Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Wetenschappelijk onderbouwd natuurbeheer is wat anders dan knaldrang
Geraadpleegde bronnen: De Standaard: Tijd om het geweer van schouder te veranderen [Vogelbescherming Vlaanderen, juriste Free Van Rompaey] – Natuurpunt Beleid [Anke Geeraerts] – Wildbeheerseenheid Susteren / Graetheide Nederland – Knack: Natuurbeheer: de jacht op de vos wordt beter afgeschaft [Dirk Draulans]
Legalisatie van geluidsdempers en nacht-richtkijkers is geen duurzame oplossing voor de everzwijnenproblematiek. Twee weken geleden keurde de Kamercommissie Justitie een wetsvoorstel goed dat jagers toestaat om geluidsdempers en nacht-richtkijkers te gebruiken bij de jacht op everzwijnen. Jagers beweren dat ze de everzwijnen zo efficiënt kunnen bestrijden, maar die toelating is een stap in de verkeerde richting.
Everzwijnen horen immers thuis in Vlaanderen en ze zijn hier welkom. Als grote omnivoren graven zij in bossen op zoek naar voedsel. Zo spelen zij een belangrijke in dit ecosysteem. Een ongecoördineerde, onbeteugelde jacht betekent geen structurele oplossing voor het everzwijnenprobleem in Limburg en elders. Het zet de deur open voor misbruik. Inmiddels heeft ook de plenaire vergadering van het federaal parlement op 18/07 ingestemd met het wetsvoorstel van de CD&V.
Het probleem met de everzwijnen, die graslanden van landbouwers omwroeten, vraatschade aan maïs en graanvelden aanrichten of tuinen van mensen compleet omwoelen, voor aanrijdingen zorgen in het verkeer, moet zeker worden aangepakt, maar niet op deze manier. Jacht is niet de enige en al zeker niet de efficiëntste methode om schade te voorkomen en heeft alleen effect op de korte termijn. Tijd om het geweer van schouder te veranderen: we zouden beter kijken naar hoe we op een vreedzame manier kunnen samenleven met de dieren door in te zetten op preventie en rustplekken. Natuurherstel is noodzakelijk en de eerste stap om wilde dieren weer een voldoende en kwaliteitsvol leefgebied te geven en schade te vermijden. Een wild dier doden is symptoombestrijding en zou een uitzonderlijke maatregel moeten zijn.
Illegale jachtpraktijken, waaronder stroperij zijn nog altijd een probleem in Vlaanderen. Met dit wetsvoorstel geven we stropers een extra instrument om nog makkelijker te werk te gaan zonder te worden gepakt, want het zal moeilijk te controleren zijn wie zo’n demper mag gebruiken. De bevoegde handhavingsdienst, de dienst Natuurinspectie van het Agentschap Natuur en Bos, speelt een cruciale rol bij de vaststelling van zulke inbreuken. Als je (een groep) jagers en bijzondere veldwachters toelaat om legaal nacht-richtkijkers en geluiddempers te kopen en die te allen tijde bij zich te hebben, dan maak je het werk van de Natuurinspectie wel heel moeilijk en wordt de kans op wangebruik bijzonder groot. Uit de vele strafzaken waarin Vogelbescherming Vlaanderen zich burgerlijke partij heeft gesteld, hebben we geleerd dat het vaak net bijzondere veldwachters of jagers/jachtrechthouders zijn die zich in de rechtbank voor stroperij moeten verantwoorden.
Bijzondere bejaging op everzwijnen vergt een doordacht aanpak, geval per geval en is in de regel beperkt in tijd en plaats. Het is totaal onverantwoord dat de regering een ruimer gebruik van nacht-richtkijkers en geluidsdempers heeft goedgekeurd. Hoe meer mensen met zulke gereedschap aan de slag mogen, hoe groter het risico wordt op stroperij. Tegelijk gaat de slagkracht van de handhavingsdiensten erop achteruit en neemt de broodnodige bescherming van onze wilde dieren af.
De jacht op everzwijnen is erg risicovol.
De afstand waarop een kogel uit een voor wilde zwijnen geschikt vuurwapen gevaarlijk blijft, is ongeveer 5 km. Wie gelooft dat een kogel na een treffer in het wildlichaam, geen gevaar meer oplevert, vergist zich geweldig. Daarbij komt de mogelijkheid dat deze kogelrestanten na het verlaten van het wildlichaam van richting kunnen veranderen en dit in een hoek van over de 45°. Daarom vormen kogelvangers een onbetwistbaar belangrijk criterium voor de uitvoering van een drukjacht op everzwijnen.
Naast grote natuurgebieden vind je tussen akkers, weiden en bebouwing, ook kleinere stukjes natuur, hagen, bomenrijen, bosjes, struiken, ondiepe vijvers, grachtjes beken, bloemenrijke bermen. Die kleine landschapselementen zijn heel belangrijk voor dieren als woonplaats, schuilplaats en voor voedsel. Dieren gebruiken die beschuttende groene infrastructuur als verbindingspunten om zich in het beste geval te verplaatsen via veilige passages onder of over een gevaarlijke verkeersweg.
De meest effectieve oplossing om verkeersongevallen te vermijden is het plaatsen van wildrasters, ook fauna- of eco-rasters genoemd. Zo’n raster heeft een dubbele functie: het voorkomt dat dieren op gevaarlijke plekken de baan oversteken en het leidt hen naar een veilige oversteekplaats. Het wegennet in Vlaanderen is echter zo dicht dat dieren in heel kleine natuurgebiedjes worden opgesloten als er rasters langs alle grote wegen worden geplaatst. Daarom is het noodzakelijk dat ze steeds in combinatie met faunapassages zoals ecoducten of ecotunnels worden geplaatst. De combinatie van faunapassages en wildrasters vermindert het aantal ongevallen drastisch en zorgt ervoor dat leefgebieden van dieren met elkaar worden verbonden. Een goed voorbeeld hiervan is het ecoduct ‘De Warande’ in het Meerdaalwoud in Leuven. Er worden haast geen reeën en everzwijnen meer doodgereden, terwijl er voordien geregeld gevaarlijke aanrijdingen waren.
De focus moet in eerste instantie liggen op preventieve, niet-dodelijke maatregelen, zoals ecoducten, wildrasters, elektrische bedrading en het gebruik van vangkooien. Wildbeheer in natuurgebieden is bespreekbaar als het geen schade toebrengt aan andere natuur, op een veilige manier gebeurt en voor zover het daadwerkelijk helpt om onredelijk grote schade te beperken. Om dat juist in te schatten, heb je experten-advies nodig: vertegenwoordigers van natuurorganisaties, de jachtsector en de landbouwsector samen met wetenschappers van het INBO en het ANB om het beheer van everzwijnpopulaties regio per regio te bespreken. Zones met gevoelige landbouwgewassen en veel verkeer vragen bv. om intensiever beheer. Gaat het over een groot boscomplex, dan kan het everzwijn daar volop plaats krijgen.
Een dwaalgedachte
De natte droom van jagers is ‘predatorcontrole’: ze menen dat afschot nodig is om ‘overlast’ door roofdieren te bestrijden. Het blad Natuurfocus publiceerde onlangs een prachtig artikel over de vos van bioloog, Koen Van Den Berghe (ex-roofdierenexpert bij het INBO). Hij beschrijft hoe de vos al lang wordt geframed als een probleem: eerst voor pluimvee, vervolgens voor de volksgezondheid (aanvankelijk hondsdolheid, later de vossenlintworm) en finaal voor de biodiversiteit, met name voor grondbroeders.
Het is tegenwoordig hip om te pronken met aandacht voor de biodiversiteit, zelfs als je een deel ervan wilt liquideren voor jachtplezier. Van Den Berghe geeft voorbeelden van hoe vossen reageren op massaal afschot. Er worden in Vlaanderen elk jaar zo’n 12 000 vossen neergeschoten. Dat is een substantieel deel van de populatie, maar heeft geen noemenswaardig effect op de totale aantallen. Vossen reageren door meer jongen te produceren, die gemakkelijker overleven dan anders en zich verder verplaatsen om vrijgekomen plekken in te vullen. Vossenjacht als beheersmaatregel is dweilen met de kraan open.
Jagers maken kippenhouders ook wijs dat hun schietacties kippen van predatie zullen vrijwaren. Nonsens, als je je kippen ’s nachts niet afschermt, zullen ze gevaar blijven lopen, afschot of niet. Door de vossenjacht hypothekeren jagers ook de volksgezondheid, want meer jacht impliceert meer zwervende vossen en een grotere verspreiding van de vossenlintworm, die uitzonderlijk mensen kan besmetten.
In het Groot-Hertogdom-Luxemburg, waar vossenjacht sinds 2015 is verboden, daalde de besmettingsgraad van vossen met de lintworm de afgelopen 10 jaar van 40 naar 10%. De voornaamste prooien van vossen bij ons zijn trouwens niet vogels, maar ratten en muizen, zodat vossen nuttig kunnen zijn voor de landbouw. Maar dat zeggen jagers zo goed als nooit. Omdat ook ratten predatoren van grondbroeders zijn, zou de vos in sommige gevallen zelfs een predatie-bestrijdend effect kunnen hebben.
Voor beschermde natuurgebieden met veel kwetsbare vogels stelt Van Den Berghe dat er maar één efficiënte oplossing is: het gebied afrasteren, zodat er geen vos of marter in kan. Dat werkt uitstekend! Hij verwijst naar de ‘groeiende maatschappelijke aandacht voor dierenwelzijn’, waarbij je ‘bezwaarlijk de ogen kunt blijven sluiten voor zo’n zinloze slachtpartij. Vossenjacht veroorzaakt dierenleed, want veel vossen worden niet meteen gedood maar raken alleen verwond. Het Luxemburgse verbod op vossenjacht heeft geen enkel probleem veroorzaakt. Van Den Berghe besluit dat een sluiting van de jacht op de vos in Vlaanderen de risico’s eerder zal doen afnemen dan toenemen. Onder het huidige jachtregime worden ze veeleer bestendigd of zelfs aangezwengeld.
