Ernie Dekens per Fiets naar Santiago de Compostela
Wij zijn aangekomen in Santiago de Compostela op 06/06/2008 om 14 u 15. Een totaal afgelegde weg van 2452 km. Een reis dat wij nooit gaan vergeten. Groetjes Ernie & Gerda.
Via deze weg kan u mijn route volgen te beginnen in Wondelgem doorheen Frankrijk en Noord Spanje tot in Santiago De Compostela.
08-06-2008
Santiago de Compostela (Zaterdag en Zondag 7 en 8 juni 2008)
Het doel is bereikt. De strijd tegen de zon,
wind, regen en hellingen is gestreden. We kunnen rustig vanaf de camping te
voet naar de stad van Jacobus. Op zaterdag vertrekken we rond 10 uur richting
centrum en Kathedraal. Via de autoluwe straatjes komen we bij de Kathedraal die
we nu van binnen gaan bezoeken. Net zoals de buitenkant is hij ook van binnen
nogal ruw. Het is héél druk. Ruim 1 uur voor de pelgrimsmis, die om 12 uur
begint, nemen de aangekomen pelgrims de beste plaatsen in. Net voor het altaar
en zon 5 meter
boven de grond hangt de sensatie van deze Kathedraal aan een dik touw. De
Botafumeiro, een groot wierookvat aan een lang touw. Achter het altaar staat
het beeld van de Heilige Jacobus die hier zou begraven zijn. In de Crypte staat
een verzilverde grafkist waarin zijn beenderen alsook die van zijn volgelingen
Athanasuis en Theodorus zouden rusten. Allemaal goed en wel voor wie dit
geloven wil, maar sluitende bewijzen heeft men niet. Ondertussen blijft het
volk maar binnenstromen. Tien minuten voor de mis moet beginnen komt een zuster
bij het altaar. Ze vraagt de menigte om stilte en begint dan een kort lied te
zingen. Ze nodigt het toegestroomde volk uit, om dit kort zangstuk mee te zingen.
Het lukt héél goed, want weldra staat bijna iedereen te zingen. Het klinkt ook
heel mooi in deze Kathedraal. En dan om 12 uur stipt komen 3 priesters naar het
altaar en hoor je buiten de klokken een paar keer luiden. De stampvolle
Kathedraal wordt verlicht en de mis kan beginnen. Eerst komt één van de
priesters het aantal pelgrims dat is toegekomen voorlezen. Ze komen van over de
hele wereld en vanuit alle windstreken. Het aflezen gebeurt in het Spaans en
heeft veel mee van een veilingmeester. En dan volgt de mis, waarin een
vrijwilliger een tekst uit het één of ander evangelie mag voorlezen. Tijdens de
communie valt het mij op dat mensen die aan de overzijde nog buiten staan naar
binnen komen om te communie te gaan. Op het einde van de mis is er dan de
sensatie. Het wierookvat of Botafumeiro wordt klaargemaakt. De walm van de
wierook vult de Kathedraal en met enkele stevige trekken van enkele sterke
mannen vliegt het wierookvat van de éne kant naar de andere kant van de
Kathedraal. Meteen gaan alle cameras aan en hoor je in de Kathedraal niets
anders dan veel Oohhs en Aahhs. Het wierookvat vliegt van de ene kant van
het plafond naar de andere kant. Wie in de baan van het projectiel durft te
komen speelt met zijn leven. Ik ben er zeker van dat van alle fotos die op dit
moment genomen zijn, wel 90% mislukken. En dan, wanneer het vat is uitgezwierd
is de mis ten einde en worden de straten rondom de Kathedraal met volk gevuld.
De terrasjes lopen vol en de souvenirwinkels doen weer gouden zaken. Iedereen
tevreden dus. Ook wij vinden nog een tafeltje voor 2 in de stralende zon op een
terrasje. We laten ons goed bedienen en maken onze zoveelste fles wijn soldaat.
