Ernie Dekens per Fiets naar Santiago de Compostela
Wij zijn aangekomen in Santiago de Compostela op 06/06/2008 om 14 u 15. Een totaal afgelegde weg van 2452 km. Een reis dat wij nooit gaan vergeten. Groetjes Ernie & Gerda.
Via deze weg kan u mijn route volgen te beginnen in Wondelgem doorheen Frankrijk en Noord Spanje tot in Santiago De Compostela.
05-06-2008
Samos â Arzùa 89 km
Na een rustige nacht in Samos gaat het eerste
gedeelte van de rit richting Sarria en later naar Portomarin. Sarria die amper
op 11 km
voorbij Samos ligt, is een vrij modern stadje. Ik moest er dwars door een
drukke winkelstraat en vond niet direct een plaats om aan een stempel te
geraken. Even werd iemand van de plaatselijke bevolking aangesproken en al snel
vond ik de weg naar de Santa-Marinakerk waar een stempel op mij wachtte. Even
buiten Sarria moest er weer geklommen worden, en daar liep weer de Oostenrijker
met het karretje. Sleurend aan de fiets trok hij zijn ganse inboedel en hond
naar boven. Ik vroeg hem tot waar hij vandaag wou gaan, maar hij wist het nog
niet. 35 km
verder kwam ik na een lange klim en een helse afdaling in Portomarin aan. Deze
stad ligt aan een stuwmeer. Het eigenaardige aan deze stad is: dat de oude stad
in het water verdween bij het aanleggen van het stuwmeer en dat enkele
belangrijke gebouwen, steen per steen werden afgebroken en op een andere plaats
terug werden opgebouwd. Net buiten Portomarin begon het weer bergop te gaan en
een blik in mijn boekje leerde me dat dit zon 13 km zou duren. Onderweg
waren weer héél veel pelgrims te zien. Je kon soms aan de manier van lopen
zien, of de pelgrim al van ver kwam, of nog maar een paar dagen aan zijn tocht
begonnen was. Het viel ook op dat er soms vrij grote groepen bij elkaar liepen.
Dat zou er kunnen op wijzen dat het hier op georganiseerde pelgrimstochten
gaat. Het blijft in feite allemaal gelijk hoe je het doet. Hoofdzaak is dat je
van je tocht kunt genieten. In Palas del Rei had is afgesproken met Gerda. Ik
had toen 61 km
op de teller en in feite iets meer dan ik zelf berekend had. Na het eten trok
ik weer verder voor de laatste 30
km. In Boente, op zon 10 km van mijn eindpunt,
stond een kapel langs de baan en een bordje met cello erop. Dat deed mij
vermoeden dat er een stempel lag. Dat bleek ook zo. Ik bezocht het kapelletje
eens en vond er binnen een paar mooie beeldjes van Santiago als apostel. Opeens
hoorde ik lawaai buiten en ging kijken. Een 5-tal Italianen was net bij de
kapel aangekomen. Toen ik buiten kwam maakten we onmiddellijk kennis met
elkaar. Het waren fervente wielertoeristen met een bierbuikje, of was het een
wijnbuikje. Ze kwamen uit de streek van Milaan. Toen ze vernamen dat ik uit
België kwam, begonnen ze over Eddy Merckx en over Tom Boonen. Ik wou niet onderdoen
en begon met namen te smijten als Gimondi, Moser en Bettini. Een Italiaan begon
zelfs over Berlusconi, al weet ik niet of die met een fiets kan rijden. Ik wou
weten welke Milaanse voetbalclub ze de beste vonden, AC Milan of Inter Milan.
Echte Milanezen zijn voor Inter Milaan, zo ook deze. Eentje begon zelfs over El
Juve (Juventus) maar hij werd onmiddellijk het zwijgen opgelegd. Na dit
Italiaans intermezzo reed ik weer verder tot bij Gerda in Arzùa. Vandaar gingen
we op zoek naar een camping met een wasmachine want we wilden een wasje doen.
We waren ondertussen tot op 50
km van Santiago de Compostela gekomen en wilden s
anderendaags niet met vuile en bezwete kleren bij Jacobus aankloppen.
Toen alles netjes opgeruimd was, verlieten we
de mooie en aangename camping van Villamartin en reden terug naar Ponferrada
waar ik gisteren was gestopt. In Ponferrada was het heel druk deze morgen, mede
omdat het hier vandaag marktdag was. Op de parking waar ik mijn fiets van de
camper nam, stonden ook de mannen uit Duitsland die hier waarschijnlijk de
nacht hadden doorgebracht. Na 25
km kwam ik aan in Villafranca del Bierzo. Langs de 16e
eeuwse burcht daalde ik door smalle straatjes af naar het centrum. Via de Plaza
Mayor en de indrukwekkende voorgevel van het Jezuïetenklooster belandde ik bij
het toerismebureau waar ik mijn stempel haalde. Aan de overzijde, en achter de
Santiagokerk, bezocht ik even de mooie rozentuin waar ik enkele fotos nam.
Daarna reed ik verder en op de brug net na de kerk maakte ik nog een foto bij
het Santiagobeeld. Daarna ging het verder richting O Cebreiro. Even voorbij
Vega de Valcarce wijzen de gele en witte pijlen in de richting van Las
Herrerias. Een blik in mijn boekje bevestigt mij dat ik goed zit. De weg daalt
recht naar het dorpje toe en tussen het smalle straatje en de wandelende
pelgrims baan ik me een weg door dit dorp. Eens het laatste huisje voorbij,
wordt mijn aandacht gevestigd op een op de grond geschreven tekst. START TO
HELL. Ik ben een beetje verbaasd, maar snap al gauw het waarom van de tekst.
Recht voor mij ligt een kanjer van een helling. Onmiddellijk wordt het kleinste
tandwiel vooraan aangesproken. De weg blijft stijgen en aan amper 6 km per uur hijs ik mij
omhoog. Ik denk dat het niet lang zal duren, maar ik heb het goed mis. Na iedere
bocht komt terug een andere helling. Het zweet druipt me af en ik snak naar
adem terwijl ik met alle macht uit armen en benen en sleurend aan de fiets
mezelf naar boven wring. Dit duurt zon 4 à 5 km. Af en toe steek ik
wandelende pelgrims voorbij die mij op de smalle baan hijgend horen afkomen. Fietspelgrims
die het hebben opgegeven en te voet verder gaan moedigen mij aan. Na iets meer
dan 6 km
sleuren, ben ik totaal leeg en zie het zinloze van deze inspanning in. Ik ben
er allang zeker van dat dit niet meer dezelfde weg is als deze die is
beschreven in mijn boekje. Wanneer ik na de laatste honderden meters te voet te
hebben gegaan, aankom in O Cebreiro, bel ik hijgend Gerda op om haar te
vertellen waar ik boven gekomen ben en we spreken af dat ze tot daar komt.
Ondertussen komt één van de fietsers boven die ik onderweg al was tegengekomen.
