Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Drieteenstrandlopers zijn wintergasten. Je kunt ze vanaf de herfst tot in het voorjaar, met pieken tijdens de trek in mei en in de periode van augustus – oktober, overal langs de Noordzee- en Waddenkust tegenkomen.
In het voorjaar verlaten de strandlopertjes onze regio. Ze trekken dan naar hun broedplaatsen in onder andere Canada, Groenland en Spitsbergen.
Als je tijdens een winterwandeling op een strand kleine, bijna witte vogeltjes met snelle pootjes langs de waterlijn ziet lopen, kun je er zo goed als zeker van zijn dat het om drieteenstrandlopers gaat. De beestjes hebben de grappige gewoonte om vlak voor aanspoelende golven het strand op te spurten. Ze hebben een bekje van amper 2 centimeter, dus moeten ze voor hun voeding beestjes vinden die niet diep in het zand zitten. Op de rand tussen water en land wemelt het van de kleine krabbetjes, garnalen, wormen en schelpdieren die worden verstoord door de golven, zodat ze makkelijker te vangen zijn.
Drieteenstrandlopers broeden in de toendra van het Hoge Noorden. In de late zomer trekken ze er weg om elders te gaan overwinteren. Ze zijn circumpolair, dus kunnen ze op alle continenten worden gezien. De vogeltjes die bij ons voorkomen, zijn broedvogels uit vooral Groenland. Ze overwinteren langs de Oost-Atlantische kust, tot in Namibië. Tijdens hun eerste winter komen ze min of meer toevallig terecht op een plek, die ze dan niet zelden de rest van hun leven blijven frequenteren. De kans is dus reëel dat je op onze stranden winter na winter dezelfde beestjes ontmoet.
De keuze van het winteroord is belangrijk, want een team rond de Nederlandse bioloog Theunis Piersma (Universiteit Groningen) toonde in The Journal of Animal Ecology aan dat niet alle winterplekken even geschikt zijn voor drieteenstrandlopers. Zo zou er op de kusten van West-Afrika minder voedsel van goede kwaliteit te vinden zijn dan bv. in het veel verder gelegen Namibië. Het impliceert dat de diertjes er minder makkelijk overleven of dat ze een broedseizoen moeten overslaan, omdat ze niet genoeg energie hebben.
Vogeltjes uit Namibië hebben doorgaans voldoende energie om in één ruk meer dan 6000 km richting hun broedgebieden te vliegen, tot ze een tussenstation bereiken waar ze wat bij kunnen tanken.
Dat tussenstation is niet zelden de Waddenzee, waar tienduizenden trekkende drieteentjes in de lente en de herfst krachten opdoen. Onderzoek gepubliceerd in Ardea (wetenschappelijke tijdschrift van de Nederlandse Ornithologische Vereniging) wees uit dat ze er vooral garnaaltjes vangen. Als de garnalen in de vroege herfst naar diepere wateren verdwijnen, vliegen de vogeltjes verder. Als gevolg van de klimaatopwarming komen de garnalen tegenwoordig in de lente 2 weken vroeger aan op de plekken waar de drieteentjes passeren. Daardoor passen ze beter in hun reisschema, zodat ‘onze’ populatie drieteenstrandlopers een van de weinige in de wereld is die het goed doen.
Een andere publicatie, in Current Biology, illustreert dat de klimaatopwarming de beestjes wel parten kan spelen in hun broedgebied in Groenland. Het weer wordt er extremer. Sommige lentes is het zo vroeg warm dat de diertjes te laat aankomen om maximaal te profiteren van de massa insecten om hun kuikens groot te brengen. In andere lentes blijft er zo veel sneeuw liggen (de toendraversie van onze extreme regens) dat ze niet kunnen broeden. Onvoorspelbaarheid is ongunstig voor hun voortplantingssucces.
Aan de Durme, een zijrivier van de Schelde, bevindt zich tussen deelgemeenten Tielrode en Elversele een uitgestrekt landschap boordevol nieuw ontwikkelde natuur.
Het natuurgebied Groot Broek (Waasmunster en Temse) maakt deel uit van het Sigmaplan voor de Durmevallei. Door het Groot Broek – van oorsprong moerassig gebied – te ontpolderen, kan de Durme dit natuurgebied terug vrij in en uit stromen. Onder invloed van de getijden ontstaat zo zoetwatergetijdennatuur, ook wel ‘slikken en schorren’ genoemd. Slikken (die elke dag bij vloed onder water staan) en schorren (die slechts enkele keren per maand overstromen) bieden een dubbel voordeel. Het ritme van eb en vloed, maar ook de unieke overgang van zoet naar zout en het samenspel tussen water, zand en slib brengen een unieke variatie aan biotopen tot leven. En elk biotoop heeft zijn eigen typische bewoners. Dat maakt de Scheldenatuur heel bijzonder.
Deze habitattypes creëren een zeer waardevol leefgebied voor heel wat diersoorten, in het bijzonder voor watervogels. Als onderdeel van Habitatrichtlijngebied, Vogelrichtlijngebied en Natura 2000-gebied gelden in Groot Broek bijgevolg bepaalde populatiedoelstellingen voor vb. lepelaar (foto 1), kwak (2), woudaap (3), roerdomp (4) en porseleinhoen (5).
Naast waardevolle biotopen voor wilde dieren, vormen zoetwatergetijdengebieden ook een natuurlijke ‘schokdemper’ tegen wateroverlast. De kracht van het getij wordt door de vegetatie gebroken waardoor de druk op de dijken aanzienlijk afneemt en bij hevige regenval of in tijden van overstroming de ruimere omgeving beter beschermd wordt. Het hoeft geen betoog dat de recente (dreiging van) overstromingen in december het belang van dergelijke natuurgebieden bewijst.
Illegaal verkregen jachtrechten op openbaar domein
De realisatie van het Sigmaplan en de bijhorende groei van hoogwaardige natuur, vraagt veel inspanningen en onderhandelingen van o.a. de Vlaamse Waterweg en bevoegd minister Lydia Peeters. In 2012 werd een jachtpachtovereenkomst in Groot Broek onderhandeld met één van de rijkste Belgen. Zijn terrein werd onteigend ter uitvoering van het Sigmaplan, maar hij behield zijn jachtrecht op zijn voormalige percelen, goed voor een totale oppervlakte van 9,19 ha.
Free Van Rompaey, juridisch medewerker van Vogelbescherming Vlaanderen:
“We begrijpen dat de Vlaamse Waterweg pragmatisch te werk moet gaan en voor de aankoop van een eigendom soms geen andere mogelijkheid ziet dan een overeenkomst over het bijhorende jachtrecht te sluiten. Het is niet onze visie, maar soms de enige weg vooruit. Dit mag volgens ons wel uitsluitend onder strikte voorwaarden en beperkt in tijd.”
Op 1 maart 2019 werd echter een addendum toegevoegd aan de overeenkomst van 2012. Volgens dit addendum werd het exclusieve jachtrecht uitgebreid van 9.19 ha naar 73.74 ha, ofwel het volledige Groot Broek.
Het addendum kwam zonder mededingen of transparantie tot stand. Dit is in strijd met artikel 11 van het Jachtdecreet van 1991 dat bepaalt dat ‘het jagen op de domeinen van openbare besturen [alleen is] geoorloofd ingevolge jachtrecht [dat is] toegekend volgens de principes van mededingen en transparantie.’
Dagvaarding na herhaaldelijk aandringen
De Vlaamse Waterweg, de eigenaar van de betrokken percelen, is op de hoogte van onze vaststelling van onwettigheid en heeft schriftelijk bevestigd dat zij geen gunningsopdracht kunnen voorleggen voor de uitbreiding van het jachtrecht. Vogelbescherming Vlaanderen nam al tot tweemaal toe het initiatief om de betrokken partijen, waaronder de bevoegde minister Lydia Peeters, te vragen om het addendum in te trekken. Niet alleen willen we dat deze illegale situatie wordt rechtgezet, we begrijpen ook niet waarom deze uitbreiding in 2019 werd toegestaan.