Daarna begint het slenteren door de smalle straatjes. In het toerismebureau
wijst men ons de weg naar een cybercafé om ons verslag door te sturen. Het is
de eerste straat rechts zegt de dame van het bureau. We geloven onze ogen niet
als we de straat . Ze is amper 1 meter breed. Gelukkig hebben we geen
tegenliggers of we zaten met een probleem. Daarna bestijgen we nog het
toeristisch treintje dat de stad doorkruist. Een Spaanse schone legt in het
Spaans en het Engels uit waar we voorbij rijden. Daarna gaat het terug straatje
in en straatje uit, tot we na de maaltijd s avonds, moe en versleten onze weg
terug zoeken naar de camping. Santiago de Compostela, het doel, dat hebben we
nu gehad. Er rest ons nog één rit, een rit naar het einde van de wereld.
Althans daar dacht men over toen Amerika nog niet was ontdekt.
Vandaag is het de finale, dan komen we aan in
Santiago de Compostela. Wat een naam! We rijden terug naar Arzùa waar wij samen
eerst nog wat boodschappen doen. We hebben helemaal geen haast. Gerda moet maar
een 35-tal km rijden en ik heb er via de route slechts 50 voor de boeg. In
Arzùa vraag ik nog een stempel in een Albergue. De patroon geeft me nog een
visitekaartje met de naam en het adres van de Albergue voor het geval ik nog
eens teugkom . Daarna ga ik van start. Helemaal op mijn gemak. Voor elke helling
die ik op moet, neem ik een kleine versnelling, en voor de afdaling laat ik de
fiets gewoon uitlopen. Nabij Touro rijd ik door een groen landschap. Langs de
hellingen staan hoge bomen die een geur van eucalyptus verspreiden. Het is er
zeer kalm. Geen enkele pelgrim te zien. Dat komt omdat voetgangers een ander
traject hebben en de meeste fietsers de kortste weg via de drukke N547 genomen
hebben. Na 47 km
kom ik aan in Arins, het laatste dorp voor Compostela. Na een bocht zie ik de
torens van de kathedraal verschijnen. Ik stop, ga aan de rand van de weg zitten
en eet op mijn dooie gemak nog 2 boterhammen. Per sms verwittig ik Gerda van
mijn komst. Ik besef dat de tocht er bijna opzit. Het is mooi geweest. Ik weet
ook dat ik straks in een drukte van jewelste zal terechtkomen waar commercie
het hoogste woord heeft. Na de boterhammen stap ik terug op mijn fiets en
vertrek. Honderd meter verder, net voor een brug, staat op een bord te lezen:
SANTIAGO. Ik stop weer, neem de camera uit zijn tasje en neem alle tijd om
mezelf bij het bord te fotograferen. Daarna rijd ik voorbij het bord. Ik ben in
Santiago de Compostela. Dan rijd ik de stad binnen. Een enorme drukte. Ik
probeer het plannetje uit mijn boekje te volgen. Dit lukt me maar half omdat ik
mij moet concentreren op het verkeer. Nog een laatste beklimming. Ik
concentreer me meer op de torens van de kathedraal dan op het plannetje in mijn
boekje. En dan plots: geen autos meer, alleen veel voetgangers in de smalle
straatjes. Veel volk, veel souvenirwinkels en overal klinkt muziek die door
straatmuzikanten ten hore wordt gebracht. En dan sta ik plots voor de fontein
aan de Praza das Praterias. Nog 50 meter door de Rùa de Fonseca en dan om de
hoek rijd ik de Praza do Obradoiro op met rechts van mij de gigantische façade
van de kathedraal. Zonder te kijken waar ik rijd, neem ik de hele kathedraal in
mij op. Plots, een fluitsignaal. Ik herken het overal. Het is Gerda die mij
opwacht met de camera in aanslag. We zijn er! Van Gerda krijg ik al een
souvenir. Een klein schelpje om rond de hals te dragen. We praten nog een paar
minuten terwijl we naar de kathedraal staren. Daarna ga ik me aanmelden in het
toerismebureau om mijn compostelana in ontvangst te mogen nemen. Daarna gaan we
op ons gemak de camper opzoeken, en rijden rustig naar de camping. We boeken
voor 3 dagen. Dat moet genoeg zijn om de mooiste plaatsen van deze stad te
bezoeken . Na geruime tijd, als we al aan de koffie zijn en de familie van onze
aankomst op de hoogte hebben gebracht, zie ik plots een karretje aan de camper
voorbijkomen. Ik spring naar buiten en roep naar de man. Het is de Oostenrijker
met zijn hond. We schudden elkaar de hand en feliciteren elkaar. We gaan ook
samen op de foto. Een paar uur later, als we wat opgefrist zijn, haal ik een fles
wijn boven en presenteer hem ook een glas. We praten nog wat na. Hij was van
Oostenrijk op weg naar Zwitserland. Hij vond het daar niet naar zijn zin en is
dan met vrienden doorgereisd naar Strassbourg in Frankrijk. Hij is daar dan aan
zijn Camino begonnen. De terugreis zal hij met zijn hond per bus en trein doen.
