje. Maar dat dit een hoofdrol zou spelen, is een nog voorbarige conclusie. Wel onderstreept het onderzoek de wenselijkheid om veel langer en intensiever door te gaan met gegevensverzameling, ook om een toekomstig verband met verdere klimaatverandering te voorspellen.
Geraadpleegde bron: Fwiet-vogelmagazine nr. 6 – De luchtpoes [Tim De Winter]
Weinig andere roofbeesten zijn zo enthousiast in hun presence als de buizerd. Voor mij was hij de luchtpoes: als je een kat hoort miauwen in de lucht, dan is het een buizerd. En akkoord, buizerds zijn niet zo elegant als een rode wouw. Ze hebben niet de flair van een kiekendief of het krachtige voorkomen van een havik. Maar ze zijn er wel. Soms heel enthousiast en prominent aanwezig, soms gewoon als achtergrond in de lucht.
Maar wat is dat eigenlijk, een buizerd? Tja, een grote roofvogel. Zelfs de wetenschappelijke naam is maar vaag: Buteo, buteo is van oorsprong een nikszeggende naam voor ‘een grote roofvogel’. Daar moet je ’t maar mee doen. Al is ‘groot’ natuurlijk relatief: een arend is groter dan een buizerd. Maar arenden zie je bij ons nauwelijks, een buizerd wel. Het is dat beest dat op afsluitingen of op verlichtingspalen langs de autosnelweg zit – daarom gaven onze noorderburen hem de bijnaam paalzitter. Of het is dat zweefbeest met brede vleugels. Aan de ene kant hangt er een korte kop met een dikke nek en aan de andere kant een afgeronde staart. Niks meer. Het is een vertrouwd silhouet: als kleine stip in de lucht of als biologisch verlengstuk van een verlichtingspaal. Valkeniers halen hun schouders op voor de buizerd, want ‘die zweeft maar wat, die drijft schijnbaar doelloos rond’ – in tegenstelling tot een havik of een slechtvalk, die doelgericht hun prooi achterna zitten. De Engelse naam buzzard wil eigenlijk zeggen ‘a type of hawk not used in falconry’ – een inferieure roofvogel waar je niks aan hebt. De buizerd is een vaag groot beest, een ver deeltje in het leven van een vogelaar, nauwelijks nog de moeite om naar te kijken.
Buizerds zijn tamelijk algemeen bij ons. Het is zowat de meest voorkomende roofvogel in Vlaanderen. En bij uitbreiding een van de meest algemene roofvogels in Europa. Dat was in vroegere tijden wel anders: tot een schamele 50, 60 jaar geleden stond de buizerd – net als veel andere roofvogels trouwens – op de most-wanted-lijst van jagers, landbouwers en algemeen dwaze mensen die roofbeesten als irritante concurrenten beschouwden. Buizerds werden afgeschoten, de nesten doorzeefd met hagel of de nestbomen gewoonweg neergehaald. Je had klemmen, strikken, vallen, vergiftigd aas – alles was gepermitteerd om die vliegende rotzakken om zeep te helpen.
In het standaardwerk van de Belgische vogels uitgegeven door het koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen schreef professor Verheyen daarover het volgende:
“Het staat vast dat de roofvogel bij het volk niet in den geur der heiligheid staat. De oude school die de vogels indeelde in nuttige en in schadelijke, alsmede het gebrek aan kennis en oefening om de verschillende roofvogelsoorten in het veld uit elkaar te houden, hebben hieraan wel de meeste schuld. Geen soort is schadelijk zolang deze niet op een andere de overhand neemt. De roofvogel kan dus schadelijk zijn voor den enkeling, zelden voor de soort. Het zou een waarachtige cultuurschande zijn, indien deze natuurwonderen in het belang van enkelen en omwille van den haat der onwetenden moesten worden uitgeroeid”.
Deze quote dateert al van 1943, maar het zou nog tot 1966 duren tot er een Koninklijk Besluit kwam dat de buizerd het statuut gaf van beschermde roofvogel. En pas vanaf 1981 volgde er een wet die het gebruik verbiedt van ‘middelen, installaties of methoden voor het bemachtigen of doden van vogels’. Daarmee was nog niet alle onheil van de baan, want buizerds – en bij uitbreiding alle roofvogels – hadden ondertussen ook zwaar te lijden gehad onder pesticiden-gebruik. Dat heb je als je aan de top van een voedselpiramide staat: dan krijg je de meeste rotzooi binnen. Maar het kan verkeren. Gelukkig! Wetgeving en een mindshift – het ene gaat al sneller dan het andere – zorgden dat roofvogels opnieuw konden floreren. Er mocht weer meer buizerd zijn. De luchtpoes was terug.
Het was trouwens niet mijn uitvinding om de buizerd de luchtpoes te noemen. In de 16de eeuw was de buizerd in Duitsland gekend als de Katzenadler – letterlijk de ‘kattenarend’, naar het typische miauwende geluid dat de vogel maakt. In het Russische was er dan weer het woord kanjoek, letterlijk vertaald als ‘klaagvogel’. Zo zie je maar. De ene buizerd klinkt als een opgewekte kat, de andere steekt een klaagzang af. Al moet je bij sommige van die miauwgeluiden een emmer zout nemen. Want niet iedere klaagroep komt van de luchtpoes: een gaai die verstopt zit in de boomkruinen, kan die roep perfect imiteren en onuitgeslapen vogelaars op het verkeerde been zetten.
In het Oudfrans was er de busard (‘de poesaard’) en dat werd uiteindelijk buse – of beter gezegd buse variable. Want dat ‘variable’ is wel bijzonder toepasselijk. Een buizerd kan een ongelofelijk gevarieerd verenkleed hebben: van bijna effen donkerbruin tot spookwit en alles daartussen. En die verschillende kleuren kun je overal tegenkomen. De witte versie wordt soms wel eens de Börring-buizerd genoemd, naar het dorp in Zweden waar die voor het eerst werd gezien. Vroeger dacht men dat die bleke exemplaren exclusief voorkwamen in Scandinavië, maar dat klopt dus niet. Donkerbruin, bleek, karamelkleurig of fondant: die kleurvariaties zitten overal, ze kweken met elkaar, ze doen maar wat. Al zit er wél een verschil in de huwelijken van die kleurvariaties, want de intermediaire kleuren doen het beter dan de andere versies. De tussenkleuren komen het beste met elkaar overeen, de koppetjes blijven langer bij elkaar en ze hebben sterkere jongen die ze beter opvoeden. De kleur-extremen zijn op dat vlak maar wat sociale gevallen die van alles met elkaar proberen maar het niet lang samen volhouden, noch veel broedsucces boeken. Extremen trekken elkaar misschien aan in de mensenwereld, maar in de buizerd-wereld is dat geen garantie op succes.