Hij had nog een poging ondernomen. Net zozeer uitgeteld als ik, kwam hij
snakkend naar adem, tot bij mij gereden. Ik probeer een gesprek aan te gaan,
maar de man kan amper een woord uitbrengen. Na een paar minuten gaat het wat
beter en blijkt hij een Spanjaard te zijn. Ook hij is het erover eens dat dit
werkelijk de hel was. Even later komt via de hoofdweg een fietser boven die een
karretje met zijn hond erin, achter zich trekt. Ik heb hem al enkele keren
gezien, en nadat ook hij uitgehijgd is, slaan we een babbel. Ook via de
hoofdweg is hij een paar keer moeten afstappen. Dit verbaast me niet met dat
karretje achter de fiets. De enige die niet hijgde was de hond. Ik dacht eerst
dat de man Duitser was, maar nu bleek hij uit Oostenrijk te komen. Iets later
komt Gerda aangereden en kan ik een extra fietstrui en regenjasje aandoen. De
zon is namelijk achter grijze wolken verdwenen en daarboven is er vrij veel
wind in O Cebreiro, en dat maakt dat het heel frisjes is. Het is al een stuk in
de middag als we in O Cebreiro iets gaan eten. Daarna gaan we op verkenning. O
Cebreiro ziet eruit als een dorpje uit de Middeleeuwen. Het ligt op de hoogste
bergrug tussen León en Gallicië, en staat, door zijn ruige uitzicht en ligging,
volledig onder het toezicht van monumentenzorg. O Cebreiro is ook één van de
oudste toevluchtsoorden voor pelgrims en zou al in de 9e eeuw hebben
bestaan. Het pré-romaanse kerkje werd zorgvuldig in tact gehouden. Binnen staat
een mooi beeldje van de Santa-Maria-La-Real. In het kerkje kreeg ik ook een
héél mooie stempel. Na het bezoek aan het Middeleeuws dorpje is het de hoogste
tijd omte vertrekken. Op de terugweg
moet ik nog over de Alto de San Roqué (1270 meter) waar terug
een mooi pelgrimsbeeld staat tussen enkele campers van een Spaanse filmploeg.
Na een gesprek kom ik te weten dat ze een komische film maken over de Camino.
Even verder rij ik ook nog over de Alto do Poio (1335 meter) en daarna
stort ik me via een lange afdaling naar beneden. Bij een maximum snelheid van 67 km per uur moet ik
absoluut inhouden, want het wordt te gevaarlijk in de bochten. Eens beneden in
het dorp Triacastela, zie ik de fietsers van op O Cebreiro. Ze zien er al een
heel stuk beter uit. Ik vermoed dat zij net hetzelfde van mij denken. Wanneer
ik hen voorbijrijd en de hand opsteek, roepen ze mij nog achterna. Totaal leeg
gereden, en met pijn in de spieren over mijn hele lichaam, kom ik aan in Samos
bij Gerda. We nemen er plaats op een parking bij een riviertje dat voor campers
voorzien is. Wanneer ik gewassen ben, bekijk ik al de tocht voor morgen, en ik
merk op dat ik in mijn kaartenboek op de rechterbladzijde Samos zie staan, en
dat op de linkerbladzijde Santiago de Compostela staat. Op dat moment begint
het tot mij door te dringen dat het einde nu stilaan in zicht begint te komen
Om 9u30 reed ik al dwars door León en langs de
statige kathedraal richting station om mijn tocht verder te zetten. Ik had
ervoor gekozen om via de N120 richting Hospital de Orbigo. Dit dorpje is
namelijk heel beroemd om zijn brug. Deze van oorsprong Romeinse brug is uniek vanwege
zijn lengte met 18 stenen bogen en onregelmatige vormen. Zo staat het alvast in
mijn boekje. Wanneer je al fietsend deze brug oversteekt, dan ben je blij dat
je nog heelhuids de overkant haalt. Je bent namelijk helemaal door elkaar
geschud door de staat van het met stenen bezaaide wegdek. Ik vermoed dat de
Romeinen weinig tijd hadden toen ze deze brug bouwden. Rond de middag kwam ik
aan in Astorga. Ik haalde een stempel in het toerismebureau en vroeg daar de
weg naar de straat waar Gerda stond. De man van het bureau gaf me een kaartje
mee en legde me uit dat ik via een historische en toeristische weg door de stad
bij de straat kon komen waar ze stond. Wat hij niet vertelde was dat ik over de
Plaza Mayor moest waar op dit moment een markt aan de gang was. Deze Plaza is
amper 100 meter
lang maar door al die kraampjes en al het volk duurde het wel 20 minuten eer ik
de overkant bereikt had. En roepen dat die marktkramers deden, de éne nog
luider dan zijn overbuur. Het was precies of ze gingen elkaar in het haar
vliegen. Even later vond ik Gerda terug en we aten samen in de camper. Daarna
kwam het mooiste, maar ook het lastigste moment van de dag. De beklimming naar
Foncebadón en iets verder het Cruz de Ferro . Een mooie maar lange klim naar
een hoogte van 1500 meter.
Dwars door een stille natuur in al zijn schoonheid. Op 2 uur klimmen heb ik 3
autos gezien en 2 Duitse fietspelgrims die ik al een paar keer ontmoet had
vandaag. Even zag ik nog een schaapsherder met zijn kudde en verder niets. In
Foncebadón ben je op een hoogte van 1425 meter. Naast de weg, op een bepaalde
afstand van elkaar, zie je steeds 2 ijzeren palen recht tegenover elkaar staan.
Deze dienen als hulp om, wanneer tijdens de winter alles is ondergesneeuwd,
toch nog de weg weten te vinden. De enige mensen die ik daar zag, waren
bouwvakkers die een mooie Albergue aan het bouwen of verbouwen waren. Toen ik
nog iets verder klom, kwam ik aan bij Cruz de Ferro. Zeg maar het hoogste
punt en het hoogtepunt van deze lange fietstocht naar Compostela. Het is een
ijzeren kruis op een doodgewone boomstam. Het kruis staat op een grote hoop
stenen die hier steen per steen door de pelgrims gelegd zijn. Het zijn veelal
stenen die door de pelgrims van thuis uit meegebracht zijn. Zo ook mijn
steentje. Sommige stenen zijn dan ook heel speciaal, omdat men soms de naam of
een boodschap van de legger erop kan terugvinden. Soms vindt men er bloemen,
fotos, kaartjes met teksten, schoenen of bidons en zelfs een fietshelm lag er
op die grote hoop stenen. Ik vroeg aan een Duitse vrouwelijke pelgrim of ze mij
wou fotograferen. Het was geen enkel probleem. We praatten daarna nog wat en
waren het erover eens dat dit een emotionele plaats was. Ook een ander echtpaar
die ik op hun beurt fotografeerde was het erover eens dat dit een speciaal
moment is. Pelgrims hebben doorgaans de gewoonte om aan anderen te vragen waar
ze vandaan komen. Ook ik vroeg aan het Franssprekende koppel waar ze vandaan
kwamen. Ik stond stomverbaasd te kijken toen ze mij vertelden dat ze uit Quebec
in Canada kwamen. Ze waren met het vliegtuig tot in Bordeaux gekomen, hadden
daar een trein genomen tot in St-Jean-Pied-de-Port en waren toen op de Camino
beginnen stappen. Ze waren dolblij toen ik voorstelde om hen samen bij het Cruz
de Ferro te fotograferen. Toen ik ze daarna met de fiets terug voorbij stak,
riepen we elkaar nog een Buen Camino toe. Iets verder ging het net zo met de 2
Duitse vrouwen. Na nog een kleine klim van ongeveer 12% nabij Manjarin begon de
afdaling. Ik moest steeds afremmen want anders ging het te snel. Al is de baan
wel breed genoeg, bij El Acebo is dat net andersom. Het is een héél rustig
bergdorpje met een hoofdstraat van amper een 3-tal meter breed. De huisjes
hebben bijna allemaal van die uitstekende balkons die het geheel nog smaller
laten lijken. Tien kilometer verder kom je dan in Molinaseca, een modern dorp
met zon typisch ouderwetse stenen boogbrug waarop je even tot rust komt boven
het neerstromende bergwater. Hier en daar zie je weer eens een wijngaard en
laat men je weten dat je in de streek van El Bierzo bent. Nog 6 km verder kom je dan in
Ponferrada, een drukke stad met enkele mooie plaatsen waaronder de
tempeliersburcht. Hier had ik een afspraak met Gerda en het eerste wat we deden
was een grote coupe ijscrème en een frisse cola drinken rechtover de
tempeliersburcht. Het was een frisse afsluiting voor een fantastisch, mooie en
warme dag.