Het karretje dat heeft hij niet meer nodig, dat mag weg ..
Na een rustige nacht in Samos gaat het eerste
gedeelte van de rit richting Sarria en later naar Portomarin. Sarria die amper
op 11 km
voorbij Samos ligt, is een vrij modern stadje. Ik moest er dwars door een
drukke winkelstraat en vond niet direct een plaats om aan een stempel te
geraken. Even werd iemand van de plaatselijke bevolking aangesproken en al snel
vond ik de weg naar de Santa-Marinakerk waar een stempel op mij wachtte. Even
buiten Sarria moest er weer geklommen worden, en daar liep weer de Oostenrijker
met het karretje. Sleurend aan de fiets trok hij zijn ganse inboedel en hond
naar boven. Ik vroeg hem tot waar hij vandaag wou gaan, maar hij wist het nog
niet. 35 km
verder kwam ik na een lange klim en een helse afdaling in Portomarin aan. Deze
stad ligt aan een stuwmeer. Het eigenaardige aan deze stad is: dat de oude stad
in het water verdween bij het aanleggen van het stuwmeer en dat enkele
belangrijke gebouwen, steen per steen werden afgebroken en op een andere plaats
terug werden opgebouwd. Net buiten Portomarin begon het weer bergop te gaan en
een blik in mijn boekje leerde me dat dit zon 13 km zou duren. Onderweg
waren weer héél veel pelgrims te zien. Je kon soms aan de manier van lopen
zien, of de pelgrim al van ver kwam, of nog maar een paar dagen aan zijn tocht
begonnen was. Het viel ook op dat er soms vrij grote groepen bij elkaar liepen.
Dat zou er kunnen op wijzen dat het hier op georganiseerde pelgrimstochten
gaat. Het blijft in feite allemaal gelijk hoe je het doet. Hoofdzaak is dat je
van je tocht kunt genieten. In Palas del Rei had is afgesproken met Gerda. Ik
had toen 61 km
op de teller en in feite iets meer dan ik zelf berekend had. Na het eten trok
ik weer verder voor de laatste 30
km. In Boente, op zon 10 km van mijn eindpunt,
stond een kapel langs de baan en een bordje met cello erop. Dat deed mij
vermoeden dat er een stempel lag. Dat bleek ook zo. Ik bezocht het kapelletje
eens en vond er binnen een paar mooie beeldjes van Santiago als apostel. Opeens
hoorde ik lawaai buiten en ging kijken. Een 5-tal Italianen was net bij de
kapel aangekomen. Toen ik buiten kwam maakten we onmiddellijk kennis met
elkaar. Het waren fervente wielertoeristen met een bierbuikje, of was het een
wijnbuikje. Ze kwamen uit de streek van Milaan. Toen ze vernamen dat ik uit
België kwam, begonnen ze over Eddy Merckx en over Tom Boonen. Ik wou niet onderdoen
en begon met namen te smijten als Gimondi, Moser en Bettini. Een Italiaan begon
zelfs over Berlusconi, al weet ik niet of die met een fiets kan rijden. Ik wou
weten welke Milaanse voetbalclub ze de beste vonden, AC Milan of Inter Milan.
Echte Milanezen zijn voor Inter Milaan, zo ook deze. Eentje begon zelfs over El
Juve (Juventus) maar hij werd onmiddellijk het zwijgen opgelegd. Na dit
Italiaans intermezzo reed ik weer verder tot bij Gerda in Arzùa. Vandaar gingen
we op zoek naar een camping met een wasmachine want we wilden een wasje doen.
We waren ondertussen tot op 50
km van Santiago de Compostela gekomen en wilden s
anderendaags niet met vuile en bezwete kleren bij Jacobus aankloppen.