Die buse variable kun je ook nog behoorlijk makkelijk verwarren met twee andere roofvogels, die er verdomd goed op lijken. Twee seizoens-uitersten, zeg maar. Je hebt de ruigpootbuizerd, die hier als zeldzaamheid tijdens de winter kan voorkomen en de wespendief, die je vanaf eind april kan verwachten. Een wintergast en een zomergast. Die zomergast is een stuk algemener. Ieder voorjaar wordt er weer naar boven getuurd en moet je de wespendief-kenmerken op scherp stellen, want het verschil met een buizerd is subtiel. Die slanke naar voren gehouden duivenkop. De iets langere en smallere vleugels. Die fijnere staartbasis en de dubbele eindband op de staart. Je kan maar beter twee keer kijken vooraleer je enthousiast roept dat je de eerste wespendief van het jaar hebt gezien, want het is gênant als die hoog zwevende roofvogel ‘maar’ een buizerd blijkt te zijn.
Hetzelfde geldt voor de buizerd-achtige roofvogel die je in januari laag over grauw veengebied of langs zielige akkers heen en weer ziet kantelen. Die buizerd heeft misschien een licht verenkleed. Of van die stevige, donkere polsvlekken. Of een snuif wit aan de staartbasis. En plots hangt die buizerd te bidden. Allemaal goeie kenmerken voor een ruigpootbuizerd, maar dat wil niet zeggen dat het er ook één is.
Wishful birding is een gevaarlijk iets: je wil al sneller een specialleke kunnen aftikken dan een gewoon saai beest. Want ruigpootbuizerds blijven toch behoorlijk schaars voorkomende beesten. Op de website van Waarnemingen staan er in de wintermaanden behoorlijk wat claims van ruigpoten die – als er foto’s zijn – vrijwel steeds ‘gewone’ buizerds blijken te zijn. Bij die ruigpootbuizerds moet je afgaan op de Heilige Drievuldigheid: een overwegend witte staart met donkere eindband én overwegend witte vleugels met opvallende donkere polsvlekken én een donkere, bijna zwarte buik of zwaar gestreepte flanken. Als je die drie kenmerken samen hebt, dan is de kans groot dat je die als ruigpootbuizerd op Waarnemingen.be mag ingeven.
In tegendeel tot de wespendief, die zijn naam niet heeft gestolen en een buitenbeentje is in roofvogelland, hebben de ruigpootbuizerd en de buizerd wel veel gemeen wat hun dieet betreft. Al durft onze buizerd iets extremer te gaan: het zijn echte opportunisten als het op eten aankomt. Het maakt niet uit naar welke supermarkt ze gaan, het is allemaal goed, zolang het maar vlees is. Mollen en muizen, woelmuizen en ratten, myxomatose-konijntjes, versufte zieke vogels of jonge onervaren uitvliegers. Ze lusten het allemaal. Ze struinen langs de randen van vijvers en grachten, op zoek naar kikkers en padden. Als ze snel genoeg zijn, pakken ze hagedissen en slangen. Soms rennen ze als een dolle kip in het lange gras achter vliegende insecten aan of porren ze in graszoden op zoek naar wormen. Of ze inspecteren de pechstrook van autosnelwegen, op zoek naar plagereden wild. Want het zijn ook eersteklas aaseters.
Buizerds hebben wél, als het even kan, een culinaire voorkeur: ze pakken het liefst een muis of woelmuis (want woelmuizen zijn geen ‘echte’ muizen). Dat is hun stapelvoedsel. Daar vullen ze hun winkelkar mee. Die muizen en woelmuizen kunnen tot 80% uitmaken van hun dieet. Tijdens winterperiodes, wanneer de dagen in het noorden van Europa grauw en grijs zijn, komen er hele bussen buizerds tot bij ons. Die instroom hangt geweldig af van het voedselaanbod in hun thuisland: als daar de winkelrekken leeg zijn, komen ze bij ons shoppen. Als hier de akkers braak liggen en woelmuizen enthousiast tussen verlaten maïsakkers en op verlaten velden snuffelen, wrijven die buizerds in hun vleugels. Zo’n gedekte tafel is een open buffet, de ultieme gratis meeneem-chinees.
Maar de buizerd wordt in z’n strooptochten naar malse muizen indirect geholpen door een ander organisme. Een schepsel dat heimelijk z’n leven heeft afgestemd op de relatie tussen roofvogel en prooi. Een stiekemerd die de relatie tussen die twee danig kan beïnvloeden. Maak kennis met Frenkelia. Deze specie is een groep eencellige parasieten met kleine zoogdieren en roofvogels als gastheer in hun levenscyclus. Het begint allemaal in de darmen van een buizerd, waar Frenkelia zich voortplant. Die nakomelingen komen als sporocysten tevoorschijn die uiteindelijk door de buizerd worden uitgescheiden. Verpakt in een beschermend kapsel, kan zo’n sporocyste lang overleven in de boze buitenwereld. En met wat geluk is die terechtgekomen op een plek waar al eens een muis of een woelmuis of een rat van het gras of de zaden knabbelt en zo de sporocyste mee naar binnen zwelgt.
Als een sporocyste binnen in zo’n woelmuis zit, begint die daar een fascinerend Alien-achtig leven te leiden. De sporocyste begint geweldig te groeien en op den duur krijgt de gastheer daar wel wat last van. Want Frenkelia is niet zomaar een parasiet. Die nestelt zich het liefst in de zenuwbanen en de hersenen van zo’n woelmuis en gaat daar de boel wat in de war sturen. En op den duur voelt zo’n woelmuis zich toch niet meer zo lekker. Zij begint misschien wat minder oplettend te zijn voor haar omgeving. Heeft misschien wat last met de coördinatie om bij gevaar snel weg te spurten. Dat is natuurlijk gesneden koek voor een buizerd, die zo’n suffe woelmuis dan maar te pakken heeft – inclusief Frenkelia, die opnieuw knus in z’n begingastheer is terechtgekomen en zich daar weer kan voortplanten. Het klinkt misschien wat als het scenario van een tweederangs sciencefictionfilm. Maar dit is de natuur. Soms te zot voor woorden.