Free Van Rompaey:
“Slikken en schorren trekken heel wat watervogels aan die verstoringsgevoelig zijn. Je kan geen hoogwaardig natuur creëren en tegelijkertijd gewone jacht toestaan. Iedereen begrijpt dat geweerschoten voor onrust zorgen bij alle dieren in het gebied en dus voor onnodige verstoring zorgen. In het dichtbevolkte Vlaanderen zijn er weinig rustgebieden voor wilde dieren. De weinige rustige gebieden die er zijn, moeten dat dus zeker blijven. Het maatschappelijk belang van kwaliteitsvolle natuur met bijhorende ecosysteemdiensten, is volgens ons belangrijker dan de jachtdrang van een beperkte groep mensen.”
Topnatuur in Groot Broek
De werken in het Groot Broek zijn nog niet helemaal afgerond. Tijdens de inrichtingsfase geldt daarom een schorsing van het jachtrecht. Op relatief korte termijn heeft er zich al een topnatuur ontwikkeld. Het getransformeerd gebied ontvangt vandaag een overvloed aan doortrekkende watervogels en is een geliefde plaats voor vogelspotters. Grote aantallen slobeend, bergeend, krakeend, zomer- en wintertaling en kokmeeuw ervaren Groot Broek als dé ideale plek om te overnachten, te rusten en om voedsel te zoeken. Sinds 2021 is het eveneens een broedplaats voor meerdere koppels lepelaars.
De eerste zitting in deze zaak vond plaats op vrijdag 2 februari. De eindconclusies worden pas in maart 2025 verwacht. Een eigenlijke uitspraak zal dus waarschijnlijk tegen de zomer 2025 bekend zijn.
Domesticatie behoedde onze knobbelzwanen voor uitroeiing
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de knobbelzwaan [Dirk Draulans]
Als je groot bent, opvallend en agressief, zeker tegenover mensen, maak je het jezelf niet gemakkelijk als dier in een mensenwereld. Mannelijke knobbelzwanen kunnen in het broedseizoen behoorlijk agressief uit de hoek komen om hun nest te beschermen. In de middeleeuwen werd er intensief op de knobbelzwanen gejaagd. Ze zouden misschien wel zijn uitgeroeid als ze zich niet net bijtijds nuttig hadden gemaakt: als leverancier van vlees en veren voor de donshandel.
Zwanen eten zowel land- en waterplanten (kranswieren en fonteinkruiden). Ze eten per dag ruwweg 1,5 tot 2 kilo vers ‘groen’. Ze zijn dol op gras. Ter vergelijking: 20 zwanen eten ongeveer evenveel gras als één koe. Geregeld zie je zwanen met de kop onder water. Als ze met hun lange hals net niet bij de bodem kunnen om wortelstokken en knolletjes te eten, kantelen ze hun lijf en hangen ze als een dobber ondersteboven in het water. Dit wordt grondelen genoemd. Ze kunnen ongeveer 40 tot 60 sec onder water blijven.
Boven de snavel van de knobbelzwaan zit een knobbel die vooral dient als ornament. Die knobbel bestaat uit vetweefsel en zegt iets over de leeftijd en de conditie van de vogel. Hoe ouder de zwaan, des te groter de knobbel. Bij vrouwtjes groeit de knobbel door tot 8 jaar, bij mannetjes kan de bult tot hun 15de jaar doorgroeien. Sommige mannetjes hebben een enorme toeter en daarmee laten ze zien dat ze een hele bink zijn.
Zo raakte de knobbelzwaan gedomesticeerd. Nadat de handel in donsveren onder druk van nieuwe economische ontwikkelingen in de 20ste eeuw in het slop was geraakt, werd een aantal tamme vogels losgelaten op park- en andere vijvers, waar ze verwilderden. Soms mengden ze zich onder restanten van wilde populaties die vooral in afgelegen delen van Rusland bleven floreren en in harde winters af en toe in onze regio verzeilden.
In de 2de helft van de vorige eeuw ging het vooruit met ons knobbelzwanenbestand. In de jaren 1970 bedroeg het aantal broedparen in Vlaanderen 80 à 100 koppels, tegenwoordig zijn het er 300 tot 400. Dat is klein bier in vergelijking met het waterrijke Nederland, waar er gemiddeld zo’n 8000 koppels broeden. Het bestand lijkt nu min of meer stabiel te zijn.
Hoewel ze eeuwenlang is vervolgd, heeft de knobbelzwaan in onze cultuur een sprookjesachtig aura verworven. Ze inspireerde ballerina’s tot grote kunst in Het zwanenmeer. Een dramatische dansscène in dat ballet creëerde een nieuwe myhthe: die van de zwaan die sterft van verdriet na het overlijden van haar partner.
De mythe leeft verder in geromantiseerde interpretaties van dierengedrag. Ook mensen kunnen zo hard treuren om een gestorven partner dat ze zelf willen sterven. Maar het mooie zwanenverhaal strookt niet met de biologische realiteit. Zwanenkoppels kunnen wel lang bij elkaar blijven, maar dat is eerder een kwestie van plaatstrouw (graag terugkeren naar hetzelfde territorium) en gemakzucht dan van blijvende aantrekkingskracht: als je je partner en je territorium kent en trouw blijft, hoef je geen energie te verspillen aan de zoektocht naar iets nieuws. De biologische realiteit is dat een zwaan na het verdwijnen van een partner meestal snel een nieuwe relatie heeft. Zelfs scheidingen komen voor als een van de twee ondermaats presteert als broedvogel. Er is een zwanenvrouwtje bekend dat in haar leven vijf partners ‘versleet’.
De romantiek van de sierlijke dans waarmee zwanen elkaar verleiden, behoeft ook enige nuancering. Meestal duurt de balts, als toonbeeld van tederheid tussen twee zwanen slechts een 5-tal minuten. Het mannetje en vrouwtje bewegen simultaan, ze poetsen hun veren een beetje, draaien wat om elkaar heen, hun nekken vormen een ‘hartje’, ze draaien weer, hun kopjes gaan vaker onder water en dan ineens klimt het mannetje op het vrouwtje. De paring duurt maximaal een 20-tal seconden, waarbij het zwaardere mannetje de kop van het spartelende vrouwtje onder hem boven water moet houden om te vermijden dat ze in de problemen komt. En dan komt het mooiste: als de paring voltrokken is, komen ze samen omhoog en maakt het mannetje knorgeluiden en het vrouwtje maakt een hoog piepend geluid. Dat geluid gaat je door merg en been, het is ontzettend mooi. Het hele ritueel duurt 1 tot 2 minuten, daarna gaan ze gewoon weer eten.
Mensen cultiveren de zwanenromantiek om het gebrek aan romantiek in hun eigen leven te compenseren. Daar is niets mis mee. Dieren mogen mensen doen dromen.
Paul en Betty, het eerste koppel zeearenden in België
Geraadpleegde bron: Knack: Natuur [Dirk Draulans]
Alles wijst erop dat de zeearend dit jaar voor het eerst sinds mensenheugenis in ons land zal broeden. De primeur is voor natuurgebied De Blankaart in Diksmuide.
Ze maken er een echte show van, te land, te water en in de lucht: de twee zeearenden die op de rand van een grote vijver in het natuurgebied in Diksmuide een enorm nest bouwen. Ze spelen op het nest, ze slepen takken aan ter versteviging en ze maken aanstalten om te paren. Alles wijst erop dat ze het goed met elkaar kunnen vinden. In oktober begonnen ze met de bouwwerken, op de plek van een buizerdnest dat ze eerst verwijderden. Nu al is het resultaat indrukwekkend – een zeearendennest kan 600 kg wegen.
Het natuurgebied De Blankaart ligt in de IJzervallei, tussen Oost-Vleteren en Diksmuide, in de provincie West-Vlaanderen. Het bezoekerscentrum ligt in het mooie Blankaartkasteel. Doorheen het Blankaartmoeras en langs de Blankaartvijver vind je kindvriendelijke fietstochten en wandelingen. Vlonderpaden brengen je naar vogelkijkhutten en een uitkijktoren om de vogels in alle rust te bekijken. Staat het water in het gebied hoog genoeg, dan voert een fluisterboot je geruisloos door het moeras. Zo verken je het gebied zonder de dieren en talrijke vogels, waaronder lepelaars, te storen.
