In feite was het beangstigend.
Ik zat vast in de Hallepoort-tunnel in Brussel. Ik had net nog gedacht: rij ik er af of blijf ik er op, op die kleine ring? Ik bleef erop, en twee tellen later stond het verkeer stil. Drie kwartier zat ik vast, drie keer vijftien minuten, negen keer vijf minuten, tweeduizendzevenhonderd ellenlange seconden - het kunnen er wat meer of minder geweest zijn - stond ik daar stil, in die donkere tunnel. Dampen van uitlaatgassen stroomden langs alle gaten binnen en niemand dacht eraan om zijn motor af te zetten. De radio werkte niet meer en de GSM was opnieuw een waardeloos stukje metaal. We waren echt van de wereld afgesloten. Maar ik had het gehoord. Net toen de afrit voorbij was, net toen het te laat was om nog te kunnen uitwijken, net op dat ogenblik kwam de verkeersinformatie: alle toegangswegen naar "de Zuid" waren afgesloten. Wegens een recente bommelding in het Zuidstation. Na vijfenveertig minuten doodsangsten en helse schrik werd het alarm gelukkig afgeblazen en konden we weer doorrijden.
Maar die bommelding had vreemde gedachtenkronkels geactiveerd.
Bom-melding, bommel-ding. Het is toch zo gemakkelijk om iemand met een kleine wijziging, met een lichte nuance, op het verkeerde been te zetten. Het is zelfs heel gemakkelijk: ooit heb ik in een opstelletje een oud-strijder koelbloedig verast, terwijl ik hem gewoon wou verrassen! De arme man. Gelukkig is hij niet meer, of hij vergaf het me nooit. En hoewel ik vanaf mijn prille jeugd gedrild werd om zo'n fouten te vermijden schrijf ik nog steeds dergelijke taalonkundige misbaksels,. Ik heb het met scha en schande geleerd, door telkens opnieuw in instinkers te lopen. Op jonge leeftijd stuurden mijn West-Vlaamse roots me al in de fout. Eerste leerjaar: we leren lezen. Jan, Miet, aap en alle andere dieren van de zoo, en plots stond hij daar, de bastaard: thuis. Wat lezen we? Lettertjes: een "tee", een "gaa naar boven" (West-Vlaams, nietwaar), een "uu", een "i" en een "is". Heel gemakkelijk: "tguis". En dat bleek fout te zijn. Wanneer de "tee" en de "gaa naar boven bij elkaar staan, zoals in thuis, dan worden ze samen als "tee" uitgesproken.
Toch was ik blij dat ik uit die fout kon leren want zo zag ik in dat het o zo moeilijke Nederlands toch wat op West-Vlaams lijkt.
De h bestaat gewoon niet in het West-Vlaams. Dat is gemakkelijk want zo moet je die ook nooit uitspreken. Hoor je een g of een h, dan schrijf je altijd een g, een gee naar beneden. Een hee naar beneden is ook goed, dat is toch hetzelfde. Hoor je niets, dan schrijf je een h, een haa naar boven. Of een gaa naar boven. In tuis hoor je niets, dus staat er een h. Pure logica (hoewel ?) en geen mens die er zich aan stoort.
Dat niet West-Vlamingen er zich toch aan konden storen begreep ik pas toen ik veertien jaar oud was.
Vakantie in Zwitserland. Limburgse vriendjes. Een mopje. Over een gaantje en een gennetje. Maar ze konden er niet mee lachen. Letterlijk, want ze begrepen er geen snars van. Tot het eindelijk, na een hele tijd, bij hen doordrong dat ik West-Vlaming was, en dat er dus een simultaanvertaling naar het "normale" Nederlands moest gebeuren. "Aah jaa, een haaaantje en een hennetje! Daaaa's een goeie!". En zo werd een jarenlange vriendschap geboren, die zoals zovele vakantievriendschappen in het pre e-mail, SMS en MSN tijdperk, al na één brief sneuvelde. Maar let wel: mits de nodige inspanning en veel oefenen is het, ook voor een West-Vlaming, mogelijk om de "gee" en de "haa" duidelijk uit te spreken en het verschil tussen beide letters ook aan anderstaligen duidelijk te laten horen. Bepaalde ministers doen het ons voor: ze gopen op een choeie afloop, chesteund door gele choede mensen. Sommige West-Vlamingen verongelukken zelfs niet meer bij de tongbreker Ik heb een hele hoge hoed op, of is het helaas een gele hoge hoed? .
Maar zo wijken we af van onze instinkertjes.
In het vierde leerjaar kon ik me wel voor de kop schieten. Tijdens het proefwerk had ik me opnieuw laten vangen! Ik vergeef het de leerkracht nooit. Ook nu nog niet. Hij martelde onze onschuldige kinderlijke fantasie met de aartsmoeilijke vraag: "Wat weegt het zwaarst, een kilogram lood of een kilogram pluimen?" We herinnerden ons de les waarin hij ons uitgelegd had wat "loodzwaar" betekende, we zagen het blok lood nog voor ons ogen, we voelden opnieuw hoe zwaar het woog, en dan durfde hij te vragen wat het zwaarst was, een kilo lood of een kilo pluimen. Je mag het proefondervindelijk uitproberen: laat een kilo lood op jouw rechtervoet vallen, en daarna - als je nog kan - een zakje pluimen van een kilootje, het mag zelfs wat meer zijn, op jouw linkervoet. Wat zal je het sterkst voelen? Je mag twee keer proberen en daarna jouw rechtervoet verzorgen. Zo'n domme vraag, dat was toch een cadeautje: iedereen weet toch dat een kilo lood veel meer pijn doet. Het antwoord is dus eenvoudig: lood is zwaarder dan pluimen. Die grijns op de leerkracht zijn gezicht, die vergeet ik nooit. "Jongens, wat had ik gevraagd? Wat weegt er meer? Een kilogram of een kilogram?" Toen ging er ons een licht op. Het was een instinker!
Jaren later hebben we de logica van de zaak geleerd.
We leerden toen zelfs bewijzen waarom wij in onze pyjama kunnen, onze pyjama in onze valies, maar wij niet in onze valies. Als ik me niet vergis had het iets met premissen te maken, maar dat is niet belangrijk want ik probeer al lang niet meer in mijn valies te kruipen. Die premissen zijn nochtans belangrijk, ik las het onlangs nog in de krant. Een vrouw maakte een scène op de luchthaven toen ze haar handbagage niet mocht meenemen. Ze had namelijk gehoord dat je op de Spaanse tvs VTM niet kan ontvangen, en daarom nam ze haar tv mee. Als handbagage. Om VTM te kijken.
Foute premisse.
|