Ik hang alles aan de kapstok.
Echt waar, ik geef het op, voor mij hoeft het hoeft niet meer. Aan de kapstok, voor altijd, die clownsneus, die oranje pruik, dat idiote groene hoedje, de zwaluwstaart en de te ruime broek: alles vliegt aan de kapstok. En die schoentjes van maatje drieënzestig, die zet ik eronder. De schmink, die vliegt in een doos tot ze beschimmelt. Of nee, beter nog: ik stop alles samen in een grote zak met een goede scheut mottenbollen en ik gooi hem op zolder. Daar ligt die goed. Voor het nageslacht. Want wie weet, misschien zit er nog een opvolger in de familie en dan kan die het materiaal nog gebruiken.
Ik speel al clown sinds mijn achttiende, zo nu en dan een keer.
Eerst in een spektakelgroep, daarna op studentenfuiven, dan op het huwelijk van een nichtje of twee drie en de laatste keer was op het schoolfeest in ons dorp, nu al wat jaren geleden. Leuk was dat: de ganse namiddag op de speelplaats rondlopen en de kleintjes laten lachen. Hoewel... na drie uur werd het wat lastig: ze waren mijn aanwezigheid toen al gewoon en een paar hadden begrepen dat ik geen echte clown was maar de papa van... . Dus werd de clown hun eigendom. Ze kwamen letterlijk aan mijn kleren hangen, een paar wilden voortdurend met mij rondlopen, hand in hand, en de één of andere stoere kleine durfde al eens een stomp geven. Op dat moment leuk en vriendelijk blijven, dat is een toffe uitdaging maar toch niet zo evident en dus verdween de clown van het toneel. Maar het was nog niet voorbij want het kleintje dat aan mijn hand rondgelopen had herkende me, ook zonder schmink. Ook de groteren kwamen naar mij gelopen: zie je wel dat jij de papa bent van...., jij was de clown! Alleen die ene voetballer in de dop durfde gelukkig niet meer stompen. Het was mijn laatste dag als clown en binnenkort vliegen alle attributen dus op zolder. Misschien voorgoed, want het is niet meer nodig: ik heb de toekomst gezien, en die is veelbelovend. Echt veel belovend.
Het was een zaterdag, vijf uur, en deze keer vond het schoolfeest plaats in een circustent.
Circus in Tollembeek, daar moesten we naar toe! Het was te lang geleden dat ik nog een circus gezien had. Leeuwen, tijgers, jongleurs, acrobaten, trapezisten, dagen vooraf droomde ik er al van. Hoe zouden de kinderen dat doen? En die dag zag ik het. Het was beter dan mijn sterkste verwachtingen. De circusdirectrice en haar ploeg waren perfect, ze bespeelden het publiek zoals een virtuoos viool speelt. Het begin was direct een schot in de roos. Tollembeeks clown nummer één: Urbanus! Zijn job: jongleren met lege plastiekzakjes, elk zakje zogezegd 50 kilo zwaar, ik zag me zelf al in zijn plaats staan. Prachtig toch, het publiek zo kunnen meeslepen dat ze alles geloven, maar dan ook alles. Lege zakjes van vijftig kilo, en iedereen maar lachen en applaudisseren.
Toen kwam er een jongetje de piste opgelopen.
Hela, hela, papa, het is nu wel aan ons, hé! En weg was Urbanus. Mijn lach ook. Papa? Urbanus papa? Ik weet wel dat Urbain vader is van een nestje kinderen, maar Urbanus? De grapjas? Urbanus, vader? Mijn droom vloog aan diggelen. Een clown is niet echt een clown. Het is een hij of een zij, een zoon of een dochter, een broer of zuster, een vader of moeder... Een clown is geen figuur, maar een iemand. Van mezelf wist ik het al, mijn clownskostuum was al een paar jaar buiten gebruik en het lag zuchtend te wachten tot het naar een verborgen hoekje verbannen zou worden. Maar nu begreep ik ook Urbain, de man achter Urbanus. Zolang je in je clownspak rondloopt ben je een figuurtje, een publiek bezit. De grote truc om te overleven is ervoor te zorgen dat het publiek de man of vrouw niet met het figuurtje verwart. Dus zorg je voor een low profile wanneer je niet verkleed bent. Tollembeek begrijpt dit, want wanneer vreemde BV-toeristen vragen waar Urbanus woont wordt hen vriendelijk de weg uitgelegd naar zijn standbeeldje op het plein. Maar goed, dat jongentje, dat was dus de zoon van de clown.
En nu was het zijn beurt en die van zijn vriendjes, want het was schoolfeest, de dag van de kinderen.
Wat ik daarna zag heeft me tot tranen toe bewogen, tranen van vreugde wel te verstaan. Het was wondermooi, ik kreeg echt een krop in de keel. Twintig kleine clowntjes van ocharme misschien net drie jaar oud kwamen de piste ingestapt. Ze kropen elk in een kartonnen doosje en toen begon de muziek. De clowntjes werden wakker, gingen zitten en keken om zich heen, het was snoezig. Het waren net kleine bloempjes die langzaam openbloeiden. Paarse, gele en rode pruikjes, een prachtig geschminkt gezichtje en kleertjes in alle kleuren. Ze droegen veel te grote broeken, breed genoeg om vijf lagen pampers op elkaar te bevatten, en die werden netjes opgehouden door bretelletjes van misschien veertig centimeter lang. Verbaasd keken ze om zich heen, waarschijnlijk zoekend naar papa, mama, oma, pepe of tante, tot ze de juf in het oog kregen en begrepen dat het weer showtime was. Rond het kartonnen doosje lopen, eventjes zwaaien, weer rondlopen en dan, bij een grote BOEM in de muziek, moesten ze vallen. Eentje wist dat nog en vloog netjes op zijn pampers, de beentjes hoog in de lucht. Een natuurtalentje. Echt waar, de toekomst is verzekerd. Twintig nieuwe clowntjes in de dop, dat is heel wat. Onze kleinkinderen zullen dus ook nog kunnen lachen.
De rest van het circusgebeuren kon voor mij niet meer stuk.
Ik heb alles opgeslorpt en met volle teugen genoten. De directeur, de burgemeester en een meester deden ook mee. Het werd een wedstrijdje gewichtheffen waar ze maar bekaaid van af kwamen want de jeugd was heel wat sterker. Daarna kwamen de kleinsten in de arena, verkleed als leeuwtjes en tijgertjes, als paarden en olifanten, we zagen de groteren gedurfde capriolen maken op reuzenballen en fietsen, jongleren met ballen, doekjes, borden en diabolos, ballerinas dansten met touwen, lintjes en hoepels en de soepelste gymnasten maakten een reuzenpiramide. Er was bijna te veel spektakel om alles te onthouden, maar dat is niet erg: het was oké.
De clowntjes hadden mijn dag gemaakt.
|