Ernie Dekens per Fiets naar Santiago de Compostela
Wij zijn aangekomen in Santiago de Compostela op 06/06/2008 om 14 u 15. Een totaal afgelegde weg van 2452 km. Een reis dat wij nooit gaan vergeten. Groetjes Ernie & Gerda.
Nu de weg naar Santiago de Compostela en
Fisterra is afgelegd, en ik 2452
km op de teller heb staan, wil ik niet nalaten om
iedereen zowel familie, vrienden en zeker ook de talrijke collegas te bedanken
voor hun reacties op de blog. Dit was voor ons een stimulans om er mee door te
gaan. Ik wil ook een speciaal woordje van dank richten aan Mike, Sarah en Randy
die ervoor zorgden dat tijdens onze afwezigheid alles thuis in orde bleef, en
dat wij met een gerust geweten deze weg konden afleggen. En vooral aan Randy
die ervoor zorgde dat iedereen de teksten en fotos die wij doorstuurden op het
internet kon vinden. Vanaf nu nemen wij echt vakantie en hopen jullie allemaal
over een paar weken terug te zien. Dit betekent echter niet dat wij de reacties
op deze blog uit het oog zullen verliezen.
Het gaat er druk aan toe op de camping in de
vroege morgen. Veel pelgrims staan op het punt om te vertrekken. De Duitsers
met hun mobilhome keren huiswaarts, het Nederlands koppel dat hun tentje naast
ons opzetten,gaat wel nog naar Fisterra
maar ze doen het in 2 dagen en komen dan terug naar Santiago om daarna met de
trein, boot en nog eens een boot terug naar Nederland te trekken. Een ander
Nederlands koppel blijft nog 1 dag in de omgeving en vertrekt dan morgen met
het vliegtuig. En dan de Oostenrijkse pelgrim met de hond. Met hem heb ik het
meeste contact. Hij heeft problemen om weg te geraken en komt mij ten einde
raad om hulp vragen. Alles komt ook voor hem in orde. De baas van de camping
kan hem helpen. We nemen ontroerend afscheid van elkaar. Ik geef hem mijn
emailadres en hij belooft mij een email te sturen. En dan is het onze beurt. We
verlaten de camping en gaan eerst tanken. Daarna verlaten we de drukte van de
stad. We moeten even zoeken maar vinden toch onze weg. Nabij Bertamiràns gaat
de fiets van de wagen en ik start voor de laatste rit. Ik neem de kortste weg
via Noia naar Fisterra en iets verder naar Cabo Fisterra. In Noia ontmoet ik
Gerda voor het eerst. Ze laat me weten dat het zeer druk is wegens wegenwerken.
Geen probleem, ik kom er goed door en krijg er nog een stempel. Daarna gaat het
richting Pino do Val. Het is weer de hele morgen helling op en helling af. Maar
na Pino do Val blijft het toch maar stijgen. De zon doet weer haar uiterste
best en dat betekent dat het zweet weer over mijn lichaam rolt. In de omgeving
van Oliveira is het weer van dat. Klimmen en blijven klimmen tot aan de voet
van de enorme windmolens die hier dik bezaaid zijn. En dan komt de verlossing.
Een lange afdaling naar Cée, een stadje aan de zee. Vanuit een groene omgeving
kom ik nu in een prachtige blauwe omgeving. Met prachtige vergezichten over de
zee. Nog een paar km en ik ben in Fisterra. Als ik het stadje al van op 4 km zie liggen, laat ik me
nog eens fotograferen door een Spaans koppel, die me vraagt waar ik vandaan
kom. Als ze horen dat ik uit België kom met de fiets, kunnen ze hun oren niet
geloven. In Fisterra rijd ik gewoon door naar Cabo Fisterra waar de vuurtoren
staat en waar de weg en ook mijn Camino ophoudt. Daar word ik opgewacht door
Gerda met de camera in aanslag. We zijn beiden blij. Mijn droom is nu
definitief werkelijkheid geworden. De fiets gaat op de camper en we wandelen
naar de vuurtoren. Er worden nog heel wat fotos gemaakt. Het is er vrij druk.