Toen alles netjes opgeruimd was, verlieten we
de mooie en aangename camping van Villamartin en reden terug naar Ponferrada
waar ik gisteren was gestopt. In Ponferrada was het heel druk deze morgen, mede
omdat het hier vandaag marktdag was. Op de parking waar ik mijn fiets van de
camper nam, stonden ook de mannen uit Duitsland die hier waarschijnlijk de
nacht hadden doorgebracht. Na 25
km kwam ik aan in Villafranca del Bierzo. Langs de 16e
eeuwse burcht daalde ik door smalle straatjes af naar het centrum. Via de Plaza
Mayor en de indrukwekkende voorgevel van het Jezuïetenklooster belandde ik bij
het toerismebureau waar ik mijn stempel haalde. Aan de overzijde, en achter de
Santiagokerk, bezocht ik even de mooie rozentuin waar ik enkele fotos nam.
Daarna reed ik verder en op de brug net na de kerk maakte ik nog een foto bij
het Santiagobeeld. Daarna ging het verder richting O Cebreiro. Even voorbij
Vega de Valcarce wijzen de gele en witte pijlen in de richting van Las
Herrerias. Een blik in mijn boekje bevestigt mij dat ik goed zit. De weg daalt
recht naar het dorpje toe en tussen het smalle straatje en de wandelende
pelgrims baan ik me een weg door dit dorp. Eens het laatste huisje voorbij,
wordt mijn aandacht gevestigd op een op de grond geschreven tekst. START TO
HELL. Ik ben een beetje verbaasd, maar snap al gauw het waarom van de tekst.
Recht voor mij ligt een kanjer van een helling. Onmiddellijk wordt het kleinste
tandwiel vooraan aangesproken. De weg blijft stijgen en aan amper 6 km per uur hijs ik mij
omhoog. Ik denk dat het niet lang zal duren, maar ik heb het goed mis. Na iedere
bocht komt terug een andere helling. Het zweet druipt me af en ik snak naar
adem terwijl ik met alle macht uit armen en benen en sleurend aan de fiets
mezelf naar boven wring. Dit duurt zon 4 à 5 km. Af en toe steek ik
wandelende pelgrims voorbij die mij op de smalle baan hijgend horen afkomen. Fietspelgrims
die het hebben opgegeven en te voet verder gaan moedigen mij aan. Na iets meer
dan 6 km
sleuren, ben ik totaal leeg en zie het zinloze van deze inspanning in. Ik ben
er allang zeker van dat dit niet meer dezelfde weg is als deze die is
beschreven in mijn boekje. Wanneer ik na de laatste honderden meters te voet te
hebben gegaan, aankom in O Cebreiro, bel ik hijgend Gerda op om haar te
vertellen waar ik boven gekomen ben en we spreken af dat ze tot daar komt.
Ondertussen komt één van de fietsers boven die ik onderweg al was tegengekomen.
Hij had nog een poging ondernomen. Net zozeer uitgeteld als ik, kwam hij
snakkend naar adem, tot bij mij gereden. Ik probeer een gesprek aan te gaan,
maar de man kan amper een woord uitbrengen. Na een paar minuten gaat het wat
beter en blijkt hij een Spanjaard te zijn. Ook hij is het erover eens dat dit
werkelijk de hel was. Even later komt via de hoofdweg een fietser boven die een
karretje met zijn hond erin, achter zich trekt. Ik heb hem al enkele keren
gezien, en nadat ook hij uitgehijgd is, slaan we een babbel. Ook via de
hoofdweg is hij een paar keer moeten afstappen. Dit verbaast me niet met dat
karretje achter de fiets. De enige die niet hijgde was de hond. Ik dacht eerst
dat de man Duitser was, maar nu bleek hij uit Oostenrijk te komen. Iets later
komt Gerda aangereden en kan ik een extra fietstrui en regenjasje aandoen. De
zon is namelijk achter grijze wolken verdwenen en daarboven is er vrij veel
wind in O Cebreiro, en dat maakt dat het heel frisjes is. Het is al een stuk in
de middag als we in O Cebreiro iets gaan eten. Daarna gaan we op verkenning. O
Cebreiro ziet eruit als een dorpje uit de Middeleeuwen. Het ligt op de hoogste
bergrug tussen León en Gallicië, en staat, door zijn ruige uitzicht en ligging,
volledig onder het toezicht van monumentenzorg. O Cebreiro is ook één van de
oudste toevluchtsoorden voor pelgrims en zou al in de 9e eeuw hebben
bestaan. Het pré-romaanse kerkje werd zorgvuldig in tact gehouden. Binnen staat
een mooi beeldje van de Santa-Maria-La-Real. In het kerkje kreeg ik ook een
héél mooie stempel. Na het bezoek aan het Middeleeuws dorpje is het de hoogste
tijd omte vertrekken. Op de terugweg
moet ik nog over de Alto de San Roqué (1270 meter) waar terug
een mooi pelgrimsbeeld staat tussen enkele campers van een Spaanse filmploeg.