Vandaag gingen we op bezoek in León. Deze stad
was ooit de koningsstad van Castilië. Momenteel is het de provinciehoofdstad
van Castilië y León. Het is vooral een heel drukke stad met heel veel smalle
straatjes. De mooiste bezienswaardigheid is de kathedraal, althans de buitenkant.
Binnen is het nogal donker. In het museum zijn heel wat waardevolle
kunstschatten te bewonderen. Wat het meest indruk op ons maakte waren de
schetsen, getekend in potlood en vele jaren oud, van de gebrandschilderde
ramen. Na het bezichtigen van de schetsen in het museum, konden we bij het
verdere bezoek aan de kathedraal héél wat figuren terugvinden op de
gebrandschilderde ramen die een oppervlakte van maar liefst 1800 m² beslaan. Rechtover
de kathedraal kreeg ik nog een stempel in het toerismebureau, het was mijn 2e
vandaag want ook in de kathedraal had ik er één gekregen. León is niet alleen
een hele, mooie historische stad, het is vooral ook een moderne stad met heel
veel winkels en restaurants. Ook aan terrasjes is er geen tekort, al moet je
wel soms héél veel geduld hebben voor men jou besteld. Als je, op sterven na,
dood bent van de dorst, dan zijn je overlevingskansen in León héél miniem ..
tenzij de ober er anders over denkt.
Vanaf de start deze morgen, was er net buiten
Carrion de los Condes, weer een grindpad voorzien. Ook een alternatieve route
die wel iets langer was, stond in mijn boekje aangeduid. Ik koos voor de
alternatieve weg. Ik had niet nog eens zin om met dat slechte weer van de
laatste dagen, weer onder het zand en steengruis te moeten aankomen. Na 38 km kwam ik aan in Sahagun,
waar ik afgesproken had met Gerda. Het duurde nog wel even voor we elkaar
vonden omdat zij de kerktoren van een oud klooster waar zij stond, niet echt
meer als een kerk beschouwde, en ik maar bleef ronddraaien in het stadje op
zoek naar een klooster zonder toren. Toen we elkaar toch vonden, konden we er
goed om lachen. In de namiddag moest ik nog een lange weg afleggen, tot in
León. Zon traject waar je als wandelaar van boompje naar boompje stapt, die
hier zijn neergezet om de pelgrims te voet in de zomer een beetje schaduw te
geven. Die boompjes krijgen in de zomer zo weinig water dat ze met moeite
groeien. Vanwaar je staat tot aan de horizon, zie je één rij met boompjes en
als je dan die horizon bereikt hebt, en denkt er te zijn, dan herhaalt dit
fenomeen zich. Geen wonder dat je soms van die eenzame wandelaars tegenkomt die
tegen zichzelf aan het praten zijn. In die dorpjes is het net hetzelfde, geen
mens te zien. Behalve hier of daar een hond die de wacht houdt. Tussen 2 en 5
uur s middags, zie je zelfs die hond niet meer, want je ziet dan echt niemand
meer. En waarom zou je als hond de wacht houden als er toch niemand is behalve
die pelgrim die tegen zichzelf praat. In Mansilla de las Mulas kwam ik dan weer
in het normale leven terecht. Bij een mooi standbeeld van 2 jonge pelgrims nam
ik nog een foto met mezelf erbij. Daarna moest ik nog 13 km over de drukke N601,
omdat Gerda nabij León op die weg stond. Ditmaal vond ik haar zeer snel. We
gingen op zoek naar de camping Ciudad de León, maar toen we hem na veel
zoeken toch vonden, stonden we voor een gesloten poort. Dus konden we
terugkeren. Op de terugweg kwamen we de Duitsers met hun camper tegen die we al
een paar dagen kenden, en die ook op weg waren naar die camping. Midden op de
weg werden ze door ons ingelicht. In Mansilla de las Mulas had ik ook een
bordje gezien met camping erop, maar toen we daar aankwamen was het ook
gesloten. We keerden dan maar weer terug naar León, waar we ons op een grote
parking plaatsten. We voelden ons daar niet echt op ons gemak en na een paar
boekjes te hebben geraadpleegd, vonden we toch een tweederangs-camping 20 km buiten León.
Onvoorstelbaar, maar na de mooie, zonnige dag
van gisteren, had het weer bijna de hele nacht geregend. Bij het verlaten van
Burgos moest ik nog snel aan enkele postzegels zien te geraken omdat we
gisteren in een winkel kaartjes hadden gekocht waar geen zegels bij waren. In
één van de voorsteden van Burgos was de klus snel geklaard. Even voorbij Burgos
keerde ik me nog eens om en maakte ik een laatste foto van de stad. Het begon
weer te regenen en ik moest snel mijn regenkledij aantrekken. Even voorbij het
dorpje Cavia moest ik over een pad met steenslag. Door het slechte weer kleefde
het goedje niet alleen aan de fiets, maar ook aan mijn schoenen en regenbroek.
Het was niet om aan te zien. Het zand kraakte tussen de ketting en de
tandwielen. Overal plassen, stenen en zand. Zon 4 km lang. In deze streek zit
je volop tussen de graanvelden. In de zomer is dit een gevreesde streek voor
pelgrims omdat het zo verschroeiend warm kan zijn. Ook als de wind tegenzit,
kunnen fietsers hier hun peer afzien. De Meseta. Iedere pelgrim kent dit
begrip. Vandaag was het geen probleem. De hemel was grauw en grijs en de wind
waaide volledig in het voordeel. Alleen de regen was er teveel aan. Wanneer het
weer wat droger werd, kwam ik aan bij de ranke overblijfselen van de vroegere
abdij van San Antón. We moesten gewoon onder één van de bogen door. Hier at ik
mijn boterhammen op terwijl ik met lede ogen naar mijn vuile fiets staarde. Ik
had één troost: alle pelgrims zagen er even belabberd uit als ik. En ik heb er
veel gezien vandaag. Even verder zag ik een bult aan de horizon, met links een
dorp, boven op de top de resten van een burcht en rechts van de bult een mooi
kerkje. Dit heette Castrojeriz. Als één van de weinige pelgrims wou ik het
kerkje wel eens bezoeken en draaide daarom even van de hoofdweg af. De
straatjes leken verlaten tot ik bij het kerkje aankwam. Daar stond nu toch een
pak volk, en allemaal zo netjes opgemaakt met hun allerbeste kleren aan, tot
bij de ingang van de kerk. Toen kwam ik, een half verzopen Belgisch kieken met
modder tot aan zijn knieën en een fiets waarvan je met moeite de kleur nog kan
zien. Alle kopjes aan de kerk gingen allemaal in mijn richting. Ik reed door de
menigte heen, stopte vijftig meter verder, maakte snel een foto van het geheel
en verdween als een hazewind uit het dorp. Even verder reed ik over de Rio
Pisuergo, een rivier waarover een middeleeuws brugje loopt met 12 bogen. Een
klein monumentje aan de overzijde liet blijken dat hier de provincie Palencia
begint. Net voor Boadilla steek ik de zoveelste pelgrim voorbij, ditmaal een
vrouw die een karretje meetrekt. Op het moment dat ik haar voorbij rijdt en
groet, roept zij:Hé, een Nederlander. Ze had het gele vlaggetje van het
Vlaamse Compostelagenootschap dat achteraan op mijn fiets zat verward met het
gele vlaggetje van de Nederlanders. Ze heette Marion, kwam uit Nijmegen en trok
een karretje met al haar spullen erop. We vertelden over onze tocht en namen
terug afscheid van elkaar. In Fromista kwam ik aan in volle Siësta. In een
winkel waarvan de deur nog open stond, wou ik nog iets kopen, maar werd er
attent op gemaakt dat de zaak tot 17 uur dicht ging. Dus reed ik maar door tot
in Carrion de los Condes waar Gerda op mij wachtte bij de camping en waar wij
na het nemen van een deugddoende douche nog samen onze boodschappen konden
doen.