Dat komt waarschijnlijk door het mooie weer. Daarna wordt nog één oud gebruik
in ere gehouden. Duitse fietsers zijn bezig een persoonlijk kledingstuk te
verbranden. Een oud ritueel die pelgrims graag in stand houden. Ik sluit me bij
hen aan. Ik ga op een rots zitten, doe beide schoenen uit en ontdoe mij dan van
mijn bezwete kousen. Wanneer ik beide kousen in de fik steek worden er menige
fotos gemaakt. Ik sta er verbaasd van dat die vochtige, stinkende kousen nog
zo goed branden. Na het ritueel gaan we nog iets drinken in het cafeetje bij de
vuurtoren. Ook een ijsje moet eraan geloven. Daarna keer ik samen met Gerda in
de camper terug naar het dorpje Fisterra. Ik haal er in de Albergue een
allerlaatste stempel en krijg er nog een certificaat voor de laatste rit. En
dit is dan het absolute einde. Adios Camino y muchos gracias.
Santiago de Compostela (Zaterdag en Zondag 7 en 8 juni 2008)
Het doel is bereikt. De strijd tegen de zon,
wind, regen en hellingen is gestreden. We kunnen rustig vanaf de camping te
voet naar de stad van Jacobus. Op zaterdag vertrekken we rond 10 uur richting
centrum en Kathedraal. Via de autoluwe straatjes komen we bij de Kathedraal die
we nu van binnen gaan bezoeken. Net zoals de buitenkant is hij ook van binnen
nogal ruw. Het is héél druk. Ruim 1 uur voor de pelgrimsmis, die om 12 uur
begint, nemen de aangekomen pelgrims de beste plaatsen in. Net voor het altaar
en zon 5 meter
boven de grond hangt de sensatie van deze Kathedraal aan een dik touw. De
Botafumeiro, een groot wierookvat aan een lang touw. Achter het altaar staat
het beeld van de Heilige Jacobus die hier zou begraven zijn. In de Crypte staat
een verzilverde grafkist waarin zijn beenderen alsook die van zijn volgelingen
Athanasuis en Theodorus zouden rusten. Allemaal goed en wel voor wie dit
geloven wil, maar sluitende bewijzen heeft men niet. Ondertussen blijft het
volk maar binnenstromen. Tien minuten voor de mis moet beginnen komt een zuster
bij het altaar. Ze vraagt de menigte om stilte en begint dan een kort lied te
zingen. Ze nodigt het toegestroomde volk uit, om dit kort zangstuk mee te zingen.
Het lukt héél goed, want weldra staat bijna iedereen te zingen. Het klinkt ook
heel mooi in deze Kathedraal. En dan om 12 uur stipt komen 3 priesters naar het
altaar en hoor je buiten de klokken een paar keer luiden. De stampvolle
Kathedraal wordt verlicht en de mis kan beginnen. Eerst komt één van de
priesters het aantal pelgrims dat is toegekomen voorlezen. Ze komen van over de
hele wereld en vanuit alle windstreken. Het aflezen gebeurt in het Spaans en
heeft veel mee van een veilingmeester. En dan volgt de mis, waarin een
vrijwilliger een tekst uit het één of ander evangelie mag voorlezen. Tijdens de
communie valt het mij op dat mensen die aan de overzijde nog buiten staan naar
binnen komen om te communie te gaan. Op het einde van de mis is er dan de
sensatie. Het wierookvat of Botafumeiro wordt klaargemaakt. De walm van de
wierook vult de Kathedraal en met enkele stevige trekken van enkele sterke
mannen vliegt het wierookvat van de éne kant naar de andere kant van de
Kathedraal. Meteen gaan alle cameras aan en hoor je in de Kathedraal niets
anders dan veel Oohhs en Aahhs. Het wierookvat vliegt van de ene kant van
het plafond naar de andere kant. Wie in de baan van het projectiel durft te
komen speelt met zijn leven. Ik ben er zeker van dat van alle fotos die op dit
moment genomen zijn, wel 90% mislukken. En dan, wanneer het vat is uitgezwierd
is de mis ten einde en worden de straten rondom de Kathedraal met volk gevuld.
De terrasjes lopen vol en de souvenirwinkels doen weer gouden zaken. Iedereen
tevreden dus. Ook wij vinden nog een tafeltje voor 2 in de stralende zon op een
terrasje. We laten ons goed bedienen en maken onze zoveelste fles wijn soldaat.
Daarna begint het slenteren door de smalle straatjes. In het toerismebureau
wijst men ons de weg naar een cybercafé om ons verslag door te sturen. Het is
de eerste straat rechts zegt de dame van het bureau. We geloven onze ogen niet
als we de straat . Ze is amper 1 meter breed. Gelukkig hebben we geen
tegenliggers of we zaten met een probleem. Daarna bestijgen we nog het
toeristisch treintje dat de stad doorkruist. Een Spaanse schone legt in het
Spaans en het Engels uit waar we voorbij rijden. Daarna gaat het terug straatje
in en straatje uit, tot we na de maaltijd s avonds, moe en versleten onze weg
terug zoeken naar de camping. Santiago de Compostela, het doel, dat hebben we
nu gehad. Er rest ons nog één rit, een rit naar het einde van de wereld.