Zo zie je maar. Dat saai zwevend roofbeest in de lucht is niet zomaar een oninteressante zwevende struikrover. Zijn vederkleerkast is diverser dan die van de doorsnee Tommorowland-bezoeker. Hij is vocaal niet te onderschatten. En hij speelt ongewild taxichauffeur voor een geniepig creatuur dat hem terugbetaalt door hapklare brokken voor te schotelen.
De luchtpoes. Niet direct de saaiste van onze roofvogels. [Foto 3 is een ruigpootbuizer en foto 4 een wespendief]
De boomvalk, steeds minder trouw aan zijn broedplaats
Geraadpleegde bron: Vogels kijken: editie 9
Boomvalken zijn slanke, snelle roofvogels, die bekend staan om hun acrobatische vliegkunsten. Met hun fijngebouwd postuur, lange spitse vleugels en lange staart, donkere bovenzijde, licht gestreepte borst en buik, opvallende roestrode broekveren, gele poten en gele snavelbasis zijn ze best gemakkelijk te onderscheiden van smelleken, slechtvalk en torenvalk.
Het aantal boomvalken neemt echter gestaag af. Er speelt waarschijnlijk een combinatie van factoren, waaronder het verlies van geschikte nestlocaties. De roofvogels kiezen vaker een nieuw territorium, maar ze gedragen zich ook heimelijker.
Soms moet je even geduld hebben om ze te spotten, want boomvalken keren pas relatief laat terug naar hun broedplaatsen. Eens ze een geschikte plek hebben gevonden, zijn ze wel doorgaans plaats-trouw, al bouwt de boomvalk zelf geen nest. Hij gebruikt een oud kraaien- of eksternest of een nest van een andere roofvogel. Een genesteld koppel boomvalken kan je van ver horen roepen. Het is hun manier om het nest te verdedigen. Hierbij vliegen ze in wijde kringen rond het nest om potentiële indringers, zoals grote roofvogels, kraaien en marters af te schrikken. Wanneer het vrouwtje haar eieren heeft gelegd, meestal 2 of 3 per keer, broedt ze 28 dagen aan een stuk. Ze zit alleen op haar nest, terwijl het mannetje op zoek gaat naar voedsel. De eieren komen met een interval van 2 dagen uit. De jonge boomvalkjes blijven dan een week of twee in het warme nest bij de moeder. De jongen laten zich dus nog niet meteen zien, maar ze laten wel van zich horen. Ze maken een hels kabaal; hun kreten kan je tot honderden meters ver horen. Wanneer de jongen een maand oud zijn, slaan ze de vleugels uit, maar blijven ze in de buurt van het nest om nog een tijd door hun ouders te worden gevoed.
De boomvalk staat niet alleen bekend om zijn indrukwekkende jachttechnieken, maar ook om zijn specifieke voorkeur voor broedplaatsen. Ecologische veranderingen en menselijke invloeden verstoren de aangeboren neiging om vertrouwde broedplaatsen telkens opnieuw te gebruiken, waardoor hun terugkeer steeds minder voorspelbaar wordt. Zo lijkt het valkengedrag met de jaren steeds stiller en schuchterder te worden. Daardoor onttrekken deze vogels zich tijdens tellingen gemakkelijker aan het oog en is met minder zekerheid vast te stellen of ze in een bepaald gebied daadwerkelijk broeden.
Een onderzoek naar de verschuivingen van de nestlocaties bevestigde dat veel boomvalken inderdaad jaar tot jaar andere nestplaatsen kiezen. De verplaatsingen zijn niet al te groot, zelden meer dan 1 km. Je kan dit zien als een slimme adaptieve strategie: door niet strikt terug te keren naar dezelfde nestlocatie, maar wel in enigszins vertrouwd gebied te blijven, kunnen boomvalken gemakkelijker inspelen op veranderende omgevingsomstandigheden. Dit is vooral belangrijk in gebieden waar menselijke verstoringen, zoals boskap of recreatie, hun traditionele broedgebieden beïnvloeden. Daarom spreekt men beter over ‘home range’ (jachtgebied) die de roofvogel inpalmt en hem de flexibiliteit biedt voor zijn geliefde jacht- en broedlocaties op die veranderingen in te spelen. Dit gedrag vergroot hun kansen op voortplantingssucces.
Geschikte nestbomen zijn essentieel voor boomvalken. Ze geven de voorkeur aan robuuste naaldbomen, zoals Douglassparren. Die beschikken over stevige takken voor hun nesten en beschermen tegen zowel weersomstandigheden als predatoren. Veranderingen in het bosbeheer, zoals het kappen van oude bomen of specifiek van naaldbomen, kunnen het aantal beschikbare nestlocaties flink beperken. Een studie bevestigt dat de kap van veel Douglassparren gedurende het voornoemde onderzoek de kwaliteit van het leefgebied van verschillende boomvalkparen heeft aangetast. De kans is dan groot dat er geen alternatieve broedplaats met dezelfde kwaliteit voorhanden is. Een keuze voor een minder geschikte broedplek heeft vaak negatieve gevolgen voor het voortplantingssucces.
In landen met grote, relatief ongerepte bosgebieden, zoals Finland, Zweden, Letland en Polen, is de soort relatief stabiel, overigens in kleine aantallen. In deze noordelijke landen is de oorspronkelijk uit Amerika afkomstige Douglasspar schaars, maar lijkt de voorkeursboom vooral de zwarte den te zijn.
Boomvalken zijn gespecialiseerd in het vangen van vliegende prooidieren. De boomvalk verkiest open gebied om te jagen. Weiden, heidevelden, moerassen, vijvers en andere open plekken zijn ideaal want een vrij, onbelemmerd uitzicht en veel water is alles wat een hongerige boomvalk nodig heeft. In België kan je in alle uithoeken van het land boomvalken spotten, al zal je ze het vaakst in Vlaanderen, voornamelijk in de Kempen kunnen waarnemen. Op het menu staan zangvogels (piepers, kwikstaarten, leeuweriken, spreeuwen, gorzen, mussen en vinkensoorten) en libellen. Zelfs zwaluwen en gierzwaluwen zijn niet veilig voor hem. De boomvalk jaagt vanaf grote hoogte in lange, snelle duikvluchten, maar ook wel laag, gebruik makend van dijken of bomenrijen.
Hij verrast zijn prooi door er met een rotvaart op af te gaan, zodat de prooi geen tijd heeft om hem zelfs nog maar op te merken. Zelfs kleine zoogdieren en hagedissen moeten er soms aan geloven. Heel zelden jaagt de boomvalk in de schemering ook op vleermuizen.
