Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de zwartkop [Dirk Draulans]
Hij is misschien wel de meest volhardende zanger in onze tuinen: de zwartkop. Wanneer andere vogels op het einde van het broedseizoen stoppen met zingen, gaat hij nog een tijdje door. In de vroege zomer is hij soms de enige soort die je geregeld hoort. De zang van een zwartkop is wondermooi. Hij wordt weleens de ‘Maartse nachtegaal’ genoemd.
Het gezang begint met een aarzelend, amper hoorbaar gefezel (zacht babbelend), maar dat gaat crescendo over in luide, heldere tonen die uitmonden in een uitbarsting van levensvreugde. En dat telkens opnieuw met variaties. Het is niet verwonderlijk dat de zwartkopzang een sleutelrol kreeg in een opera van de Franse componist, organist en ornitholoog, Olivier Messiaen (1908-1992) over het leven van de natuurminnende Sint Franciscus van Assisi. Een nagespeeld herkenbaar riedeltje uit de zang evoceert de heilig verklaarde man. (Réveil des oiseaux).
Zwartkopmannetjes zijn overwegend grijsbruin met een opvallend zwart petje. Vrouwtjes zijn bruinig met een kastanjebruin kapje. De ogen zijn diep zwart met een karakteristieke witte oog-ring en de zwarte snavel is puntig. De poten hebben een donkere grijstint.
Hoewel steeds meer van onze zwartkoppen de neiging hebben om in de winter hier te blijven, trekken de meeste in oktober nog altijd naar het zuiden, vaak in de buurt van het Middellands Zeegebied of soms verder Afrika in. Door de klimaatopwarming gebeurt de terugkeer in de lente wel steeds vroeger, nu al in de tweede helft van maart. Dat is een kleine maand eerder dan een halve eeuw geleden. In de weken voor hun vertrek uit hun wintergebied, beginnen mannetjes al hun zang te oefenen. Die moet vloeiend klinken als ze wat later hun broedterritorium moeten afbakenen en verdedigen.
Steeds meer Europese zwartkoppen gaan tegenwoordig wel overwinteren in het Verenigd Koninkrijk, waar ze vooral teren op vogelvoer dat er door vogelliefhebbers wordt verschaft. Eén vogel zou een groot deel van een winter zelfs exclusief hebben geleefd van Britse kerstmiscake (bereid met krenten en rozijnen).
De populatie van de zwartkop zit zo goed als overal in de lift. De soort trekt niet alleen voordeel uit het mainstream worden van natuurlijk bosbeheer, wat haar klassieke biotoop ten goede komt, maar ook van het natuurlijker worden van veel tuinen. In Vlaanderen nam de broedpopulatie, die nu op 70 000 koppels wordt geraamd, tussen 2007 en 2018 met 29% toe.
De vogel broedt graag in braamstruiken of netelstruwelen. Het nest wordt in een dichte struik gebouwd, dikwijls 1 tot 3 m boven de grond. Het is een uiterst licht, dunwandig kommetje van gevlochten plantenvezeIs vastgehecht met spinrag aan twijgjes en binnenin bekleed met spinsel en haren. In het broedseizoen teert hij vooral op insecten. Daarbuiten is hij een echte besseneter, waardoor hij een belangrijke rol speelt in het verspreiden van zaden in zijn leefgebied. Vooral vlier- en meidoornbessen vallen in zijn smaak, klimopbessen zijn een noodreserve.
Tijdens zijn trek wordt de zwartkop, zoals veel trekvogels, constant geviseerd door vogelvangers uit de mensenwereld, die hem belagen met vangnetten, lijmstokken en geweren. In onze tuinen zijn de kat en de steenmarter geduchte predators – tot 10% van een zwartkoppopulatie kan ten prooi vallen aan deze rovers. Vanuit de lucht zijn zwartkoppen niet veilig voor valken, sperwers en uilen. Toch lijkt het hun succes niet te hinderen.
De zwartkop is er ook in geslaagd te vermijden dat hij door koekoeken als waardvogel wordt gekozen. De gevlekte of gemarmerde eitjes in zijn nest lijken zo sterk op elkaar dat een vreemd ei gemakkelijk kan worden herkend en verwijderd. Het zwartkopsucces berust op meerdere gunstige aspecten.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de rode wouw [Dirk Draulans]
Het moet een van de succesvolste herintroductieprojecten uit de (korte) geschiedenis van het natuurbehoud zijn: de revival van de rode wouw in het Verenigd Koninkrijk.
Ooit was de soort er algemeen tot in de steden toe. Als aaseter maakte ze zich nuttig door kadavers op te ruimen, al dan niet achtergelaten door mensen.
Maar als aaseter was de wouw ook kwetsbaar voor verdelging, vooral door vergiftigd lokaas. Ondanks zijn nuttige functie werd hij, net als andere roofdieren, geframed als vijand van de mens en eeuwenlang vervolgd. Eierverzamelaars droegen hun steentje bij door nesten leeg te roven.
In de loop van de 19de eeuw verdween de rode wouw uit het Verenigd Koninkrijk, met een uitzondering van een bolwerkje in Wales waar hij moeizaam stand hield. In sommige periodes was er amper één vruchtbaar vrouwtje. Maar in de jaren 1980 schoten vogelbeschermingsorganisaties in actie. Er werden jonge vogels geïmporteerd uit gezonde populaties in Spanje en Zweden. Het eerste succesvolle broedgeval van uitgezette vogels werd in 1992 geregistreerd, het eerste broedgeval van jongen van ‘eigen kweek’ in 1994. De uitzetlocaties waren zorgvuldig gekozen, zoals een heuvelachtig gebied tussen Londen en Oxford, waar de vogels initieel vooral leefden van verkeersslachtoffers langs een drukke snelweg. Nu zie je er constant rode wouwen vliegen, ook opnieuw in de steden.
Het zijn grote en slanke dieren met lang vleugels en een gevorkte staart, een silhouet dat met niets anders te verwarren is. Er werd wat voor gevreesd dat het wouwensucces ten koste zou gaan van de buizerd, die ook grotendeels een aaseter is, maar ook dat bestand bleek toe te nemen.
Het aantal broedkoppels van de rode wouw in het Verenigd Koninkrijk wordt nu op 4400 geraamd, goed voor 17% van de totale populatie van de soort, die alleen in Europa voorkomt. De bedreigingen zijn niet weg – er worden nog altijd vogels geschoten en vergiftigd – maar de roofvogel lijkt wel uit de gevarenzone voor uitsterven.
In onze contreien blijft de wouw zeldzaam. In Nederland broeden elk jaar 10 tot 15 koppels. Volgens de laatste gepubliceerde cijfers van ons Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) broeden er in Vlaanderen jaarlijks één tot 6 koppels, vooral in de Voerstreek, waar vogels uit Wallonië of Duitsland terechtkomen. In Wallonië neemt de populatie wel toe: er zouden nu zo’n 350 broedkoppels zijn.
Maar ook in onze streken wordt de soort nog geviseerd. Een van de twee jongen uit een uitzonderlijk nest in het Oost-Vlaamse Moerbeke stierf in 2017. Hoewel er geen klassieke verdelgingsmiddelen in het kadaver werden gevonden, vertoonde het toch vergiftigingsverschijnselen. De strijd is dus nog niet helemaal gestreden.
De kleine plevier, kampioen van de vluchtige kansen
Geraadpleegde bron: Vogels kijken – editie 8 – mei – uitgelichte soort [Thomas van der Es]
Als ware opportunisten pakken kleine plevieren iedere kans die zich voordoet. Ze hebben een neusje voor het vinden van bouwplaatsen, braakliggende terreinen en depots voor baggerspecie, waar ze – als een van de weinige soorten in onze streken – zeer graag broeden. Hun natuurlijke broed- en leefgebieden zijn immers zeldzaam geworden in ons ‘aangeharkte’ stukje Europa. Een geschikt kiezelbed in een rivierloop of een zandige oever vind je nog maar zelden, als de mens ze al niet in gebruik heeft voor recreatie.
Voor een plevier is een nestje zo gemaakt. Even een paar keer tussen de kiezels een kuiltje draaien met kont en poten en het is geregeld. De eieren liggen feitelijk gewoon kaal op de grond. De vogels besparen zich de moeite om een extra nestbekleding aan te brengen. De eitjes hebben een ideale schutkleur, evenals de plevier zelf. Als deze plat op het nest zit, valt de zandbruine kleur vaak amper op.
Na enkele weken broeden lopende jonge plevieren als nestvlieders in de buurt rond. In een uitzonderlijk broedhabitat zoals een bouwterrein levert dat vaak ongemakkelijke situaties op. De vogel kan zijn begonnen in een periode dat het rustig was op het terrein, maar wat begon als een ideale broedplek kan zeer snel veranderen in een levensgevaarlijke werf voor de donzige pullen. Een terrein met ronddenderende machines waar permanent bouwmaterialen worden verplaatst, is geen veilige plek om op te groeien. Menig kleine plevier kent dan ook zeer spannende eerste weken.