Na het ontbijt reden we met de bus naar het
centrum van Burgos. We begonnen ons bezoek aan de Plaza de España bij de
fontein met dolfijnen. We volgden de Rio Vena, een riviertje dat door de stad
loopt, tot aan de Plaza de San Juan, waar een standbeeld en een kerk naar deze
Heilige werd vernoemd. Van één van die pastoren kreeg ik een stempel in mijn
credential. De pastoor was ook benieuwd waar ik vandaan kwam. Na dit bezoek
volgden we terug de Rio Vena tot aan een grotere rivier die de stad doorsnijdt:
de Rio Arlanzón. Die volgden we tot bij de Puente de San Pablo waar het
standbeeld van El Cid staat, die in feite Rodrigo Dias de Vivan heette. Hij
kreeg voor zijn heldendaden tegen de Moren hier zijn standbeeld. We kwamen dan
langs de Puente de Santa Mario, waar we recht tegenover de gelijknamige arc
kwamen te staan. Na een paar fotos van de Arc te hebben genomen, wandelden we
er doorheen. Zo kwamen we voor de gigantisch grote kathedraal te staan. Een
bezoek aan deze prachtige kathedraal nam 2 uur in beslag. Deze kathedraal is
niet alleen van buiten zeer mooi, ook de binnenkant is de moeite waard. Na dit
bezoek gingen we op zoek naar een cybercafé om onze ervaringen en fotos van de
laatste dagen door te sturen. Daarna was het de hoogste tijd voor het
middagmaal die we net als de gewone Spanjaarden ruim in de namiddag namen.
Omdat er hier vandaag een plaatselijke feestdag was, waren de meeste winkels
dicht na de middag en wandelden we dan de heuvel op tot aan de Mirador del
Castillo. Dit is een uitkijkpunt nabij de oude burcht, vanwaar je een prachtig
zicht hebt op de kathedraal, de stad en de wijde omgeving rondom Burgos. We
maakten ook nog een wandeling door het stadspark tot aan de plaats waar het
plaatselijke feest zich afspeelde. Dit feest dat hierEl Parral heet, trok enorm veel volk. Alle
feestvierders werden met gratis autobussen tot op de plaats zelf gebracht. Wij
namen de bus die ons tot op de camping bracht waar we eindelijk konden
uitrusten van een heel mooie en interessante dag in Burgos.
Vandaag reed ik de provincie La Rioja uit om die van
Castilla Y León binnen te rijden. Dat betekende ook dat de wijngaarden van de
zogekende Riojawijn zouden overgaan in uitgestrekte graanvelden. De afstand via
de N120 tussen beide steden bedraagt amper 66 km. Maar omdat de
St-Jacobs-fietsroute nu eens boven en dan weer onder die drukke N120 gaat,
loopt die afstand op tot 88 km.
Bij het verlaten van Santo Domingo de la Calzada had ik een lange, rechte weg voor mij met
daarlangs een lange sliert van fietspelgrims. We waren precies allemaal op
hetzelfde moment vertrokken. Eén voor één haalde ik de koppels of groepjes in.
Eén grote groep zag ik in de verte steeds bij elkaar blijven. Toen ik ze
voorbijstak bleek het een groep Duitsers te zijn van wel 30 mensen. Ik vroeg me
af hoe het mogelijk was om met zo een grote groep naar Compostela te trekken. 60 km verder zou alles
duidelijker worden. Na 30 km
kwam ik aan in Belorado, waar de wind kwam opsteken en de ooievaars hoog boven
mijn hoofd rondvlogen. Na Belorado moest ik een paar km langs die drukke N120.
Ik stak er nog een fietser voorbij die een wagentje achter zich trok met daarin
zijn hond. Dierenliefde heet men dat. Ter hoogte van Tosantos verliet ik de
drukke N120 en dat betekende een lange klim plus nog eens een strakke wind in
het gezicht. Voor mij reed een man met een koersfiets, sleurend en trekkend, de
helling op. Ik hield mij steeds op zon 50 à 100 meter. De man trapte
een veel te grote versnelling op deze helling en een paar 100 meter voor de top
ging ik erover. Ik vermoedde dat hij ook op weg was naar Compostela en wilde
graag eens horen van waar hij kwam. Maar de man hijgde zo erg dat ik er niet
meer uit kreeg dan: Jo jo. Ook op de minder lastige stukken bleef de wind mij
parten spelen. In de omgeving van San Juan de Ortega werd het mysterie van de
grote groep Duitsers mij duidelijk. Op een zijweg stonden 2 autobussen zon 50 meter van elkaar, met
daartussen een tiental banken en tafels opgesteld. Een aantal mensen die druk
bezig waren om alles klaar te zetten, riepen me nog een goede reis tegemoet. Op
de bussen stonden dezelfde naam als op de truitjes van de fietsers die ik een
paar uur geleden had voorbijgestoken en aan de voorruit van beide bussen stond
een bordje met als opschrift: JACOBSWEG. Meteen was alles duidelijk. Enkele
km verder had ik afspraak met Gerda. Ik had toen 71 km op de teller en het was
de hoogste tijd voor koffie en koekjes. Een rustpauze die heel uitgebreid werd
genomen. Daarna begon ik aan de laatste km van de dag. Toen Gerda als eerste
terug vertrok, realiseerde ik me dat ik weer, de 2e keer al deze
week, mijn helm in de camper had laten liggen. Omdat het niet zover meer was,
riskeerde ik het zonder de helm, ook al is die hier verplicht. Een tijdje later
belde Gerda me op en zei dat ze geen camping tegengekomen was en hopeloos door
het drukke Burgos gereden was en niet zo goed meer wist waar ze nu heen moest.
Ik had de camping wel gezien maar reed door tot in het drukke Burgos. Na een
paar telefoontjes over en weer en een grondige studie van een bord met een
stadsplan vonden we elkaar dan toch terug. Het was een heel emotioneel moment
voor ons beiden. En samen keerden we met de camper terug naar de camping.
Vandaag ben ik terug vertrokken
onder een grauwe hemel. Ik zou er een korte rit van maken maar achteraf bleek
hij nog korter te zijn dan ik vooropgesteld had. Dat kwam omdat ik na 38 km een bord zag waarop een
klooster stond met de naam: Monasterio de Yuso. In mijn boekje kon ik lezen
dat dit klooster op de UNESCO-lijst van Werelderfgoed stond. Ik moest er wel
een kleine omweg voor maken, maar ik was nieuwsgierig. Bij het klooster
aangekomen zag ik dat er regelmatig bussen binnenkwamen en dat het klooster
onder begeleiding kon bezocht worden. Ik belde naar Gerda die 20 km verder stond en we
spraken af dat ze tot aan het klooster zou komen. Een goed half uurtje later
was ze daar en samen konden wij het Monasterio de Yuso bezoeken. Het
Yusoklooster staat in het dorpje San Milàn de la Cogolla, het draagt de
naam van een plaatselijke weldoener die hier leefde van 473 tot 574 en stichter
was van het Susoklooster die een eind verderop ligt. Het Yusoklooster wordt ook
beschouwd als de wieg van de Spaanse taal. Binnen het klooster bevinden zich
dan ook nog heel wat gigantisch grote boeken met geschriften die door de
monniken werden bijgehouden. Spijtig genoeg worden de rondleidingen alleen in
het Spaans gedaan. Na het bezoek aan het klooster werd er in de camper gegeten
en daarna reden we elk apart richting Santo Domingo de la Calzada. Toen ik na iets meer
dan een uur rijden dit stadje naderde werd ik getrakteerd op zon felle
regenbui. Overal stonden pelgrims te schuilen. De riolen konden met moeite het
water opvangen. Gelukkig vond ik Gerda en de camper heel snel. Ik kon me
onmiddellijk omkleden in de camper en enkele minuten later waren we al op
verkenning in het stadje. Wat mij het meest interesseerde waren de echte witte
kip en witte haan die zich in de kerk bevinden. We moesten ze echter van achter
tralies bekijken, en de kerk bezoeken ging ook al niet. Aan de kip en de haan
is wel een legende verbonden en die gaat in het kort als volgt:
Er was eens een jonge pelgrim.