Althans daar dacht men over toen Amerika nog niet was ontdekt.
Vandaag is het de finale, dan komen we aan in
Santiago de Compostela. Wat een naam! We rijden terug naar Arzùa waar wij samen
eerst nog wat boodschappen doen. We hebben helemaal geen haast. Gerda moet maar
een 35-tal km rijden en ik heb er via de route slechts 50 voor de boeg. In
Arzùa vraag ik nog een stempel in een Albergue. De patroon geeft me nog een
visitekaartje met de naam en het adres van de Albergue voor het geval ik nog
eens teugkom . Daarna ga ik van start. Helemaal op mijn gemak. Voor elke helling
die ik op moet, neem ik een kleine versnelling, en voor de afdaling laat ik de
fiets gewoon uitlopen. Nabij Touro rijd ik door een groen landschap. Langs de
hellingen staan hoge bomen die een geur van eucalyptus verspreiden. Het is er
zeer kalm. Geen enkele pelgrim te zien. Dat komt omdat voetgangers een ander
traject hebben en de meeste fietsers de kortste weg via de drukke N547 genomen
hebben. Na 47 km
kom ik aan in Arins, het laatste dorp voor Compostela. Na een bocht zie ik de
torens van de kathedraal verschijnen. Ik stop, ga aan de rand van de weg zitten
en eet op mijn dooie gemak nog 2 boterhammen. Per sms verwittig ik Gerda van
mijn komst. Ik besef dat de tocht er bijna opzit. Het is mooi geweest. Ik weet
ook dat ik straks in een drukte van jewelste zal terechtkomen waar commercie
het hoogste woord heeft. Na de boterhammen stap ik terug op mijn fiets en
vertrek. Honderd meter verder, net voor een brug, staat op een bord te lezen:
SANTIAGO. Ik stop weer, neem de camera uit zijn tasje en neem alle tijd om
mezelf bij het bord te fotograferen. Daarna rijd ik voorbij het bord. Ik ben in
Santiago de Compostela. Dan rijd ik de stad binnen. Een enorme drukte. Ik
probeer het plannetje uit mijn boekje te volgen. Dit lukt me maar half omdat ik
mij moet concentreren op het verkeer. Nog een laatste beklimming. Ik
concentreer me meer op de torens van de kathedraal dan op het plannetje in mijn
boekje. En dan plots: geen autos meer, alleen veel voetgangers in de smalle
straatjes. Veel volk, veel souvenirwinkels en overal klinkt muziek die door
straatmuzikanten ten hore wordt gebracht. En dan sta ik plots voor de fontein
aan de Praza das Praterias. Nog 50 meter door de Rùa de Fonseca en dan om de
hoek rijd ik de Praza do Obradoiro op met rechts van mij de gigantische façade
van de kathedraal. Zonder te kijken waar ik rijd, neem ik de hele kathedraal in
mij op. Plots, een fluitsignaal. Ik herken het overal. Het is Gerda die mij
opwacht met de camera in aanslag. We zijn er! Van Gerda krijg ik al een
souvenir. Een klein schelpje om rond de hals te dragen. We praten nog een paar
minuten terwijl we naar de kathedraal staren. Daarna ga ik me aanmelden in het
toerismebureau om mijn compostelana in ontvangst te mogen nemen. Daarna gaan we
op ons gemak de camper opzoeken, en rijden rustig naar de camping. We boeken
voor 3 dagen. Dat moet genoeg zijn om de mooiste plaatsen van deze stad te
bezoeken . Na geruime tijd, als we al aan de koffie zijn en de familie van onze
aankomst op de hoogte hebben gebracht, zie ik plots een karretje aan de camper
voorbijkomen. Ik spring naar buiten en roep naar de man. Het is de Oostenrijker
met zijn hond. We schudden elkaar de hand en feliciteren elkaar. We gaan ook
samen op de foto. Een paar uur later, als we wat opgefrist zijn, haal ik een fles
wijn boven en presenteer hem ook een glas. We praten nog wat na. Hij was van
Oostenrijk op weg naar Zwitserland. Hij vond het daar niet naar zijn zin en is
dan met vrienden doorgereisd naar Strassbourg in Frankrijk. Hij is daar dan aan
zijn Camino begonnen. De terugreis zal hij met zijn hond per bus en trein doen.