Er zijn 3 plevierensoorten, die eigenlijk wel sterk op elkaar lijken: de kleine plevier, de bontbekplevier en de strandplevier. Als de vogels op grote afstand zitten, kan het nog weleens ingewikkeld zijn ze van elkaar te onderscheiden. Er zijn wel een aantal kenmerken die je vooraf kan bestuderen. In de winter op het strand of langs de kust is de kans dat je een kleine plevier of een strandplevier ziet, erg klein tot nihil. De belangrijkste merkwaardigheid van de kleine plevier is de duidelijke, markante gele oogring. Daarin wijkt de soort echt af van de bontbekplevier. Het wordt wel wat ingewikkelder bij juveniele vogels, waarbij de herkenningskenmerken wat minder uitgesproken zijn. Toch kan je merken dat ondanks de lichtere kleuren ook de jonge kleine plevieren een lichte gele oogring hebben.
Volwassen bontbekplevieren hebben oranje poten en een oranje snavel met een zwarte punt, terwijl kleine plevieren fletse, vleeskleurige poten en donkere snavels hebben. Strandplevieren tenslotte zijn verreweg de zeldzaamste van dit trio en hebben als belangrijkste onderscheidingskenmerk in alle kleden de ‘open borst’, zonder de donkere gesloten borstband dus. Zij vertoeven vooral in kustgebieden en verkiezen daarbij open zandige plaatsen als schelpenstranden, drooggevallen zandplaten, schorren en kwelders.
Kleine plevieren komen over het algemeen vooral voor in het binnenland. Een link met zoet water is daarbij van levensbelang, al kunnen ze wel op enige afstand van het water broeden. Diep in het binnenland, langs de Maas in Limburg, bij een zandwinplaats in Twente of bij een afgeplagd ven in Drenthe: allemaal potentiële plekken voor die fraaie kleine plevier.
De soort broedt vaak solitair, maar er zijn voorbeelden van een soort mini-kolonisatie. De afgelopen jaren vonden in en rondom het Dwingelderveld grootschalige natuurherstelmaatregelen plaats. Dit nationaal park is het grootste aaneengesloten natte heidegebied van West-Europa. Hiervoor werden stukken landbouwgrond omgevormd tot natte heidevegetaties, vennen werden hersteld en verruigde en grasrijke heidestukken werden geplagd. Deze reset bood direct broedkansen voor pioniers. Binnen de kortste keren doken er tientallen kleine plevieren op die er tot broeden kwamen – overigens met wisselend succes.
Kleine plevieren keren vroeg in het voorjaar terug naar onze streken. Een overwinterende kleine plevier is bij ons zeer uitzonderlijk. Verreweg de meeste vogels trekken weg richting Zuid-Europa. Eind februari, maar vooral begin maart kunnen we de vroegste vogels alweer verwelkomen. Net als kluten, grutto’s en witte kwikstaarten zijn kleine plevieren de eerste voorjaarsbodes.
Bij aankomst in een geschikt leefgebied en dat kan dus nogal uiteenlopend zijn, zal met wat geluk direct een bijzonder tafereel waarneembaar zijn. Het is een vleermuisachtig gefladder op grote hoogte waarmee een mannetje kleine plevier zijn unieke balts inzet. Hij draait en kantelt op grote hoogte en roept een luidruchtig trillend ‘tie-joe’. Bij het wentelen zijn de witte ondervleugels opvallend, in contrast met de zandbruine bovenvleugels. Deze spectaculaire capriolen zijn bedoeld om het vrouwtje te verleiden.
In tegenstelling tot de bontbekplevier en de strandplevier neem de kleine plevier in aantal toe. Eigenlijk is dat ook wel te begrijpen, want zeker in de afgelopen decennia is er in hoog tempo veel veranderd in ons landschap. Kleine plevieren hebben volop geprofiteerd van tijdelijke gunstige omstandigheden. Rondom dorpen en steden zijn veelvuldig bouwprojecten herrezen en dat bood broedkansen voor de soort.
Er zijn ook wat meer duurzame broedgebieden bijgekomen. Wat te denken van de Markerwadden of het Trintelzand, een nieuw natuurgebied van slib en zand, niet toegankelijk voor het publiek. De Houtribdijk tussen Lelystad en Enkhuizen begrenst het Markermeer van het IJselmeer. In 2019 moest de dijk worden versterkt, maar in plaats van stortstenen neer te leggen, werd de scheidingswand met zand afgedamd. Zo ontstond een 500 ha grote eilandengroep. Sommige eilanden zijn beschermd met dammen die begroeid mogen raken met plantjes; andere zijn bedekt met zand en zijn daardoor open en dynamisch. De broedvogeleilanden voorzien van schelpjes of kiezels bieden de meeste garanties voor de toekomst. We blijven het natuurlijk wel hebben over onderzoeksgebieden, waarbij de natuur toch veelal de drang heeft om zich spontaan zelf te ontwikkelen. Als de kale bodem begroeid raakt met kruiden en grassen, zullen kleine plevieren snel hun biezen pakken. Dus geregeld beheer en onderhoud is geboden.
De aankomst van kleine plevieren in het voorjaar merkt iedereen wel op. Ze trekken niet heel ver weg en zijn dus relatief vroeg weer terug en dan meestal direct erg vocaal en niet te missen. Later in de zomer wordt het allemaal steeds geheimzinniger. Na augustus worden ze opeens heel schaars. In stilte vertrekken kleine plevieren dan weer richting overwinteringsgebieden in Zuid-Europa.
Respectievelijk zie je foto's van bontbekplevier, strandplevier en kleine plevier.
Trekvogels versnellen hun overtocht naar de Noordpool, maar de klok tikt verder
Geraadpleegde bron: Nature Today: Trekvogels staan onder druk [Nederlands Instituut voor Ecologie / Universiteit van Amsterdam]
Door klimaatverandering begint de lente in het noordpoolgebied steeds eerder in het jaar. Trekvogels staan onder druk: ze moeten hun voorjaarsmigratie naar het noorden versnellen om te voorkomen dat ze te laat aankomen op hun broedplaatsen. Hun aanpassingsvermogen is indrukwekkend, maar het versnellen van de trek heeft een natuurlijke grens, waarschuwen onderzoekers.
Uit een nieuwe studie, geleid door onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam en het Nederlands Instituut voor Ecologie, komt naar voren dat veel Arctische watervogels sneller kunnen migreren. Ze blijken in staat de tijd te verkorten die ze besteden aan het rusten en bijtanken tijdens de reis of aan het opvetten voorafgaand aan het vertrek. Maar die strategie werkt waarschijnlijk alleen tijdelijk.
In hun studie, gepubliceerd op 09/09/2025 in Nature Climate Change, volgden de onderzoekers met behulp van GPS de voorjaarstrek van meer dan 500 vogels van 5 grote watervogelsoorten: de rotgans, brandgans, kolgans, kleine rietgans en kleine zwaan. Ze combineerden de zenderdata met lange-termijn-gegevens over het lichaamsgewicht van vogels in hun overwinteringsgebieden.
De rotgans dankt haar naam aan het geluid dat ze voortbrengt (‘rrrò…rrrò…rrrò’). Ze broedt op de Siberische toendra’s. Tijdens de winter komen rotganzen massaal onze kant uit om in het Waddengebied en de Zeeuwse Delta te overwinteren. Een ander deel trekt door naar Zuid-Engeland.
Tot het oorspronkelijke leefgebied van de prachtig getekende compacte brandgans behoren richels op kliffen en heuvels op onherbergzame plaatsen als Spitsbergen, Groenland en Noord-Rusland. De brandgans heeft een zwart-grijs-wit getint verenkleed en een wit gezicht met zwarte snavel en zwart om de ogen. De onderkant van het lichaam is wit en wat meer grijs op de flanken. De staartpunt is zwart, alsook de hals en het begin van de romp.
Bij de kolgans is de witte bles rond de snavelbasis opvallend. Verder hebben de kolganzen een roze snavel en oranje poten. Volwassen vogels hebben zwarte dwarsbanden op de buik. Kolganzen die hier overwinteren zijn voor het overgrote deel afkomstig uit Noordwest-Rusland en Siberië vanwaar ze in westelijke en zuidwestelijke richting wegtrekken, voornamelijk naar West-Europa.
De kleine rietgans is een gedrongen gans (wat lijkend op de grauwe gans) met een korte snavel, waarop een roze vlek zit. De poten zijn roze. De kop is donker bruingrijs, contrasterend met de lichter gekleurde hals en lichaam. Op de bovenzijde heeft het donkerbruine verenpak een blauwgrijze waas. De populaties van Groenland en IJsland overwinteren in Groot-Brittannië en de Spitsbergenpopulatie overwintert in Nederland, België, Denemarken en kleine aantallen in Noorwegen.