De boomvalk verlaat Europa in augustus en september om te overwinteren in Afrika ten zuiden van de Sahara. De roofvogel keert terug in april en mei, jonge vogels zelfs tot in juni. De meesten trekken over een breed front: het Iberisch Schiereiland, Italië en de Balkan.
Wetenschappelijk onderbouwd natuurbeheer is wat anders dan knaldrang
Geraadpleegde bronnen: De Standaard: Tijd om het geweer van schouder te veranderen [Vogelbescherming Vlaanderen, juriste Free Van Rompaey] – Natuurpunt Beleid [Anke Geeraerts] – Wildbeheerseenheid Susteren / Graetheide Nederland – Knack: Natuurbeheer: de jacht op de vos wordt beter afgeschaft [Dirk Draulans]
Legalisatie van geluidsdempers en nacht-richtkijkers is geen duurzame oplossing voor de everzwijnenproblematiek. Twee weken geleden keurde de Kamercommissie Justitie een wetsvoorstel goed dat jagers toestaat om geluidsdempers en nacht-richtkijkers te gebruiken bij de jacht op everzwijnen. Jagers beweren dat ze de everzwijnen zo efficiënt kunnen bestrijden, maar die toelating is een stap in de verkeerde richting.
Everzwijnen horen immers thuis in Vlaanderen en ze zijn hier welkom. Als grote omnivoren graven zij in bossen op zoek naar voedsel. Zo spelen zij een belangrijke in dit ecosysteem. Een ongecoördineerde, onbeteugelde jacht betekent geen structurele oplossing voor het everzwijnenprobleem in Limburg en elders. Het zet de deur open voor misbruik. Inmiddels heeft ook de plenaire vergadering van het federaal parlement op 18/07 ingestemd met het wetsvoorstel van de CD&V.
Het probleem met de everzwijnen, die graslanden van landbouwers omwroeten, vraatschade aan maïs en graanvelden aanrichten of tuinen van mensen compleet omwoelen, voor aanrijdingen zorgen in het verkeer, moet zeker worden aangepakt, maar niet op deze manier. Jacht is niet de enige en al zeker niet de efficiëntste methode om schade te voorkomen en heeft alleen effect op de korte termijn. Tijd om het geweer van schouder te veranderen: we zouden beter kijken naar hoe we op een vreedzame manier kunnen samenleven met de dieren door in te zetten op preventie en rustplekken. Natuurherstel is noodzakelijk en de eerste stap om wilde dieren weer een voldoende en kwaliteitsvol leefgebied te geven en schade te vermijden. Een wild dier doden is symptoombestrijding en zou een uitzonderlijke maatregel moeten zijn.
Illegale jachtpraktijken, waaronder stroperij zijn nog altijd een probleem in Vlaanderen. Met dit wetsvoorstel geven we stropers een extra instrument om nog makkelijker te werk te gaan zonder te worden gepakt, want het zal moeilijk te controleren zijn wie zo’n demper mag gebruiken. De bevoegde handhavingsdienst, de dienst Natuurinspectie van het Agentschap Natuur en Bos, speelt een cruciale rol bij de vaststelling van zulke inbreuken. Als je (een groep) jagers en bijzondere veldwachters toelaat om legaal nacht-richtkijkers en geluiddempers te kopen en die te allen tijde bij zich te hebben, dan maak je het werk van de Natuurinspectie wel heel moeilijk en wordt de kans op wangebruik bijzonder groot. Uit de vele strafzaken waarin Vogelbescherming Vlaanderen zich burgerlijke partij heeft gesteld, hebben we geleerd dat het vaak net bijzondere veldwachters of jagers/jachtrechthouders zijn die zich in de rechtbank voor stroperij moeten verantwoorden.
Bijzondere bejaging op everzwijnen vergt een doordacht aanpak, geval per geval en is in de regel beperkt in tijd en plaats. Het is totaal onverantwoord dat de regering een ruimer gebruik van nacht-richtkijkers en geluidsdempers heeft goedgekeurd. Hoe meer mensen met zulke gereedschap aan de slag mogen, hoe groter het risico wordt op stroperij. Tegelijk gaat de slagkracht van de handhavingsdiensten erop achteruit en neemt de broodnodige bescherming van onze wilde dieren af.
De jacht op everzwijnen is erg risicovol.
De afstand waarop een kogel uit een voor wilde zwijnen geschikt vuurwapen gevaarlijk blijft, is ongeveer 5 km. Wie gelooft dat een kogel na een treffer in het wildlichaam, geen gevaar meer oplevert, vergist zich geweldig. Daarbij komt de mogelijkheid dat deze kogelrestanten na het verlaten van het wildlichaam van richting kunnen veranderen en dit in een hoek van over de 45°. Daarom vormen kogelvangers een onbetwistbaar belangrijk criterium voor de uitvoering van een drukjacht op everzwijnen.
Naast grote natuurgebieden vind je tussen akkers, weiden en bebouwing, ook kleinere stukjes natuur, hagen, bomenrijen, bosjes, struiken, ondiepe vijvers, grachtjes beken, bloemenrijke bermen. Die kleine landschapselementen zijn heel belangrijk voor dieren als woonplaats, schuilplaats en voor voedsel. Dieren gebruiken die beschuttende groene infrastructuur als verbindingspunten om zich in het beste geval te verplaatsen via veilige passages onder of over een gevaarlijke verkeersweg.
De meest effectieve oplossing om verkeersongevallen te vermijden is het plaatsen van wildrasters, ook fauna- of eco-rasters genoemd. Zo’n raster heeft een dubbele functie: het voorkomt dat dieren op gevaarlijke plekken de baan oversteken en het leidt hen naar een veilige oversteekplaats. Het wegennet in Vlaanderen is echter zo dicht dat dieren in heel kleine natuurgebiedjes worden opgesloten als er rasters langs alle grote wegen worden geplaatst. Daarom is het noodzakelijk dat ze steeds in combinatie met faunapassages zoals ecoducten of ecotunnels worden geplaatst. De combinatie van faunapassages en wildrasters vermindert het aantal ongevallen drastisch en zorgt ervoor dat leefgebieden van dieren met elkaar worden verbonden. Een goed voorbeeld hiervan is het ecoduct ‘De Warande’ in het Meerdaalwoud in Leuven. Er worden haast geen reeën en everzwijnen meer doodgereden, terwijl er voordien geregeld gevaarlijke aanrijdingen waren.