Na een gesprek kom ik te weten dat ze een komische film maken over de Camino.
Even verder rij ik ook nog over de Alto do Poio (1335 meter) en daarna
stort ik me via een lange afdaling naar beneden. Bij een maximum snelheid van 67 km per uur moet ik
absoluut inhouden, want het wordt te gevaarlijk in de bochten. Eens beneden in
het dorp Triacastela, zie ik de fietsers van op O Cebreiro. Ze zien er al een
heel stuk beter uit. Ik vermoed dat zij net hetzelfde van mij denken. Wanneer
ik hen voorbijrijd en de hand opsteek, roepen ze mij nog achterna. Totaal leeg
gereden, en met pijn in de spieren over mijn hele lichaam, kom ik aan in Samos
bij Gerda. We nemen er plaats op een parking bij een riviertje dat voor campers
voorzien is. Wanneer ik gewassen ben, bekijk ik al de tocht voor morgen, en ik
merk op dat ik in mijn kaartenboek op de rechterbladzijde Samos zie staan, en
dat op de linkerbladzijde Santiago de Compostela staat. Op dat moment begint
het tot mij door te dringen dat het einde nu stilaan in zicht begint te komen
Om 9u30 reed ik al dwars door León en langs de
statige kathedraal richting station om mijn tocht verder te zetten. Ik had
ervoor gekozen om via de N120 richting Hospital de Orbigo. Dit dorpje is
namelijk heel beroemd om zijn brug. Deze van oorsprong Romeinse brug is uniek vanwege
zijn lengte met 18 stenen bogen en onregelmatige vormen. Zo staat het alvast in
mijn boekje. Wanneer je al fietsend deze brug oversteekt, dan ben je blij dat
je nog heelhuids de overkant haalt. Je bent namelijk helemaal door elkaar
geschud door de staat van het met stenen bezaaide wegdek. Ik vermoed dat de
Romeinen weinig tijd hadden toen ze deze brug bouwden. Rond de middag kwam ik
aan in Astorga. Ik haalde een stempel in het toerismebureau en vroeg daar de
weg naar de straat waar Gerda stond. De man van het bureau gaf me een kaartje
mee en legde me uit dat ik via een historische en toeristische weg door de stad
bij de straat kon komen waar ze stond. Wat hij niet vertelde was dat ik over de
Plaza Mayor moest waar op dit moment een markt aan de gang was. Deze Plaza is
amper 100 meter
lang maar door al die kraampjes en al het volk duurde het wel 20 minuten eer ik
de overkant bereikt had. En roepen dat die marktkramers deden, de éne nog
luider dan zijn overbuur. Het was precies of ze gingen elkaar in het haar
vliegen. Even later vond ik Gerda terug en we aten samen in de camper. Daarna
kwam het mooiste, maar ook het lastigste moment van de dag. De beklimming naar
Foncebadón en iets verder het Cruz de Ferro . Een mooie maar lange klim naar
een hoogte van 1500 meter.
Dwars door een stille natuur in al zijn schoonheid. Op 2 uur klimmen heb ik 3
autos gezien en 2 Duitse fietspelgrims die ik al een paar keer ontmoet had
vandaag. Even zag ik nog een schaapsherder met zijn kudde en verder niets. In
Foncebadón ben je op een hoogte van 1425 meter. Naast de weg, op een bepaalde
afstand van elkaar, zie je steeds 2 ijzeren palen recht tegenover elkaar staan.