De kleine zwaan (volledig wit, zoals de knobbelzwaan) is de kleinste soort zwanen die in onze streken voorkomt. Zij broedt op de arctische toendra’s, langs de Barentszzee en verder naar het oosten en overwintert aan de Noordzeekust. De kleine zwaan heeft in vergelijking met de gelijkende wilde zwaan minder geel op de snavel, dat niet uitloopt in een punt en heeft een kortere hals.
Om hun broedgebieden te bereiken, moeten de vogels elk voorjaar duizenden km afleggen. Het grootste deel van de reis brengen ze niet vliegend door, maar rustend en bijtankend.
Het onderzoeksteam ontdekte dat de meeste van de onderzochte soorten de reistijd aanzienlijk kunnen verminderen door hun rust- en foerageertijden te beperken. Maar niet alle vogelsoorten kunnen even flexibel reageren op veranderende voorjaarsomstandigheden.
In jaren waarin het noordpoolgebied vroeg ontdooide, wisten soorten als de kolgans en de kleine zwaan hun tussenstops te verkorten en eerder aan te komen. Kleine rietganzen en rotganzen pasten zich onderweg minder aan, mogelijk omdat zij sowieso minder tussenstops maken.
Vogels met meer tussenstops en kortere vluchten daartussen kunnen de voorjaarsomstandigheden beter volgen. Soorten die langere etappes of over zee vliegen, hebben waarschijnlijk minder mogelijkheden om te reageren op een vroege of late lente.
In tegenstelling tot eerdere studies keken de onderzoekers ook naar de opvet-tijd voorafgaand aan het vertrek. Die opvet-tijd blijkt vooral belangrijk voor soorten als de brandgans en de rotgans, die sterk afhankelijk zijn van energievoorraden die ze vóór de trek opbouwen. Door deze tijd mee te nemen in de analyse, werd duidelijk dat de vogels meer speling hadden om hun trek te versnellen dan eerder werd aangenomen. Sommige individuen wisten hun totale opvet-tijd met maar liefst 30 % in te korten, waardoor ze tientallen dagen eerder aankwamen dan in eerdere jaren.
Ondanks de aanpassingen die de vogels weten te maken, waarschuwen de onderzoekers dat het versnellen van de trek natuurlijk grenzen heeft. Snel kunnen opvetten, vraagt om voedsel van hoge kwaliteit en gunstige omstandigheden, zoals weinig verstoring en die zijn er niet altijd. Bovendien zijn er zorgen dat vogels die sneller migreren in slechtere conditie aankomen, wat hun broedsucces kan beïnvloeden. Op basis van de huidige klimaatontwikkelingen en gegevens over de dooi schatten de onderzoekers dat de waargenomen flexibiliteit in de timing van hun migratie de vogels nog zo’n 2 tot 3 decennia kan helpen om gelijke tred te houden met de lente. Daarna zal snellere migratie alleen niet meer voldoende zijn.
De onderzoeksresultaten zijn zowel hoopgevend als zorgwekkend. Het aanpassingsvermogen van de meeste Arctische watervogels blijkt indrukwekkend. Maar als we kijken naar de huidige snelheid waarmee de Noordpool opwarmt, tikt de klok beangstigend verder. Rond het midden van deze eeuw zullen de vogels mogelijk andere strategieën moeten gaan inzetten, zoals het veranderen van overwinteringsgebied of van complete migratieroutes, om te voorkomen dat ze uit de pas lopen met de lente op de Noordpool.
Voor hun broedsucces en overleving is het voor trekvogels cruciaal dat ze op tijd het noordpoolgebied bereiken. Als het voorjaar aanbreekt en de sneeuw gaat smelten, is er een explosie van insecten, planten en ander voedsel. Deze piek duurt maar enkele weken. Als vogels te laat aankomen, missen ze het moment waarop voedsel in overvloed aanwezig is om hun jongen groot te brengen. Daarnaast is er maar een smalle tijdsspanne waarin eieren gelegd, uitgebroed en jongen kunnen worden gevoed alvorens de kou terugkomt. Vertraging kan betekenen dat jongen de trek naar het zuiden niet overleven.
Geraadpleegde bron: Nature Today: Vette trekvogels vliegen ver [Vogelbescherming Nederland]
Eten, eten en nog eens eten. Trekvogels denken aan niets anders, tot ze soms wel twee keer zo zwaar zijn als normaal en alle energie uit dat voedsel hebben opgeslagen als vet. Zo bereiden ze hun reis voor naar het zuiden, waar ze overwinteren. Stel het je voor: in een paar weken tijd, twee keer zo zwaar worden als je nu bent! Voor mensen gruwelijk ongezond, maar voor vogels niet.
Dat vet levert energie als trekvogels non-stop lange afstanden vliegen en onherbergzame gebieden – zoals woestijnen – oversteken. Vet is de ideale manier om energie in het lichaam te bewaren. Het is compact (dus gemakkelijk mee te dragen), geeft veel energie (om de vleugels te bewegen) en weinig afvalstoffen (waardoor de spieren minder snel verzuren).
In korte tijd zoveel mogelijk vet opslaan dat je lichaamsgewicht verdubbelt, is echter geen gemakkelijk werkje. Om dat mogelijk te maken verandert het lijf van trekvogels soms op onvoorstelbare manieren voor en tijdens de trek. Het opvetten wordt aangestuurd door hormonen, die ook het eetgedrag veranderen. De vogels lijken plotsklaps onverzadigbaar.
De kanoet, de grootste strandlopersoort, bijna zo groot als een tureluur, is een mooi voorbeeld van een vogel waarbij het hele inwendige lichaam verandert voor vetopslag. Zo is zijn maag extra groot, maar ook zo sterk gespierd dat kokkels met schelpen en al worden opgegeten om ze daarna te kraken. Maar tijdens de lange vlucht van het noordpoolgebied (rond de gehele Noordelijke IJszee) naar Zuid-Afrika, wordt zijn maag juist verkleind tot een minimum aan ruimte en gewicht. Onderweg eet hij toch nauwelijks, dus een grote maag is dan overbodige ballast. Het opgeslagen vet wordt via het bloed direct naar de spieren gevoerd.
Een vogel die onvoldoende opvet, komt tijdens zijn reis brandstof tekort en moet landen om te eten. Kanoeten doen dat in het Waddengebied, één van de belangrijkste pleisterplaatsen in Europa. Kanoeten gebruiken de Waddenzee als tankstation tijdens de vogeltrek in het voor- en najaar. Ze is een belangrijke stop tussen hun broedgebieden in het hoge noorden en de zuiderse overwinteringsgebieden. Ze rusten er uit en eten flink bij voor het tweede deel van de tocht. Die tussenstops zijn nadelig, want de vogel verspeelt kostbare tijd. Nakomers beginnen namelijk tijdens de broedperiode vaak te laat aan hun nest, waardoor er niet genoeg eten meer is als hun jongen uit het ei kruipen.
Echter, een vogel die té vet wordt, is traag en vliegt minder snel op. Deze worden eerder gepakt door een roofdier. Vogels streven dus naar precieze vetopname.
Er zijn ook trekvogels die het bescheidener aanpakken. Lepelaars bv. trekken stapsgewijs naar het zuiden en tanken tussendoor steeds even bij. Ze vliegen van moeras naar moeras, eten daar goed veel vis en leggen per keer ‘slechts’ een paar honderd kilometer af. Maar ook zij doen aan opvetten. De voorjaarstrek verloopt wat vlugger omdat de vogels zo snel mogelijk het broedgebied willen bereiken en de nakende voortplantingsdrang geeft hen ‘extra vleugels’.De najaarstrek gebeurt wat trager, ze vertoeven immers wat langer op de toevluchtsoorden. Tijdens de trektocht vallen ook veel slachtoffers. Zinloze jacht en afschot en botsingen met windturbines blijken de grootste oorzaak.
Ook dichter bij huis zijn de tekenen van de aanstaande trek overduidelijk. Let er maar eens op. Zanglijsters en spreeuwen storten zich nu (of binnenkort) massaal op de struiken die al bessen geven – zoals vuurdoorn, vlier en Gelderse roos – want dat is ideaal trekvogelvoer. Ze kunnen per dag hun lichaamsgewicht aan (lijster)bessen, kersen, (val)appels en ook wel druiven in wijnstreken eten, net zo lang tot ze helemaal klaar zijn voor hun (bescheiden) trek naar Frankrijk of Zuid-Engeland of nog verder weg (Italië, Portugal, Spanje, Noord-Afrika). de trek vindt alleen ’s nachts plaats; overdag houden ze zich op in bossen, op akkers of op begroeide hellingen.