Tijdens hun vluchten boven de vijver zie je hoe gigantisch de vogels zijn. Zeearenden halen een vleugelspanwijdte van 2,5 meter. Hun witte staart is dan extra opvallend. Voor de watervogels op de vijver in Diksmuide zijn de twee geen geschenk. Bijna alle eenden en ganzen gaan de lucht in als de zeearenden opstijgen, vliegend zijn ze veiliger dan op het water.
Als het koppel zeearenden op een dikke uit het water opstekende tak gaat zitten, vlak voor het bruggetje vanwaar het nest vrij goed te zien is, valt het pas echt op hoe adembenemend de dieren zijn, met hun enorme knalgele klauwen en grote knalgele bek. Het zijn de imposantste vogels die je in onze contreien kunt zien. Toch durft een drieste kraai de vogels op de tak minutenlang te tergen, tot ze finaal opvliegen om van de lastigaard verlost te zijn.
De vogels kwamen op 21 april aan, zo vertelt conservator Guido Vandenbroucke. Het was de eerste keer dat we een koppel zagen, vroeger kwam er uitsluitend af en toe een solitaire vogel. In het begin durfden we niet te hopen op een broedgeval. Iedereen vertelde ons dat de vogels wel gauw weer weg zouden zijn. Maar ze bleven. Door een aangepast waterbeheer liggen De Blankaart en zijn omgeving er nu natter bij dan vroeger. Dat is gunstig voor veel vogels, zeearenden inbegrepen. Het jarenlange werk voor natuurherstel werpt zijn vruchten af. Veel vogels die elders verdwenen zijn, doen het hier uitstekend.
De arenden hebben geen moeite om in De Blankaart prooien te pakken te krijgen. Ze vangen vooral ganzen en meerkoeten. En af en toe ook iets speciaals, zoals muskusratten of een koereiger. Die laatste is een wit reigertje dat, gestuwd door de klimaatopwarming, de laatste decennia aan een opvallende noordwaartse expansie bezig is. Op een gemeenschappelijke slaapplaats in de bomen van een eiland in de vijver werden al meer dan 600 koereigers geteld. Als je 10 jaar geleden zou hebben verteld dat je in De Blankaart een zeearend een koereiger zag vangen, dan was je – terecht – gek verklaard. Vandaag kan het. De koereiger broedt nu ook in De Blankaart.
Als toppredator is de zeearend lange tijd meedogenloos vervolgd door de mens. Hij was erg zeldzaam geworden. In de Atlas van de vogels in België en West-Europa van graaf Leon Lippens en Henri Wille uit 1972 staan slechts 31 waarnemingen voor ons land vermeld, eentje dateert van 28 november 1934 in de regio van De Blankaart. De vogel werd er afgeschoten, net zoals de helft van de vogels die in het boek worden vermeld. Er werd toen meer met geweren naar zeearenden gemikt dan met verrekijkers.
Die trieste tijden zijn gelukkig voorbij. Na het invoeren van efficiënte beschermingsmaatregelen en het verbod op schadelijke pesticiden zoals DDT, die de voedselketen ontwrichtten, kwam er een revival.
Volgens het European Wildlife Comeback Report uit 2022 nam het bestand van de zeearend in West-Europa sinds 1970 met 450 % toe. In 2006 werd in Nederland het eerste broedgeval geregistreerd – nu broeden er al meer dan 30 koppels. De kans is reëel dat de vogels in De Blankaart jongen van Nederlandse of misschien Duitse broedkoppels zijn. In ons land werd nog nooit een broedgeval geregistreerd. Als het koppel de volgende lente jongen krijgt, is dat een historische primeur.
Wie de pleisterende vogels met meer dan gewone aandacht volgt, is Betty Daenen. Samen met haar man Paul Kempynck, zoon van de voormalige eigenaars van het domein, werkte ze sinds de jaren 1960 aan het beheer van de natuur van De Blankaart. De twee arenden werden naar het koppel vernoemd. Paul en Betty woonden tientallen jaren aan de oever van de vijver in een villaatje dat nu zicht heeft op het zeearendennest. Paul stierf in 2012, maar Betty bleef er tot april 2023, toen ze naar een woonzorgcentrum verhuisde – ze is nu 93.
Op 26 oktober schreef ze, met de hand, een pakkende brief aan ‘Uwe majesteit de ZEEAREND’, waarin ze haar ontzag voor de vogel etaleert: ‘Wij voelen ons klein door uw grootheid, waar gij geen misbruik van maakt, wat wij mensen wel doen, zodra wij ook maar enige macht verworven hebben.’ Veel mooier kun je het contrast tussen de activiteit van roofvogels en de vernietigende aard van de mens niet verwoorden.
Het koppel zeearenden en het nest vormen voor Guido Vandenbroucke, die het gebied sinds 1995 beheert als onbezoldigde vrijwilliger, een van de drie hoogtepunten uit zijn meer dan 25 jaar conservatorschap. Een ander hoogtepunt was een broedgeval van de zeldzame lepelaar in de reigerkolonie langs de vijver in 2013. En het verrassende derde hoogtepunt noemt hij de relatie met landbouwer en regiogenoot Geert Leeman. Vroeger was hij tegen de natuur, nu is hij niet alleen een medestander, maar ook een kameraad geworden. Ook met het polderbestuur, dat vooral landbouwbelangen behartigt, is de verstandhouding sinds een jaar of tien prima.
Vandenbroucke is een boerenzoon: Hij is op een na de jongste uit een gezin van keuterboertjes met 9 kinderen. Zijn ouders hadden 12 koeien. Hij herinner zich hoe zijn moeder huilde toen hun trekpaard werd vervangen door een tractor. Hij herinnert zich ook hoe moeilijk het voor zijn vader was om zich te verzetten tegen de drang naar grootschaligheid van de landbouworganisaties. En tegen de hormonenmaffia die dikwijls onaangekondigd op je erf kwam om je dieren te bewerken. Je moest als boer stevig in je schoenen staan om daartegen in te gaan. Ze groeiden op in de natuur, hoewel ze constant mussen en spreeuwen vingen om te eten – ze konden het goed gebruiken. Zo is wel zijn interesse voor natuur ontstaan.
In de jaren 1960 zag Vandenbroucke als jongeman hoe de natuur snel verloederde: zijn broers kwamen thuis met zeldzame vogels die ze hadden geschoten, zoals velduilen. Mooie kleine landschapselementen, zoals natuurlijke poelen in natte weilanden met daarrond knotwilgen, werden volgestort met afval, waarna bulldozers er zand over kapten om de rommel te verbergen. Het begon te wringen, en dus is hij in de jaren 1980 in de milieu- en landschapseducatie gestapt. Destijds was dat pionierswerk, maar hij heeft er geen seconde spijt van gehad.
Zijn boerenachtergrond helpt Vandenbroucke in zijn vele contacten met landbouwers. Hij onderhandelt voortdurend over de aankoop van gronden en over het beheer van de natuurgebieden. De natuur van en rond De Blankaart strekt zich uit over een oppervlakte van meer dan 1000 ha, waarvan ongeveer de helft wordt beheerd door Natuurpunt en de andere helft door het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). Natuurpunt werkt samen met 52 landbouwers, onder meer voor het hooien. Omdat het hooi van hoge kwaliteit is, kunnen de boeren het vrij duur verkopen, bv. aan maneges.