Hij werd in dit stadje opgeknoopt voor een diefstal die hij niet deed. De
jongen werd echter op wonderbaarlijke wijze ondersteund door Domingo de la Calzade, een plaatselijke
heilige, en bleef zo in leven. Men ging het opzienbarend feit vertellen aan de
rechter die de jongen had veroordeeld, terwijl hij net een gebraden kip en
haantje zat te verorberen. De rechter lachte en spotte dat dit verhaal even
waar was als dat het gevogelte dat voor hem lag, levend was. Plotseling kregen
de kip en de haan in het bord terug veren en vlogen ze weg uit zijn bord. De
jonge pelgrim werd uit zijn benarde positie geholpen en leefde nog lang en
gelukkig. En sinds dit voorval zitten er nu in de kerk van Santa Domingo de la Calzada steeds een levende
witte kip en een levende witte haan.
Vanaf Urroz vertrok ik
vandaag terug via de hoofdroute. Ik reed in een wijde boog om Pamplona. Een
eerste stop was voorzien in Puente la Reina.
Samen met Gerda verkenden we dit kleine historische stadje.
We wandelden door de historische hoofdstraat en kwamen zo aan bij de, in de 12e
eeuw, gebouwde St-Jacobskerk. De kerk is binnen nogal veel versierd met
bladgoud en tegen de muur staat een mooi uitgesneden beeld van St-Jacob als
pelgrim met staf. Op het einde van de hoofdstraat: Rua Mayor komt men bij de
beroemde, negenhonderd jaar oude, stenen boog brug over de Rio Agra, die ooit
gebouwd werd om de pelgrims van een natte overtocht over de rivier te besparen.
Het viel ons op dat de 3 kerktorens, die dit stadje rijk is, druk bezocht
werden door ooievaars. Ze waren héél intensief bezig met het schikken van hun
nesten. Daarna reed ik door tot in Estella, waar ik terecht kwam terwijl
iedereen zowat bezig was aan zijn siesta. Ik reed dan maar door tot in Los
Arcos, waar ik samen met Gerda van een lekkere koffie kon genieten. Voor mij
was die zeer welkom en ik kon even uitrusten, want bijna alle dorpjes die ik
onderweg doormoest, werden allemaal op een helling gebouwd. Na 78 km beginnen die serieus
door te wegen. Omdat het nog vroeg was, besliste ik om door te rijden tot in
net buiten Logroño. Toen ik deze stad naderde, moest ik op het grindpad voor
wandelende pelgrims. In de stad zelf maakte ik nog enkele fotos bij de
kathedraal en in het info toerismebureau haalde ik een stempel. Na het
buitenrijden van deze drukke stad moest ik langs een nieuw en rustig park en
langs het stuwmeer La Grajera.
Tussen de wijndranken en de amandelbomen mocht ik mijn zoveelste klim van de
dag doen, tot ik in Navarrete kwam, die ook op een heuvel ligt, en daar Gerda
vond. We wilden ons installeren op de camping, maar hoe we ook zochten en de
wegwijzers volgden met: camping, die zich zowel aan beide zijden en in de
straten van het dorp opgesteld stonden, toch was er geen camping te bespeuren.
We reden dan maar 6 km
verder naar Fuenmayor waar we precies hetzelfde voorhadden. Uiteindelijk reden
we terug naar Navarrete waar we ons bij het plaatselijke sportcomplex
installeerden.
Vandaag namen we de bus tot in Pamplona. Op de
Plaza de las Merindades stapten we af en begonnen we aan onze tocht door de
stad. Eén van de eerste monumenten die we zagen was dit ter ere van de
waaghalzen van de Encierro. Het monument toont hoe mannen met een krant in de
hand door de stad lopen, achterna gezeten door een 6-tal op holgeslagen
stieren. Daarna slenterden we over de Plaza del Castillo een mooi plein met
arcaden, stijlvolle cafés, bankjes, platanen en in het midden een kiosk. De
straten in het oude deel van Pamplona zijn zéér smal, maar je vindt er overal
kleine winkeltjes en gezellige cafés. Ook héél wat restaurants zijn er te
vinden en het eten is er niet duur. We brachten ook een bezoek aan het oudste
park van Pamplona El Parque de la
Taconera. Een rustig park of groene zone in een drukke stad.
Er zitten zelfs een paar dieren in, meestal gevogelte, maar ook enkele reeën en
herten. Iets verder stapten we de Citadelle binnen. Weer zon rustige plaats
waar kunst en groen aan elkaar gekoppeld worden. Daarna brachten we ook een
bezoek aan de Santa-Maria Kathedraal. Deze kathedraal staat op het hoogste punt
van de oude stad en met zijn torens van bijna 50 meter hoog is hij reeds
van ver te bewonderen. De kathedraal en het museum zijn een bezoekje waard.
Maar wie een kaars wil branden komt van een kale reis terug. Vooraan bij het
altaar staat namelijk een bak met elektronische kaarsen. Wie een euro in de
gleuf werpt, ziet dan het lampje van één van de elektronische kaarsen aangaan.
En dan maar hopen dat de elektriciteit niet uitvalt .. Stel je voor dat ze dat
in Lourdes zouden doen.
Niettegenstaande de zware bewolking bleef de
regen toch uit. Dat was maar goed ook want vandaag moesten we de Pyreneeën
over. Om 10 uur begon ik eraan. Een 25 km lange klim die in het begin héél goed
meeviel. Af en toe was er zelfs een platstukje. Bij Arnéguy reed ik voorbij de oude grenspost die er nu verlaten
bijlag. Na 11 km
was het gedaan met de pret en moest er geklommen worden. Ik reed toen het
dorpje Valcarlos binnen. Gerda stond aan de kerk met het fototoestel in de hand
om mijn doortocht voor het nageslacht vast te leggen. Het viel ons op dat de
plaatselijke bevolking druk in de weer was met het opsmukken van de straat.