De focus moet in eerste instantie liggen op preventieve, niet-dodelijke maatregelen, zoals ecoducten, wildrasters, elektrische bedrading en het gebruik van vangkooien. Wildbeheer in natuurgebieden is bespreekbaar als het geen schade toebrengt aan andere natuur, op een veilige manier gebeurt en voor zover het daadwerkelijk helpt om onredelijk grote schade te beperken. Om dat juist in te schatten, heb je experten-advies nodig: vertegenwoordigers van natuurorganisaties, de jachtsector en de landbouwsector samen met wetenschappers van het INBO en het ANB om het beheer van everzwijnpopulaties regio per regio te bespreken. Zones met gevoelige landbouwgewassen en veel verkeer vragen bv. om intensiever beheer. Gaat het over een groot boscomplex, dan kan het everzwijn daar volop plaats krijgen.
Een dwaalgedachte
De natte droom van jagers is ‘predatorcontrole’: ze menen dat afschot nodig is om ‘overlast’ door roofdieren te bestrijden. Het blad Natuurfocus publiceerde onlangs een prachtig artikel over de vos van bioloog, Koen Van Den Berghe (ex-roofdierenexpert bij het INBO). Hij beschrijft hoe de vos al lang wordt geframed als een probleem: eerst voor pluimvee, vervolgens voor de volksgezondheid (aanvankelijk hondsdolheid, later de vossenlintworm) en finaal voor de biodiversiteit, met name voor grondbroeders.
Het is tegenwoordig hip om te pronken met aandacht voor de biodiversiteit, zelfs als je een deel ervan wilt liquideren voor jachtplezier. Van Den Berghe geeft voorbeelden van hoe vossen reageren op massaal afschot. Er worden in Vlaanderen elk jaar zo’n 12 000 vossen neergeschoten. Dat is een substantieel deel van de populatie, maar heeft geen noemenswaardig effect op de totale aantallen. Vossen reageren door meer jongen te produceren, die gemakkelijker overleven dan anders en zich verder verplaatsen om vrijgekomen plekken in te vullen. Vossenjacht als beheersmaatregel is dweilen met de kraan open.
Jagers maken kippenhouders ook wijs dat hun schietacties kippen van predatie zullen vrijwaren. Nonsens, als je je kippen ’s nachts niet afschermt, zullen ze gevaar blijven lopen, afschot of niet. Door de vossenjacht hypothekeren jagers ook de volksgezondheid, want meer jacht impliceert meer zwervende vossen en een grotere verspreiding van de vossenlintworm, die uitzonderlijk mensen kan besmetten.
In het Groot-Hertogdom-Luxemburg, waar vossenjacht sinds 2015 is verboden, daalde de besmettingsgraad van vossen met de lintworm de afgelopen 10 jaar van 40 naar 10%. De voornaamste prooien van vossen bij ons zijn trouwens niet vogels, maar ratten en muizen, zodat vossen nuttig kunnen zijn voor de landbouw. Maar dat zeggen jagers zo goed als nooit. Omdat ook ratten predatoren van grondbroeders zijn, zou de vos in sommige gevallen zelfs een predatie-bestrijdend effect kunnen hebben.
Voor beschermde natuurgebieden met veel kwetsbare vogels stelt Van Den Berghe dat er maar één efficiënte oplossing is: het gebied afrasteren, zodat er geen vos of marter in kan. Dat werkt uitstekend! Hij verwijst naar de ‘groeiende maatschappelijke aandacht voor dierenwelzijn’, waarbij je ‘bezwaarlijk de ogen kunt blijven sluiten voor zo’n zinloze slachtpartij. Vossenjacht veroorzaakt dierenleed, want veel vossen worden niet meteen gedood maar raken alleen verwond. Het Luxemburgse verbod op vossenjacht heeft geen enkel probleem veroorzaakt. Van Den Berghe besluit dat een sluiting van de jacht op de vos in Vlaanderen de risico’s eerder zal doen afnemen dan toenemen. Onder het huidige jachtregime worden ze veeleer bestendigd of zelfs aangezwengeld.
Een slinkende biodiversiteit heeft ook voor de mens nefaste gevolgen
Geraadpleegde bronnen: Nature Today: [Staatsbosbeheer-ecologen Allard van Leerdam en Stefanie Nagelsdiek] + Roots-magazine: beleef de natuur
De wereldwijde afname van de biodiversiteit is een feit. Dat heeft niet alleen grote gevolgen voor de betrokken planten en dieren, maar ook voor de mens. Gevolgen voor onze voeding, gezondheid, ons klimaat, de lucht die we inademen en het water dat we drinken.
Is het nu zo erg als diertje x of plantje y uitsterft, verzuchten sommigen. Het uitsterven van een individuele soort hoeft geen grote gevolgen te hebben. Maar in een gezond ecosysteem houden alle soorten samen elkaar in balans, waarbij nog niet precies de rol van iedere soort bekend is. Als er te veel soorten wegvallen, gaat uiteindelijk het hele systeem onderuit. En de ecosystemen samen zorgen voor de biodiversiteit op aarde. Als die te eenzijdig wordt, heeft dat nefaste gevolgen voor al het leven, inclusief voor de mens. Zie het als een kaartenhuis. We kunnen best een paar kaarten missen. Maar als je een kaart uittrekt, weet je niet precies welk deel nog meer gaat omvallen. Misschien heeft die ene kaart geen effect, misschien vallen er nog een of twee of misschien gaat het halve kaartenhuis plat. Zeker is: als er teveel missen, stort de hele boel in.
Gezondheid
Onze gezondheid komt in het gedrang, of is dat eigenlijk al. Hoe kleiner de soortenrijkdom, hoe groter de kans op ziekten. Zo is bv. onderzoek gedaan naar de ziekte van Lyme. Deze ziekte kunnen wij krijgen na een beet van een teek, die besmet is met een bacterie van de Borrelia-familie. Een teek wordt niet geboren met die bacterie, maar krijgt die meestal nadat hij zich heeft gevoed met muizenbloed. Teken zijn parasieten die leven van het bloed van gewervelde dieren. Ze bijten zich vast aan de huid van een mens of dier, zuigen vervolgens bloed en laten pas na enkele uren of dagen weer los. Gedurende die tijd kunnen zij gevaarlijke bacteriën overbrengen. In gebieden waar veel verschillende gastheren voor de teek leven, voeden ze zich minder vaak met muizenbloed en komt Lyme minder voor. Als er meer roofdieren leven die muizen eten, wordt dat effect versterkt – de Borrelia-bacterie kan zich minder goed verspreiden met geringer Lyme-besmettingen als gevolg. Hoe minder diersoorten, hoe groter de kans op Lyme.