Er zitten uiteraard, zoals altijd en overal, lastpakken tussen. Maar doorgaans verlopen de gesprekken met de landbouwers respectvol. ‘We begrijpen elkaar en we respecteren elkaars bekommernissen. De boeren kijken bezorgd naar ons waterbeheer. Dat werd in 1993 vanuit een ongezond wederzijds wantrouwen vastgenageld in strikte protocollen. Die moeten worden herbekeken, nu de waterproblematiek ernstiger wordt door de klimaatopwarming. Tijdens de maand december van het vorig jaar was er in korte tijd drie keer een waterbom boven Noord-Frankrijk – dat is niet meer normaal. 6000 hectare land is volledig onder water gelopen. Overstromingen horen bij de regio, maar de pieken van wateroverlast worden hoger. Daar zijn de dijken en het waterbeheer niet op voorzien. Onlangs hadden we er al overleg over, onder meer met de gouverneur. We zullen het waterprotocol herbekijken. We onderzoeken in welke mate het mogelijk is om het waterpeil in en rond De Blankaart af en toe te verlagen om te anticiperen op mogelijke wateroverlast, op basis van voorspellingen van weer- en waterexperts. Zo kunnen we de boeren en andere omwonenden helpen.’
Tijdens de zware overstromingen in de Westhoek beweerde een lokale burgemeester dat De Blankaart en zijn vogels mee verantwoordelijk waren voor de problemen. ‘Ik begrijp die reactie, in het heetst van de strijd tegen het water’, zegt Vandenbroucke. Hij woont vlak bij De Blankaart. Ook hij moest enkele dagen zijn huis verlaten vanwege het overstromingsrisico. ‘Boeren waren bekommerd omdat experts in de media vertelden dat er niet méér dijken moeten komen maar minder, om waterberging in de natuur mogelijk te maken. Deze regio heeft altijd met het risico op wateroverlast geleefd. Maar bijna geen enkele historische boerderij is de voorbije maanden onder water gelopen. Ze zijn allemaal gebouwd op verhoogde eilandjes in het landschap. Het extreme weer creëert extra uitdagingen. Daar moeten we rekening mee houden.’
Nog altijd zie je in de Westhoek ondergelopen akkers en weilanden, nu even in ijsvlakten herschapen. Tractoren zitten tot over hun assen vast in een modderveld. Een deel van de problemen is een gevolg van de almaar toenemende grootschaligheid in de landbouwsector. Uit de kluiten gewassen groente- en aardappelverwerkende bedrijven doen alsof natuur geen hinder kan geven. Ze blijven landbouw als een puur industrieel proces zien, waarbij bodems probleemloos dood kunnen worden gemaakt.
Ook in zijn eigen familie ziet hij evoluties in de landbouwsector. Zijn broer nam de kleine boerderij van zijn ouders over en herschoolde zich al snel tot aannemer, hij werkt nu als landbouwer in bijberoep. Zijn schoonzoon is hopkweker, die nieuwe technologie gebruikt om milieuvriendelijk te boeren. ‘Hij wil zo weinig mogelijk ploegen om zijn bodems te beschermen en zo weinig mogelijk pesticiden gebruiken’, vertelt Vandenbroucke. ‘En dus zoekt hij naar efficiënte automatische en gps-gestuurde schoffelmachines om zijn land onkruidvrij te maken zonder chemische onkruidverdelgers. Die machines bestaan, maar ze zijn duur. Zolang de Europese en andere autoriteiten het gebruik van pesticiden niet verbieden, lijken ze geen economisch haalbaar alternatief te kunnen worden. Maar ook in de landbouwsector zijn er steeds meer mensen die beseffen dat het anders moet als we het leefbaar willen houden – ook voor henzelf. Dat is een gunstige en hoopvolle ontwikkeling.’
De fuut als voorbeeld van wat een perfect koppel kan zijn
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de fuut [Dirk Draulans]
Een van de mooiste jaarlijkse tradities in onze vogelwereld is de balts van de fuut in de late winter en vroege lente. Futen zijn visetende vogels die algemeen zijn op onze wateren, zelfs in steden, zodat het niet zo moeilijk is om hun balts te kunnen bewonderen. Het ziet eruit als een synchroon waterballet. Vrouwtje en mannetje putten zich samen uit in een ritueel van doorwrochte lichaamsbewegingen, waarmee ze elkaar de futenversie van inzet en trouw beloven.
Ze richten zich bv. hoog op en schudden met hun kop voortdurend ‘nee’ tegen elkaar, hoewel ze ongetwijfeld ‘ja’ bedoelen. Ze bieden elkaar waterplanten als geschenk aan. Elders in de wereld hebben andere futensoorten hun baltsgedrag uitgebouwd tot nog indrukwekkender choreografieën. Er bestaat een YouTube-filmpje van een koppel danseressen dat de balts van de Patagonische fuut uit Zuid-Amerika imiteert. Als je dat ziet, besef je pas goed hoe bijzonder het allemaal is.
Het is vrij uitzonderlijk dat beide leden van een koppel op dezelfde manier baltsen. Vrouwtjes- en mannetjesfuten zien er ook identiek uit, inbegrepen de in broedkleed prachtig gekleurde kop met een oranjebruine kap die zwart uitloopt naar de randen toe. Moeder en vader investeren evenveel in het broeden en grootbrengen van de jongen. Futenkuikens hebben een zebrapyjama-achtig verenkleed en worden op de rug van hun ouders meegedragen en met visjes gevoed.
Ruim 100 jaar geleden werd er al over de balts gedebatteerd. Bioloog Julian Huxley, broer van de wereldberoemde schrijver Aldous, publiceerde in 1912 in het vakblad Science een verkennende analyse van de vraag of de balts en het verenkleed van de fuut wel als kenmerken van seksuele selectie – belangrijk voor partnerkeuze – konden worden beschouwd, aangezien de twee geslachten er in niets in verschillen.
Huxley was een exponent van de destijds dominante mannelijke visie dat partnerkeuze iets van de man was, met een passieve rol voor de vrouw. Nu weten we dat het meestal omgekeerd is: dat vrouwen beslissen wat er gebeurt, omdat zij meer in de voortplanting investeren dan mannen. Dat is ook voor onze soort het geval. Mogelijk gaat het zelfs op voor futen, ondanks hun grote geslachtelijke gelijkheid, want de vrouwtjes moeten nog altijd de eieren produceren.
Huxley had geluk dat hij futen kon observeren, want de vogel werd in de 19de eeuw in West-Europa bijna compleet in de vernieling gejaagd voor zijn mooie veren, die als ornament voor hoeden en sjaals werden verkocht. In de 2de helft van de vorige eeuw herstelde hij zich, ook bij ons. In 1953 werd de Vlaamse broedpopulatie op een vijftigtal koppels geraamd, maar sinds 2000 is ze stabiel met elk jaar iets tussen de 1000 en 1500 koppels. Niet alleen bescherming tegen jacht, ook de beschikbaarheid van nieuwe biotopen, zoals havendokken en zandwinningsplassen, gaf de futenpopulatie een boost.
Geraadpleegde bronnen: NIOZ (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) – BirdEyes
Met het nieuwe onderzoekscentrum BirdEyes, gaat de Rijksuniversiteit Groningen de wereld onderzoeken via de ogen van trekvogels. Het centrum voor wereldwijde ecologische verandering, gevestigd in Leeuwarden is een initiatief van hoogleraar trekvogelecologie, Theunis Piersma en wordt geleid door directeur Johan van de Gronden. Soms leer je het meest over je eigen omgeving door die te vergelijken met andere. Daarom volgen we verschillende steltlopers op verschillende trekroutes over de hele wereld, bv. door gebruik te maken van miniatuursatellietzenders op zonne-energie die geregeld de geografische posities van de vogels doorgeven.
Zo wordt BirdEyes mogelijk gemaakt door het gegeven dat de Groningse onderzoekers in samenwerking met collega's van o.a. het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee en de Universiteit van Amsterdam inmiddels duizenden vogels van zendertjes hebben voorzien.
Daardoor is het mogelijk geworden om vogels niet als één grote, gemiddelde groep te zien, maar als individuen, die beslissingen nemen op basis van wat de wereld om hen heen te bieden heeft. Die vogels wijzen ons daarmee op klimaatverandering, op aantasting van het landschap en op veranderingen in hun voedsel. Dankzij de internationale samenwerking is glashelder geworden hoe uitzonderlijk de Waddenzee is. De Waddenzee is het grootste getijdensysteem ter wereld, waar natuurlijke processen ongestoord kunnen plaatsvinden.
