Ik moest nu toch al slapen ?.
Ik had haar een volle spuit witte vloeistof in mijn armbuisje zien spuiten, op zijn minst een vol glas dikke witte melk die ze rechtstreeks in het darmpje stampte dat de verpleger tien minuten eerder met een let-op-het-is-een-venijnige-prik-vroeger-zei-ik-een-klein-prikje-maar-nu-niet-meer-want-verleden-maand-heb-ik-er zelf-ook-een-gehad-waarschuwing in mijn ader geduwd had. Iets later had de chirurg me met vriendelijke ogen aangekeken. Ik begreep hem volkomen, in zijn plaats zou ik dat ook gedaan hebben want ik lag gekruisigd op de operatietafel, linkerarm en rechterarm elk op een smal tafeltje vastgebonden en rond mijn rechterkuit een automatische bloeddrukmeter om, tja, automatisch mijn bloeddruk te meten. Bewegen kon ik bijna niet meer, ik kon hoogstens een kickboxbeweging met mijn linkerbeen verzinnen maar de chirurg stond veiligheidshalve aan mijn rechterkant. Mijn god, mijn god, waarom heb je me verlaten, had ik kunnen denken, maar zo ben ik niet. Vastberaden lag ik daar hulpeloos te liggen. Ik was inderdaad het perfecte slachtoffer voor het uitoefenen van de heelkunde, een beetje chirurg kan niet anders dan zon patiënt met vriendelijke ogen aankijken.
Dit is de anesthesiste had hij gezegd.
Ik kon dit niet controleren want ik zag groen. Een groene burka. Zo leek het toch met dat lange groene kleed, dat groene mondmasker en die groene muts. Ogen in groene tinten opgemaakt. Vriendelijke ogen, dat wel
Een andere burka spreidde netjes een groen laken over mij uit. De burka had paarse handen. Vreemd hoe ze in een operatiezaal nog oog hebben voor kleurenharmonie: groen en paars zijn twee complementaire kleuren. De chirurg gaf de anesthesieburka een knikje (professioneel, niet vriendelijk). Ze zei niets maar controleerde haar spuit. Vreemd: in films en in stripverhalen laat de dokter een druppeltje of een straaltje vloeistof uit de spuit spritsen, zij deed dit niet. Het was geen stripverhaal, daar was ik zeker van. Ik was ook geen figurant in een film. Dus was dit een droom. Of de burka was geen dokter. Of misschien help was het echt ! Ik keek naar de chirurg. Die keek met grote, begerige ogen naar zijn instrumentarium. De blinkende instrumenten lachten mij toe. De anesthesieburka stak de spuit in de darm die in mijn arm stak, en spoot de vloeistof er in. Ik moest niet aftellen. Dat was niet normaal. Niets
er gebeurde niets
. Ik moest nu toch al slapen ? vroeg ik haar.
Ja hoor, slaapwel ! zei ze.
Ik word door het witte licht aangetrokken. Ik open mijn ogen en zie een grote, lege, witte ruimte. Ik hoor hemelse geluiden. Een witte schim zweeft naar me toe. Flarden herinneringen komen in me op. Vanmorgen was ik vol vertrouwen naar het ziekenhuis vertrokken. Om halfacht moest ik er zijn, om twintig na zeven was ik er al. Mijn vrouwtje was chauffeur, want ik zou niet kunnen rijden na de ingreep. Moest ze nu alleen naar huis ? Het licht lachte mij toe. We moesten tien minuten wachten eer ik ingeschreven was. Toen we in het dagziekenhuis kwamen verwachtten ze me al. Ze hadden al drie keer voor me gebeld. Drie keer, een heilig getal. Het witte licht wordt nog helderder. Ik had geen tijd om deftig afscheid te nemen, alles ging zo snel. Ah, hij is er, hoor ik de witte figuur zeggen. En het wordt donker. Leegte. Totale amnesie.
Hoe laat is het ? vraag ik
Mijn vrouwtje lacht. Tien na tien zegt ze, je vraagt dit nu al voor de vijfde keer in vijf minuten. Ik denk dat ik droom. Mijn rechterarm voelt raar aan. Hij zit in het gips en hangt met een verband aan een infuusstaander vast. Hup met de beentjes zeggen ze soms, hup met het armpje lijkt hier correcter. Donker. Nu zit ik plots recht, met een plateau voor mijn neus. Boterhammetjes. Lekker. Opeens is de plateau weg en lig ik plat op mijn rug. Ik speel toch mee in een film. Ik ben Jan Decleir in de zaak Alzheimer: stukken tijd ontbreken, ik weet niet wat er zopas gebeurd is, mijn leven verloopt als een caleidoscoop: in stukken en brokken, met horten en stoten. Ik zit in de wagen op weg naar huis.
Mijn vrouwtje lacht.
Ik lig thuis in een zetel en ik keek net even op mijn uurwerk. Het is vijf na drie. In het ziekenhuis vroeg je elke minuut hoe laat het was, hier kijk je elke minuut op jouw uurwerk, dat is komisch. Ik weet het niet zo, het leven glipt aan mij voorbij, ik verlies uren en uren zonder te beseffen waar ik ben. De televisie staat op, maar ik heb geen benul van wat er verteld wordt. Ik denk dat hij op een vreemde post staat. De Chinese of de Russische staatstelevisie waarschijnlijk. Heb je naar mijn ma en naar jouw ouders gebeld ? Ja hoor, je hebt ze zelfs even kort gesproken. Dat wist ik niet. Heb ik dat echt gedaan ? Jan Decleir, respect man, respect ! Ik kan me niet voorstellen dat mensen zo moeten leven. Of toch, ik stel het me levendig voor, want ik zit er midden in. Zouden we niet eens naar onze ouders bellen ? Leegte. Donker. Ik zink heel diep weg. Ik moet mijn gegipste arm omhooghouden, dat herinner ik me nog. Dit is geen anesthesie, dit is iets anders. Slaap ik? Ik twijfel, ik denk dat ik het antwoord al ken, maar toch vraag ik het maar eens, want ik weet het niet meer. Bellen we eens naar onze kinderen om hen te laten weten dat alles OK is? Schatje, die hebben we net gebeld.
Het is toch al weer een tijd geleden dat ik keek hoe laat het was.
Het is nu zes na drie.
|