En dat geldt niet alleen voor Lyme, maar voor talloze andere ziekten die door micro-organismen worden veroorzaakt, zoals tuberculose, malaria en Q-koorts (als geiten, schapen of koeien besmet zijn met Q-koorts, kan de bacterie vrijkomen tijdens de geboorte van lammetjes of kalfjes). Als de dragers hiervan door een slinkende biodiversiteit minder natuurlijke vijanden hebben, vormen de ziekteverwekkers een groter risico voor ons. Hetzelfde geldt voor sommige virussen. Bij minder verschillende soorten planten en dieren, groeien de overblijvende soorten in aantal en massa. Dat geeft bv. virussen een grotere kans te muteren en tot steeds succesvollere varianten, die ook voor ons gevaarlijk zijn.
Heel wat diersoorten moeten vandaag leven in steeds kleinere en meer versnipperde leefgebieden. Daardoor hebben ze een tekort aan voedsel, raken ze geïsoleerd en vinden ze geen partner om zicht voort te planten. De versnippering van leefgebieden zorgt er ook voor dat dieren zich minder goed kunnen verbergen of minder goed kunnen vluchten. Daardoor worden ze een makkelijkere prooi voor stropers. De mens blijft niet gespaard. De vernietiging en aantasting van ecosystemen heeft de rechtstreekse invloed op het klimaat, de diersoorten en het geheel van natuurlijke rijkdommen, die we nodig hebben om te leven. Ook onze gezondheid lijdt eronder. Door wouden te kappen en steeds verder door te dringen in ecosystemen die tot voor kort ongerept waren, komt de mens in contact met nieuwe ziekteverwekkers aanwezig bij wilde dieren. Men denke aan de coronapandemie.
In Azië heeft de Japanse duizendknoop veel natuurlijke vijanden, zoals insecten en schimmels, maar in Europa helaas niet. Hierdoor kan de plant zich vrijelijke verspreiden. Er is helaas geen eenduidige oplossing om deze woekeraar op te ruimen.
Voedselvoorziening
Dat geen enkele soort buiten andere soorten kan, heeft ook effect op de landbouw. Een afnemende biodiversiteit leidt tot lagere opbrengsten van de akkers. Het bekendste vb. is de fruitteelt. Zonder bestuivers als bijen en andere insecten groeit er geen kers aan een kersenboom. Zo’n driekwart van alle landbouwgewassen wereldwijd is afhankelijk van bestuivers. Nergens is dit duidelijker dan bij de voedselproductie. Bestuivende insecten (bijen, wespen, kevers, vliegen, mieren en vlinders) spelen een belangrijke rol in de landbouw. We zouden de bestuiving van gewassen kunnen associëren met honingbijen, maar een reeks onderzoeken heeft aangetoond dat niet-bijen-bestuivers (zoals vlinders, kevers en zweefvliegen) ook een voorname rol spelen bij de bestuiving van fruit, groenten en oliegewassen. Veel mensen maken zich terecht zorgen over de stabiliteit van onze voedersystemen, aangezien meer studies suggereren dat ’s werelds bestuivende insecten aan het verdwijnen zijn.
Natuurmonumenten gaf de Radboud Universiteit van Nijmegen en het Kenniscentrum Eis de opdracht om de Nederlandse situatie in kaart te brengen. In Duitsland bleek het aantal insecten de afgelopen 27 jaar met 76% te zijn afgenomen. Nu blijkt dat in Nederland vergelijkbare cijfers gelden. Twee gebieden in Nederland zijn onderzocht, in Drenthe en in Noord-Brabant. Het aantal loopkevers is in de afgelopen 22 jaar met 72% gedaald; het aantal nachtvlinders met 54% de afgelopen 20 jaar. De eindconclusie is dat in de afgelopen 27 jaar ongeveer 2/3 van alle onderzochte insectengroepen is verdwenen. Tijdens een ritje naar zee kleefden destijds tientallen gecrashte insecten op de voorruit van je wagen.
De oorzaken van de achteruitgang zijn grotendeels bekend. De landbouw gebruikt nog steeds teveel chemische middelen, die funest zijn voor insecten. Het is bijna onvoorstelbaar dat in het verleden de industrie werd verplicht de uitstoot van verontreinigde stoffen tot vrijwel nul terug te schroeven, terwijl de akkerbouw nog steeds grote hoeveelheden extreem giftige stoffen breeduit in het buitengebied mag verspreiden.
Maar landbouw heeft op nog een andere manier last van verminderde biodiversiteit. En dan vooral van de biodiversiteit in de bodem. Hoe minder rijk het bodemleven, hoe kleiner de opbrengst. Want het zijn ondergrondse organismen, zoals wormen, schimmels en bacteriën die de bodem vruchtbaar maken. Drijfmest, bestrijdingsmiddelen en het verbouwen van slechts een of enkele gewassen, verstoren het natuurlijk evenwicht. Hierdoor zijn steeds meer mest en bestrijdingsmiddelen nodig om het rendement te behouden. Een gezonde bodem houdt veel minder water vast bij droogte, wat ook weer tot een kleinere oogstwinst leidt. Of tot de wens om te beregenen, wat weer aangrenzende natuur- en woongebieden kan laten verdrogen.
Klimaatverandering
Een afnemende biodiversiteit versnelt de klimaatverandering en vergroot de gevolgen daarvan. Vegetatie zorgt voor CO²-opslag en voor een hitteschild. Iets dat we heel hard nodig hebben, met name in en nabij de bebouwde omgeving. Uit onderzoek blijkt dat de CO²-opname van bossen groter is als er meer variatie is. Meer diversiteit zorgt ook voor een bos dat minder kwetsbaar is voor extreme weersomstandigheden. Het is beter bestand tegen droogte, smoorhitte, stortvloeden en kan misschien zelfs iets meer stikstof aan. Meer verscheiden soorten bomen, struiken en kruiden zorgen voor meer vegetatie – en dus meer CO²-opslag – en een beter hitteschild. Ook rijke veenvormende ecosystemen dragen hieraan bij, zoals die met riet, lisdodden of veenmossen. Die slaan nog veel meer CO² op dan bos en houden het water van zware regenbuien vast om het daarna heel geleidelijk af te geven. Voldoende biodiversiteit vertraagt bovendien verwoestijning en kan bv. enorme modderstromen bij grote hoeveelheden regen voorkomen. Afwisseling in vegetatiestructuren zoals heggen, bosjes, houtwallen, poelen, rietveldjes – mét de bijbehorende planten en dieren – temperen deze klimaatextremen.
