Toen hij de koning ontmoette was hij zevenennegentig.
Dit is geen verzonnen verhaaltje, het is echt gebeurd, ik was erbij. Het was komisch, grappig, diep intens en intriestig tegelijk. Maanden had hij er naar uitgekeken, ik heb zijn verhaal wel honderd keer moeten aanhoren. Hoe hij in de grote oorlog van 14-18 als simpele soldaat van ocharme 17 jaar in de loopgraven gevochten had, hoe hij gewond werd, hoe hij in Frankrijk herstelde en hoe hij daarna opnieuw de loopgraven in moest. Als simpele pajot, als soldaat zonder strepen, zonder graad, heeft hij gevochten, afgezien en de pinhelmen verjaagd. Een prestatie om fier op te zijn. Heel fier. Het land was hem dan ook erkentelijk: toen hij oud werd mocht hij naar het rusthuis van de oorlogs-invaliden. Een klein kamertje van amper twaalf vierkante meter met een bed, een kast en wat plaats voor een meubeltje, maar met heel veel publieke ruimtes, een leuke bar om een pintje te pakken net als in 't café van op de hoek, en vooral veel gelijkgezinden: iedereen had wel de één of andere oorlog meegemaakt. Die van veertien-achttien waren zeldzaam, de meesten waren van veertig-vijfenveertig en er waren er zelfs die in de oorlog van Korea gevochten hadden. Daar mocht hij zijn hele verhaal doen, en hoe meer hij het vertelde, hoe triestiger hij werd. Nooit had hij een onderscheiding gekregen. Was hij niet gewond geraakt? Had hij de oorlog niet volledig uitgevochten? En toch was hij nog steeds gewone pajot. Medailles had hij genoeg maar die anderen, die verhoogden regelmatig van graad, hij niet. Waarom toch? Waren ze hem vergeten?
Iemand hoorde dit verhaal en vond dat hij meer verdiende.
Na veel heen-en-weergeloop, na het verwerken van de volledige administratieve molen, kreeg hij plots de verrassing van zijn leven. Hij werd uitgenodigd door de politiecommissaris om als erekorporaal in het korps opgenomen te worden, wegens een voorbeeldige dienst voor het land. Trots als een gieter was hij, hij had een ontzettend dik fotoalbum aan de ceremonie overgehouden, en sinds die dag was zijn verhaal opnieuw optimistisch: hij had heel zijn leven gevochten als pajot, en nu was het land hem zeer erkentelijk, nu was hij ere-korporaal. Hij moet toen zowat vijfennegentig geweest zijn. Het mooiste moment uit zijn leven. Mooier kon niet meer.
Of toch?
Hij was zevenennegentig toen hij mij een dienst kwam vragen. Zijne Majesteit de Koning Boudewijn had hem persoonlijk uitgenodigd om deel te nemen aan een herdenkingsfeest, vijfenzeventig jaar na het einde van de oorlog 14-18, in Brugge. Onze Vorst zou elke genodigde ook persoonlijk ontmoeten. Met die brief in de hand vroeg hij of ik hem wou vergezellen, wat ik natuurlijk niet kon weigeren. Maar kort daarna overleed onze vorst, totaal onverwacht. Het was een periode van nationale rouw, die zich in dat specifieke rusthuis nog meer deed voelen, want Koning Boudewijn had veel respect voor "zijn" oud-strijders. Het was pijnlijk. Ook voor onze korporaal. Hij zou de Koning niet zien. Zijn laatste mooie droom lag aan diggelen. Het kon niet waar zijn. Dat kon niet
Een paar weken later kwam een nieuwe brief.
De feestelijkheden in Brugge gingen toch door en ondanks hun diepe rouw zouden Koning Albert en Koningin Paola aanwezig zijn, uit respect voor de oud-strijders. Op naar Brugge dus. Op zijn overjas droeg hij al zijn medailles en ik kon een glimlach niet onderdrukken toen ik ze hoorde rinkelen. Bij het instappen stelde ik hem voor zijn overjas uit te doen. Op zijn vest had hij nog even zoveel medailles, in kleiner formaat, met een fijner gerinkel. Nog een glimlachje. Sympathiek. In Brugge werden we gescheiden: hij mocht op de eretribune, ik vloog ergens langs de zijkant bij de andere begeleiders, en na een paar uur in de kou kwam het moment suprême: we mochten naar het gemeentehuis voor de receptie. Een prachtige grote zaal, journalisten, een zestigtal oud-strijders en hun begeleiders. Er waren zes tafels, één per tien personen. Onze tafel stond achteraan links. Wij, begeleiders, moesten recht blijven staan, maar dat deerde ons niet want we waren blij dat onze mannen de Koning zouden ontmoeten. En toen kwamen de vorsten.
Koningin Paola begon aan de linkerkant, Koning Albert aan de rechterkant.
Ze namen rustig de tijd om met iedereen een praatje te slaan, heel sereen. Toen de Koningin bij ons kwam viel het ons pas op hoe lastig ze het had: ze was zwaar verkouden en deed haar best om het te verbergen. Vriendelijk hoorde ze het verhaal van elke soldaat, en toen
toen kwam de ontgoocheling. Wij hadden gedacht dat ze beiden alle tafels zouden bezoeken maar nu bleek dat ze de Koning slechts bij de ene helft ging en de Koningin bij de andere. Toen ze aanstalten maakten om te vertrekken kwam de soldaat in hem naar boven. Hij had niet voor niets gevochten, hij was niet voor niets ere-korporaal, hij was een echte soldaat die uitgenodigd was door Koning Boudewijn! Het stond duidelijk in de brief: de Koning wou hem spreken, en dat was niet gebeurd. Hij had de Koning niet gesproken, enkel de Koningin. Het zei het luid genoeg om de veiligheidsdienst te alarmeren, en in geen tellen stonden die mannen daar, discreet maar alert. We konden hen het probleem uitleggen en ze hadden begrip voor zijn zaak. Koning Albert, die al bijna vertrokken was, keerde op zijn stappen terug, en aanhoorde het hele verhaal.
Het hele verhaal.
Van veertien-achttien, van de verwonding, het uitvechten van de oorlog, de simpele pajot, de ere-korporaal, de uitnodiging van Zijne Majesteit Boudewijn
|