Het gebied strekt zich uit langs de kusten van Denemarken, Duitsland en Nederland. Vanwege zijn wereldwijde unieke geologische en ecologische waarden staat de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Nergens anders bestaat er zo’n dynamisch landschap met een veelheid aan leefgebieden die gevormd zijn door wind en getijden. De biodiversiteit op wereldschaal is afhankelijk van de Waddenzee.
Het is een vitale schakel voor een groot aantal vogels die migreren tussen het Noordpoolgebied en Afrika. Die kennis legt het mondiale ecologische netwerk bloot, maar legt tegelijkertijd ook een bijzondere verantwoordelijkheid op de schouders van natuur(gebied)beheerders.
De dagelijkse leiding van BirdEyes is in handen van Emma Penning, die tegelijk ook onderzoeker is van de drieteenstrandloper.
Door het veranderende klimaat komen de garnalen tegenwoordig net iets vroeger en ook in hogere aantallen naar de ondiepe delen van de Waddenzee en daar profiteren doortrekkende drieteenstrandlopers van. Ruim 10 jaar terug ontdekten vogelonderzoekers op het onbewoonde Waddeneilandje Griend, middenin de Waddenzee (hoogwatervluchtplaats) min of meer bij toeval dat daar drieteentjes uit alle windstreken samenkomen, vertelt Penning. De gekleurde ringen aan de pootjes van de vogels, die op afstand met de telescoop af te lezen zijn, lieten eerder al zien dat hier drieteentjes uit Afrika, Zuid-Europa, Engeland, IJsland en Oost-Europa samenkomen. Dat doen ze voordat ze naar de broedgebieden in onder andere Groenland vertrekken, of nadat ze ervan teruggekeerd zijn. Maar waarom ze hier zo graag kwamen, dat wisten we toen nog niet.
Voor haar promotieonderzoek keek Penning letterlijk duizenden uren door de telescoop naar de etende strandlopers. Dan zie je wel veel, maar niet alles. De vogels pikken razendsnel kleine prooien uit het zand, die je dan lang niet altijd op naam kan brengen. Maar men zag vaak ook heel duidelijk dat ze achter springende garnaaltjes aan renden. Pas toen het DNA in de poepjes van de vogels werd geanalyseerd, zag men hoe belangrijk die garnaaltjes eigenlijk zijn. In het najaar maken garnalen wel twee derde van het dieet van de drieteenstrandlopers uit.
Drieteenstrandlopers kunnen veel prooien pakken: van wormpjes en kleine waddenslakjes tot aangespoelde schelpdieren en krabbetjes. Maar als ze de kans krijgen, gaan ze toch echt voor garnaal, merkte Penning vaak op. Ook als de garnalen langzaam in aantal afnemen aan het eind van de zomer, stelde men vast dat ze nog steeds de hoofdmoot van het drieteendieet vormen. Pas eind september, wanneer de garnalen naar de diepere delen van de Waddenzee en de Noordzee zijn verhuisd, schakelen de vogels over op ander voedsel. Dat is ook vaak het moment dat de vogels ineens op de stranden van de Noordzee opduiken.
Vooral de wadplaten rond Griend zijn een goede habitat voor garnalenliefhebbers, zo blijkt uit de tellingen van Penning en collega’s. De hele populatie van de drieteenstrandlopers aan de oostkust van de Atlantische Oceaan bestaat naar schatting uit 250 tot 300 000 vogels. Tijdens de piek in het vroege voorjaar kunnen er daarvan op één moment wel 20 000 vogels rond Griend zitten. Door het jaar heen komt waarschijnlijk wel een kwart van de populatie op enig moment dicht in de buur van de Waddenzee. Voor de precieze aantallen dient nog nauwkeuriger naar de ringwaarnemingen gekeken.
Penning vermoedt dat Griend zo geschikt is vanwege de rust en de uitgestrekte wadplaten rond het eiland. Door het opwarmende klimaat ziet men bovendien dat de garnaaltjes hier in het voorjaar tegenwoordig een week of twee eerder opduiken. Toevallig sluit dat goed aan bij het reisschema van de drietenen. Dat verklaart waarschijnlijk waarom dit de enige populatie is van de drieteenstrandlopers op de hele wereld die in de lift zit. Soortgenoten langs de kusten van Amerika, Azië of Australië doen het lang niet zo goed.
Dat de drieteenstrandloper profiteert van het veranderende klimaat, is meer geluk dan wijsheid. Men kan niet besluiten of de vogels zich gericht hebben aangepast aan de verandering. De veranderende timing bij de garnalen sluit wonderwel goed aan bij het huidige seizoenritme van de vogels. Het onderzoek van Penning toont vooral aan dat je naar een hele voedselketen moet kijken, wil je veranderingen in aantallen vogels begrijpen. Als het de komende decennia nóg warmer wordt, is het nog maar de vraag hoe de natuur in de Waddenzee daarop reageert.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de houtsnip [Dirk Draulans]
De houtsnip is de enige van onze steltlopers die een groot deel van zijn leven in het bos doorbrengt. Maar helemaal bosbewoner is hij niet. Hij houdt vooral van bossen met berken en open begroeiing. Ook grote open plekken zijn nodig voor de baltsvluchten van de mannetjes, waarmee ze in het broedseizoen indruk willen maken op vrouwtjes. Tijdens het paargedrag in de lente vliegt het mannetje met vertraagde, stijve vleugelslag in grote banen over het bos en laat knorrende en niezende geluiden horen. Toch is de paarbinding eerder zwak daar de relatie niet lang stand houdt omdat het mannetje met meerdere vrouwtjes paart.
De houtsnip broedt op de grond. De legtijd valt in de periode maart – juli, en piekt rond eind maart en de eerste helft van april. Er zijn één tot twee broedsels per jaar met meestal 4 eieren. De broedduur telt 21-24 dagen. Alleen het vrouwtje broedt en zorgt voor de jongen. De jongen zijn nestvlieders die na ca. 30 dagen vliegvlug zijn, maar toch nog enkele weken worden verzorgd.
Bovendien hebben houtsnippen, die bijna uitsluitend actief zijn in de schemerperiodes en ’s nachts als er maanlicht is, de neiging om geregeld hun bosbiotoop te verlaten en in omliggende weilanden naar voedsel te gaan zoeken. Ze voeden zich door met hun beweeglijke lange snavel diep in de grond te priemen en zo voedsel op te sporen.
Houtsnippen zijn gepatenteerde wormeneters, maar ze kunnen andere ongewervelden aan. In een bos is een humusrijke bodem wenselijk, want daar zitten veel meer regenwormen in dan in droge bodems. Op het menu staan ook insecten zoals kevers, oorwormen, duizendpoten, evenals spinnen, naaktslakken, bloedzuigers, pissebedden. Uitdroging en versnippering van bosgebieden zijn nadelig voor de houtsnip.
In onze contreien is hij een schaarse broedvogel, maar de soort heeft een ruime verspreiding en is niet bedreigd – ze is bij ons ook beschermd. Vroeger werd de vogel bejaagd – de 'schildersveren' van de houtsnip werden zelfs als trofee op de jagershoed gestoken – maar sinds 1991 is de houtsnip bij ons geen bejaagbare soort meer. Het doden alsook iedere vorm van handel en consumptie van deze beschermde vogelsoort is in Vlaanderen uitdrukkelijk verboden.
Vooral in de herfst trekken er tienduizenden houtsnippen uit het noorden door onze streken, op weg naar overwinteringsgebieden in het zuiden. Ze moeten wel, want het is moeilijk om die lange snavel in een bevroren bodem te rammen op zoek naar wormen. Tijdens die tocht gebeurt het dat ze versuft op de grond terechtkomen, omdat ze tegen een obstakel (venster) zijn gevlogen. De botsingen zijn een gevolg van het beperkte dieptezicht van de vogel. Zijn grote ogen staan zelfs naar vogelnormen ver naar achteren op de zijkant van zijn kop. Het voordeel daarvan is dat hij op de grond een groot deel van zijn leefomgeving kan scannen zonder zijn kop te hoeven draaien. Bewegingloosheid is een belangrijk aspect van zijn overlevingssucces.