Spreeuwen en roodborsten zijn bij ons het hele jaar door te zien en toch zijn het grotendeels trekvogels. Een aanzienlijk deel van onze spreeuwen- of roodborstenpopulatie trekt weg in het najaar om iets zuidelijker (voornamelijk in Frankrijk) te overwinteren, terwijl heel wat noordelijker spreeuwen of roodborsten bij ons neerstrijken om hun winter hier door te brengen. Deze verplaatsing is, zelfs over een relatief kortere afstand, behoorlijk uitdagend. Vooral voor jonge vogels, die dit vliegkunstje voor de eerste keer ondernemen, is deze uitzonderlijk nauwkeurige navigatie verre van evident. Over het algemeen kan men stellen dat jonge zangvogels hun eerste migratie uitvoeren op basis van aangeboren ‘vectornavigatie’: een overgeërfd programma dat de migratieroute beschrijft als vastgelegde specifieke kompasrichting. Deze aangeboren instructies worden later in het leven aangevuld met aangeleerde informatie (ervaring), zoals het gebruik van geomagnetisme, reukzin (bepaalde geuren) of visuele herkenningspunten onderweg, wat de nauwkeurige navigatie naar de vaste bestemmingen verfijnt.
Inzicht in de mechanismen achter het vermogen opent ook mogelijkheden voor toepassingen in biomimicry (via wetenschap en technische ingrepen biologische systemen in de natuur nabootsen om menselijke toepassingen uit te vinden, optimaliseren of duurzaam te maken ) en navigatietechnieken. Het is mogelijk dat onderzoekers in de toekomst de principes van magnetische navigatie bij vogels kunnen gebruiken om nieuwe, milieuvriendelijke navigatie-instrumenten te ontwikkelen of om de systemen die momenteel in de luchtvaart en het zeevervoer worden gebruikt, te verbeteren. Dit onderzoek laat zien hoeveel we nog kunnen leren van de meest ervaren reizigers in de natuur.
Vogels trekken ’s winters niet naar het zuiden om vorst en sneeuw te ontvluchten, want kou kunnen ze vaak best hebben, zolang ze maar genoeg eten. Uit voedsel halen ze namelijk de energie om warm te blijven. Het knelpunt is dus eten: ’s winters kruipen de insecten diep weg en zijn de dagen kort, dus is er minder zoektijd. Veel vogels trekken dan zuidwaarts, omdat voedsel vinden daar door de hogere temperatuur gemakkelijker is.
Er zijn vogels die altijd trekken (gierzwaluw), vogels die altijd hier blijven (huismus) en vogels die ieder jaar opnieuw bepalen wat ze doen (roodborst, lijster en spreeuw). Welke trek-strategie vogels kiezen, hangt af van de weersomstandigheden, hun leefwijze en favoriete voedsel. Insecteneters zullen doorgaans vaker zuidwaarts trekken dan zadeneters.
Van alle trekvogels legt de noordse stern de grootste afstand af. Het record staat op 90 000 km per jaar, afgelegd door een noordse stern, die in Groningen werd gezenderd. De noordse stern broedt in het Hoge Noorden en overwintert rond Antarctica, waardoor de vogel ook het meeste daglicht ziet.
Het is een prachtduifje, maar slechts weinig mensen zijn zich bewust van het bestaan van de holenduif. Er zijn ornithologen die het diertje bestempelen als ‘de meest over het hoofd geziene vogel van onze contreien’.
Haar pracht schuilt mede in haar discretie. De holenduif is kleiner dan de veel algemenere houtduif en mist de opvallende witte keelvlekken en de witte banen op de boven-vleugels. Haar keelvlekken zijn glanzend paarsgroen, maar je moet er bijna met een verrekijker naar kijken om ze goed te kunnen zien. De onder-vleugels zijn grijs en de boven-vleugels licht blauwgrijs met 2 korte zwarte strepen, donkere achter-rand en vleugelpunten. De staart heeft een brede zwarte eindband. De middelgrote duif heeft een lichaamslengte van ongeveer 32 cm, een spanwijdte die varieert tussen 60 en 66 cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 290 en 330 g. De mantel is grijs en de borst wijnrood. De ogen zijn donker wat de duif een zachte en vriendelijke uitstraling geeft. Zijn poten zijn roze en de snavel is geel met een lichte wasachtige basis.
Het voedsel is vooral plantaardig en bestaat uit zaden, vruchten en granen. In de herfst en winter eet de holenduif graag eikels en beukennootjes. De jongen krijgen duivenmelk uit de krop van de ouders. Hierdoor hoeven de ouders geen insecten te vangen voor de kuikens. Ook de roep, een laag ‘boe-hoe-hoe-oe’ merk je nauwelijks op als je er geen oor voor hebt. De duif doet alles om niet op te vallen. Ze lijkt altijd op haar hoede, argwanend rondkijkend en klaar om weg te vliegen, zelfs op voederplanken waar ze geregeld een graantje komt meepikken. De holenduif heeft minder vertrouwen in haar leefomgeving dan de houtduif of de Turkse tortel.
Het broedseizoen loopt van maart tot september, maar afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden kunnen ze het hele jaar door broeden. Binnen het eerste levensjaar worden ze geslachtsrijp en in gebieden met voldoende nestgelegenheid en een rijke voedselvoorziening kunnen ze meer dan 5 broedsels per jaar produceren.
Door te roepen probeert het mannetje een vrouwtje te lokken en om andere mannetjes te waarschuwen. Tijdens het koeren vliegt het mannetje vaak in cirkels rond het vrouwtje. Tijdens de balts probeert hij het vrouwtje te imponeren door zijn borst op te zetten en de staartveren te spreiden. Hierbij buigt hij herhaaldelijk door de knieën waarbij de kop bijna de grond raakt. Hierdoor lijkt hij indrukwekkender. Tijdens het pronken, biedt hij tevens het vrouwtje voedsel aan.
Holenduiven zijn een belangrijke voedselbron voor roofvogels, zoals, haviken, uilen en sperwers. Kraaien, kauwen en eksters roven de jongen en de eieren. Ook zoogdieren, zoals katten, marters en wezels plunderen de nesten.
Al merk je ze niet gauw op toch is de holenduif niet zeldzaam. Ze wordt almaar vaker in wat verwilderde tuinen opgemerkt. Haar broedbestand in Vlaanderen wordt op 20 000 tot 50 000 koppels geraamd. Er wordt gebroed in bomen langs bosranden en open plekken in oud loofbos, ook wel in parken. De grootste aantallen holenduiven bevinden zich in het ‘traditionele’ agrarisch gebied, met verspreid staande boerderijen, akkers en bossen. De laatste halve eeuw nam de soort in onze regio sterk in aantal toe nadat ze in de jaren 50 en 60 bijna was gecrasht door grootschalig gebruik van chemische zaadontsmettingsmiddelen in de landbouw. Het blijft verbazingwekkend hoe achteloos de industrieel denkende mens onze leefomgeving chemisch vervuilt. Als zaadeter kreeg de holenduif toen zoveel gif binnen dat ze bijna uit ons landschap dreigde te verdwijnen. Nu gaat het gelukkig weer beter.
De holenduif – haar naam zegt het – broedt in holen, niet zoals de houtduif, die een bescheiden takkennestje in een boom maakt. Door het verouderen van onze bossen, komen er steeds meer holen, wat goed is voor de holenduif. Ze profiteert ook van de opmars van onze spechten, die echte holenhakkers zijn. En ze is een van de weinige soorten, die voordeel halen uit de maïsmonoculturen die welig tieren, omdat ze er in de winter kan terugvallen op achtergebleven oogstresten.
De holenduif is grotendeels standvogel, maar her en der kan ze in de winter groepen vormen van soms meer dan duizend exemplaren. Niet op maïsakkers, wel op aangelegde vogelakkers met wintergranen. Het is een spectaculair gezicht als ze de lucht ingaan, opgeschrikt door bv. een roofvogel, het duivenequivalent van een spreeuwenwolk.
In het vakblad Urban Ecosystems verscheen een analyse van de vraag waarom de holenduif zich veel minder dan de houtduif aanpast aan een leven in de stad. Ze moet uiteraard holen ter beschikking hebben, maar dat kan met nestkasten worden gecompenseerd. Blijkbaar is het probleem vooral dat ze huivert om grote afstanden over ongeschikt gebied af te leggen, zodat ze niet gemakkelijk een stad bereikt. Ook dat is mogelijk een gevolg van haar ingebakken voorzichtigheid.
De sprinkhaanzanger, meester verstoppertje van de ruigte
Geraadpleegde bron: Vogels kijken – editie 3 / juli 2024: sprinkhaanzanger [Thomas van der Es]
Er zijn twee vogels van riet en ruigte die een vergelijkbaar geluid maken: de snor en de sprinkhaanzanger. Er worden geregeld vergissingen gemaakt in de determinatie. Het heeft er vast mee te maken dat, naast de gelijkende zang, beide soorten zich ook nog eens lastig laten zien. De snor is een echte rietsoort; sprinkhaanzangers bevinden zich meer in de ‘zoom’ van een moeras, maar soms ook gewoon in een lage struik in de duinen.