Deze dienen als hulp om, wanneer tijdens de winter alles is ondergesneeuwd,
toch nog de weg weten te vinden. De enige mensen die ik daar zag, waren
bouwvakkers die een mooie Albergue aan het bouwen of verbouwen waren. Toen ik
nog iets verder klom, kwam ik aan bij Cruz de Ferro. Zeg maar het hoogste
punt en het hoogtepunt van deze lange fietstocht naar Compostela. Het is een
ijzeren kruis op een doodgewone boomstam. Het kruis staat op een grote hoop
stenen die hier steen per steen door de pelgrims gelegd zijn. Het zijn veelal
stenen die door de pelgrims van thuis uit meegebracht zijn. Zo ook mijn
steentje. Sommige stenen zijn dan ook heel speciaal, omdat men soms de naam of
een boodschap van de legger erop kan terugvinden. Soms vindt men er bloemen,
fotos, kaartjes met teksten, schoenen of bidons en zelfs een fietshelm lag er
op die grote hoop stenen. Ik vroeg aan een Duitse vrouwelijke pelgrim of ze mij
wou fotograferen. Het was geen enkel probleem. We praatten daarna nog wat en
waren het erover eens dat dit een emotionele plaats was. Ook een ander echtpaar
die ik op hun beurt fotografeerde was het erover eens dat dit een speciaal
moment is. Pelgrims hebben doorgaans de gewoonte om aan anderen te vragen waar
ze vandaan komen. Ook ik vroeg aan het Franssprekende koppel waar ze vandaan
kwamen. Ik stond stomverbaasd te kijken toen ze mij vertelden dat ze uit Quebec
in Canada kwamen. Ze waren met het vliegtuig tot in Bordeaux gekomen, hadden
daar een trein genomen tot in St-Jean-Pied-de-Port en waren toen op de Camino
beginnen stappen. Ze waren dolblij toen ik voorstelde om hen samen bij het Cruz
de Ferro te fotograferen. Toen ik ze daarna met de fiets terug voorbij stak,
riepen we elkaar nog een Buen Camino toe. Iets verder ging het net zo met de 2
Duitse vrouwen. Na nog een kleine klim van ongeveer 12% nabij Manjarin begon de
afdaling. Ik moest steeds afremmen want anders ging het te snel. Al is de baan
wel breed genoeg, bij El Acebo is dat net andersom. Het is een héél rustig
bergdorpje met een hoofdstraat van amper een 3-tal meter breed. De huisjes
hebben bijna allemaal van die uitstekende balkons die het geheel nog smaller
laten lijken. Tien kilometer verder kom je dan in Molinaseca, een modern dorp
met zon typisch ouderwetse stenen boogbrug waarop je even tot rust komt boven
het neerstromende bergwater. Hier en daar zie je weer eens een wijngaard en
laat men je weten dat je in de streek van El Bierzo bent. Nog 6 km verder kom je dan in
Ponferrada, een drukke stad met enkele mooie plaatsen waaronder de
tempeliersburcht. Hier had ik een afspraak met Gerda en het eerste wat we deden
was een grote coupe ijscrème en een frisse cola drinken rechtover de
tempeliersburcht. Het was een frisse afsluiting voor een fantastisch, mooie en
warme dag.
Vandaag gingen we op bezoek in León. Deze stad
was ooit de koningsstad van Castilië. Momenteel is het de provinciehoofdstad
van Castilië y León. Het is vooral een heel drukke stad met heel veel smalle
straatjes. De mooiste bezienswaardigheid is de kathedraal, althans de buitenkant.
Binnen is het nogal donker. In het museum zijn heel wat waardevolle
kunstschatten te bewonderen. Wat het meest indruk op ons maakte waren de
schetsen, getekend in potlood en vele jaren oud, van de gebrandschilderde
ramen. Na het bezichtigen van de schetsen in het museum, konden we bij het
verdere bezoek aan de kathedraal héél wat figuren terugvinden op de
gebrandschilderde ramen die een oppervlakte van maar liefst 1800 m² beslaan. Rechtover
de kathedraal kreeg ik nog een stempel in het toerismebureau, het was mijn 2e
vandaag want ook in de kathedraal had ik er één gekregen. León is niet alleen
een hele, mooie historische stad, het is vooral ook een moderne stad met heel
veel winkels en restaurants. Ook aan terrasjes is er geen tekort, al moet je
wel soms héél veel geduld hebben voor men jou besteld. Als je, op sterven na,
dood bent van de dorst, dan zijn je overlevingskansen in León héél miniem ..
tenzij de ober er anders over denkt.