Gezond drinkwater en lucht
Een gezonde bodem filtert ons drinkwater en een weelderige vegetatie helpt voor zuivere lucht om in te ademen. Hoe meer de biodiversiteit onder druk komt te staan, hoe groter de gevolgen voor dat drinkwater en die lucht kunnen zijn. Bij het leven in het wateroppervlak speelt nog iets anders. Daar kun je heel duidelijk zogenaamde ‘kantelpunten’ zien. Biodiversiteit in het water kan best veel vervuiling aan. Maar als de hoeveelheid fosfaat en stikstof in het water blijft oplopen, storten de levensgemeenschap en de biodiversiteit in en wordt het water troebel. Tot dat punt is er nog een weg terug, daarna is de bereikte limiet vrijwel onomkeerbaar.
Geld en aandacht
De afname van de biodiversiteit gaat steeds sneller en zet elkaar versterkende processen in werking. Het tegengaan ervan kost geld en aandacht. Maar hoe langer we wachten hoe moeilijker en duurder het wordt. Het verlies van biodiversiteit is vaak een gevolg van activiteiten die op korte termijn particuliere winst opleveren. Maar de bijhorende schade wordt afgewenteld op het milieu dat van ons allemaal is. Het oplossen daarvan is op de lange termijn altijd duurder. Dit alles rechtvaardigt aandacht voor en investering in het behoud van dier x en plant y en het ecosysteem waarvan ze deel uitmaken. Voor die soorten, voor die ecosystemen én voor ons.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de steltkluut (Dirk Draulans)
De steltkluut is een gracieuze vogel met een ruim verspreidingsgebied. Ze zijn bijna kosmopolieten daar op elk continent – op Antarctica na – ondersoorten van de steltkluut voorkomen. De sierlijke steltloper is een onmiskenbare verschijning met rozerode poten, een lange, dunne, priemvormige zwarte snavel en een zwart-wit kleed; witte onderdelen, zwarte vleugels en rug met een zwart-wit geschakeerde kop. Sommige vogels hebben een zwart ‘petje’ op de kop en een zwarte nek; bij andere vogels is dit gewoon wit.
Het mannetje is herkenbaar aan de groenglanzende zwarte bovendelen. Het vrouwtje heeft meer een bruin getinte mantel die contrasteert met de zwarte vleugels. De juveniele vogels zijn veel fletser getekend en hebben een witte vleugel-achter-rand. In de vlucht zijn de kop en de poten gestrekt, zodat de vogel een zeer lang silhouet krijgt. Zijn stelten kunnen 25 cm lang worden, dat is 60 % van zijn lichaamslengte. Hij gebruikt ze om te waden in ondiepe moeraswateren (20 cm), overstromingsgebieden, viskwekerijen en zoutextractiebekkens op zoek allerlei kleine ongewervelde dieren, zoals slakken, waterkevers, larven van vliegende insecten, spinnen, wormen, kikkervisjes, kleine visjes, soms ook zaden, die zijn voornaamste voeding vormen.
De trekvogel die uitsluitend van maart/april tot augustus/september in onze streken te verwachten is, overwintert in noordelijk Afrika en in Zuid-Europa, in toenemend aantal op het Siberisch Schiereiland.
Bizar genoeg worden er al een eeuw lang af en toe broedende stelkluten in onze contreien waargenomen, hoewel de soort altijd zeldzaam was. In hun vogelatlas uit 1972 schreven graaf Léon Lippens (stichter van het Zwin) en Henri Wille over een broedpoging in 1907 in de Kalmthoutse Heide. In 1913 was er een succesvol nest. Nadien werden er af en toe nog nesten in Vlaanderen gevonden, vooral in de kuststreek en in de Scheldepolders. Maar een vaste broedpopulatie kwam er nooit. In Zeeuws-Vlaanderen (ten zuiden van de Westerschelde) was er tussen 1931 en 1935 een opstoot van broedgevallen, met zo’n 25 nesten, maar ook dat was slechts tijdelijk. Intrigerend is dat de auteurs een verband legden met tijdelijke droogteperiodes in het zuiden van Spanje, waar het leeuwendeel van de Europese steltklutenpopulatie broedt. Als het daar te droog was, kwamen de vogels hierheen.
In de Vlaamse broedvogelatlas van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) uit 2004 staat te lezen dat de stelkluut bij ons waarschijnlijk altijd een onregelmatige gast zou blijven. Maar dat is niet langer het geval. Volgens de recentste gegevens van het INBO waren er tussen 2019 en 2024 jaarlijks 16 tot liefst 113 broedparen.
Ook in Nederland neemt hat aantal broedgevallen toe, met voor 2023 minstens 150 nesten. De vogel is gekomen om te blijven. Helaas is dat niet alleen goed nieuws. Want de toename hier lijkt gelinkt te zijn aan het verdwijnen van geschikte broedgebieden in Spanje en Zuid-Frankrijk, waar moerassen uitdrogen door de klimaatopwarming. De vogels moeten het dus elders gaan zoeken.
Bij ons profiteren steltkluten van investeringen in natuurherstel, zoals de creatie van natte gebieden als buffer tegen de gevolgen van de klimaatopwarming. In de Waaslandpolder (geografische streek met rijke kleigronden in het noordoosten van Oost-Vlaanderen) concentreren stelkluten zich in gebieden met een vossenomheining. Immers vossen verorberen eieren en jongen van op de grond broedende vogels.
Stelkluten zijn luidruchtige vogels, die tijdens het broedseizoen agressief uit de hoek kunnen komen tegen belagers. De gewone roep is een schril, piepend, snel herhaald ‘kjiek-kjiek-kjiek’. De alarmroep is een luid raspend ‘kriet-kriet-kriet’.
Het dier komt over zo goed als de hele wereld voor. Biologen raken het er wel niet over eens: is het overal dezelfde soort of moeten ze worden opgesplitst in 4 aparte soorten. Het doet er niet toe. Ze zien er overal uit zoals de steltkluten bij ons.
Hopelijk beschermt zijn ruime verspreiding de vogel tegen uitsterven, want echt talrijk is hij nergens. Zoals bij veel steltlopers bestaat het nest uit een ondiep kuiltje op kale tot schaars begroeide bodems, afgewerkt met plantaardig materiaal. Bij verstoring of bij het naderen van een predator wordt vertrouwd op de camouflagekleur van de eieren en de jongen. De adulte vogels proberen de indringer af te leiden door roepend van het nest weg te lopen en desnoods vleugellamheid te veinzen.