Een slinkende biodiversiteit heeft ook voor de mens nefaste gevolgen
Geraadpleegde bronnen: Nature Today: [Staatsbosbeheer-ecologen Allard van Leerdam en Stefanie Nagelsdiek] + Roots-magazine: beleef de natuur
De wereldwijde afname van de biodiversiteit is een feit. Dat heeft niet alleen grote gevolgen voor de betrokken planten en dieren, maar ook voor de mens. Gevolgen voor onze voeding, gezondheid, ons klimaat, de lucht die we inademen en het water dat we drinken.
Is het nu zo erg als diertje x of plantje y uitsterft, verzuchten sommigen. Het uitsterven van een individuele soort hoeft geen grote gevolgen te hebben. Maar in een gezond ecosysteem houden alle soorten samen elkaar in balans, waarbij nog niet precies de rol van iedere soort bekend is. Als er te veel soorten wegvallen, gaat uiteindelijk het hele systeem onderuit. En de ecosystemen samen zorgen voor de biodiversiteit op aarde. Als die te eenzijdig wordt, heeft dat nefaste gevolgen voor al het leven, inclusief voor de mens. Zie het als een kaartenhuis. We kunnen best een paar kaarten missen. Maar als je een kaart uittrekt, weet je niet precies welk deel nog meer gaat omvallen. Misschien heeft die ene kaart geen effect, misschien vallen er nog een of twee of misschien gaat het halve kaartenhuis plat. Zeker is: als er teveel missen, stort de hele boel in.
Gezondheid
Onze gezondheid komt in het gedrang, of is dat eigenlijk al. Hoe kleiner de soortenrijkdom, hoe groter de kans op ziekten. Zo is bv. onderzoek gedaan naar de ziekte van Lyme. Deze ziekte kunnen wij krijgen na een beet van een teek, die besmet is met een bacterie van de Borrelia-familie. Een teek wordt niet geboren met die bacterie, maar krijgt die meestal nadat hij zich heeft gevoed met muizenbloed. Teken zijn parasieten die leven van het bloed van gewervelde dieren. Ze bijten zich vast aan de huid van een mens of dier, zuigen vervolgens bloed en laten pas na enkele uren of dagen weer los. Gedurende die tijd kunnen zij gevaarlijke bacteriën overbrengen. In gebieden waar veel verschillende gastheren voor de teek leven, voeden ze zich minder vaak met muizenbloed en komt Lyme minder voor. Als er meer roofdieren leven die muizen eten, wordt dat effect versterkt – de Borrelia-bacterie kan zich minder goed verspreiden met geringer Lyme-besmettingen als gevolg. Hoe minder diersoorten, hoe groter de kans op Lyme.
En dat geldt niet alleen voor Lyme, maar voor talloze andere ziekten die door micro-organismen worden veroorzaakt, zoals tuberculose, malaria en Q-koorts (als geiten, schapen of koeien besmet zijn met Q-koorts, kan de bacterie vrijkomen tijdens de geboorte van lammetjes of kalfjes). Als de dragers hiervan door een slinkende biodiversiteit minder natuurlijke vijanden hebben, vormen de ziekteverwekkers een groter risico voor ons. Hetzelfde geldt voor sommige virussen. Bij minder verschillende soorten planten en dieren, groeien de overblijvende soorten in aantal en massa. Dat geeft bv. virussen een grotere kans te muteren en tot steeds succesvollere varianten, die ook voor ons gevaarlijk zijn.
Heel wat diersoorten moeten vandaag leven in steeds kleinere en meer versnipperde leefgebieden. Daardoor hebben ze een tekort aan voedsel, raken ze geïsoleerd en vinden ze geen partner om zicht voort te planten. De versnippering van leefgebieden zorgt er ook voor dat dieren zich minder goed kunnen verbergen of minder goed kunnen vluchten. Daardoor worden ze een makkelijkere prooi voor stropers. De mens blijft niet gespaard. De vernietiging en aantasting van ecosystemen heeft de rechtstreekse invloed op het klimaat, de diersoorten en het geheel van natuurlijke rijkdommen, die we nodig hebben om te leven. Ook onze gezondheid lijdt eronder. Door wouden te kappen en steeds verder door te dringen in ecosystemen die tot voor kort ongerept waren, komt de mens in contact met nieuwe ziekteverwekkers aanwezig bij wilde dieren. Men denke aan de coronapandemie.
In Azië heeft de Japanse duizendknoop veel natuurlijke vijanden, zoals insecten en schimmels, maar in Europa helaas niet. Hierdoor kan de plant zich vrijelijke verspreiden. Er is helaas geen eenduidige oplossing om deze woekeraar op te ruimen.
Voedselvoorziening
Dat geen enkele soort buiten andere soorten kan, heeft ook effect op de landbouw. Een afnemende biodiversiteit leidt tot lagere opbrengsten van de akkers. Het bekendste vb. is de fruitteelt. Zonder bestuivers als bijen en andere insecten groeit er geen kers aan een kersenboom. Zo’n driekwart van alle landbouwgewassen wereldwijd is afhankelijk van bestuivers. Nergens is dit duidelijker dan bij de voedselproductie. Bestuivende insecten (bijen, wespen, kevers, vliegen, mieren en vlinders) spelen een belangrijke rol in de landbouw. We zouden de bestuiving van gewassen kunnen associëren met honingbijen, maar een reeks onderzoeken heeft aangetoond dat niet-bijen-bestuivers (zoals vlinders, kevers en zweefvliegen) ook een voorname rol spelen bij de bestuiving van fruit, groenten en oliegewassen. Veel mensen maken zich terecht zorgen over de stabiliteit van onze voedersystemen, aangezien meer studies suggereren dat ’s werelds bestuivende insecten aan het verdwijnen zijn.
Natuurmonumenten gaf de Radboud Universiteit van Nijmegen en het Kenniscentrum Eis de opdracht om de Nederlandse situatie in kaart te brengen. In Duitsland bleek het aantal insecten de afgelopen 27 jaar met 76% te zijn afgenomen. Nu blijkt dat in Nederland vergelijkbare cijfers gelden. Twee gebieden in Nederland zijn onderzocht, in Drenthe en in Noord-Brabant. Het aantal loopkevers is in de afgelopen 22 jaar met 72% gedaald; het aantal nachtvlinders met 54% de afgelopen 20 jaar. De eindconclusie is dat in de afgelopen 27 jaar ongeveer 2/3 van alle onderzochte insectengroepen is verdwenen. Tijdens een ritje naar zee kleefden destijds tientallen gecrashte insecten op de voorruit van je wagen.
De oorzaken van de achteruitgang zijn grotendeels bekend. De landbouw gebruikt nog steeds teveel chemische middelen, die funest zijn voor insecten. Het is bijna onvoorstelbaar dat in het verleden de industrie werd verplicht de uitstoot van verontreinigde stoffen tot vrijwel nul terug te schroeven, terwijl de akkerbouw nog steeds grote hoeveelheden extreem giftige stoffen breeduit in het buitengebied mag verspreiden.
Maar landbouw heeft op nog een andere manier last van verminderde biodiversiteit. En dan vooral van de biodiversiteit in de bodem. Hoe minder rijk het bodemleven, hoe kleiner de opbrengst. Want het zijn ondergrondse organismen, zoals wormen, schimmels en bacteriën die de bodem vruchtbaar maken. Drijfmest, bestrijdingsmiddelen en het verbouwen van slechts een of enkele gewassen, verstoren het natuurlijk evenwicht. Hierdoor zijn steeds meer mest en bestrijdingsmiddelen nodig om het rendement te behouden. Een gezonde bodem houdt veel minder water vast bij droogte, wat ook weer tot een kleinere oogstwinst leidt. Of tot de wens om te beregenen, wat weer aangrenzende natuur- en woongebieden kan laten verdrogen.
Klimaatverandering
Een afnemende biodiversiteit versnelt de klimaatverandering en vergroot de gevolgen daarvan. Vegetatie zorgt voor CO²-opslag en voor een hitteschild. Iets dat we heel hard nodig hebben, met name in en nabij de bebouwde omgeving. Uit onderzoek blijkt dat de CO²-opname van bossen groter is als er meer variatie is. Meer diversiteit zorgt ook voor een bos dat minder kwetsbaar is voor extreme weersomstandigheden. Het is beter bestand tegen droogte, smoorhitte, stortvloeden en kan misschien zelfs iets meer stikstof aan. Meer verscheiden soorten bomen, struiken en kruiden zorgen voor meer vegetatie – en dus meer CO²-opslag – en een beter hitteschild. Ook rijke veenvormende ecosystemen dragen hieraan bij, zoals die met riet, lisdodden of veenmossen. Die slaan nog veel meer CO² op dan bos en houden het water van zware regenbuien vast om het daarna heel geleidelijk af te geven. Voldoende biodiversiteit vertraagt bovendien verwoestijning en kan bv. enorme modderstromen bij grote hoeveelheden regen voorkomen. Afwisseling in vegetatiestructuren zoals heggen, bosjes, houtwallen, poelen, rietveldjes – mét de bijbehorende planten en dieren – temperen deze klimaatextremen.