Gras werd in 3 rijen over de straat gelegd, takken werden tegen de voorgevels
van de huizen gezet, uit de vensters hingen geborduurde stukken stof en af en
toe werd een soort van altaar met bijhorende religieuze foto bij de voordeur
gezet. Van één van de bewoners kwam ik te weten dat er vandaag een processie voorbij
kwam. Ik trok verder bergop. Ik had de goede cadans gevonden en haalde de éne
na de andere pelgrim terug in. Ik ben nu wel geen afgetrainde wielertoerist,
maar onderweg had ik de mening dat veel van die fietspelgrims veel te klein
trapten om boven te geraken. Het was werkelijk een heel mooie klim, met af en
toe van de haarspeldbochten die je toelaten om snel eens een glimp op te vangen
van de andere pelgrims. Na precies 2 uur te hebben geklommen, kwam ik boven bij
de kapel van Punto de Ibaneta, op 1057 meter. Hier staat ook een klein monument
ter nagedachtenis ter Roelandt, de trouwe gezant van Karel De Grote die hier
gesneuveld zou zijn. Gerda stond hierboven terug te wachten om een foto van
haar klauterende man te nemen. Boven had ik 26 km op de teller staan. Ik
deed een vers onderlijfje en koerstruitje aan in de camper en daarna plantte ik
mijn zelfgemaakt kruisje tussen dat van al die pelgrims die mij hier voor
waren. Na de warme soep met boterhammen trok ik dan verder naar Roncevalles,
dat amper 2 km
verder ligt. Ik nam er een paar fotos, slenterde eens rond in de
souvenirwinkel en liet in één van de lokalen van het kloostergebouw een stempel
in mijn credential zetten. Hier werden ook nog duchtig pelgrimspassen verstrekt
voor wie dit nog niet had. Daarna ging het weer verder. De afdaling was van
korte duur omdat het parcours hier terug over een volgend dal trok. Zo moest ik
eerst over de Alto Mezquiriz (922
meter) en nabij Erro volgde nog een klim van 3 km tot op een hoogte van 800 meter. Onderweg in de
dorpen waren de mensen allen bezig met dezelfde rituelen als in Valcarlos. In
één van die dorpen had Gerda haar temperament ook eens aan de Guardia Sivil
laten zien. Toen de man haar de toegang tot het dorp ontzegde voor de
processie, en zij de omweg met het tegenliggend verkeer te smal vond voor de
camper, bleef ze kordaat stilstaan. Alle maneuvers van de brave Guardiaman ten
spijt, maar Gerda bleef staan. Tot hij het tegenkomende verkeer stillegde, de
verkeerskegels netjes aan de kant zette, en als een werknemer op de tarmak van
de vlieghaven netjes de camper en koppige bestuurster door de smalle straat
loodste. De brave Guardia Sivil-man zal s avonds thuis geweten hebben wat te
vertellen. Bij het binnenrijden van Huarte, een voorstadje van Pamplona, trof
ik Gerda op een parking. We reden samen naar de camping, een paar km verder en
werden er in de vooravond nog getrakteerd op een onweer met klank- en
lichtspektakel dat meer dan een uur bleef duren. Morgen 26 mei is het rustdag
en gaan we op verkenning in Pamplona, want we hebben iets te vieren ..
Gisteravond hadden we nog maar
pas een wasje gedaan of de hemelsluizen werden opengedraaid. Dat ging zo de
ganse nacht door. Onze was drogen was dus een groot probleem. Toen ik deze
morgen wou vertrekken, begon het weer te regenen. Zo reed ik van de ene vlaag
in de andere. Tegen de middag kwam ik aan in Mauléon-Licharre. Hier bevinden
wij ons in het departement Pyrenées-Atlantiques. De bergen zijn hier niet zo
hoog meer en sneeuw zie je hier helemaal niet meer. Na het middagmaal bij Gerda
reed ik dan richting St-Jean-Pied-de-Port. Het was ondertussen droog geworden,
maar de wolken bleven wel de hoofdrol vertolken. Ik moest over de Col
dOsquich. Volgens het ene boek 495
m, een ander gaf 648 m en op de Col zelf stond 500 meter. Het kon me in
feite niet schelen. Ik vond hem meer dan hoog en lang genoeg. Ook de wegwijzers
zijn hier tweetalig opgesteld. Soms had ik al moeite met de Franse uitspraak
van die borden en aan de Baskische uitspraak, daar begon ik helemaal niet aan.
In St-Jean-Pied-de-Port aangekomen, was het eerste wat mij opviel, dat alles
hier in het teken staat van de Camino. Overal pelgrims, op de fiets of te voet.
Toen ik Gerda niet direct kon vinden, stapte ik het info toerismebureau binnen
om naar de camping te vragen die ik met Gerda afgesproken had. Ik maakte van de
gelegenheid gebruik om een stempel te vragen, maar ik werd doorverwezen naar
een aanmeldingsplaats voor pelgrims in de Rue de la Citadelle 39. Daar
aangekomen moest ik even aanschuiven om aan mijn stempel te geraken. Ik kreeg
er ook nog wat informatie over traject in het noorden van Spanje. Toen ik daar
wou vertrekken, stond er achter mij een groep Duitse fietspelgrims aan te
schuiven en in het smalle straatje kwam er nog een groep Spaanse
wielertoeristen zich aanmelden. In het bureau hadden ze meteen de handen vol.
Daarna zakte ik door het smalle maar aangename straatje af en liet mij nog door
1 van de Duitsers fotograferen. Dit oud, historisch stadje wist me wel te
bekoren. Het ligt net aan de voet van de Passe van Roncesvalles in het zuiden
van het Baskenland. Van hieruit moet ik dus morgen vertrekken om de
Frans-Spaanse grens over te steken. Volgens mijn boekje wacht mij morgen een
klimpartij van 25 km.
Ik hoop dat ik vannacht een goede nachtrust heb, want ik zal het kunnen
gebruiken. Het weer laat het in ieder geval wel afweten. De ene na de andere
onweersbui trekt hier over de camping. Maar wie weet, misschien rij ik morgen
wel een paar kilometer per uur sneller met al die elektriciteit in de lucht.
Na de rustdag van gisteren en het
bezoek aan Lourdes, trokken we vandaag weer verder. Bij aanvang begon het licht
te regenen, maar na tien minuten was de bui al over. Na 8 km reed ik
Lestelle-Bétharram binnen. Twee dagen daarvoor had ik er al voorbij gereden om
boodschappen te doen. Het was me toen al opgevallen dat hier toch iets te zien
was. Lestelle-Bétharram is een pittoresk dorpje aan de rivier de Gave tussen
Lourdes en Pau. Het is vooral bekend om zijn grotten en als zéér oude
bedevaartplaats. Ik bezocht de Chapelle Notre Dame. Een 17e eeuwse
kerk met een voorgevel in grijs marmer en binnen een prachtig barok interieur
met grote schilderijen aan de muren tot op het plafond. Voor de kerk staat ook
een mooi fonteintje met daarop een beeld van St-Jacques. Dus werd het
fototoestel bovengehaald. Er bleek ook een museum te zijn en aan de ingang
kreeg ik nog een mooie stempel in de vorm van een schelp. Ook werd mij een
klein kaartje met de afbeelding van de Notre Dame du Beau Rameau overhandigd
met de boodschap dat dit mij zou beschermen op mijn verder tocht .. Ik kon dus
met een gerust gemoed terug vertrekken. Na zon 33 km kwam ik bij Gerda in
Louvie-Juzon. We aten iets in de camper en vertrokken toen elk op onze weg naar
Oloron-Ste-Marie. Ik nam de kortste weg door het bos en kon genieten van een
prachtige rit over een bochtrijk traject. Ook het weer was mij gunstig. In de
camper had ik op de middag mijn lange fietsbroek uitgedaan alsook de fietstrui
met lange mouwen werd er vervangen door één met korte mouwen. Toen ik ongeveer
op 6 km
van Oloron-Ste-Marie ontmoette ik een Britse Pelgrim te voet. Hij was deze
morgen uit Oloron-Ste-Marie vertrokken en het scheelde geen haar of hij zou er
vanavond weer aankomen. De man wandelde niet met een stafkaart, maar met een
kaartje die hij ergens in één of ander toerismebureau had gekregen. Ik zette
hem op de goede weg, al vraag ik me nog steeds af wat hij daar deed, ook al was
hij op weg naar Compostela. Bij het binnenrijden van het stadje vond ik dat het
water die de stad doorsnijdt nogal onstuimig is. Later zou ik lezen dat hier
twee zijrivieren in de Oloron uitmonden. Namelijk de Gave dAspe en de Gave
dOssau. Ze scheiden de stad in 3 delen. Ik vond Gerda bij de ingang van de
camping en na eerst nog wat boodschappen gedaan te hebben, lieten we ons daar
inschrijven voor één nacht, want morgen trekken we verder naar het wereldberoemde
stadje in de Pyreneeën. Namelijk St-Jean-Pied-de-Port.