Het ‘snorrende’ geluid van de snor is langdurig maar altijd enorm monotoon. Het verschil is wat lastig te omschrijven, maar dat ‘rinkeltje’ dat daadwerkelijk op dat van een sprinkhaan lijkt, ontbreekt bij de snor. Dat rinkelend geluid is erg kenmerkend voor de sprinkhaanzanger, die vaak ook wat kortere zangsessies produceert. Enkele ogenblikken is de thriller aan het begin van de zang langzamer en lager; daarna weerklinkt het geratel op volle snelheid. Snorren daarentegen kunnen heel lang achter elkaar zingen. De roep van de sprinkhaanzanger is een luid, snerpend ‘psit’
Zien is een uitdaging
Sprinkhaanzangers zingen vaak wel veel en gedurende de hele dag, maar hun meest actieve momenten zijn toch wel de ochtendschemer en de avond. Gewoonlijk vangt men alleen een glimp van de vogel op als hij zich van het ene naar het andere bosje rept. Bij onraad kruipt de vogel liever tussen het gras weg dan dat hij opvliegt.
Het is vrij moeilijk de zanger te lokaliseren, aangezien hij meestal goed in de vegetatie verstopt zit en bovendien tijdens het zingen steeds zijn kop van de ene naar de andere kant wendt, waardoor het geluid nu eens aanzwelt, dan weer vervaagt, van links of dan weer van rechts lijkt te komen. Zonder verandering van toonhoogte kan de zang één minuut of langer duren.
Het geluid helpt je natuurlijk met het traceren van de zangpost van deze vogel. Vroeg in het voorjaar is er vooral in de noordelijke kustregio nog niet veel bladontwikkeling bij de struiken die als zangpost kunnen dienen. Later in het seizoen wordt het lastiger. Je moet niet boven in de topjes zoeken naar sprinkhaanzangers. De vogels zitten nagenoeg altijd op ooghoogte (1,50 -1,80m). Als ze zingen, helpt het echt om heel gericht langzaam te scannen met je verrekijker en je heel goed te focussen op het geluid. Eenmaal gevonden, kun je ze meestal langdurig bestuderen. Ze bewegen tijdens de zang nauwelijks en gebruiken vaak vaste zangposten in de vegetatie.
Portret
Een sprinkhaanzanger is een kleine zangvogel met een voornamelijk donkerbruin uiterlijk. Los van de opvallende baardman en de blauwborst, zijn veel soorten van moerasland en rietruigte met deze hoofdtinten uitgerust. Ze trekken vooral aandacht door hun zang. De sprinkhaanzanger als een saai, klein bruin vogeltje wegzetten, doet geen recht aan zijn pracht. Je moet er goed en grondig naar kijken en dan zal je merken dat er meer is dan alleen een bruintint. De enige min of meer opvallende kenmerken zijn de afgeronde staart en de lange, vaag begrensde, donkere streepjes op de beige onder-staart-dekveren. Karakteristiek ook is de donker gevlekte/gestreepte rug op een groenig getinte grijsbruine ondergrond, de bleke keel, de vuilwitte, de beige getinte onderzijde, de relatief lange snavel en de roodachtig-roze poten; met zijn lange middelste teen kan het vogeltje twee stengels tegelijk grijpen als hij zich door de dichte begroeiing verplaatst. De lichaamslengte reikt tot 12.5 cm; de spanwijdte varieert tussen 15 en 19 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 11 en 15 g.
Sprinkhaanzangers nestelen op de grond of op lage hoogte, in een gras- of biezenpol of hoge kruiden. Het nest is een gevlochten, komvormig bouwsel in een dichte begroeiing dat slechts via één kant bereikbaar is. Het bestaat uit plantenstengels en gras.
Het legsel bestaat meestal uit 6 roomkleurige eieren, die zo dicht met fijne paarsbruine spikkels zijn bezaaid, dat ze donker lijken. Zowel mannetje als wijfje bebroeden de eieren, die na 2 weken uitkomen. De jongen blijven 10 tot 12 dagen op het nesten worden door beide ouders gevoerd. De sprinkhaanzanger is verzot op kleine niet-vliegende insecten en spinnen, die hij vangt in de lage vegetatie, op de grond onder de graspollen of dichte braamstruiken of van rietstengels, die ze van boven naar beneden nauwkeurig onderzoeken. De jongen krijgen vette hapjes, zoals groene rupsen en bladluizen.
Waar te horen?
Nat en ruig dat zijn de voornaamste eisen van deze soort. Langs de grote rivieren, in (laag)veenmoerassen en in natte duinvalleien kun je sprinkhaanzangers vinden. Het water moet niet te hoog staan, zompig is perfect. Voeg daar wolkjes dansende muggen en de juiste tijd van het jaar (tussen half april en juli) en je kunt het trillertje van de sprinkhaanzanger verwachten; niet in intensieve agrarische gebieden of in een heuvelachtig landschap.
Overwinteringsgebieden
Inmiddels hebben we over tal van vogelsoorten al heel wat kennis opgedaan. Ring- en satellietonderzoek helpen ons de mysteries van de vogeltrek steeds beter te begrijpen. Er worden tegenwoordig zelfs heel kleine zendertjes, als een soort mini-backpack, op de rug van koekoeken en kleinere zangvogels geplaatst. Zo ontrafelen we steeds meer over met name de winterlocaties van ‘onze’ voorjaarsvogels. Die kennis maakt de fascinatie en het respect voor trekvogels nog groter. Er zit daar niet zomaar een klein bruin vogeltje te zingen, maar een heuse wereldreiziger uit Afrika!
Anno 2024 hebben de sprinkhaanzangers nog steeds geheimen voor ons. Waar ze overwinteren en in welke aantallen weten we niet exact, maar slechts globaal. Wat we wel weten is dat ze onder de Sahel zitten, grofweg tussen Senegal en Noord-Ghana en nog in een zone oostelijk van deze landen. Ze scharrelen daar geheimzinnig en veelal uit het zicht rond. Vanaf eind maart maken ze zich op voor de trek naar rivierdelta’s met ruigtes, moerassen en natte valleien. Ook deze vogels timen uitmuntend, want als zij – medio april – toekomen, beginnen deze gebieden tot leven te komen. Wolkjes met dansmuggen, tal van andere insecten ontwaken dan ook. En laat dat precies het buffet zijn waar de sprinkhaanzanger van houdt.
Stiekem weer weg
Bij aankomst in het voorjaar heeft de sprinkhaanzanger een belangrijke taak: hij moet zijn territorium innemen en verdedigen. Hij zal zijn best doen om een vrouwtje te verleiden met hem te gaan broeden. Het verleidingsmiddel dat hij hiervoor inzet, is zijn zang. Het sprinkhaanachtig rateltje klinkt dag en nacht. Het gaat op goede dagen 24 uur achter elkaar door. Wanneer ze gepaard zijn, is het echter gelijk stil. Hooguit wordt er nog een keer gezongen bij de poging van een mannetje om een tweede nestje te stichten. Naarmate de zomer vordert, wordt het dus lastiger om een sprinkhaanzanger te horen. Let wel, sprinkhaanzangers kunnen tot begin augustus zingend worden aangetroffen.
De najaarstrek vindt, vanwege hun verborgen en geruisloze karakter, zeer onopvallend plaats. Heel soms kom je er weleens één in een bosje, struikje, in de duinengordel of in het helmgras tegen. De vogel zal dan ongemerkt als een muis door de begroeiing kruipen. Inmiddels zijn ze allemaal richting overwinteringsgebied in Afrika getrokken. Dat gebeurt veelal ’s nachts, nog een reden waarom je van hun vertrek nauwelijks iets merkt.
Er wacht hun dus een reis door heel Europa, over bergketens, over de Middellandse Zee en over de Sahel. Een heel avontuurlijke en indrukwekkende overtocht.
De Koekoek, een raadselachtige vogel die blijft verrassen
Geraadpleegde bron: Vogels kijken – editie 1 / maart 2024: Wetenschap: de koekoek [Wim Kooij] – Oorzaak achteruitgang koekoek complexe puzzel – Vogelbescherming Nederland
In heel West-Europa zijn we in enkele tientallen jaren misschien wel de helft van de koekoeken kwijtgeraakt. Waarom precies is niet bekend. Veranderingen in aantallen van een soort zijn bijna nooit toe te schrijven aan één enkele oorzaak. Klimaatverandering, intensivering van de landbouw en jacht kunnen allemaal meespelen, op verschillende manieren.
Een van de vermoedelijke oorzaken is de afname dag- en nachtvlinders. Koekoeken leven van de rupsen van deze vlinders, maar dat verklaart niet alles. Wat gebeurt er eigenlijk tijdens de trek en in het overwinteringsgebied?
De koekoek is een raadselachtige vogel. Wat doen deze vogels na hun korte verblijf in Europa in tropisch Afrika? Hoe gaan ze om met de klimaatverandering? Of doen ze daar helemaal niks mee? Recent wetenschappelijk onderzoek werpt nieuw licht op de avonturen van deze expressieve verschijning.