Gezond drinkwater en lucht
Een gezonde bodem filtert ons drinkwater en een weelderige vegetatie helpt voor zuivere lucht om in te ademen. Hoe meer de biodiversiteit onder druk komt te staan, hoe groter de gevolgen voor dat drinkwater en die lucht kunnen zijn. Bij het leven in het wateroppervlak speelt nog iets anders. Daar kun je heel duidelijk zogenaamde ‘kantelpunten’ zien. Biodiversiteit in het water kan best veel vervuiling aan. Maar als de hoeveelheid fosfaat en stikstof in het water blijft oplopen, storten de levensgemeenschap en de biodiversiteit in en wordt het water troebel. Tot dat punt is er nog een weg terug, daarna is de bereikte limiet vrijwel onomkeerbaar.
Geld en aandacht
De afname van de biodiversiteit gaat steeds sneller en zet elkaar versterkende processen in werking. Het tegengaan ervan kost geld en aandacht. Maar hoe langer we wachten hoe moeilijker en duurder het wordt. Het verlies van biodiversiteit is vaak een gevolg van activiteiten die op korte termijn particuliere winst opleveren. Maar de bijhorende schade wordt afgewenteld op het milieu dat van ons allemaal is. Het oplossen daarvan is op de lange termijn altijd duurder. Dit alles rechtvaardigt aandacht voor en investering in het behoud van dier x en plant y en het ecosysteem waarvan ze deel uitmaken. Voor die soorten, voor die ecosystemen én voor ons.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de steltkluut (Dirk Draulans)
De steltkluut is een gracieuze vogel met een ruim verspreidingsgebied. Ze zijn bijna kosmopolieten daar op elk continent – op Antarctica na – ondersoorten van de steltkluut voorkomen. De sierlijke steltloper is een onmiskenbare verschijning met rozerode poten, een lange, dunne, priemvormige zwarte snavel en een zwart-wit kleed; witte onderdelen, zwarte vleugels en rug met een zwart-wit geschakeerde kop. Sommige vogels hebben een zwart ‘petje’ op de kop en een zwarte nek; bij andere vogels is dit gewoon wit.
Het mannetje is herkenbaar aan de groenglanzende zwarte bovendelen. Het vrouwtje heeft meer een bruin getinte mantel die contrasteert met de zwarte vleugels. De juveniele vogels zijn veel fletser getekend en hebben een witte vleugel-achter-rand. In de vlucht zijn de kop en de poten gestrekt, zodat de vogel een zeer lang silhouet krijgt. Zijn stelten kunnen 25 cm lang worden, dat is 60 % van zijn lichaamslengte. Hij gebruikt ze om te waden in ondiepe moeraswateren (20 cm), overstromingsgebieden, viskwekerijen en zoutextractiebekkens op zoek allerlei kleine ongewervelde dieren, zoals slakken, waterkevers, larven van vliegende insecten, spinnen, wormen, kikkervisjes, kleine visjes, soms ook zaden, die zijn voornaamste voeding vormen.
De trekvogel die uitsluitend van maart/april tot augustus/september in onze streken te verwachten is, overwintert in noordelijk Afrika en in Zuid-Europa, in toenemend aantal op het Siberisch Schiereiland.
Bizar genoeg worden er al een eeuw lang af en toe broedende stelkluten in onze contreien waargenomen, hoewel de soort altijd zeldzaam was. In hun vogelatlas uit 1972 schreven graaf Léon Lippens (stichter van het Zwin) en Henri Wille over een broedpoging in 1907 in de Kalmthoutse Heide. In 1913 was er een succesvol nest. Nadien werden er af en toe nog nesten in Vlaanderen gevonden, vooral in de kuststreek en in de Scheldepolders. Maar een vaste broedpopulatie kwam er nooit. In Zeeuws-Vlaanderen (ten zuiden van de Westerschelde) was er tussen 1931 en 1935 een opstoot van broedgevallen, met zo’n 25 nesten, maar ook dat was slechts tijdelijk. Intrigerend is dat de auteurs een verband legden met tijdelijke droogteperiodes in het zuiden van Spanje, waar het leeuwendeel van de Europese steltklutenpopulatie broedt. Als het daar te droog was, kwamen de vogels hierheen.
In de Vlaamse broedvogelatlas van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) uit 2004 staat te lezen dat de stelkluut bij ons waarschijnlijk altijd een onregelmatige gast zou blijven. Maar dat is niet langer het geval. Volgens de recentste gegevens van het INBO waren er tussen 2019 en 2024 jaarlijks 16 tot liefst 113 broedparen.
Ook in Nederland neemt hat aantal broedgevallen toe, met voor 2023 minstens 150 nesten. De vogel is gekomen om te blijven. Helaas is dat niet alleen goed nieuws. Want de toename hier lijkt gelinkt te zijn aan het verdwijnen van geschikte broedgebieden in Spanje en Zuid-Frankrijk, waar moerassen uitdrogen door de klimaatopwarming. De vogels moeten het dus elders gaan zoeken.
Bij ons profiteren steltkluten van investeringen in natuurherstel, zoals de creatie van natte gebieden als buffer tegen de gevolgen van de klimaatopwarming. In de Waaslandpolder (geografische streek met rijke kleigronden in het noordoosten van Oost-Vlaanderen) concentreren stelkluten zich in gebieden met een vossenomheining. Immers vossen verorberen eieren en jongen van op de grond broedende vogels.
Stelkluten zijn luidruchtige vogels, die tijdens het broedseizoen agressief uit de hoek kunnen komen tegen belagers. De gewone roep is een schril, piepend, snel herhaald ‘kjiek-kjiek-kjiek’. De alarmroep is een luid raspend ‘kriet-kriet-kriet’.
Het dier komt over zo goed als de hele wereld voor. Biologen raken het er wel niet over eens: is het overal dezelfde soort of moeten ze worden opgesplitst in 4 aparte soorten. Het doet er niet toe. Ze zien er overal uit zoals de steltkluten bij ons.
Hopelijk beschermt zijn ruime verspreiding de vogel tegen uitsterven, want echt talrijk is hij nergens. Zoals bij veel steltlopers bestaat het nest uit een ondiep kuiltje op kale tot schaars begroeide bodems, afgewerkt met plantaardig materiaal. Bij verstoring of bij het naderen van een predator wordt vertrouwd op de camouflagekleur van de eieren en de jongen. De adulte vogels proberen de indringer af te leiden door roepend van het nest weg te lopen en desnoods vleugellamheid te veinzen.
Veel nesten mislukken als gevolg van predatie of verstoring door vee en jongen sterven als het broedgebied opdroogt. Dit is inherent aan het grillige karakter van het leefgebied van de steltkluut, waardoor hij net zo snel verschijnt als verdwijnt. Of het aantal steltkluten in Noord-Europa toeneemt, zal afhangen van hoe droog het in Zuid-Europa wordt.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de drieteenmeeuw (Dirk Draulans)
Veel mensen associëren meeuwen met de zee, maar de meeste soorten zijn vooral aan land gebonden. Dat kan om kustzones gaan, maar tegenwoordig worden zelfs soorten die vroeger als echte zeemeeuwen werden beschouwd, zoals mantelmeeuwen en zilvermeeuwen, steeds meer ver in het binnenland gezien.
De grote uitzondering is de drieteenmeeuw, een van de weinige meeuwen die courant op volle zee vertoeven. Als er uitzonderlijk eens een drieteenmeeuw in het binnenland wordt waargenomen, is dat doorgaans een vogel die van de kust werd weggeblazen door zware stormwind. Zo’n gedwongen excursie over land overleeft het dier niet altijd.
De elegante drieteenmeeuwen broeden bijna uitsluitend op steile kliffen in kustzones, van waaruit ze tientallen kilometers ver kunnen vliegen om te vissen. ’s Winters foerageren drieteenmeeuwen rond visserijhavens en veerbootterminals en in het voorjaar en in de herfst komen ze soms ook wel in het binnenland voor, maar van alle meeuwen zijn zij het meest gebonden aan de zee. Zijn beheersing van de weersomstandigheden, zelfs in een Noord-Atlantische storm, evenaart die van de pijlstormvogels en stormvogeltjes: hij vliegt met de wind mee in enkele hoge, golvende bogen, eerst op de ene vleugelpunt dan op de andere, zodat hij zonder zichtbare inspanning enorme afstanden kan afleggen.
Drieteenmeeuwen jagen overdag in groepen, drijven op zee en steken hun kop in het water om vis te vangen of ze maken af en toe een ondiepe duik. In tegentelling tot andere meeuwensoorten voeden ze zich niet op vuilnisbelten, maar ver weg in de oceanen. Ze volgen echter wel schepen in een poging om van hun afval te eten.
De dichtste broedplaatsen bij ons bevinden zich op de kust van Normandië. In het Nederlandse deel van de Noordzee broeden drieteenmeeuwen op booreilanden – de populatie zou er zo’n 350 paartjes groot zijn. Waarschijnlijk zijn dat vogels uit een Britse kliffenkolonie die na een mislukt broedseizoen een nieuwe plek zochten.
De middelgrote meeuw heeft per leeftijd wisselende kenmerken. De volwassen vogel heeft zwarte vleugeltoppen als in inkt gedoopt, donkere poten en lichtgrijs gekleurde boven-vleugels. Het donkere oog in de witte kop valt erg op, alsook de gele snavel met een lichtgroene basis. De lichaamslengte varieert tussen 38 en 40 cm; de spanwijdte reikt tot 95 – 110cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 300 en 500 g.
De wetenschappelijke naam van de soort ‘tri-dactyla’ wat letterlijk ‘drie-tenen’ betekent en verwijst naar de achterste teen aan zijn voet die nauwelijks meer is dan een bobbel. In zomerkleed lijkt die dus fel op de stormmeeuw. In winterkleed heeft de soort een egaal grijze ‘koptelefoon’ op en geen streping op de kop. Jonge vogels hebben een zwarte W-tekening op de boven-vleugels (zie foto's juveniel in vlucht en met de prooi) en een dikke zwarte nekband. De drieteenmeeuw heeft een karakteristieke roep, waar ook z’n Engelse naam vandaan komt, ‘kittiwake’ die in kolonie luid, melodieus, nasaal, klinkt als ‘kitt-i-awa-week’ of ‘k-week’. Ze maken ook zachtere, jammerende klanken. ‘ s Winters zijn ze zwijgzaam. De balts vindt plaats op het nest, waar ze hun kop op en neer bewegen en slikbewegingen maken; het vrouwtje wordt immers door het mannetje gevoerd.