Nadat we rustig hadden
uitgeslapen, ons ontbijt hadden genomen, en alles opgeruimd hadden, werden de
fietsen van de camper genomen. We fietsten de afstand van Peyrouse naar Lourdes
over een lichtgolvende baan. In Lourdes aangekomen hadden we daardoor ook geen
parkeerprobleem. We geraakten zonder problemen tot aan het toerismebureau waar
ik een stadsplan en een stempel kreeg. De hulpvaardige dame stuurde mij ook
naar het info toerismebureau in het heiligdom bij het Sanctuares omdat men daar
een speciale stempel heeft voor mensen die op weg zijn naar Compostela. Wat mij
vooral opviel in Lourdes was niet alleen het feit dat hier veel gebeden wordt,
maar vooral dat dit een plaats is waar veel klinkende euros over de toog gaan.
Lourdes is business!! Laat daar geen twijfel over bestaan. Binnen de poorten
van dit Heiligdom blijft alles heel rustig. Ook al is er veel pracht en praal
mee gemoeid. Ik herinnerde mij de soms zeer sobere kerkjes en kapelletjes die
ik onderweg had gezien en vergeleek ze dan met de pracht die hier ten toon
wordt gesteld. Nee, ook binnen de kerk is niet alles evenredig verdeeld. We
zagen hier ook héél veel militairen. Het ene uniform was al mooier dan het
andere, maar de uniformen uit Kroatië vielen toch wel echt op. Binnen de
poorten van het Heiligdom bezochten we de Basiliek die gebouwd werd op de rots
van de grot van Massabille. Ook de rozenkrans Basiliek met zijn 15 in mozaïek versierde
kapellen bezochten we. Ook in de Crypte namen we een kijkje. De grot zelf
vereerden we ook met ons bezoek, alsook de Heilige Pius X Basiliek die zich
onder de grond bevindt. Deze laatste biedt plaats aan 20.000 bezoekers en is
niet meer dan een arena, gemaakt van staal en beton en opgesmukt met enorme
fotos en afbeeldingen van allerhande heiligen. Na ons bezoek aan één van de
vele winkels in de omgeving en snel nog een foto gemaakt te hebben van het
geboortehuis van Bernadette, keerden we met de fietsen terug naar de camping.
Toen ik op de camping nog eens zat na te denken aan wat ik in Lourdes gezien
had, moest ik terugdenken aan wat de kelner in Périgueux mij had gezegd:
Lourdes cest la commerce!!. En daar kan ik hem alleen maar gelijk in
geven ..
Vandaag reed ik van Air-sur-lAdour,
een stadje in de Landes, naar Peyrouse,op 6 km van Lourdes, gelegen in de
Hautes-Pyrenées. Het begin van de tocht liep over tamelijk vlakke wegen. Maar
toen ik na een 15-tal km richting Lembeye reed, begonnen de hellingen weer
serieuze normen aan te nemen. Zowel in lengte als in hoogte. In Codillon hield
ik nog even halt bij een kunstmatig aangelegd meer en daarna ging het gestaag
naar omhoog. Vandaag moest ik regelmatig het kleinste tandwiel vooraan
gebruiken en kroop ik met een snelheid van 10 km per uur sommige
hellingen op. Ook de zon was weer van de partij en dat liet zich voelen in het
aantal liters dat ik dronk. Na ongeveer 51 km had ik een afspraak met Gerda in het
dorpje Villenave-près-Béarne waar ik mijn boterhammen met soep kon opeten en de
bidons terug kon opvullen. Voor ik vertrok sprak ik met haar af om een tiental
km verder elkaar weer te ontmoeten. Dat zou dan in Gardères zijn. Toen ik
echter Gardères binnenreed deed ik de schrik van mijn leven op. Recht voor mij,
in de verte en tussen de wolken, doemden de hoge besneeuwde toppen van de
Pyreneeën op. Het waren verschrikkelijke hoge toppen. Van het schrikken bleef
ik verstomd langs de baan staan om het plaatje tot mij te laten doordringen.
Het zweet liep al over mijn lichaam en bij het bewonderen van dit natuurschoon,
in gedachten dat ik daarover moest, kreeg ik zon huiveringwekkend gevoel. Een
paar honderd meter verder stond Gerda op mij te wachten met het fototoestel in
de hand. Toen ik bij haar kwam vroeg ik of ze de bergen in de verte al gezien had.
Dat was nog niet het geval, tot ze haar omdraaide en ik de bergen aanwees. Ook
zij was vol bewondering en gedurende de volgende paar km stopten we enkele malen
om toch maar die ene mooie foto van deze bergketen te maken. Daarna volgde nog
een mooie afdaling tot in het stadje: Pontacq. Maar telkens met de mooie, maar
verschrikkelijke bergen voor mij. Vanaf Pontacq ging het over de brede en
dalende D940 richting Lourdes tot in Loubajac waar ik deze weg verliet om
richting Peyrouse te rijden. Meteen moest ik weer naar het kleinste tandwiel
vooraan overschakelen en voelde ik het zweet over de wangen lopen en mijn hart
het bloed door mijn lichaam pompen. Eens de top bereikt, volgde een smalle en
vrij gevaarlijke afdaling tot in het dorp Peyrouse waar Gerda aan de kerk
stond. Het eerste wat mij opviel was het mooie St-Jacques-beeld in de voorgevel
van de kerk. Het werd meteen op de gevoelige, digitale kaart gezet. Van aan de
kerk reden we samen nog een kilometertje verder tot aan de camping waar we
meteen voor 2 nachten boekten. Het was namelijk onze bedoeling om Lourdes de
dag erna en in alle rust te gaan bezoeken. s Avonds werden nog een paar
sms-jes verstuurd en een telefoontje naar de familie. Om hen te laten weten dat
we voorlopig goed en wel Frankrijk van Noordnaar Zuid doorkruist hadden.
Toen ik deze morgen op de fiets sprong en wou
vertrekken, had ik het vermoeden dat het een eentonige dag zou worden. Omdat ik
door een streek moest fietsen genaamd: Forêt des Landes de Gascogne. Toen ik
de laatste huizen van Casteljaloux voorbijreed zat ik al tussen de bomen en het
was ongeveer 40 km
verder toen ik weer min of meer in de bewoonde wereld terechtkwam. In héél mijn
leven heb ik nooit zolang door het bos gereden. Het traject was helemaal niet
lastig en zeker niet eentonig. De kilometers gingen zo aan mij voorbij. Nu en
dan kwam ik al eens 2 of 3 gegroepeerde huizen tegen, of ergens een ruïne van
een kerk, en dat bleken dan de gehuchten te zijn die op mijn kaart vermeld
werden. Ware het niet dat men bij één of meerdere huizen een bordje zette met
daarop de naam van het gehucht, je zou er anders blijven naar zoeken tussen al
die bomen. Na ongeveer 50 km
kwam ik dan terug in de bewoonde wereld met gemeenten zoals: Gabarret die de
hoofdplaats bleek te zijn van de Gabardon. Iets verder kwam ik dan in
Barbotan-Les-Thermes. Dit bleek dan een klein kuuroord te zijn in de
Bas-Armagnac. Het bronwater schijnt hier aangewend te worden tegen reuma en
beenderziekten. Ik had meer nood aan een frisse pint tegen dorst en droge keel.