Veel nesten mislukken als gevolg van predatie of verstoring door vee en jongen sterven als het broedgebied opdroogt. Dit is inherent aan het grillige karakter van het leefgebied van de steltkluut, waardoor hij net zo snel verschijnt als verdwijnt. Of het aantal steltkluten in Noord-Europa toeneemt, zal afhangen van hoe droog het in Zuid-Europa wordt.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de drieteenmeeuw (Dirk Draulans)
Veel mensen associëren meeuwen met de zee, maar de meeste soorten zijn vooral aan land gebonden. Dat kan om kustzones gaan, maar tegenwoordig worden zelfs soorten die vroeger als echte zeemeeuwen werden beschouwd, zoals mantelmeeuwen en zilvermeeuwen, steeds meer ver in het binnenland gezien.
De grote uitzondering is de drieteenmeeuw, een van de weinige meeuwen die courant op volle zee vertoeven. Als er uitzonderlijk eens een drieteenmeeuw in het binnenland wordt waargenomen, is dat doorgaans een vogel die van de kust werd weggeblazen door zware stormwind. Zo’n gedwongen excursie over land overleeft het dier niet altijd.
De elegante drieteenmeeuwen broeden bijna uitsluitend op steile kliffen in kustzones, van waaruit ze tientallen kilometers ver kunnen vliegen om te vissen. ’s Winters foerageren drieteenmeeuwen rond visserijhavens en veerbootterminals en in het voorjaar en in de herfst komen ze soms ook wel in het binnenland voor, maar van alle meeuwen zijn zij het meest gebonden aan de zee. Zijn beheersing van de weersomstandigheden, zelfs in een Noord-Atlantische storm, evenaart die van de pijlstormvogels en stormvogeltjes: hij vliegt met de wind mee in enkele hoge, golvende bogen, eerst op de ene vleugelpunt dan op de andere, zodat hij zonder zichtbare inspanning enorme afstanden kan afleggen.
Drieteenmeeuwen jagen overdag in groepen, drijven op zee en steken hun kop in het water om vis te vangen of ze maken af en toe een ondiepe duik. In tegentelling tot andere meeuwensoorten voeden ze zich niet op vuilnisbelten, maar ver weg in de oceanen. Ze volgen echter wel schepen in een poging om van hun afval te eten.
De dichtste broedplaatsen bij ons bevinden zich op de kust van Normandië. In het Nederlandse deel van de Noordzee broeden drieteenmeeuwen op booreilanden – de populatie zou er zo’n 350 paartjes groot zijn. Waarschijnlijk zijn dat vogels uit een Britse kliffenkolonie die na een mislukt broedseizoen een nieuwe plek zochten.
De middelgrote meeuw heeft per leeftijd wisselende kenmerken. De volwassen vogel heeft zwarte vleugeltoppen als in inkt gedoopt, donkere poten en lichtgrijs gekleurde boven-vleugels. Het donkere oog in de witte kop valt erg op, alsook de gele snavel met een lichtgroene basis. De lichaamslengte varieert tussen 38 en 40 cm; de spanwijdte reikt tot 95 – 110cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 300 en 500 g.
De wetenschappelijke naam van de soort ‘tri-dactyla’ wat letterlijk ‘drie-tenen’ betekent en verwijst naar de achterste teen aan zijn voet die nauwelijks meer is dan een bobbel. In zomerkleed lijkt die dus fel op de stormmeeuw. In winterkleed heeft de soort een egaal grijze ‘koptelefoon’ op en geen streping op de kop. Jonge vogels hebben een zwarte W-tekening op de boven-vleugels (zie foto's juveniel in vlucht en met de prooi) en een dikke zwarte nekband. De drieteenmeeuw heeft een karakteristieke roep, waar ook z’n Engelse naam vandaan komt, ‘kittiwake’ die in kolonie luid, melodieus, nasaal, klinkt als ‘kitt-i-awa-week’ of ‘k-week’. Ze maken ook zachtere, jammerende klanken. ‘ s Winters zijn ze zwijgzaam. De balts vindt plaats op het nest, waar ze hun kop op en neer bewegen en slikbewegingen maken; het vrouwtje wordt immers door het mannetje gevoerd.
Ook elders beginnen drieteenmeeuwen zich aan te passen aan menselijke constructies. In het Britse Newcastle broeden ze op bruggen en gebouwen langs een rivier, 17 km van de zee. De Noorse kuststad Tromso plaatste met succes speciale drieteenmeeuwenhotels om broedvogels te lokken. Het bestuur doet daar minder krampachtig over meeuwen dan sommige van onze kustburgemeesters. Ook op het energie-eiland dat misschien ooit in de Noordzee voor onze kust zal worden gebouwd, is een broedrichel voor drieteenmeeuwen voorzien. Drieteenmeeuwen worden geslachtsrijp rond de leeftijd van 4 jaar en kunnen 20 jaar oud worden. Nesten gebouwd op smalle richels van steile zeekliffen, vaak in de buurt van zeekoeten en alken, bestaan uit zeewier en andere vegetatie, veren, zeepokken en modder.
Zulke inspanningen om de meeuwen aan nestgelegenheid te helpen, zijn nuttig, hoewel ze futiel lijken in verhouding tot de totale drieteenmeeuwenpopulatie. Die wordt op 15 miljoen vogels geraamd. Dat is een daling met 40 % sinds de jaren 1970, wat maakt dat de soort nu als ‘kwetsbaar’ wordt gelabeld.
Door de klimaatopwarming verschuiven belangrijke visgronden voor drieteenmeeuwen noordwaarts, waardoor broedvogels dikwijls veel verder moeten vliegen om voedsel voor hun jongen te vinden. Dat kan leiden tot voedseltekort op het nest, waardoor het oudste jong af en toe overgaat tot kannibalisme: het verorbert zijn kleinere broer of zus. Er zijn meestal slechts twee jongen in een drieteenmeeuwennest.
Klimaatopwarming resulteert ook in minder dierlijk plankton in de zee. Dat heeft een negatief effect op vissen, die van plankton leven en betekent dus kleinere voedingsmarges voor drieteenmeeuwen. De vogels kreunen ook onder maatregelen die visafval van zeevisserijactiviteiten moeten verminderen. Het vakblad ‘Fish and Ficheries’ meldde dat er in 1990 op de Noordzee 510 000 ton gevangen vis als afval van vissersboten weer de zee werd in gekieperd. In 2010 was dat gereduceerd tot 267 000 ton. Dat betekent wel dat er 2 miljoen minder zeevogels van verloren vis konden leven. Drieteenmeeuwen behoren tot de belangrijkste ‘slachtoffers’ van deze dwaze restricties.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.