Ook elders beginnen drieteenmeeuwen zich aan te passen aan menselijke constructies. In het Britse Newcastle broeden ze op bruggen en gebouwen langs een rivier, 17 km van de zee. De Noorse kuststad Tromso plaatste met succes speciale drieteenmeeuwenhotels om broedvogels te lokken. Het bestuur doet daar minder krampachtig over meeuwen dan sommige van onze kustburgemeesters. Ook op het energie-eiland dat misschien ooit in de Noordzee voor onze kust zal worden gebouwd, is een broedrichel voor drieteenmeeuwen voorzien. Drieteenmeeuwen worden geslachtsrijp rond de leeftijd van 4 jaar en kunnen 20 jaar oud worden. Nesten gebouwd op smalle richels van steile zeekliffen, vaak in de buurt van zeekoeten en alken, bestaan uit zeewier en andere vegetatie, veren, zeepokken en modder.
Zulke inspanningen om de meeuwen aan nestgelegenheid te helpen, zijn nuttig, hoewel ze futiel lijken in verhouding tot de totale drieteenmeeuwenpopulatie. Die wordt op 15 miljoen vogels geraamd. Dat is een daling met 40 % sinds de jaren 1970, wat maakt dat de soort nu als ‘kwetsbaar’ wordt gelabeld.
Door de klimaatopwarming verschuiven belangrijke visgronden voor drieteenmeeuwen noordwaarts, waardoor broedvogels dikwijls veel verder moeten vliegen om voedsel voor hun jongen te vinden. Dat kan leiden tot voedseltekort op het nest, waardoor het oudste jong af en toe overgaat tot kannibalisme: het verorbert zijn kleinere broer of zus. Er zijn meestal slechts twee jongen in een drieteenmeeuwennest.
Klimaatopwarming resulteert ook in minder dierlijk plankton in de zee. Dat heeft een negatief effect op vissen, die van plankton leven en betekent dus kleinere voedingsmarges voor drieteenmeeuwen. De vogels kreunen ook onder maatregelen die visafval van zeevisserijactiviteiten moeten verminderen. Het vakblad ‘Fish and Ficheries’ meldde dat er in 1990 op de Noordzee 510 000 ton gevangen vis als afval van vissersboten weer de zee werd in gekieperd. In 2010 was dat gereduceerd tot 267 000 ton. Dat betekent wel dat er 2 miljoen minder zeevogels van verloren vis konden leven. Drieteenmeeuwen behoren tot de belangrijkste ‘slachtoffers’ van deze dwaze restricties.
De grauwe klauwier valt technisch gezien onder de zangvogels, maar gedraagt zich daar absoluut niet naar. Het zijn namelijk geduchte rovers. Dat zie je al als je goed kijkt naar de stevige snavel met gehaakte punt en de tenen met gekromde nagels. Hun voedsel bestaat uit grote insecten, zoals mestkevers en meikevers.
Ze schuwen zelfs het vangen van hagedissen, kleine zoogdieren en zangvogels niet. Hun buit prikken ze vaak op doorns van takken of op prikkeldraad om later op te eten. Dat gedrag verklaart ook wel de volksnaam ‘negendoder’; de vogels zouden minstens negen prooien doden alvorens ze op te peuzelen. De grauwe klauwier zit vaak rechtop en beweegt zijn staart nerveus heen en weer.
Toch verraadt het mannetje in het voorjaar zijn ware afkomst en kun je hem betrappen op zingen. Al moet je goed luisteren, want het is meer een zacht gebrabbel bestaande uit knarsende tonen, afgewisseld met fluittonen en goede imitaties van andere zangvogels. Hoe onbeduidend de zang ook is, qua uiterlijk zijn zeker de mannetjes een stuk fraaier. Ze hebben een lichtgrijze kop met een gitzwarte bandietenmasker en een dito snavel, een crèmekleurige buik met een prachtige roze zweem erover en een kastanjebruine rug. De staart is ook opvallend met een zwart-wit patroon dat een beetje doet denken aan tapuiten. De vrouwtjes zijn een stuk minder uitbundig gekleurd en missen de roze zweem op de buik en het zwarte masker. Zij hebben een schubvormig patroon op de onderdelen.
Grauwe klauwieren broeden overal in Europa, met uitzondering van IJsland, het noorden van Scandinavië, het grootste deel van Groot-Brittannië en Zuid-Spanje. Naar het oosten toe broeden ze tot in Midden-Siberië en het noorden van Kazachstan. De gehele wereldpopulatie wordt geschat op 21.9 tot 34.7 miljoen volwassen individuen en in Europa zo’n 7.4 tot 14.3 miljoen broedparen. Wereldwijd is de soort niet bedreigd, maar in Nederland en België staat de grauwe klauwier op de Rode Lijst.
In onze regionen komen de eerste klauwieren vanaf half mei toe; waarnemingen in april zijn echt uitzonderlijk. In het voorjaar worden geregeld vogels op doortrek gezien, in geschikt habitat in bv. de kustgebieden. In het najaar trekken de eerste klauwiereneind eind juli al weg, maar de meeste doortrekkende jonge vogels worden gezien in augustus en september. Grauwe klauwieren trekken hoofdzakelijk ’s nachts en worden daardoor niet of nauwelijks opgemerkt op telposten. Klauwieren houden van biotopen met structuur, in de vorm van hagen, solitaire struiken en boompjes. Ze broeden in zowel kleinschalig agrarisch cultuurlandschap als op heide- en in hoogveengebieden en ook in de duinen. Bloemrijke hooilanden en vloeiweiden met veel hagen, inclusief tal van doornstruiken als meidoorn, sleedoorn en hondsroos behoren in Vlaanderen tot de belangrijkste broedbiotopen.
Al kwam in het verleden de soort ruim verspreid over het land voor, toch ging het daarna snel bergafwaarts. In Vlaanderen dateert deze terugval al vanaf 1950 tot eind jaren ’90. In 1998-1999 werd de grauwe klauwier in Vlaanderen als uitgestorven beschouwd. Door de toename van de populaties in onder meer Frankrijk en Wallonië, werden sinds 2 000 weer sporadisch broedgevallen opgemerkt in Vlaanderen. Het langzame herstel van de populatie in Vlaanderen is vooral merkbaar in Limburg. Ondanks een omvangrijke populatie in Wallonië zijn de toekomstperspectieven voor een duurzaam herstel in Vlaanderen niet bijzonder gunstig.
De achteruitgang van de soort hangt immers samen met een kwantitatieve en kwalitatieve afname van haar leefgebied. Waar de grauwe klauwier zich vroeger thuis voelde in wastines (type landschap met grasland, heide, struweel en bos, dat ontstaan is door degradatie van een oud bosgebied) in structuurrijke rivier- en beekvalleien, moest de soort door de toenemende verstedelijking, industrialisatie en intensivering in de landbouw (pesticiden) steeds meer terrein prijsgeven. Zo bleken ruilverkavelingen (bedoeld om het euvel van grondversnippering te verhelpen) nefast voor deze soort. Met het verdwijnen van een gevarieerd landschap met insectenrijke hooilanden, wilde overhoekjes en houtkanten, verdween ook de grauwe klauwier, die traditioneel erg trouw is aan zijn broedplaats. De soort vormt dan ook een belangrijke indicator voor natuurkwaliteit en is gebaat bij het herstel van dynamische rivierlandschappen, extensief beheerde kleinschalige cultuurlandschappen en algemeen natuurherstel.
In 2013 vond in het Wachtbekken van Miskom (Velpevallei, Kortenaken) het eerste bekende broedgeval sinds 1990 plaats in Vlaams-Brabant. Mogelijk is dit niet het enige of niet het eerste broedgeval in de provincie. Grauwe klauwieren zijn immers onopvallende broeders die makkelijk over het hoofd worden gezien, als men er niet gericht naar zoekt. De vogels komen pas laat (mei-juni) terug van de savannes in zuidelijk Afrika waar ze overwinteren. Dat zorgt ervoor dat hun aanwezigheid vaak wordt gemist tijdens de reguliere broedvogelinventarisaties, die vroeger op het jaar plaatsvinden. De mannetjes zingen bovendien maar enkele dagen nadat ze zijn teruggekeerd en hun zachte zang bestaat hoofdzakelijk uit imitaties van andere vogelsoorten, wat hem lastig te herkennen maakt. Van zodra de mannetjes een vrouwtje hebben gevonden, stoppen ze met roepen en vangt de baltsperiode aan, die ook zeer kort is en dus makkelijk over het hoofd kan worden gezien. Pas wanneer de jongen wat groter zijn, laat het mannetje opnieuw van zich horen.
Er wordt nu ook aandacht besteed aan de voedselbeschikbaarheid voor de grauwe klauwieren. In de gebieden waar de soort werd verwacht, bestonden immers grote kennislacunes m.b.t. de aanwezigheid en aantallen van groepen ongewervelden die het stapelvoedsel zouden kunnen uitmaken van de grauwe klauwier: loopkevers, langpootmuggen, spinnen, hommels en sprinkhanen.
Kleine landschapselementen, zoals poelen en vennen, maar ook beekjes spelen een belangrijke rol in het aanbieden van prooien. Zulke waterlichamen vormen immers het leefgebied van waterjuffers, libellen en waterkevers, maar ook voor amfibieën. Deze kleine landschapselementen fungeren eveneens als functionele verbindingszones, waarlangs deze prooien kunnen migreren.