De plompe houtsnip met korte poten en brede, afgeronde vleugels is geweldig goed gecamoufleerd op een bosbodem. Hun schutkleur met een tekening die gelijkt op dorre blaadjes, de brede, opvallende dwarsbanden op de kruin en de fijne dwarsbandjes (horizontale streepjes) op de onderzijde bieden een subtiele maskerade. Opvallend ook zijn de grote, donkere ogen. De houtsnip heeft opvallende witte plekken in zijn staart, die alleen zichtbaar zijn in vlucht of als hij zijn staart rechtzet. Ze zouden een functie hebben in de onderlinge communicatie.
Onderzoekers hebben in het vakblad Royal Society Interface aangetoond dat die witte plekken 30 % meer licht reflecteren dan eender welk ander wit op vogelpluimen. Zo vallen ze harder op in de donkere periodes wanneer de vogels actief zijn.
De zacht knorrende en niezende geluiden zouden aan de basis kunnen liggen van de uitdrukking ‘snipverkouden’. Maar snippenkenners wijzen erop dat ze mogelijk eerder haar oorsprong heeft in het feit dat er aan snippensnavels dikwijls waterdruppeltjes bengelen, zoals aan onze ‘snotneuzen’.
De uitdrukking dateert ongetwijfeld uit een tijd toen snippen in ons taalgebied veel algemener waren dan nu. Vandaag zien de meeste mensen nooit een snip.
De vogeltrek die momenteel boven onze hoofden hangt, is de najaarstrek met zijn piek in oktober. Vol verwachting mogen we dus weer reikhalzend uitkijken naar de komst van de ‘roodschouder’; de ‘roodvleugel’; de ‘roodvlerk’; de ‘Franse’, ‘Noorse’ of ‘looflijster’ … kortom: de koperwiek.
De koperwiek heeft zijn namen niet gestolen. Het is een van de kleinste lijsterachtigen van Europa, maar compenseert dat voldoende met zijn prachtige koperen tinten op flanken en ondervleugels. Zowel zijn Engelse (Redwing), Duitse (Rotdrossel), Noorse (Rodvingetrost) als Latijnse naam (Turdus iliacus) verwijst naar die roestoranje kenmerken. Het bruine vlekkenpatroon op zijn beige borst is dan weer typisch iets voor alle leden van de lijsterfamilie (Turdidae). De koperwiek onderscheidt zich hier nog een tikkeltje meer omdat de vlekken op zijn borst vaak aan elkaar raken waardoor in sommige vogelgidsen wordt gesproken van ‘strepen’ in plaats van individuele vlekken. Daarnaast draagt de koperwiek ook een roomwitte wenkbrauwstreep die fel contrasteert met zijn donkerbruine oorstreek.
De aanduiding ‘Franse’ verwijst naar de voorjaarstrekvluchten vanuit zuidelijke overwinteringsgebieden waardoor ze massaal door en vanuit Frankrijk naar ons vliegen. De naam ‘Noorse’ beschrijft dan weer de najaarstrekvluchten vanuit noordelijke broedgebieden vanaf eind september. ‘Looflijster’ wijst op de voorkeur van koperwieken voor loofbomen om in te broeden. Naast naaldbomen zijn ook berken en wilgen in nattere gebieden geliefd, maar ze bouwen hun nesten ook op de grond, als er tenminste voldoende beschutting is. Hun broedactiviteit start pas laat in vergelijking met andere zangvogels – eind mei, begin juni – simpelweg omdat de lente in het hoge noorden wat later begint dan in de rest van Europa. Het komvormige nestje wordt met allerlei droog en zacht plantenmateriaal zoals gras, mos, takjes … in elkaar gezet. Enkel het vrouwtje bouwt het nest en broedt de eieren uit. Na een tweetal weken breken 4 tot 6 jonge koperwieken uit hun ei, waarna ze op hun wenken worden bediend door beide ouders. Twee weken later verlaten ze het nest en nog eens twee weken later zijn ze zelfstandig genoeg om hun eigen weg te gaan. Twee legsels per broedseizoen is niet uitzonderlijk.
De koperwiek is in Vlaanderen geen broedvogel. Vanuit Merelbeke en Schilde zijn er respectievelijk in 1926 en 1972 wel meldingen geweest van een vermoedelijk broedgeval, maar dat is nooit bewezen. Ook in de rest van West-Europa staat de koperwiek slechts als ‘wintergast’ beschreven. Enkel in het noorden van Schotland komen 24 paartjes jaarlijks wel tot broeden.
In Europa spot je naast de normale vorm ook de IJslandse ondersoort die enkel broedt in IJsland en op de Faeroër eilanden. In vergelijking met onze koperwiek is deze eilandbewoner donkerder gekleurd en zwaarder gestreept op zijn borst en flanken. Helaas stoppen daar de duidelijkste kenmerken meteen. Tot op heden is er op basis van DNA nog geen verschil ontdekt. Ook op basis van geluid niet, al is er mogelijk een verschil in zangdialect. Om er hier in Vlaanderen eentje te kunnen zien, zal je dus je best moeten doen. In 2018 was het nog maar de 4de keer ooit (sinds 1800) dat een IJslandse koperwiek gezien én aanvaard werd door het Belgian Rare Birds Committee. Op 04/11/2018 vloog een 2de kalenderjaars vrouwtje in het net van wetenschappelijke vogelringers van het KBIN (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuuurwetenschappen) op de ringplaats van Maatheide te Lommel, Limburg.
Je kan de vogeltrek van bv. de koperwiek (redwing) online volgen via deze weersatellieten:
Wat heeft meteorologie met vogeltrek te maken? Veel, zo blijkt. Vogels wachten de ideale weersomstandigheden af om te beginnen aan hun grote tocht naar hun overwinteringsgebieden in het zuiden of in omgekeerde richting terug naar hun broedgebieden. Maar wist je dat één van de belangrijkste hedendaagse meetinstrumenten in de meteorologie, de weerradar, deze vogels gedetailleerd in kaart kan brengen? Een weerradar detecteert immers niet alleen de waterdruppeltjes in de atmosfeer, maar evengoed vogels die zich verplaatsen in het luchtruim.
Wil je zelf een koperwiek van dichtbij bekijken, plant dan allerlei bes-dragende inheemse planten in je tuin, zoals lijsterbes of meidoorn, hulst, kardinaalmuts …Bessen zijn door hun hoge vitaminegehalte een belangrijke voedselbron voor de vogels. Het zou zomaar eens kunnen dat ze in oktober jouw tuin bezoeken. Maar durf vooral eens later te gaan slapen en hou je oren open. Koperwieken zijn groepsdieren die vooral ’s nachts hun verraderlijke tocht naar het zuiden aanvatten. Dat is vaak de veiligste keuze aangezien en dan minder gevaren op de loer liggen. Ze kunnen dan gerust alleen of in kleine groepjes van enkele tientallen vogels vliegen. Tijdens een droge oktobernacht kan je getuige zijn van een hoge en scherpe ‘psriiii’, een toon die als een ver afgeschoten vuurpijl langgerekt over je hoofd klinkt. Overdag passen ze een andere tactiek toe: veiligheid in grote groep.
Het huidig Belgisch dagrecord van aantal trekkende koperwieken werd op 29/10/2019 verpulverd op de tellocatie Duinen Vissersdorp in De Panne. Op 5.5 uur tijd vlogen 160 900 koperwieken (8 koperwieken per seconde) over.
