Begint Odysseus u stilaan de strot uit te hangen, trouwe lezer? Wees gerust, bij mij is het net zo. Het begint erop te lijken dat dit dagboek het dagboek van Odysseus gaat worden. Ingrijpen is de boodschap. Daarom dat ik u vandaag het relaas breng van mijn uitstap naar Gent, eergisteren. Daarenboven: verandering van spijs doet eten.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Even vóór vijven post meridiem wel te verstaan stapte ik het station binnen. Er waren twee loketten. Achter het ene loket zat een man van middelbare leeftijd, het type dat je verwacht achter een loket in het station. Daar stonden drie of vier mensen. Achter het ander loket zat een leuke jonge dame een jong meisje eigenlijk , het type dat je níet verwacht achter een loket in het station. Dáár stond niemand. Laat tien mensen de keuze om zich te laten opereren door een bejaarde grijze en licht beverige en een tikkeltje demente mannelijke chirurg oftewel door een jonge blonde vrouwelijke collega: wedden dat negen op de tien kiezen voor de eerste mogelijkheid? Zelfs een treinticketje kopen
Een junior-ticket Gent, zei ik voor de grap. Ze keek mij verwonderd aan. Ik zei dat ik mij versproken had, dat ik eigenlijk een senior-ticket bedoelde. Dát geloof ik nu ook weer niet, zei ze, mag ik uw identiteitskaart zien, alstubieft? Ik zag aan haar guitige snoet dat ze het niet meende. Het ticket lag overigens al klaar. Vier euro. Of ze op haar jeugdige leeftijd reeds vast aangeworven is bij de NMBS weet ik niet. Misschien is ze nog op proef. In dat laatste geval, en als de klant ook zijn zegje mag doen: dit meisje verdient een grote onderscheiding. Ter verduidelijking en ten behoeve van de personen die het voor het zeggen hebben, hier wordt het meisje bedoeld dat op woensdag 14 maart rond vijf uur P.M. achter loket nummer één zat in het station van Kortrijk: ze is van goudwaarde voor de NMBS, laat ze niet ontsnappen.
Mijn dag kon dus al niet meer stuk. Ik had een hart onder de riem. En dat was nodig ook! Men heeft mij daar, op het plein vóór het Sint-Pietersstation in Gent, toch iets neergepoot. Eerst kon ik het niet geloven, maar geleidelijk drong het tot mij door dat het een monumentaal kunstwerk is. Het moet, geloof ik, een man voorstellen, zonder hoofd en zonder armen. De onderste helft van zijn rechter been ontbreekt. Boven die man ontwaar ik nog een persoon in liggende houding, óók zonder hoofd en zonder armen en eveneens met slechts een half rechter been. Die tweede persoon is van het vrouwelijk geslacht twee uitsteeksels kunnen er niet om liegen en is er nog erger aan toe dan de eerste: aan het linker been ontbreekt ook nog de voet. Kunst van het gehalte van de plakken hesp rond de zuilen van de aula van de universiteit, enkele jaren geleden. Ik kreeg er braakneigingen van, net als van die ingehespte zuilen indertijd. Maar kunst zal het dus wel degelijk zijn, want kunst is alles wat emotie opwekt en die braakneigingen van mij, dat zal emotie zijn. Alleszins kunst die Jan Hoet zal weten te waarderen: het is mij al meermaals opgevallen dat Jan Hoet alles waardeert waar ík braakneigingen van krijgt. Heb ik u al verteld dat ik, naar sommigen beweren, erg goed lijk op Jan Hoet, zowel wat mijn houding als wat mijn fysionomie betreft? Op gebied van de beeldende kunst hebben we een verschillende smaak, maar hij is de specialist en alleen zíjn mening telt. Zodus
Op de vismarkt in Oudenaarde staat ook zon reuzengroot gedrocht. Niemand weet wat het voorstelt. De mensen noemen het de snottebelle. Ja, daar lijkt het nog het meest op. Alleen de eenvoudige zielen durven zeggen dat ze het niet mooi vinden. Hoe zullen over duizend jaar de kunsthistorici ónze kunstenaars bestempelen als ze deze kunstwerken zullen opgraven?
Op de hoek van de Koningin Elisabethlaan en de Koningin Astridlaan staat een frietkot. Een klein pakje frieten kost er één euro veertig, een gewone lookworst één euro vijftig. Een paardenlookworst kost één euro tachtig, maar daar waag ik mij niet aan. Frieten met lookworst, uit het vuistje, overheerlijk! Het smaakt mij beter dan om t even welk achtgangen menu. Vóór het huis aan de Kortrijksesteenweg nummer 128 blijf ik staan. Het is het huis van apotheker Fr. Clopterop. In de voorgevel van de apothekerij is een gedenksteen in de muur gebouwd, met in bas-reliëf de kop van Edith Cavell. Er staat een tekst onder: Miss Edith Cavell. Het glorierijke slachtoffer der Duitsche barbaarscheid werd in dit huis heimelijk geherbergd in april 1915 . Achter één van de twee vitrines staat een grote prachtige tekening van Anton Pieck: een schitterend tafereel van een dikke welgestelde klant die gezeten op een stoel een praatje slaat met de apotheker achter zijn toog. Een meesterwerk. Ofschoon de voorkeur van Jan Hoet waarschijnlijk zal uitgaan naar het monster bij het station. Het moet een plezier zijn om hier een doosje aspirines te kopen. Maar ik doe het niet: mijn lookworst-met-friet is nog maar half op.