De grauwe klauwier vertoeft, net als vele andere trekvogels, enkel in het broedgebied om te nesten en jongen groot te brengen. De vogels komen in hun broedbiotoop aan vanaf begin mei. De mannetjes zijn vaak wat eerder aanwezig dan de vrouwtjes en proberen met hun gezang een partner te lokken. Na de voortplantingsperiode vertrekt de grauwe klauwier quasi meteen richting het overwinteringsgebied. Hoewel de eerste dieren reeds eind juli de trek aanvangen, vertrekt het grote merendeel pas in de tweede helft van augustus of begin september. De migratie echter neemt ook enige tijd in beslag; de vogels dienen immers duizenden kilometers af te leggen tijdens de trek. De voorjaarstrek duurt een maand minder lang dan de najaarstrek, hoewel er een langere afstand wordt afgelegd. Grosso modo kan men het jaar als volgt opdelen:
· - de broedperiode duurt ca 3 tot 4 maanden
· - de najaarstrek duurt ongeveer 3 maanden
· - overwinteren in zuidelijk Afrika neemt 4 (tot 5) maanden in beslag
· - de voorjaarstrek telt meestal 2 maanden
Grauwe klauwieren zijn met andere woorden het merendeel van de tijd in beweging / aan het migreren. Gedurende de voorjaarstrek migreren de vogels langsheen het oosten van Afrika en steken ter hoogte van Ethiopië over naar het Arabisch Schiereiland. Vandaar wordt de trek voortgezet over Irak, Syrië en Turkije richting noord. De najaarstrek verschilt van de voorjaarstrek omdat de grauwe klauwier dan ter hoogte van Italië en Griekenland de Middellandse Zee overvliegen en ze over het noorden van het Afrikaanse continent hun migratie voortzetten richting de Afrikaanse savanne in het zuiden. Deze lus wordt waarschijnlijk bepaald door seizoengebonden windstromingen.
Drie wandellussen leiden je door het Webbekoms Broek, een natuurlijk overstromingsgebied voor de Demer en de Velpe. Je wandelt er door een lappendeken aan bloemrijke hooilanden, rietlanden en wilgenbosjes waar bedreigde diersoorten als de grauwe klauwier een thuis vinden.
Het opvallend riedeltje van de tjiftjaf kondigt de lente aan
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de tjiftjaf [Dirk Draulans]
Zo onopvallend de fysieke verschijning van de tjiftjaf is – een flets grijsgroene en lichtbruine rugzijde, een vuilwitte onderzijde en gelige tinten op keel en borst, een amper merkbaar wenkbrauwstreepje) – zo frappant is zijn zang. In de meeste talen is het beestje genoemd naar zijn getjif-tjaf met goed afgelijnde noten die op en af de toonladder gaan (Zilpzalp in het Duits, Chiffchaff in het Engels, Csilp-csalp in het Hongaars). Het riedeltje is een van de eerste geluiden in onze tuinen die de lente aankondigen.
Qua uiterlijk wordt de tjiftjaf wel vaker verward met de fitis die veel gelijkenissen vertoont al zijn vleugels, staart en wenkbrauwstreep net iets langer. Ook de oogstreep is markanter en het verenpak geler en groener. Tenslotte zijn de poten van de tjiftjaf donkerbruin en deze van de fitis lichtroze.
De tjiftjaf doet het de laatste halve eeuw uitstekend bij ons. Het Vlaamse broedbestand wordt op 50 000 tot 70 000 koppels geraamd. Het groeisucces heeft te maken met factoren die niet allemaal gunstig zijn voor andere aspecten van onze natuur.
De tjiftjaf profiteert van de verbossing (plaatsen met lage vegetatie, zoals heide en rietland, die spontaan begroeid raken met bomen en struiken) van ons landschap, want hij schuimt graag bomen en struiken af op zoek naar insecten (vliegen, kevers, muggen), ook rupsen en spinnen. Daarbij hopt hij rusteloos van het ene blad naar het andere en inspecteert het nauwgezet aan beide kanten. Hij trekt ook voordeel van de stikstofvervuiling die ons landschap verruigt met steeds meer bramen en brandnetels, waarin hij graag zijn nestjes maakt. De tjiftjaf maakt haar nest meestal op of vlakbij de grond, goed verborgen in de dichte vegetatie. Het nest wordt gemaakt van droge grasstengels, bladeren en mos en wordt aan de binnenkant afgewerkt met fijne grassprietjes en pluimpjes. Een legsel telt meestal 4 tot 7 eitjes die na een broedduur van 15 tot 17 dagen uitkomen. De jongen vliegen na 14 tot 16 dagen uit.
De verstedelijking van onze leefomgeving en verwildering van onze tuinen helpen eveneens. Bovendien lijkt hij te profiteren van de klimaatopwarming. Almaar meer tjiftjaffen overwinteren bij ons, terwijl ze vroeger naar Zuid-Europa of Noord-Afrika trokken. Ze beginnen nu ook al een week vroeger te broeden, waardoor ze meer kans hebben op een 2delegsel in één seizoen.
Mannetjes komen 2 weken vroeger aan in hun broedterritorium dan vrouwtjes. Ze tjiftjaffen erop los om vrouwtjes te lokken en andere mannetjes op een afstand te houden. Het is hun grootste investering in de voortplanting, want het broeden en grootbrengen van de jongen is bijna uitsluitend vrouwenwerk.
Wetenschappers hebben hun zang uitgebreid geanalyseerd. De diertjes hebben 3 of 4 noten in hun repertoire, die ze gebruiken in 9 tot 24 combinaties met verschillende ritmes en pauzes. Maar hoe hard onderzoekers ook proberen om er een lijn in te krijgen, het lukt niet. Mannetjes variëren hun liedjes zo geregeld dat ze er niet als individu mee kunnen worden onderscheiden. Zelfs als ze gewoon van zangpost veranderen, kunnen ze al een ander liedje gaan zingen. Misschien kunnen de vogeltjes zelf hun buren wel identificeren, maar ons lukt het niet.
Een studie in de ‘Journal of Animal Ecology’ stelde dat tjiftjaffen in de omgeving van luchthavens op lagere frequenties zingen. Veel vogels gaan juist hoger zingen om beter te worden gehoord in een context met veel verkeerslawaai. Tjiftjaffen zijn er ook agressiever tegenover soortgenoten, mogelijk omdat ze hun gezang minder goed kunnen horen en er dus minder informatie uit kunnen halen. Misschien compenseren ze gebrekkige informatie dus met fysiek geweld, maar het is niet uitgesloten dat de grotere baldadigheid mee een gevolg is van de stress die ze ondervinden van de chronische geluidshinder. Je zou dan verwachten dat ze verhuizen, maar ook in de volgelwereld is dat niet altijd een optie.
In het Suske en Wiske album ‘De toornige tjiftjaf’ speelt de tjiftjaf de hoofdrol. Het verhaal gaat over de vogelvangst in België. Een reusachtige tjiftjaf (een vermomde Lambik) zaait paniek onder de vogelvangers, nestrovers en jagers door hun vangnetten te vernietigen en vogelvangers af te ranselen. Het verhaal verscheen in De Standaard en Het Nieuwsblad van 4 juli 1970 tot 12 november 1970. De volledige strip verscheen in 1971. Kort daarna, in 1972 werd door toenmalige minister van landbouw, Leo Tindemans de vogelvangst afgeschaft.
Geraadpleegde bron: National Geographic: De kunst van overleven [Hannah Nordhaus]
Van Antarctica tot de evenaar weet de pinguïn in de extreemste omstandigheden te overleven. Ook nu hun veranderende omgeving ze voor nieuwe uitdagingen stelt. We begrijpen steeds beter hoe ze dit voor elkaar krijgen.
Op een verlaten strand aan de oostkust van Patagonië (gebied ten zuiden van de Coloradorivier, Chili en Argentinië bestrijkend) waar je overal glasscherven, verroeste wagens en uitgebrande kampvuren aantrof, ontdekte een Argentijnse bioloog tot zijn grote verbazing een dozijn magelhaenpinguïns, die er onder struiken en in kleine holen leefden.
Bekend is dat magelhaenpinguïns, vogels van zo’n 60 cm hoog en met een opvallende witte band rond de ogen en nek, broeden op steen- en zandstranden in Zuid-Amerika.
’s Winters trekken ze via open zee naar het noorden tot Brazilië en Peru. Maar voor zover bekend lag de meest nabije kolonie ruim 80 km verder zuidwaarts. Deze dappere avonturiers waren naar deze ‘dumpplaats’ gekomen en hadden zelfs paartjes gevormd om er te broeden.
Wetenschappers zien vaker dat pionierende groepjes, zoals deze, de vertrouwde broedplek verlaten en op zoek gaan naar nieuwe. Volgens de Global Penguin Society, een internationale natuurbeschermingsorganisatie, symboliseert deze nieuwe kolonie het aanpassingsvermogen en de veerkracht van alle 18 pinguïnsoorten wereldwijd. Ze overleven in de onherbergzaamste gebieden op aarde, zelfs nu grillige weersomstandigheden ze almaar voor nieuwe uitdagingen stellen.
Met hun waggelende loop, een verenpak dat aan een smoking doet denken en de toegewijde zorg voor hun kuikens zijn pinguïns geliefde ‘ambassadeurs’ voor natuurbescherming.
De pinguïn ontstond zo’n 60 miljoen jaar geleden in het huidige Nieuw-Zeeland. Door de afwezigheid van natuurlijke vijanden verloren de vogels volgens sommige wetenschappers hun vliegvermogen, dat ze inwisselden voor meer mobiliteit in zee.