Dat de koekoek een van de meest excentrieke vogels uit de mondiale avifauna is, behoeft weinig betoog. Allereerst die brutale expressieve ogen en de luie opstelling die ertoe beweegt om eieren te leggen in het nest van een waardvogel. Dan de rug-klauw waarmee het stiefkind de natuurlijke nakomelingen uit het nest werkt. De wereldwijd bekende koekoeksklok, begin 18de eeuw geïnitieerd door klokkenmakers uit het Zwarte Woud, voegde weer een andere dimensie toe aan deze schavuit.
Een mysterieus aspect van de koekoek dat wat minder in het oog springt, is zijn trekgedrag. Weliswaar verplaatst 40% van alle vogelsoorten zich twee keer per jaar over grote afstanden, maar de koekoek gedraagt zich ook daarmee net weer wat afwijkend. De gemiddelde koekoek komt in onze regionen al lange tijd rond 19 april aan. Met zijn van verre klinkende roep maakt hij ons graag deelgenoot van zijn terugkeer uit het zuiden. Veel onzekerder was lange tijd het moment van vertrek. Vaak rommelen zangvogels maanden onopvallend rond.
Britse zenderinformatie wijst inmiddels uit dat begin juni een groot deel van de oudervogels alweer aan de terugtocht begint. Waarom zo snel al? Een vrij eenvoudige verklaring is dat ze niet hoeven te wachten tot de jongen groot zijn. Die waren immers al voor de geboorte afgestaan. Maar er is meer wonderlijks aan het trekgedrag, waar recent veel meer bekend over is geworden. Reden om wat uitgebreider stil te staan bij recente onderzoeksresultaten van de British Trust for Ornithology (BTO).
Achteruitgang en klimaat
Koekoeken gaan al decennia lang achteruit in aantal, ook in de ons omringende landen. Aanwijzingen nemen toe dat dit vooral te maken heeft met omstandigheden op de trekroutes. Sinds 2011 worden aan de andere kant van de Noordzee koekoeken per satelliet gevolgd teneinde meer duiding te krijgen bij die achteruitgang. Dit heeft inmiddels een schat aan informatie voortgebracht die aanwijzingen biedt voor de oorzaken. Maar zoals zo vaak bij onderzoeken: met de antwoorden die komen, doemen vooral nieuwe vragen op.
Door de klimaatverandering vat de lente elk jaar eerder aan. Maar hoe precies de mechanische koekoeksklok nu juist werkt, onze levende koekoeken slagen er niet goed in om hun biologische klok hierop af te stemmen. Als ze nog steeds rond die 19de april terugkeren dan zitten enkele favoriete waardvogels, zoals heggenmus en roodborst, al enige tijd op het nest. Dat zou de reden kunnen zijn voor de koekoek om andere geliefde waardvogels die ook net uit het zuiden komen, zoals kleine karekiet en grasmus, wat vaker op een nog uit te broeden ei te trakteren. Daar is echter geen of nauwelijks sprake van.
Wachten op de regen
Wetenschappers van de BTO zoeken het intussen bij een mogelijke andere verklaring. Veel spannende informatie is verzameld nu inmiddels 87 koekoeken sinds 2011 door BTO-wetenschappers zijn ‘getagd’. De tags werken op zonne-energie, zenden 10 uur en gaan vervolgens 48 uur in de ‘slaap’-modus, waarbij de batterij weer wordt opgeladen.
Resultaten wijzen allereerst uit dat koekoeken zich mogelijk wel degelijk realiseren dat in de broedgebieden de lente wat naar voren verschuift. Ze ervaren echter barrières om daar goed op te anticiperen. Immers, een dilemma doet zich voor dat met leven en dood te maken heeft. De uitdaging is vooral de Sahara oversteken of langs de randen ervan te vliegen. Om de overlevingskans tijdens de trek te vergroten, is wachten op de komst van de West-Afrikaanse lenteregens aan de zuidkant van de Sahara geboden. Doen ze dat niet, dan lopen ze tijdens het eerste deel van de vlucht grote risico’s.
Het is niet dat ze lang treuzelen omdat het in de overwinteringsgebieden in Midden-Afrika zulk mooi weer is. Door individuele koekoeken te ringen met zenders weten we inmiddels dat ze al in februari hun overwinteringsgebieden in de regenwouden van Centraal-Afrika verlaten. Ze schuiven dan alvast een stuk noordwaarts op om vóór de oversteek van de Sahara voldoende vetreserves te kunnen opbouwen. Vervolgens wordt hun geduld wat op de proef gesteld en is het wachten op de jaarlijkse lenteregens. Nu blijkt dat de timing daarvan constant is gebleven. Zolang deze lenteregens uitblijven treedt ook de daarmee gepaard gaande explosie van het aantal jonge ongewervelde beestjes niet op. En dat betekent weer dat er voor de koekoeken weinig valt te consumeren. Rest geen andere mogelijkheid dus dan wachten …Wellicht vertrekken de koekoeken al met een verminderde conditie uit Afrika en komen ze minder fit in onze streken toe. Dat zou dus weer kunnen doorwerken op de slechte broedresultaten. Zo versterken de verschillende effecten elkaar en sukkelt de koekoek steeds verder achteruit.
Langere route veiliger
De vraag waarom koekoeken toch niet net iets eerder in de broedgebieden aankomen, lijkt dus van een plausibel antwoord te zijn voorzien, maar geeft verder nauwelijks aanknopingspunten om de achteruitgang te verklaren. Wat dan wel? De omstandigheden in de overwinteringsgebieden? Koekoeken die in Groot-Brittannië zijn getagd, brengen de winter door in Centraal-Afrika, voornamelijk in en rond het Congo-regenwoud en nog wat zuidelijker tot in Angola. Nu blijken deze habitats gelukkig nog niet op grote schaal gekapt te zijn. Omdat koekoeken zich juist graag aan bosranden ophouden, heeft bovendien een al te dicht oerwoud niet de voorkeur. So far, so good!
Een belangrijke vaststelling uit alle tag-gegevens is wel dat er een westelijke en een meer oostelijke route is. Koekoeken die via Spanje en Frankrijk migreren, hebben een veel grotere kans om te sterven dan degenen die via Italië en de Balkan reizen. De Spanje-route wordt veel meer gebruikt door de over-zomeraars in Engeland. Deze variante trekroute is gemiddeld ook wat korter, het scheelt ruim 12%. Dat maakt gelijk aannemelijk dat het aantal koekoeken juist daar achteruitgaat. Op het Europees continent broedende koekoeken gaan minder hard in aantal achteruit en volgen, niet geheel verrassend, doorgaans een meer oostelijke koers.
Interessant blijft het feit dat de westelijke route, ondanks de schijnbare nadelen, vooralsnog de voorkeur heeft van de Britse koekoeken. Dit suggereert dat de omstandigheden die aan de verhoogde sterfte bijdragen van de laatste tijd zijn. Een oorzaak is wellicht te vinden in de toenemende droogte op een meer noordelijk deel van de route, zoals in Spanje. Maar dat dit een hoofdrol zou spelen, is een nog voorbarige conclusie. Wel onderstreept het onderzoek de wenselijkheid om veel langer en intensiever door te gaan met gegevensverzameling, ook om een toekomstig verband met verdere klimaatverandering te voorspellen.
Geraadpleegde bron: Fwiet-vogelmagazine nr. 6 – De luchtpoes [Tim De Winter]
Weinig andere roofbeesten zijn zo enthousiast in hun presence als de buizerd. Voor mij was hij de luchtpoes: als je een kat hoort miauwen in de lucht, dan is het een buizerd. En akkoord, buizerds zijn niet zo elegant als een rode wouw. Ze hebben niet de flair van een kiekendief of het krachtige voorkomen van een havik. Maar ze zijn er wel. Soms heel enthousiast en prominent aanwezig, soms gewoon als achtergrond in de lucht.
Maar wat is dat eigenlijk, een buizerd? Tja, een grote roofvogel. Zelfs de wetenschappelijke naam is maar vaag: Buteo, buteo is van oorsprong een nikszeggende naam voor ‘een grote roofvogel’. Daar moet je ’t maar mee doen. Al is ‘groot’ natuurlijk relatief: een arend is groter dan een buizerd. Maar arenden zie je bij ons nauwelijks, een buizerd wel. Het is dat beest dat op afsluitingen of op verlichtingspalen langs de autosnelweg zit – daarom gaven onze noorderburen hem de bijnaam paalzitter. Of het is dat zweefbeest met brede vleugels. Aan de ene kant hangt er een korte kop met een dikke nek en aan de andere kant een afgeronde staart. Niks meer. Het is een vertrouwd silhouet: als kleine stip in de lucht of als biologisch verlengstuk van een verlichtingspaal. Valkeniers halen hun schouders op voor de buizerd, want ‘die zweeft maar wat, die drijft schijnbaar doelloos rond’ – in tegenstelling tot een havik of een slechtvalk, die doelgericht hun prooi achterna zitten. De Engelse naam buzzard wil eigenlijk zeggen ‘a type of hawk not used in falconry’ – een inferieure roofvogel waar je niks aan hebt. De buizerd is een vaag groot beest, een ver deeltje in het leven van een vogelaar, nauwelijks nog de moeite om naar te kijken.