De laatste zijstraat links voor we uitkomen bij het kruispunt met de IJzerlaan, is de Meersstraat. In deze straat ben ik op kot geweest, drieënveertig jaar geleden. Een betere kotmadam dan die uit de Meersstraat heb ik mij nooit kunnen voorstellen. Waarom, in godsnaam, heb ik haar nooit meer opgezocht, nadat ik afgestudeerd ben. Nu is het hopeloos te laat: ze was toen drieënzeventig en nu zou ze dus honderdenzestien jaar oud zijn
Zal de God van hierboven mij die fout vergeven? Misschien helpt het als ik haar graf ga opzoeken en er een Onze-Vader ga bidden voor haar zielezaligheid. Maar t zal niet gemakkelijk zijn: ik kan mij niet eens haar naam meer herinneren. t Kan ook zijn dat ik haar naam nooit gekend heb: ik noemde haar steeds madame. Ook het huisnummer ken ik niet meer en hoe het huis er uitzag. Al had ik eergisteren, toen ik daar voorbij wandelde, een serieus vermoeden dat het 61 moet geweest zijn, tenminste als de huisnummers na bijna een halve eeuw niet veranderd zijn.
Op de hoek van de IJzerlaan en de Kortrijksepoortstraat is er een snackbar. Daar was eertijds het café van de reeds lang overleden oud-wielrenner Roger Vertriest, het stamcafé van mijn studentenclub Laetitia. Er kwamen daar veel bekende figuren uit de wielerwereld. Ik heb er aan den toog gesprekken gevoerd met Fred Debruyne, Fred Hamerlinck, Marcel Rijckaert en
Jef Cassiers. De Jef was in t dagelijks leven al even gek als in zijn rollen op TV. Ik heb het meegemaakt dat hij van zattigheid van zijn barkruk viel en zich dan krampachtig vastklampte aan den toog. Van de warmte van café Vertriest is er geen sprankeltje meer overgebleven. Helaas! Waar zijn die heerlijke jaren toch heengevloden?
Het café Sint-Hubert studentencafé staat er op het raam bevindt zich wat verderop in de Kortrijksepoortstraat nummer 210 aan de linker kant van de weg, even vóór de bocht, waar vroeger aan de rechter kant de Sint-Arnold was. Het ziet er een sfeervol café uit, maar er zit niemand: t is nog vóór zevenen, veel te vroeg dus. Het huis waar vroeger de Sint-Arnold was, ziet er vervallen uit; het lijkt onbewoond. Plots kan ik niet weerstaan aan de behoefte om een stukje te citeren uit mijn eigen boek O jerum, jerum, jerum
:
Halverwege de Kortrijksepoortstraat, waar de straat een lichte bocht naar links maakt, bevond zich, rechts van de weg, het café-restaurant Sint-Arnold. Er brandde nog licht. We legden Garten neer, op de tramsporen. In den Arnold gingen we kijken of daar misschien iemand zat die ons kon helpen Garten naar zijn kot te brengen. Maar in den Arnold zat niemand meer. De baas was bezig het café op te ruimen
Via de Jozef Pateaustraat en de Sint-Pietersnieuwstraat kom ik in de Lamstraat. Daar zijn nu, aan de linkerkant, heel wat mooie cafés. Voorbij die cafés: de trapjes van de Platteberg. Het was via die trapjes dat Tony Hutsebaut destijds ontsnapte aan de furie van de Gentse flikken. En nu citeer ik weer uit hogervermeld boek:
t Was op t einde van een rolling en aan de voet van het standbeeld van Edward Anseele, dat Tony van pure baldadigheid lag te roepen van vuile flikken. Wij van de club stonden het schouwspel te bekijken, in spanning voor wat nog komen moest. Want de flikken, ze waren werkelijk in de buurt en ze kwamen dreigend nader. Nog maar enkele meters en ze hadden Tony te pakken en nóg lag hij, en al maar driester, met zijn benen in de lucht te stampen en verwijten te uiten aan het adres van de vuile flikken. Ze hadden hem zó voor t grijpen. En toen sprong Tony recht, hij rende de Lamstraat in en dan als een schicht de trapjes van de Platteberg naar beneden. De Gentse politie stond perplex. Ze grepen de eerste de beste supporter bij de kraag en zetten hem op de bon. Die enthousiasteling was ikzelf, heilaas
Links hebben we nu de Kuiperskaai. Bestaat niet meer. Historie
Hoe is het zover kunnen komen? Hoe is het in godsnaam zover kunnen komen? Het is niet goed voor mijn hart, ik moet de andere kant op kijken, in de richting van vader Anseele. Ik loop bijna tegen een koppeltje op: een blanke jongen, hand in hand met een negerinnetje in jeans. Wat kunnen negerinnetjes in jeans toch mooi en sexy zijn!
Op het Wilsonplein neem ik de bus naar het UZ. We komen voorbij de halfvastenfoor op het Sint-Pietersplein. In de Overpoortstraat zit er al veel volk in de studentencafés. Ik heb mijn portie Gent weer gehad. Nu ga ik wat op adem komen in auditorium C. Er is een symposium over geriatrie. In t jaar 2000 waren er driehonderdtachtigduizend tachtigjarigen in ons land; in t jaar 2050 zullen het er vermoedelijk één miljoen zijn. Dan ben ik er al 110. Een normaal gezonde tachtigjarige heeft een gemiddelde levensverwachting van tien jaar voor de man en dertien voor de vrouw. De boodschap is dus: blijven joggen in Grijsloke tot mijn tachtigste om zólang gezond te blijven. Op die manier heb ik nu nog vierentwintig jaar voor de boeg: dit dagboek kan nog héél dik worden
|