Om zich te wapenen tegen de kou legden ze ruime vetreserves aan en kregen ze een dik, ondoordringbaar verenpak. In het water, waar ze zich behendig en razendsnel voortbewegen, fungeren hun stompe vleugels als vinnen. Het opvallende zwart-wit van hun veren brengt roofdieren in verwarring. Vroege pinguïns lieten zich meevoeren door zeestromingen en pasten zich in hun nieuwe leefgebied aan de omstandigheden aan.
Zo vestigden keizers- en adeliepinguïns zich in Antarctica, waar ze een extra dikke laag lichaamsvet, schubvormige veren en scherpe klauwen voor meer grip op het ijs ontwikkelden.
De galapagospinguïn daarentegen, vestigde zich op de gelijknamige eilandengroep, helemaal bij Ecuador en werd zo de enige soort die ter hoogte van de evenaar leeft in de brandende zon op de vulkanische eilanden. Door het warmere klimaat zijn ze kleiner (50 cm) en hebben ze minder veren.
Hoe ver de pinguïns ook uitzwermen, overal stuiten ze op vergelijkbare problemen. Ongeveer de helft van alle pinguïns wordt met uitsterven bedreigd en de zwartvoetpinguïn kreeg vorig jaar als eerste soort de status ‘ernstig bedreigd’. De problemen schuilen zowel in zee als op het land. In de oceanen kampen pinguïns met olievlekken, algenbloei, visnetten en plasticvervuiling, terwijl hun prooien lijden onder hogere watertemperaturen en overbevissing.
Op het vasteland, waar pinguïns paren en hun jongen grootbrengen, dreigen weer andere gevaren. Denk aan krimpend Antarctisch zee-ijs, bebouwing langs de kust en niet-inheemse of groeiende aantallen roofdieren.
Natuurbeschermers en overheden over de hele wereld hebben zich de afgelopen eeuw ingespannen om de afname van pinguïnpopulaties een halt toe te roepen. Nu het rapen van eieren verboden is en er beschermde gebieden zijn ingesteld, hebben bedreigde populaties een kans zich te herstellen.
Wetenschappers deden de verontrustende ontdekking dat de evolutie van de pinguïns vermoedelijk trager is gaan verlopen, waardoor ze veranderingen in hun leefgebied steeds minder goed kunnen bijbenen. Een recente studie wijst zelfs uit dat de pinguïn zich nu van alle vogels het traagst aanpast.
Toch lijken sommige soorten hun bestaande kenmerken en overlevingsstrategieën goed te benutten, waardoor het ze lukt nieuwe gebieden te ‘veroveren’. Onlangs doken er bv. op satellietbeelden van Antarctica nog niet eerder ontdekte kolonies keizerpinguïns op, waaruit bleek dat ze hun heil elders zoeken, als het zee-ijs in een bepaald gebied onbetrouwbaar wordt.
Het aantal koningspinguïns, de kleinere ‘neefjes’ van de keizerspinguïn, neemt af in een deel van hun habitat, maar neemt juist toe op plaatsen waar ze decennialang werden bejaagd voor de olie in hun vetlaag.
Ezelspinguïns, nauw verwant aan adeliepinguïns, komen omgekeerd steeds zuidelijker op het Antarctische schiereiland voor, waar door opwarming en krimpend zee-ijs steeds betere broed- en jachtomstandigheden ontstaan. Ook de paar pionierende magelhaenpinguïns die opdoken op het met zwerfafval bezaaide strand in Patagonië lijken andere soortgenoten te hebben geïnspireerd zich ook daar te vestigen. Terwijl landeigenaren en de lokale overheid bezig was een nieuw 14 000 ha groot beschermd natuurgebied af te bakenen, nam het aantal pinguïns op de stortplaats jaar in, jaar uit toe. Inmiddels nestelen er meer dan 8 000 pinguïns.
Pinguïnsoorten als de stormband-, ezels- en keizerspinguïn zijn voor een succesvol broedseizoen afhankelijk van de jaarlijkse cyclus van aangroeiende en smeltend zee-ijs rond Antarctica. De afgelopen 30 jaar registreren wetenschappers echter veranderingen in het oppervlak en de verdeling van het ijs. De sterkste krimp vindt plaats langs de westkust van het Antarctische Schiereiland. Nooit eerder registreerden wetenschappers zo weinig en zulk zwak zee-ijs als in de afgelopen 4 jaar. Koude zeestromingen zijn rijk aan nutriënten en vormen een betrouwbare bron van voedsel voor pinguïns.
Op Zavodovski (één van de zuidelijke Sandwich Eilanden) broeden een miljoen stormbandpinguïns. Het is de grootste afzonderlijke kolonie op aarde.
De evolutionaire reis van de galapagospinguïn illustreert hoe een soort in de loop van miljoenen jaren verandert door de druk van de omgeving. Genetisch onderzoek wijst uit dat hij zich in het Pleistoceen, zo’n 2 miljoen jaar geleden, afsplitste van de humboldtpinguïn.
In dat tijdperk vertoonde het klimaat extreme schommelingen. De voorouders van de vroegste galapagospinguïns bereikten de eilanden waarschijnlijk door zich te laten meevoeren op de Humboldtstroom, die koud en voedselrijk water langs de kust van Zuid-Amerika stuwt.
De pinguïns belandden op de eilanden Isabella en Fernandina, aan de westkant van de eilandengroep, waar ze voedsel en beschutting vonden. De galapagospinguïns konden er alleen overleven door zich aan te passen aan hun nieuwe, warme omgeving. Zij gingen bv. broeden in koele, schaduwrijke rotsspleten en lavatunnels langs de kust om oververhitting te voorkomen. Dankzij hun kleine gestalte passen ze beter in deze schuilplaatsen, waar zij en hun jongen bovendien veilig zijn voor slangen en krabben.
Ook op andere manieren voegden de vogels zich naar de omstandigheden in de subtropen: ze hebben een kleinere vetreserve en minder veren dan de meeste andere pinguïns. Galapagospinguïns behoren samen met de humboldt-, magelhaen- en zwartvoetpinguïn tot het geslacht Spheniscus (bandpinguïns), dat te herkennen is aan een opvallend zwart-wit patroon op de borst en kop. Al deze soorten leven in een warmer klimaat en reguleren hun lichaamstemperatuur door te hijgen, net als honden op een warme dag. Om verder af te koelen strekken ze hun poten uit.
De galapagospinguïn heeft bovendien witte veren op zijn kop en kale enkels en poten, ook ter verkoeling. Blijft het langere tijd erg warm, dan stoten ze soms veren rond hun gezicht af. Maar de meest ingenieuze aanpassing van de galapagospinguïn is zijn vermogen zelf de timing van de rui en de voortplanting te bepalen, terwijl andere pinguïnsoorten hier vaste cycli voor hebben. Het aanmaken van nieuwe veren kost namelijk veel energie en dus wacht de galapagospinguïn met ruien tot de koele oceaanstromingen voldoende voedingsstoffen aanvoeren. Nog een verschil met andere pinguïnsoorten is dat hun rui plaatsvindt vóór het broedseizoen en soms twee keer per jaar. Door het ruien en paren te laten samenvallen met de beschikbaarheid van voedsel, vergroten ze de kans om hun jongen succesvol groot te brengen.
Enkele anatomische troefkaarten die pinguïns tot uiterst behendige zwemmers maken
· - De borstspier die de vleugels beweegt is sterker ontwikkeld dan bij vliegende vogels, met in beide richtingen (op- en neerwaarts) evenveel stuwkracht.
· - Een pinguïn heeft langere heupbotten dan een vliegende vogel, zodat hij zijn poten volledig achterwaarts kan strekken om ze als roer te gebruiken.
· - Vliegende vogels buigen voor de wendbaarheid hun vleugels op meerdere plekken, maar pinguïns zijn in het water meer gebaat bij stijve, stevige gewrichten.
· - Toen pinguïns het vliegen omruilden voor zwemmen, veranderden hun botten van hol naar zeer dicht. De botten zijn daardoor bestand tegen de druk van het water.
· - Vergeleken met mensen hebben pinguïns een platter hoornvlies en een rondere lens, zodat ze ook onder water goed kunnen zien.
· - Grote klieren boven de ogen helpen overtollig zout van prooien via de neusgaten af te voeren.
· - Pinguïns trekken onder water hun S-vormige nek in voor een optimale stroomlijning.
Speciale aanpassingen helpen pinguïns hun lichaam optimaal op temperatuur te houden
-Slagaders in de vleugels van pinguïns wisselen warmte uit met aders, waardoor het terugstromend bloed opwarmt.
· - Door vernauwde bloedvaten liggen de veren plat, voor betere isolatie.
· - Weerhaakjes aan pinguïnveren gaan ijsvorming tegen. De haakjes zorgen er ook voor dat water zijn druppelvorm behoudt en zo makkelijk is af te schudden.
· - Een stuitklier scheidt voortdurend olie af. Door de waterafstotende olie over zijn veren uit te wrijven, blijft de pinguïn warm.
· - Vóór de rui neemt het lichaamsgewicht toe; sommige soorten worden wel 1/3 zwaarder. Nieuwe veren zijn in de maak.
· - Tijdens de rui vervangen nieuwe veren de oude. Jagen is niet mogelijk en het lichaamsgewicht neemt bijna met de helft af.
· - Omdat ze in warme streken leven hebben humboldt- en galapagospinguïns kale plekjes op hun snoet. Deze helpen de lichaamstemperatuur te reguleren.
· - Om oververhitting in hun warme omgeving te voorkomen, gebruiken galapagospinguïns hun vleugels en lijf om onbedekte lichaamsdelen van schaduw te voorzien.
Communiceren en waken
·Dankzij een dubbele set stembanden in de sfyrinx (geluidsorgaan) brengt een koningspinguïn geluid voort op twee frequentiebanden – zo kunnen ze elkaar in luidruchtige kolonies onderscheiden.