Buizerds zijn tamelijk algemeen bij ons. Het is zowat de meest voorkomende roofvogel in Vlaanderen. En bij uitbreiding een van de meest algemene roofvogels in Europa. Dat was in vroegere tijden wel anders: tot een schamele 50, 60 jaar geleden stond de buizerd – net als veel andere roofvogels trouwens – op de most-wanted-lijst van jagers, landbouwers en algemeen dwaze mensen die roofbeesten als irritante concurrenten beschouwden. Buizerds werden afgeschoten, de nesten doorzeefd met hagel of de nestbomen gewoonweg neergehaald. Je had klemmen, strikken, vallen, vergiftigd aas – alles was gepermitteerd om die vliegende rotzakken om zeep te helpen.
In het standaardwerk van de Belgische vogels uitgegeven door het koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen schreef professor Verheyen daarover het volgende:
“Het staat vast dat de roofvogel bij het volk niet in den geur der heiligheid staat. De oude school die de vogels indeelde in nuttige en in schadelijke, alsmede het gebrek aan kennis en oefening om de verschillende roofvogelsoorten in het veld uit elkaar te houden, hebben hieraan wel de meeste schuld. Geen soort is schadelijk zolang deze niet op een andere de overhand neemt. De roofvogel kan dus schadelijk zijn voor den enkeling, zelden voor de soort. Het zou een waarachtige cultuurschande zijn, indien deze natuurwonderen in het belang van enkelen en omwille van den haat der onwetenden moesten worden uitgeroeid”.
Deze quote dateert al van 1943, maar het zou nog tot 1966 duren tot er een Koninklijk Besluit kwam dat de buizerd het statuut gaf van beschermde roofvogel. En pas vanaf 1981 volgde er een wet die het gebruik verbiedt van ‘middelen, installaties of methoden voor het bemachtigen of doden van vogels’. Daarmee was nog niet alle onheil van de baan, want buizerds – en bij uitbreiding alle roofvogels – hadden ondertussen ook zwaar te lijden gehad onder pesticiden-gebruik. Dat heb je als je aan de top van een voedselpiramide staat: dan krijg je de meeste rotzooi binnen. Maar het kan verkeren. Gelukkig! Wetgeving en een mindshift – het ene gaat al sneller dan het andere – zorgden dat roofvogels opnieuw konden floreren. Er mocht weer meer buizerd zijn. De luchtpoes was terug.
Het was trouwens niet mijn uitvinding om de buizerd de luchtpoes te noemen. In de 16de eeuw was de buizerd in Duitsland gekend als de Katzenadler – letterlijk de ‘kattenarend’, naar het typische miauwende geluid dat de vogel maakt. In het Russische was er dan weer het woord kanjoek, letterlijk vertaald als ‘klaagvogel’. Zo zie je maar. De ene buizerd klinkt als een opgewekte kat, de andere steekt een klaagzang af. Al moet je bij sommige van die miauwgeluiden een emmer zout nemen. Want niet iedere klaagroep komt van de luchtpoes: een gaai die verstopt zit in de boomkruinen, kan die roep perfect imiteren en onuitgeslapen vogelaars op het verkeerde been zetten.
In het Oudfrans was er de busard (‘de poesaard’) en dat werd uiteindelijk buse – of beter gezegd buse variable. Want dat ‘variable’ is wel bijzonder toepasselijk. Een buizerd kan een ongelofelijk gevarieerd verenkleed hebben: van bijna effen donkerbruin tot spookwit en alles daartussen. En die verschillende kleuren kun je overal tegenkomen. De witte versie wordt soms wel eens de Börring-buizerd genoemd, naar het dorp in Zweden waar die voor het eerst werd gezien. Vroeger dacht men dat die bleke exemplaren exclusief voorkwamen in Scandinavië, maar dat klopt dus niet. Donkerbruin, bleek, karamelkleurig of fondant: die kleurvariaties zitten overal, ze kweken met elkaar, ze doen maar wat. Al zit er wél een verschil in de huwelijken van die kleurvariaties, want de intermediaire kleuren doen het beter dan de andere versies. De tussenkleuren komen het beste met elkaar overeen, de koppetjes blijven langer bij elkaar en ze hebben sterkere jongen die ze beter opvoeden. De kleur-extremen zijn op dat vlak maar wat sociale gevallen die van alles met elkaar proberen maar het niet lang samen volhouden, noch veel broedsucces boeken. Extremen trekken elkaar misschien aan in de mensenwereld, maar in de buizerd-wereld is dat geen garantie op succes.
Die buse variable kun je ook nog behoorlijk makkelijk verwarren met twee andere roofvogels, die er verdomd goed op lijken. Twee seizoens-uitersten, zeg maar. Je hebt de ruigpootbuizerd, die hier als zeldzaamheid tijdens de winter kan voorkomen en de wespendief, die je vanaf eind april kan verwachten. Een wintergast en een zomergast. Die zomergast is een stuk algemener. Ieder voorjaar wordt er weer naar boven getuurd en moet je de wespendief-kenmerken op scherp stellen, want het verschil met een buizerd is subtiel. Die slanke naar voren gehouden duivenkop. De iets langere en smallere vleugels. Die fijnere staartbasis en de dubbele eindband op de staart. Je kan maar beter twee keer kijken vooraleer je enthousiast roept dat je de eerste wespendief van het jaar hebt gezien, want het is gênant als die hoog zwevende roofvogel ‘maar’ een buizerd blijkt te zijn.
Hetzelfde geldt voor de buizerd-achtige roofvogel die je in januari laag over grauw veengebied of langs zielige akkers heen en weer ziet kantelen. Die buizerd heeft misschien een licht verenkleed. Of van die stevige, donkere polsvlekken. Of een snuif wit aan de staartbasis. En plots hangt die buizerd te bidden. Allemaal goeie kenmerken voor een ruigpootbuizerd, maar dat wil niet zeggen dat het er ook één is.
Wishful birding is een gevaarlijk iets: je wil al sneller een specialleke kunnen aftikken dan een gewoon saai beest. Want ruigpootbuizerds blijven toch behoorlijk schaars voorkomende beesten. Op de website van Waarnemingen staan er in de wintermaanden behoorlijk wat claims van ruigpoten die – als er foto’s zijn – vrijwel steeds ‘gewone’ buizerds blijken te zijn. Bij die ruigpootbuizerds moet je afgaan op de Heilige Drievuldigheid: een overwegend witte staart met donkere eindband én overwegend witte vleugels met opvallende donkere polsvlekken én een donkere, bijna zwarte buik of zwaar gestreepte flanken. Als je die drie kenmerken samen hebt, dan is de kans groot dat je die als ruigpootbuizerd op Waarnemingen.be mag ingeven.
In tegendeel tot de wespendief, die zijn naam niet heeft gestolen en een buitenbeentje is in roofvogelland, hebben de ruigpootbuizerd en de buizerd wel veel gemeen wat hun dieet betreft. Al durft onze buizerd iets extremer te gaan: het zijn echte opportunisten als het op eten aankomt. Het maakt niet uit naar welke supermarkt ze gaan, het is allemaal goed, zolang het maar vlees is. Mollen en muizen, woelmuizen en ratten, myxomatose-konijntjes, versufte zieke vogels of jonge onervaren uitvliegers. Ze lusten het allemaal. Ze struinen langs de randen van vijvers en grachten, op zoek naar kikkers en padden. Als ze snel genoeg zijn, pakken ze hagedissen en slangen. Soms rennen ze als een dolle kip in het lange gras achter vliegende insecten aan of porren ze in graszoden op zoek naar wormen. Of ze inspecteren de pechstrook van autosnelwegen, op zoek naar plagereden wild. Want het zijn ook eersteklas aaseters.
Buizerds hebben wél, als het even kan, een culinaire voorkeur: ze pakken het liefst een muis of woelmuis (want woelmuizen zijn geen ‘echte’ muizen). Dat is hun stapelvoedsel. Daar vullen ze hun winkelkar mee. Die muizen en woelmuizen kunnen tot 80% uitmaken van hun dieet. Tijdens winterperiodes, wanneer de dagen in het noorden van Europa grauw en grijs zijn, komen er hele bussen buizerds tot bij ons. Die instroom hangt geweldig af van het voedselaanbod in hun thuisland: als daar de winkelrekken leeg zijn, komen ze bij ons shoppen. Als hier de akkers braak liggen en woelmuizen enthousiast tussen verlaten maïsakkers en op verlaten velden snuffelen, wrijven die buizerds in hun vleugels. Zo’n gedekte tafel is een open buffet, de ultieme gratis meeneem-chinees.