Nature Today
De koperwiekentrek is door het fenomenaal aantal een jaarlijks hoogtepunt voor vogelaars. Op allerlei hoogtes, zelfs tot vlak onder het wolkendek, stromen ze binnen in hun snelle, spreeuwachtige vlucht. Overal waar bessen zijn, vallen in de loop van de dag de legers koperwieken in. Niet alleen direct aan de kust. Als de wind nog steeds gunstig is – wind mee! – vliegen veel vogels diep het binnenland in. Vaak zó hoog dat je ze niet ziet. Dan lijkt het aan de kust alsof er helemaal geen trek is.
Maar als het weer bij ons ongunstig is – regen, tegenwind, mist of laaghangende bewolking – dan gaat de trek laag en vallen de koperwieken eerder in, vaak al zodra ze de kust zien. Opgebrand – letterlijk. Want na zo’n nacht verliezen koperwieken flink aan gewicht en moeten ze eten. Bessen, let wel: rijpe bessen, voor koperwieken herkenbaar aan het UV-licht dat door de rijpe bessen wordt gereflecteerd. In duinen, maar ook in wilgenbossen met vlieren of in boerenland met meidoornhagen, kun je na een goede treknacht geen stap zetten zonder dat tientallen koperwieken voor je opvliegen. Want schuw zijn ze! Het vereist enig geduld om te genieten van de prachtige kleuren en tekening.
Door ring- en radaronderzoek én nijver telwerk is al veel bekend over de trek van koperwieken. Zo zijn er drie trekroutes te onderscheiden: een via de Lage Landen naar Frankrijk en het Iberisch Schiereiland, een ander via Oost-Europa naar het westelijk Mediterrane gebied en de derde van Noorwegen over de Noordzee naar de Britse eilanden en soms verder naar Noord-Spanje, over de Golf van Biskaje. In Nederland trekken naar schatting tussen de 3,4 en 4,4 miljoen koperwieken door uit Noorwegen, Zweden, Finland en Noordwest-Rusland. Wellicht ook uit Siberië, want daar worden ze nauwelijks geringd.
Het grootste deel trekt snel door naar Zuidwest-Europa of nog verder naar Noordwest-Afrika; een kleiner deel trekt naar Engeland. Volwassen koperwieken trekken gemiddeld verder dan jonge vogels. Koperwieken zijn redelijk plaatstrouw aan hun eenmaal gekozen overwinteringsgebied, maar sommige zijn ondernemender. Zo werd een in Nederland geringde koperwiek in een latere winter helemaal in Iran teruggevonden.
Koperwieken kijken in eigen land kan het beste in de tweede helft van oktober. Hoewel de eerste al in september verschijnen, is de hoofdtrekperiode geconcentreerd in een periode van gemiddeld maar twaalf dagen. Koperwieken hebben net iets spitsere vleugels dan de gelijkende zanglijsters, vliegen wat sneller dan die lijsters en trekken in dichtere formaties. Bij vorstinval trekken koperwieken bijna allemaal weg.
De patrijs is in Vlaanderen met uitsterven bedreigd, maar toch mag er nog op gejaagd worden. De politiek doet een nieuwe poging om dat anachronisme te stoppen.
Geraadpleegde bron: Knack: Elke patrijs is goud waard [Dirk Draulans]
Ooit was de patrijs onlosmakelijk verbonden met het Vlaamse landschap. Maar de schaalvergroting in de landbouw en het massaal gebruik van pesticiden waren funest voor de soort. Patrijzen vonden in ons uitgeklede en vervuilde landschap geen eten en geen schuilplaatsen meer, wat hen kwetsbaar maakte. Op veel plaatsen verdwenen de vogels.
Ook al kunnen patrijzen per legsel liefst 15 eitjes hebben, toch nam tussen 2007 en 2022 het aantal patrijzen met gemiddeld 4,2 % per jaar af. Het broedbestand halveerde deze eeuw en zou nu minder dan 5000 koppeltjes bedragen. In 2016 belandde de patrijs op de Vlaamse Rode Lijst van ernstig bedreigde soorten. In Europa is het bestand van de patrijs sinds 1990 met 90 % afgenomen als gevolg van vooral natuuronvriendelijke landbouwpraktijken. In Nederland is de jacht sinds 1996 verboden. Maar bij ons mag het nog, hoewel natuurliefhebbers geen patrijs meer te zien krijgen.
En toch mag er nog altijd op patrijzen worden gejaagd – ook dit jaar is de patrijs van 15 september tot 14 november vogelvrij. De laatste 20 jaar werden er in Vlaanderen meer dan 300.000 patrijzen geschoten. Vorig jaar stierven er officieel 4233 patrijzen in de jacht – dat is een significant deel van het tanende bestand. Het aantal jachtgebieden (‘wildbeheereenheden’) waarin op de patrijs mag worden gejaagd neemt wel af, maar dat heeft alles te maken met de crash in de populaties. In principe mag er alleen op patrijzen worden gejaagd gebieden met een min of meer leefbaar bestand.
De jagers trekken de cijfers over het patrijzenbestand van de wetenschappers in twijfel. Volgens Hubertus Vereniging Vlaanderen (HVV) zijn er beduidend meer patrijzen. Mogelijk komt dat door het illegaal uitzetten van gekweekte patrijzen om ze te kunnen schieten, een praktijk die nog altijd niet is uitgeroeid. Genetisch onderzoek van het INBO bevestigde dat vooral in regio’s waar de patrijs aan het verdwijnen is, onmiskenbare sporen van uitzettingspraktijken terug te vinden zijn. Dat is genetische vervuiling van een kwetsbare soort.
Vlaams Parlementslid Mieke Schauvliege (Groen) ijvert al sinds 2020 voor afschaffing van de jacht op de patrijs. Dat jaar werden er hoorzittingen met experts georganiseerd, ze stelde een voorstel van decreet op, maar het kwam nooit tot een stemming over het voorstel. Schauvliege wil het debat nu opnieuw aanzwengelen. Sinds 2020 is er 750.000 euro aan Vlaams belastinggeld in onderzoek naar de patrijs gepompt en kwam er ook nog eens 2,8 miljoen euro van Europa. Dat geld dient onder meer voor begeleidend werk voor het in 2021 uitgerolde ‘soortenbeschermingsprogramma akkervogels’.
Een patrijs veroorzaakt geen enkele vorm van schade. Ze is een symboolsoort voor het streven naar een natuurvriendelijk landbouwbeleid. De Europese Commissie heeft dat budget vrijgemaakt voor maatregelen om de patrijs te beschermen, onder meer door het planten van patrijsvriendelijke gewassen en het aanleggen van kever- en zandbanken op akkers die het leven van patrijzen wat comfortabeler moeten maken. Dat moet niet alleen de patrijs, maar ook andere bedreigde dieren nieuwe kansen geven.
Want samen met de probleemvogels veldleeuwerik en geelgors vormt de patrijs een trio ‘paraplusoorten’: beschermingsmaatregelen voor die soorten komen ook andere akkervogels ten goede. Het kan toch niet dat initiatieven die het uitsterven van de patrijs in Vlaanderen moeten voorkomen nog altijd in een context van jacht gebeuren, meent Schauvliege.
‘Translocatie’ van wilde patrijzen naar regio’s waar ze vroeger ook voorkwamen, is een van de ingrepen die onderzocht worden om het bestand van de patrijs lokaal weer aan te zwengelen. Dat kan alleen met een uitzonderlijke afwijking van het jachtdecreet. En translocatie is uiteraard alleen nuttig als er ook maatregelen komen om de leefsituatie voor de patrijzen ter plekke weer geschikt te maken – anders is het dweilen met de kraan open. Het kan ook niet de bedoeling zijn dat door het wegvangen van patrijzen uit hun leefgebied de populatie ook daar kwetsbaar wordt. Zulke ingrepen moeten met de grootste omzichtigheid gebeuren.
Natuurverenigingen Vogelbescherming Vlaanderen en Natuurpunt zijn voorzichtige voorstanders van het initiatief, maar ze twijfelen of het nuttig zal zijn zolang er op de patrijs wordt gejaagd. Elke patrijs is nu goud waard om te vermijden dat de vogel uitsterft, menen de verenigingen. Dus jacht is uit den boze, die legt te veel druk op de soort. Jacht op een bedreigde vogelsoort kan niet samengaan met investeringen in herstelprogramma’s.