·Tien soorten waaronder alle uit het geslacht Eudyptes (de kuif- of helmpinguïns), kunnen inwendig een geel pigment aanmaken. Het toont een goede gezondheid aan en helpt bij het vinden van een partner.
·Zwartvoetpinguïns herkennen hun levenspartner en koloniegenoten aan hun unieke vlekkenpatroon.
·Stormbandpinguïns doen per dag duizenden dutjes van 4 seconden – bij elkaar 11 uur slapen. Zo voorkomen ze dat hun eieren worden geroofd en dat ze worden aangevallen. Ze plaatsen ook steentjes rond hun nest om smeltwater buiten te houden.
·Bij sommige pinguïnsoorten is in het snavelpuntje een tastorgaan ontdekt. Het bevat gevoelige receptoren die mogelijk een rol spelen bij het foerageren en de balts.
·Elke keizerpinguïn heeft een unieke roep, waarmee partners en kuikens elkaar kunnen terugvinden in de drukke en onoverzichtelijke kolonie. Ouders en kuikens reageren net zo lang op elkaars roep tot ze herenigd zijn.
Het uitzonderlijkste gedrag doet zich voor bij de keizerspinguïn tijdens de broedperiode, die plaatsvindt in uitgerekend het zwaarste jaargetijde. Vroeg in de Antarctische winter (het kan dan -45 °C zijn, met wind die soms de orkaankracht bereikt) legt het vrouwtje één peervormig ei. Als de tijd is gekomen om de zee in te gaan en haar energiereserves aan te vullen, rolt ze het ei naar haar partner, die de zorg overneemt. Keizerspinguïns duiken tot een diepte van wel 500 m, dieper dan welke andere vogel ook. Ze kunnen ruim 20 min onder water blijven.
Twee maanden lang passen de keizerpinguïnmannetjes op de eieren. Ze leggen het ei boven op hun poten, dicht tegen hun lichaam aan. Onder een ruime huidflap op hun onderbuik blijft het ei goed warm. De vaders in spe eten bijna 4 maanden niet en verliezen in het broedseizoen bijna de helft van hun lichaamsgewicht. De eieren komen doorgaans uit inaugustus, net wanneer de vrouwtjes terugkeren om hun jong het eerste hapje te brengen.
De eerste 5 maanden van hun leven voeden beide ouders hun jong en houden ze het warm.
Tegen half december – de Antarctische zomer staat dan op het punt te beginnen – verwisselen de kuikens hun pluizige dons voor waterdichte veren. Kort daarna verlaten ze de kolonie en gaan ze zelfstandig op zoek naar voedsel. Wanneer de jonge vogels letterlijk een diepe sprong in het water wagen, begint hun leven in zee, waar ze gemiddeld 5 jaar verblijven alvorens terug te keren om zich voort te planten.
Omdat keizerspinguïns waggelend niet zo snel vooruitkomen, gaan ze vaak over op een vorm van buiksleeën, waarbij ze peddelen met hun vleugels en poten. Het is een efficiënte manier van voortbewegen, waardoor ze op weg van en naar de zee enorme afstanden kunnen afleggen.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel de Turkse tortel [Dirk Draulans]
Tot op het einde van de 19de eeuw was ‘onze’ Turkse tortel een vogel die exclusief in het Midden-Oosten en een groot deel van Azië voorkwam. Vanaf 1925 begon ze plots aan de verovering van Europa. Ze verlegde haar grenzen met gemiddeld 45 km per jaar. In 1949 werd ze voor het eerst in Nederland waargenomen, in 1952 in België. Het 1ste bekende Belgische broedgeval kwam er in 1955, in Knokke.
Er was geen houden aan. Het Vlaamse broedbestand werd eind jaren 1960 al op 24 000 koppels geraamd. In de periode 2013-2018 was het iets tussen de 50 000 en 100 000 koppels. In Nederland zouden er nu zo’n 60 000 broedparen zijn.
De laatste 20 jaar wordt er in onze contreien wel een afname van de populatie geregistreerd, hoewel de soort het wereldwijd goed blijft doen. Het is niet duidelijk waaraan de daling te wijten is. Mogelijk ondervindt de tortel concurrentie van de grotere houtduif, die steeds meer een vogel van huis en tuin wordt. Bij ons komt de Turkse tortel bijna uitsluitend in de buurt van mensen voor, wat tamelijk vreemd is want in haar Aziatische brongebied zou ze vooral een bosvogel zijn.
De afgelopen halve eeuw is de tortel ook in de Verenigde Staten aan een invasie bezig, die nog sneller gaat dan haar Europese veroveringstocht. In de jaren 1970 ontsnapte een aantal exemplaren in de Bahama’s uit gevangenschap. De soort bereikte relatief snel de Amerikaanse staat Florida en palmt sindsdien de rest van Noord-Amerika in.
De duif heeft alles om succesvol te zijn. Ze is de ultieme opportunist en eet zo goed als alles wat ze te pakken krijgt. Ze is niet bang voor menselijke aanwezigheid. Ze kan tot 6 legsels per jaar produceren. Nog voor de jongen uit een nest klaar zijn om uit te vliegen, is hun vader al aan het uitkijken naar een nieuwe nestplaats voor het volgend broedsel. Het gaat vooruit in het tortelduivenbestaan.
Net als andere tortelduiven is ook de Turkse monogaam. Mannetje en vrouwtje werken samen aan het grootbrengen van de jongen. Jaar na jaar blijven ze het doorgaans met elkaar doen. Als je tevreden bent met een partner, moet je niet om de haverklap wisselen.
De gehechtheid van tortelduiven inspireerde ons ertoe om een verliefd koppeltje ‘tortelduifjes’ te noemen. Bij ons zal er waarschijnlijk een ander tortelsoort model voor gestaan hebben: de zomertortel, die hier al sinds mensenheugenis voorkomt. In tegenstelling tot de Turkse krijgt zij het erg kwaad; ze dreigt uit onze regio te verdwijnen. Dat heeft niets met de opmars van de Turkse tortel te maken, want de leefgebieden van beide soorten overlappen elkaar niet. Maar de zomertortel is er helaas niet in geslaagd zich aan de mens aan te passen.
Tot overmaat van ramp staat de Europese Commissie de jacht op de zomertortel weer toe [Vogelbescherming Nederland]
Dit besluit volgt op een jachtpauze van 3 jaar, ondanks de voortdurende achteruitgang van de zomertortelpopulatie en de zwakke handhaving van de jachtwetten.
Het moratorium verbood sinds 2021 de jacht op de zomertortel in Spanje, Frankrijk, Portugal en Noordwest-Italië (de westelijke trekroute) en in 2022 voor Oostenrijk, Bulgarije, Griekenland, Italië, Malta, Roemenië en Cyprus (de oostelijke trekroute).
De jachtpauze werkte afgelopen zomer nog goed. Uit telgegevens blijkt dat de zomertortels zich wat beginnen te herstellen langs de westelijke trekroute. In de landen van de oostelijke trekroute werd nog geen herstel waargenomen. Logisch, want de jachtverboden worden er zelden nageleefd.
De Commissie gaat uit van een jachtquotum van 1.5 %, maar het is onduidelijk hoe ervoor wordt gezorgd dat jagers zich aan de limiet zullen houden. Het risico is duidelijk. Zonder de juiste controles zal de soort weer achteruitgaan.
De Ionische eilanden in Griekenland blijven een hotspot voor stroperij tijdens de vogeltrek, wat ook op Malta het geval is. De koepelorganisatie BirdLife Europe wijst de Europese Commissie op de ongegronde beslissing en dringt er bij de betrokken landen op aan om het jachtverbod te behouden, voordat het te laat is.
Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel: editie lente 2025: Vogelzang [natuurgids en vogelaar, Wannes Bellens]
Vanaf eind maart keerden de bruinkapjes terug uit hun jaarlijkse vakantie. Ze smikkelen en smakkelen het liefst van al insectjes en besjes, maar die zijn hier in de winter moeilijk te vinden. Daarom zochten ze in het najaar andere oorden op. Sommige van hen trokken naar de Britse gebieden, anderen daalden af naar de Middellandse Zee. Spanje en Marokko vallen goed in de smaak.
De mannetjes van de bruinkapjes nemen hun retourvlucht ietsjes vroeger. Ze gunnen zichzelf bij terugkeer de tijd om de beste territoria uit te zoeken, grenspalen te slagen en rivalen af te schrikken. Vervolgens starten de ondertussen bronstige knapen aan de bouw van enkele ruwe nesten in doornige meidoornstruiken, stekelige bramen of brandende netels. En dat allemaal terwijl de vrouwtjes nog even nagenieten aan het zwembad …
Maar dan besluiten ook zij hun koffers te pakken. Voor de ventjes is het nu fluiten geblazen: ‘De vrouwtjes zijn in aantocht!’ Ze trachten het mooiste bruinkapje uit de lucht te fluiten. Letterlijk, want zij …, zij maakt enkel een landing voor het mannetje wiens zang haar het meest bekoort. De ventjes fluiten dus maar beter op hun best. Gelukkig behoren ze tot het kruim der zangvogels. Elke uitgebrachte strofe is weer net wat anders. Wel mondt een aarzelende aanhef, wat gereutel en gepruttel, steevast crescendo-gewijs uit in enkele heldere mooie tonen. Het lijkt wel wat op de merelgezang. Als ze geen zin hebben om het crescendo mooi af te werken, kunnen ze zelfs worden verward met een wat lome tuinfluiter.
Ze zijn best trots op hun kunnen en verstoppen zich niet. Je hoort hen sneller dan dat je ze twee ziet. Maar eenmaal gehoord, zijn ze gemakkelijk te spotten en daarna langdurig te bewonderen. Meneertje bruinkap is niet van het zenuwachtige ‘heen-en-weer-gewip-type’, maar eerder van het ‘hier-zit-ik-een-showke-te-geven’.