Maar de buizerd wordt in z’n strooptochten naar malse muizen indirect geholpen door een ander organisme. Een schepsel dat heimelijk z’n leven heeft afgestemd op de relatie tussen roofvogel en prooi. Een stiekemerd die de relatie tussen die twee danig kan beïnvloeden. Maak kennis met Frenkelia. Deze specie is een groep eencellige parasieten met kleine zoogdieren en roofvogels als gastheer in hun levenscyclus. Het begint allemaal in de darmen van een buizerd, waar Frenkelia zich voortplant. Die nakomelingen komen als sporocysten tevoorschijn die uiteindelijk door de buizerd worden uitgescheiden. Verpakt in een beschermend kapsel, kan zo’n sporocyste lang overleven in de boze buitenwereld. En met wat geluk is die terechtgekomen op een plek waar al eens een muis of een woelmuis of een rat van het gras of de zaden knabbelt en zo de sporocyste mee naar binnen zwelgt.
Als een sporocyste binnen in zo’n woelmuis zit, begint die daar een fascinerend Alien-achtig leven te leiden. De sporocyste begint geweldig te groeien en op den duur krijgt de gastheer daar wel wat last van. Want Frenkelia is niet zomaar een parasiet. Die nestelt zich het liefst in de zenuwbanen en de hersenen van zo’n woelmuis en gaat daar de boel wat in de war sturen. En op den duur voelt zo’n woelmuis zich toch niet meer zo lekker. Zij begint misschien wat minder oplettend te zijn voor haar omgeving. Heeft misschien wat last met de coördinatie om bij gevaar snel weg te spurten. Dat is natuurlijk gesneden koek voor een buizerd, die zo’n suffe woelmuis dan maar te pakken heeft – inclusief Frenkelia, die opnieuw knus in z’n begingastheer is terechtgekomen en zich daar weer kan voortplanten. Het klinkt misschien wat als het scenario van een tweederangs sciencefictionfilm. Maar dit is de natuur. Soms te zot voor woorden.
Zo zie je maar. Dat saai zwevend roofbeest in de lucht is niet zomaar een oninteressante zwevende struikrover. Zijn vederkleerkast is diverser dan die van de doorsnee Tommorowland-bezoeker. Hij is vocaal niet te onderschatten. En hij speelt ongewild taxichauffeur voor een geniepig creatuur dat hem terugbetaalt door hapklare brokken voor te schotelen.
De luchtpoes. Niet direct de saaiste van onze roofvogels. [Foto 3 is een ruigpootbuizer en foto 4 een wespendief]
De boomvalk, steeds minder trouw aan zijn broedplaats
Geraadpleegde bron: Vogels kijken: editie 9
Boomvalken zijn slanke, snelle roofvogels, die bekend staan om hun acrobatische vliegkunsten. Met hun fijngebouwd postuur, lange spitse vleugels en lange staart, donkere bovenzijde, licht gestreepte borst en buik, opvallende roestrode broekveren, gele poten en gele snavelbasis zijn ze best gemakkelijk te onderscheiden van smelleken, slechtvalk en torenvalk.
Het aantal boomvalken neemt echter gestaag af. Er speelt waarschijnlijk een combinatie van factoren, waaronder het verlies van geschikte nestlocaties. De roofvogels kiezen vaker een nieuw territorium, maar ze gedragen zich ook heimelijker.
Soms moet je even geduld hebben om ze te spotten, want boomvalken keren pas relatief laat terug naar hun broedplaatsen. Eens ze een geschikte plek hebben gevonden, zijn ze wel doorgaans plaats-trouw, al bouwt de boomvalk zelf geen nest. Hij gebruikt een oud kraaien- of eksternest of een nest van een andere roofvogel. Een genesteld koppel boomvalken kan je van ver horen roepen. Het is hun manier om het nest te verdedigen. Hierbij vliegen ze in wijde kringen rond het nest om potentiële indringers, zoals grote roofvogels, kraaien en marters af te schrikken. Wanneer het vrouwtje haar eieren heeft gelegd, meestal 2 of 3 per keer, broedt ze 28 dagen aan een stuk. Ze zit alleen op haar nest, terwijl het mannetje op zoek gaat naar voedsel. De eieren komen met een interval van 2 dagen uit. De jonge boomvalkjes blijven dan een week of twee in het warme nest bij de moeder. De jongen laten zich dus nog niet meteen zien, maar ze laten wel van zich horen. Ze maken een hels kabaal; hun kreten kan je tot honderden meters ver horen. Wanneer de jongen een maand oud zijn, slaan ze de vleugels uit, maar blijven ze in de buurt van het nest om nog een tijd door hun ouders te worden gevoed.
De boomvalk staat niet alleen bekend om zijn indrukwekkende jachttechnieken, maar ook om zijn specifieke voorkeur voor broedplaatsen. Ecologische veranderingen en menselijke invloeden verstoren de aangeboren neiging om vertrouwde broedplaatsen telkens opnieuw te gebruiken, waardoor hun terugkeer steeds minder voorspelbaar wordt. Zo lijkt het valkengedrag met de jaren steeds stiller en schuchterder te worden. Daardoor onttrekken deze vogels zich tijdens tellingen gemakkelijker aan het oog en is met minder zekerheid vast te stellen of ze in een bepaald gebied daadwerkelijk broeden.
Een onderzoek naar de verschuivingen van de nestlocaties bevestigde dat veel boomvalken inderdaad jaar tot jaar andere nestplaatsen kiezen. De verplaatsingen zijn niet al te groot, zelden meer dan 1 km. Je kan dit zien als een slimme adaptieve strategie: door niet strikt terug te keren naar dezelfde nestlocatie, maar wel in enigszins vertrouwd gebied te blijven, kunnen boomvalken gemakkelijker inspelen op veranderende omgevingsomstandigheden. Dit is vooral belangrijk in gebieden waar menselijke verstoringen, zoals boskap of recreatie, hun traditionele broedgebieden beïnvloeden. Daarom spreekt men beter over ‘home range’ (jachtgebied) die de roofvogel inpalmt en hem de flexibiliteit biedt voor zijn geliefde jacht- en broedlocaties op die veranderingen in te spelen. Dit gedrag vergroot hun kansen op voortplantingssucces.
Geschikte nestbomen zijn essentieel voor boomvalken. Ze geven de voorkeur aan robuuste naaldbomen, zoals Douglassparren. Die beschikken over stevige takken voor hun nesten en beschermen tegen zowel weersomstandigheden als predatoren. Veranderingen in het bosbeheer, zoals het kappen van oude bomen of specifiek van naaldbomen, kunnen het aantal beschikbare nestlocaties flink beperken. Een studie bevestigt dat de kap van veel Douglassparren gedurende het voornoemde onderzoek de kwaliteit van het leefgebied van verschillende boomvalkparen heeft aangetast. De kans is dan groot dat er geen alternatieve broedplaats met dezelfde kwaliteit voorhanden is. Een keuze voor een minder geschikte broedplek heeft vaak negatieve gevolgen voor het voortplantingssucces.
In landen met grote, relatief ongerepte bosgebieden, zoals Finland, Zweden, Letland en Polen, is de soort relatief stabiel, overigens in kleine aantallen. In deze noordelijke landen is de oorspronkelijk uit Amerika afkomstige Douglasspar schaars, maar lijkt de voorkeursboom vooral de zwarte den te zijn.
Boomvalken zijn gespecialiseerd in het vangen van vliegende prooidieren. De boomvalk verkiest open gebied om te jagen. Weiden, heidevelden, moerassen, vijvers en andere open plekken zijn ideaal want een vrij, onbelemmerd uitzicht en veel water is alles wat een hongerige boomvalk nodig heeft. In België kan je in alle uithoeken van het land boomvalken spotten, al zal je ze het vaakst in Vlaanderen, voornamelijk in de Kempen kunnen waarnemen. Op het menu staan zangvogels (piepers, kwikstaarten, leeuweriken, spreeuwen, gorzen, mussen en vinkensoorten) en libellen. Zelfs zwaluwen en gierzwaluwen zijn niet veilig voor hem. De boomvalk jaagt vanaf grote hoogte in lange, snelle duikvluchten, maar ook wel laag, gebruik makend van dijken of bomenrijen.
Hij verrast zijn prooi door er met een rotvaart op af te gaan, zodat de prooi geen tijd heeft om hem zelfs nog maar op te merken. Zelfs kleine zoogdieren en hagedissen moeten er soms aan geloven. Heel zelden jaagt de boomvalk in de schemering ook op vleermuizen.
De boomvalk verlaat Europa in augustus en september om te overwinteren in Afrika ten zuiden van de Sahara. De roofvogel keert terug in april en mei, jonge vogels zelfs tot in juni. De meesten trekken over een breed front: het Iberisch Schiereiland, Italië en de Balkan.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.