Nog een paar km verder, bij Le Lac de lUby had ik een afspraak met Gerda. We
aten iets op een terrasje van de camping en reden toen, elk met zijn voertuig,
verder. De laatste 35 km
liepen over aangename, brede wegen via de dorpen: Estang en Le Houga tot in
Air-sur-lAdour, waar we op de camping terechtkwamen. Na het avondeten
wandelden we nog eens door het dorp en het viel mij op dat Le Chemin De
Compostelle hier heel bekend is. Er was hier zelfs een pelgrimsonderkomen. Ik
ontmoette hier zelfs 4 Parisiennes die te voet op weg waren naar Compostela en
één Belgische die ook met de fiets op weg was naar Compostela. Van de
Hospitalero Jean-Michel kreeg ik nog een stempel in mijn credential en na onze
routes aan elkaar te hebben verteld, namen we afscheid. Dit waren niet de enige
pelgrims die ik vandaag ontmoette. Ook in Barboton-Les-Thermes, was ik al
aangesproken geweest door een man afkomstig uit Chambery bij Grenoble die mij
vroeg of ik op weg was naar Compostela. Hijzelf had de route al 2 maal gedaan.
Eén maal met de fiets, en één maal te voet. We hebben zeker een kwartier met
elkaar staan praten langs de baan. Zo zie je maar dat een dag waarvan je niet
veel verwacht, toch nog héél goed kan meevallen. Mensen ontmoeten, dat doe je
op weg naar Compostela.
Vandaag verlieten wij Bergérac. Het
schilderachtig stadje gelegen aan de oevers van de Dordogne. Het bezoek aan
Bergérac zal ons altijd bijblijven. Wat echter niet zo leuk was, is het
wegfietsen uit het dal van de Dordogne. Nog geen 6 km verder stond ik al te
puffen en te zweten. Ik had namelijk net de beklimming gedaan naar het Château
Monbazillac. Een schitterend 16e eeuws kasteel met prachtige
uitzichten over de wijngaarden. Het kasteel is ingericht als wijnmuseum en men
kan er tevens wijn proeven en kopen. Dat laatste zat er voor mij echter niet
in, want anders geraakte ik nooit op mijn eindbestemming. Dus trok ik verder en
kon de hele dag genieten van de heuvels. Na zon 53 km kwam ik bij Gerda aan
in het dorpje St-Barthélemy-dAngenais. Onmiddellijk werd er koffie gemaakt en
met een paar koekjes en een banaan kon ik er terug tegenaan. De lucht begon
stilaan grijs te kleuren ondanks dat de zon al heel goed haar best had gedaan.
Al snel vielen de eerste druppels, maar echt nat werd ik er niet van. De
bordjes langs de weg lieten mij weten dat ik de streek van Lot-et-Garonne
bereikt had. De hellingen begonnen stilaan hun tol te eisen. Na het dorp
Fauquerolles kwam ik op de D6 terecht. Een rechte baan van 21 km. Ook al liep deze voor
een groot deel dwars door het Forêt du Mas d Angenais, het begon toch stilaan
mijn keel uit te hangen. Ik slenterde de ene na de andere helling op. Wanneer
ik de ene helling bijna boven was, zag ik de top van de volgende al op doemen.
Eens je de top van zon helling bereikt hebt, ben je tevreden dat je eens kan
uitbollen. Dat gaat dan zo snel en je haalt snelheden van boven de 40 km per uur, maar amper 1
minuutje later zit je weer aan 12
km per uur te sleuren op de volgende helling. De witte
strepen in het midden van de weg zie je links van je voorbijglijden. Dit gaat
zo de hele tijd door, tot je op de D933 links mag afslaan en merkt dat je op 2 km van je eindpunt zit. Ik
moet zeggen dat dit zeker niet mijn beste dag was en ik héél blij maar ook héél
moe in Casteljalouxvan de fiets ben
gestapt.
Vandaag zou het een rustige dag worden. Voor we
vertrokken naar Chancelade reden we nog eerst naar Château lEveque waar Gerda
een mooi kasteel had gezien. Na dit bezoek reden we naar Chancelade waar ik de
dag ervoor aangekomen was. Toen ik pas vertrokken was, moest ik al snel op de
trappers staan. In Marsac-sur-LIsle kreeg ik al een eerste steile helling te
verwerken en het zou zeker de laatste niet zijn. Telkens ik de ene helling
afreed, zag ik als het ware de volgende al opduiken. Tegen de middag kwam ik
aan in Villamblard, waar de hemel boven mij grijs en grauw kleurde. Ik voelde de
eerste druppels al vallen en gaf nog eens extra door om voor de bui bij Gerda
aan te komen. Ik zat nog maar pas in de camper of daar gingen de hemelsluizen
open. Ik gelukkig natuurlijk. Ze hadden me daarboven niet te grazen kunnen
nemen. De pret was echter van korte duur want na de middagstop was ik amper 10 km weg of het water viel
weer met bakken uit de lucht. Ik schuilde snel onder de grootste boom die ik
vinden kon. Het duurde zeker een kwartier voor ik er weer vanonder durfde te
komen. Toen ik dacht dat de bui voorbij was, stapte ik terug op de fiets en
vertrok ik weer richting Bergérac. Ik was pas 10 minuten verder of daar waren
ze terug met een koude douche. Het kon me echt niets meer maken, ik was toch
doornat en bleef gewoon verder fietsen. Even verder merkte ik onder de bomen
nog 2 fietsers die aan het schuilen waren. Maar ik wilde niet meer stoppen. Een
eind verder was het gedaan met de regen en als bij wonder reed ik het goede
weer binnen. Op 10 km
van Bergérac was de baan zelfs kurkdroog en door de wind die ik maakte begon
ikzelf ook op te drogen. Toen ik bij Gerda in Bergérac aankwam, was ik helemaal
droog en was het lekker warm. Na ons te hebben aangemeld op de camping, nam ik
een douche en vertrokken we te voet naar de stad. We waren nog maar net buiten
de camping of daar had je weer zon brollenmarkt. De zoveelste al. Ik vermoed
dat dit in Frankrijk de nationale hobby is: brol verkopen. We staken de oude
brug van Bergérac over en in de oude stad zag ik weer van die tentjes staan. Ik
dacht: Het is toch niet waar hé! , maar groot was mijn verbazing toen ik
dichter kwam. Prachtige schilderijen, mooi gevlochten smeedijzer, prachtige
keramiek en allerhande kunstwerken, zoals beelden in verschillende soorten
materialen. Een prachtige kunstmarkt en een zeer gezellige sfeer. Op een zeer
mooi binnenplein van het historische Recollectenklooster was er zelfs een
jazz-festival aan de gang met muzikanten die duidelijk in de smaak van het
publiek vielen. Bergérac had dus alles wat ik maar hopen kon. Toen ik de Eglise
St-Jacques voorbij wandelde zag ik dat die zelfs nog open was. Toen ik binnen
ging merkte ik de jonge pastoor op en vroeg hem naar een stempel. De man was
héél vriendelijk en meteen was ik terug een mooie stempel rijker geworden. s
Avonds aten we buiten op een terrasje net naast de Eglise St-Jacques en naast
het standbeeld van Cyrano de Bergérac. In een folder kwam ik te weten dat deze
Cyrano in feite Savinien de Cyrano heette en geboren was in Parijs. Hij diende
daar in het Garde Regiment en werd later letterkundige. Na het avondeten had ik
op de camping nog een gesprek met Henk, een Nederlandse Pelgrim. Hij was in
April vertrokken uit Deventer in Nederland en moederziel alleen op weg naar
Compostela. Hij liet me weten, zelfs al 1 paar schoenen te hebben versleten en
moest daardoor in Périgueux 4 dagen wachten op een paar nieuwe schoenen uit
Nederland. We kwamen van elkaar ook te weten dat we beiden onze ervaringen op
een blog plaatsen en meteen werden de blogadressen uitgewisseld. Wie Henk wil
volgen kan dit via: Henkopstap.web-log.nlZo kwam een er een einde aan een zeer
bewogen, maar uiterst interessante dag in Bergérac.