Zoek echter niet naar die grijze vogel met dat bruin kapje. Deze vogeltjes houden er immers een strikte sekse-dresscode op na. De vrouwtjes hullen zich weliswaar in dat bruine kapje, de mannetjes dragen echter steevast een zwart hoedje. In de vogelgidsen worden deze vogeltjes daarom zwartkoppen genoemd, ‘blackcap’ in het Engels en ‘fauvette à tête noir’ in het Frans. Allemaal directe verwijzingen naar die zwarte hoofdpluimpjes.
Het bruinkapje kiest nu het meest robuuste van de ruwe bouwsels uit en samen werken ze het af. Ze beloven elkaar eeuwige trouw, al zal dat maar één broedseizoen duren. Samen brengen ze één tot twee broedsels groot, toch al snel goed voor een tiental nakomelingen en dus een welverdiende lidkaart van de bond voor grote en jonge gezinnen. Als je dan ook nog bedenkt dat door het stikstofoverschot bramen (waarin ze het liefste nestelen) overal toenemen, dan zal het je niet verwonderen dat het de bruinkapjes, tegen de algemene volgeltrend in, voor de wind gaat.
Je hoort de zwartkopjes dus meer en meer en ook vroeger en vroeger. Dat komt dan weer ‘dankzij’ die klimaatopwarming. Allemaal megaproblemen, maar de zwartkoppen trekken zich er voorlopig niet te veel van aan. Tijdens beide broedperiodes hoor je de bruinkapmannetjes uitbundige strofes uitstoten; aarzelende startjes, maar heldere finales.
Mannetjes en vrouwtjes vallen decibel-gewijs ook zonder de zang op. Wanneer er gevaar dreigt en de gehele zangvogelcommune moet worden gewaarschuwd, weerklinken ketsende steentjes. Het is geen absolute zekerheid, maar hoor je tijdens een wandeling in het dichte struikgewas twee keitjes op elkaar tikken, dan is de kans groot dat je door één van hen wordt bespied.
‘t Wordt later. ’t Wordt kouder. Insecten kruipen weg. Alle jongen vliegen uit. Het nest is nu veel te groot. En veel te leeg. Ma en Pa zijn moe. Gefloten wordt er niet meer. Enkele ketsende kiezels wijzen nog op hun aanwezigheid. Tijd dus om te verkassen. Sommige zwartkopjes naar de Britse eilanden; de andere ‘bruinkapjes’ richting Méditerranée.
De zwarte kraai kiest voor een leven in de nabijheid van diervriendelijke mensen
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de Zwarte kraai [Dirk Draulans]
Ze zijn pienter, die zwarte kraaien. Hun hersenen kunnen getallen tot 30 aan. Ze herkennen mensengezichten en leren met wie ze het best wat voorzichtiger zijn. Het vakblad ‘Current Biology’ toonde recent aan dat ze het concept ‘waarschijnlijkheid’ begrijpen. Ze nemen beslissingen gebaseerd op een ingeschatte kans op beloning.
In een experimentele opstelling werden vogels (in gevangenschap) geconfronteerd met een beloningskans variërend tussen 10 en 100% voor een actie. Ze kozen bijna systematisch voor de actie met de hoogste kans op beloning, zelfs als die een stuk moeilijker was om uit te voeren. Ze konden de procedure ook maandenlang onthouden.
Kraaienkenners menen dat de mentale vaardigheden van kraaien vergelijkbaar zijn met die van kinderen van 7 jaar. Ondanks hun kleine formaat zitten kraaienhersenen vol met neutronen. Dit complexe netwerk maakt geavanceerde cognitieve vaardigheden mogelijk, zoals het gebruiken van gereedschap om voedsel te verkrijgen of puzzels op te lossen.
Deze bevindingen benadrukken het belang van hersenstructuur boven grootte. Kraaien zijn sociale dieren die in complexe familiegroepen leven. Hun sociale interacties vereisen hoogstaande communicatievaardigheden, die leren en geheugen vereisen. Jonge kraaien leren door het gedrag van volwassenen te observeren, wat duidt op een vorm van culturele overdracht, waarvan ooit werd gedacht dat die exclusief voor primaten was.
Het hoeft dus niet te verbazen dat kraaien hun levenswijze snel kunnen aanpassen als dat nuttig is (gedragsflexibiliteit). De opvallendste trend van de jongste halve eeuw is dat ze mee verstedelijkten met de mens. Ze worden niet gemakkelijk bang, ook niet voor mensen. In een stad hebben kraaien meer afval en ander voedsel ter beschikking dan op een platteland dat degradeerde tot een industrieel landbouwlandschap zonder echte natuur. Ze lopen er ook minder risico op problemen met predatoren, zoals de buizerd en de havik, een van de weinige roofvogels die kraaien aanvallen.
Bovendien zijn mensen in een stad doorgaans diervriendelijker dan op het platteland waar ‘verdelging’ een begrip is dat velen spontaan met kraaien associëren vanwege een dikwijls overdreven ingeschat effect op de landbouwproductie. In Vlaanderen zouden elk jaar zo’n 100 000 kraaien worden geliquideerd. Het record werd in 2017 geregistreerd: meer dan 124 000 dode kraaien.
Dat is gigantisch veel. Het Vlaamse broedbestand wordt op iets tussen 40 000 en 70 000 koppels geraamd of 80- tot 140 000 oudervogels. Een koppel krijgt doorgaans 3 tot 4 jongen, wat op jaarbasis een totaal van iets tussen de 200 000 en 420 000 kraaien in Vlaanderen geeft. Kraaien zijn standvogels, dus er is weinig instroom van buitenaf. Het lijkt er dan op dat elk jaar een kwart tot misschien zelfs de helft van de Vlaamse kraaien wordt uitgeroeid (tenzij het kraaienbestand schromelijk is onderschat).
Er zijn een paar redenen waarom zwarte kraaien worden bestreden:
· - zwarte kraaien eten zaden, jonge plantjes en oogstgewassen zoals maïs of graan; ze kunnen in sommige gebieden aanzienlijke schade veroorzaken aan akkers en gewassen;
· - ze staan erom bekend dat ze eieren en kuikens van weidevogels (zoals kieviten en grutto’s) opeten; omdat de populaties van deze grondbroeders al onder druk staan, wordt de kraai soms verantwoordelijk gehouden voor de achteruitgang en dus als ‘natuurlijke vijand’ gezien;
· - in veel Europese landen, waaronder België en Nederland, staan kraaien op de wildlijst of vrijstellingenlijst, wat betekent dat ze onder bepaalde voorwaarden mogen worden geschoten;
· - kraaien zijn pikzwart, luidruchtig en worden vaak geassocieerd met ‘onheil’ of dood, wat bijdraagt aan hun negatieve reputatie;
· - zwarte kraaien zijn bijzonder slim en weten zich vlot aan te passen aan menselijke omgevingen; daardoor kunnen ze zich snel verspreiden en flink in aantal toenemen, wat mensen sneller als ‘overlast’ ervaren.
In Vlaanderen is het onder bepaalde voorwaarden toegestaan om vangkooien, zoals trechtervallen en Larsen-kooien te gebruiken voor de bestrijding van kraaiachtigen. Deze methoden zijn echter aan strikte regels gebonden:
· - vergunning: er moet een aanvraag worden ingediend bij het Agentschap Natuur en Bos ( ANB) voor het plaatsen van dergelijke vallen;
· - periode: de vallen mogen enkel worden gebruikt tussen 16/02 en 15/10
· - controle: dagelijkse controle van de vallen is verplicht; niet beoogde diersoorten (bijvangsten) moeten onmiddellijk worden vrijgelaten
· - lokvogels: het gebruik van levende lokvogels is toegestaan, met een maximum van 2 per kooi; deze dieren moeten voldoende voedsel, water en beschutting ter beschikking hebben;
· - identificatie: elke kooi moet voorzien zijn van een identificatieplaatje met specifieke informatie, waaronder het jachtverlofnummer of het referentienummer van de verleende afwijking.
Larsenkooi: meestal van metaalgaas gemaakt, bestaande uit meerdere compartimenten: één compartiment waarin de lokvogel wordt geplaatst en verschillende (4 tot 5) vangcompartimenten met een neerklappend poortje. De lokvogel dient als ‘indringer’ in het territorium. De lokale populatie kraaiachtigen zal vanuit een natuurlijke nieuwsgierigheid deze indringer willen onderzoeken. Dank zij een wipvalmechanisme valt het poortje achter de vogel dicht.
Trechterval (foto): een lokvogel wordt in de trechterval geplaatst en lokt de wilde soortgenoten. Een horizontale invalladder met smalle openingen in het midden van de trechterval vormt de toegang voor de soortgenoot in de val. Door het inklappen van zijn vleugels laat de vogel zich simpelweg in de valstrik lokken. Wanneer de verschalkte vogel er weer uit wil vliegen, zijn de smalle openingen te klein om met open gespreide vleugels aan de vangkooi te ontsnappen.
Toch heeft verdelging hoogstens en klein effect op de populatie. Een INBO-rapport concludeerde dat ‘het afschot van kraaien de populatietrends eerder volgt dan stuurt’. Met andere woorden: hoe meer kraaien er zijn, hoe meer er worden verdelgd (en niet: hoe meer er worden verdelgd, hoe minder er zijn). Het is een klassiek euvel dat jagers en andere verdelgers maar niet willen zien: dieren compenseren verliezen door meer jongen groot te brengen. Slotconclusie: de verdelging van de kraai kan beter worden afgeschaft. Ze heeft geen zin en ze is érg dieronvriendelijk.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.