Dat ziet de HVV anders. Precies de mogelijkheid om te jagen op de patrijs, zal het verdwijnen van de soort tegenhouden, meent de jagersvereniging. Want zonder jacht zullen jagers geen inspanningen meer leveren voor de soort. Natuurbehoud is voor de doorsnee jager nu eenmaal niet meer dan schietbehoud. De HVV wijst erop dat translocatie pas hand in hand met jacht zal kunnen gaan als een populatie voldoende robuust is geworden. Maar het lijkt vanzelfsprekend dat zelfs dan plaatselijke populaties nog een tijd zo fragiel zullen blijven dat ze geen extra druk kunnen verdragen. Minstens een tijdelijk moratorium op de jacht van de patrijs is noodzakelijk als we de vogel in onze leefomgeving willen blijven zien.
Mieke Schauvliege rekent voor het jachtverbod op minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA): Het is heel eenvoudig: als de minister écht wil dat de patrijzenpopulatie zich kan herstellen, dan zorgt ze ervoor dat de vogel niet langer kan worden afgeschoten. Wat heeft het voor nut om te investeren in onderzoek, habitatherstel en verwelkoming van de patrijs als diezelfde vogel een paar meter verder kan worden neergeschoten?
Het kabinet van Demir benadrukt dat de jacht op de patrijs tijdens haar bewind sterk is afgenomen: van 13 517 geschoten exemplaren in 2019 naar 4 233 vorig jaar. Bovendien investeert Demir sterk in habitatherstel in landelijk gebied voor de soort. Als de populaties verder zouden blijven afnemen, wat ze helaas doen, is het niet ondenkbaar dat de jacht op de patrijs in een volgende regeerperiode wordt stopgezet, stelt het kabinet. Maar met de huidige bestuursmeerderheid kan zo’n beslissing niet worden genomen.
De vink werkt sommige mensen mateloos op de zenuwen
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de vink [Dirk Draulans]
Over de vink hoeven we ons geen zorgen te maken: hij doet het goed. De Europese broedpopulatie wordt op een kwart miljard koppels geraamd, de Vlaamse kan oplopen tot een half miljoen. Cijfers van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek tonen dat de vinkenpopulatie in Vlaanderen sinds 1980 met liefst 142 % is gestegen. De vogel integreert zich moeiteloos in een door mensen gedomineerd landschap.
Zo is hij niet meer weg te denken uit onze tuinen. De vink zou zelfs de meest gehoorde tuinvogel kunnen zijn, met dank aan het scherpe ‘fwiet’ waarmee hij geregeld alarm slaat en het korte riedeltje dat zijn zang is en dat doorgaans eindigt met een herkenbaar ‘suskewiet’. Mannetjes zingen het om hun territorium af te bakenen. Voor onze oren zit er weinig variatie in hun liedjes, maar vrouwtjesvinken kunnen er ongetwijfeld indicaties over de kwaliteit van de zangers uit halen, wat nuttig kan zijn om te beslissen met welk mannetje ze in zee zullen gaan.
De bruingroen gekleurde vrouwtjes zijn minder opvallend dan de mannetjes, wier kop en hals vooraan bruinrood zijn en achteraan blauwgrijs. De vrouwtjes bouwen het nest en doen al het broedwerk, zodat ze er belang bij hebben om wat gecamoufleerd te zijn. De broedperiode valt tussen midden maart en midden juli en kan twee legsels hebben, hoewel dat eerder uitzondering is dan regel. Het aantal eieren varieert van 3 tot 5. De broedduur telt 10-14 dagen. Vinken zijn territoriaal en geen koloniebroeders. Het nest is van mos en gras gemaakt, bekleed met dierenhaar en veren, goed verborgen tegen een tak of in een diepe struik. De jongen zitten 12-15 dagen op het nest. Na het uitvliegen blijven ouders en jongen nog 20-35 dagen bij elkaar. Beide geslachten hebben twee witte vleugelstrepen, maar die vallen alleen op tijdens de vlucht.
Het basisvoedsel voor vinken wordt gevormd door zaden en zachte plantendelen. Vooral in het najaar scharrelen ze in grote groepen op de grond onder beuken om beukennootjes te eten, en in de tuin doen ze zich tegoed aan zaadjes die door andere vogels worden gemorst. Echter, in het broedseizoen schakelen vinken over op insecten. Deze leveren meer eiwitten, noodzakelijk voor de groei van de jonge vinken en om het grote energieverbruik van de oudervogels op te kunnen vangen.
Andere mensen zetten de zanglijntjes in bij wedstrijden, waarbij vinken in kooitjes zo veel mogelijk moeten zingen om hun eigenaar succes te bezorgen. De beste zangers haspelen hun liedje tien keer per minuut af. Vroeger werden competitievogels soms zelfs blind gemaakt, omdat ze dan beter zouden zingen, wat overigens een fabeltje was. Niet alle vinken hebben het opvallende ‘suskewiet’ in hun bescheiden repertoire. In Wallonië bv. hoor je het zelden. Jonge vinken leren hun zang al in het nest door te memoriseren wat ze hun vader horen doen, zodat er dialecten in vinkenzang ontstaan. Desondanks blijken alle dieren elkaar als soortgenoot te herkennen.
Vinkenzetten – ook wel suskewiet genoemd – is een traditie die zijn oorsprong in de middeleeuwen kent. Het gaat om zangwedstrijden met vinken die uitsluitend inheemse liedjes mogen fluiten. De vink die gedurende één uur de meeste, volledig juiste liedjes zingt, wint de wedstrijd. Deze zangwedstrijden worden doorgaans enkel met mannelijke vinken gehouden omdat zij een mooier lied zouden zingen. Wat eerst uitsluitend door vinkengilden werd beoefend, is nu een familietraditie geworden waarbij de kennis over vinkenzetten wordt doorgegeven aan kinderen en kleinkinderen.
De controverse rond vinkenzetten gaat over de manier waarop sommige vinkeniers in het verleden hun vinken behandelden in de hoop hen beter te laten zingen. Deze gebruiken zijn vandaag echter verboden. Zo werden vroeger elk jaar nieuwe, wilde vinken gevangen om in te zetten in de wedstrijden en kweekprogramma's. Voor het invoeren van het totaalverbod op het vinkenvangen mochten enkel bepaalde vinkenbonden volgens strikte quota wilde vinken vangen. Vandaag worden enkel gekweekte vinken gehouden en gepresenteerd tijdens een 'suskewiet'.
Het gebruik dat de meeste kritiek opleverde, waren de 'blinde vinken' die in de 19de en begin 20ste eeuw werden ingezet. Sommige vinkeniers schroeiden de oogleden van vinken toe in het geloof dat zij zo beter zouden zingen. Dit dieronvriendelijke gebruik werd in 1920 al door de Belgische overheid verboden.
Ook de huisvesting en de wedstrijdkooien worden vandaag streng gereguleerd: een vinkenier dient thuis over een volière te beschikken die zijn dieren voldoende ruimte voor beweging biedt en tijdens wedstrijden wordt de zangvink tijdelijk in een 'renne' (kleine kooi) geplaatst. In deze kleine kooi kan de vink enkel licht en donker onderscheiden, wat hem toelaat zich uitsluitend op het zingen te concentreren. Dit type kooi kwam in gebruik na het verbod op 'blinde vinken' en verzekert een goede luchtcirculatie.
De meeste van onze vinken zijn standvogels, maar noordelijke vogels trekken in de herfst door onze streken naar zuidelijker oorden om te overwinteren – de winter doorbrengen in hun broedgebied is geen leefbare optie. Volgens Biology Letters moeten ze onderweg geregeld enkele dagen verpozen om krachten op te doen. Als ze dat niet doen, gaat hun afweersysteem sputteren en worden ze vatbaarder voor ziektes. Trekkende vinken kunnen in onze tuinen opduiken, die als tankstation en motel fungeren. Het is eens een andere manier om naar je tuin te kijken.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.