Het karretje dat heeft hij niet meer nodig, dat mag weg ..
Na een rustige nacht in Samos gaat het eerste
gedeelte van de rit richting Sarria en later naar Portomarin. Sarria die amper
op 11 km
voorbij Samos ligt, is een vrij modern stadje. Ik moest er dwars door een
drukke winkelstraat en vond niet direct een plaats om aan een stempel te
geraken. Even werd iemand van de plaatselijke bevolking aangesproken en al snel
vond ik de weg naar de Santa-Marinakerk waar een stempel op mij wachtte. Even
buiten Sarria moest er weer geklommen worden, en daar liep weer de Oostenrijker
met het karretje. Sleurend aan de fiets trok hij zijn ganse inboedel en hond
naar boven. Ik vroeg hem tot waar hij vandaag wou gaan, maar hij wist het nog
niet. 35 km
verder kwam ik na een lange klim en een helse afdaling in Portomarin aan. Deze
stad ligt aan een stuwmeer. Het eigenaardige aan deze stad is: dat de oude stad
in het water verdween bij het aanleggen van het stuwmeer en dat enkele
belangrijke gebouwen, steen per steen werden afgebroken en op een andere plaats
terug werden opgebouwd. Net buiten Portomarin begon het weer bergop te gaan en
een blik in mijn boekje leerde me dat dit zon 13 km zou duren. Onderweg
waren weer héél veel pelgrims te zien. Je kon soms aan de manier van lopen
zien, of de pelgrim al van ver kwam, of nog maar een paar dagen aan zijn tocht
begonnen was. Het viel ook op dat er soms vrij grote groepen bij elkaar liepen.
Dat zou er kunnen op wijzen dat het hier op georganiseerde pelgrimstochten
gaat. Het blijft in feite allemaal gelijk hoe je het doet. Hoofdzaak is dat je
van je tocht kunt genieten. In Palas del Rei had is afgesproken met Gerda. Ik
had toen 61 km
op de teller en in feite iets meer dan ik zelf berekend had. Na het eten trok
ik weer verder voor de laatste 30
km. In Boente, op zon 10 km van mijn eindpunt,
stond een kapel langs de baan en een bordje met cello erop. Dat deed mij
vermoeden dat er een stempel lag. Dat bleek ook zo. Ik bezocht het kapelletje
eens en vond er binnen een paar mooie beeldjes van Santiago als apostel. Opeens
hoorde ik lawaai buiten en ging kijken. Een 5-tal Italianen was net bij de
kapel aangekomen. Toen ik buiten kwam maakten we onmiddellijk kennis met
elkaar. Het waren fervente wielertoeristen met een bierbuikje, of was het een
wijnbuikje. Ze kwamen uit de streek van Milaan. Toen ze vernamen dat ik uit
België kwam, begonnen ze over Eddy Merckx en over Tom Boonen. Ik wou niet onderdoen
en begon met namen te smijten als Gimondi, Moser en Bettini. Een Italiaan begon
zelfs over Berlusconi, al weet ik niet of die met een fiets kan rijden. Ik wou
weten welke Milaanse voetbalclub ze de beste vonden, AC Milan of Inter Milan.
Echte Milanezen zijn voor Inter Milaan, zo ook deze. Eentje begon zelfs over El
Juve (Juventus) maar hij werd onmiddellijk het zwijgen opgelegd. Na dit
Italiaans intermezzo reed ik weer verder tot bij Gerda in Arzùa. Vandaar gingen
we op zoek naar een camping met een wasmachine want we wilden een wasje doen.
We waren ondertussen tot op 50
km van Santiago de Compostela gekomen en wilden s
anderendaags niet met vuile en bezwete kleren bij Jacobus aankloppen.
Toen alles netjes opgeruimd was, verlieten we
de mooie en aangename camping van Villamartin en reden terug naar Ponferrada
waar ik gisteren was gestopt. In Ponferrada was het heel druk deze morgen, mede
omdat het hier vandaag marktdag was. Op de parking waar ik mijn fiets van de
camper nam, stonden ook de mannen uit Duitsland die hier waarschijnlijk de
nacht hadden doorgebracht. Na 25
km kwam ik aan in Villafranca del Bierzo. Langs de 16e
eeuwse burcht daalde ik door smalle straatjes af naar het centrum. Via de Plaza
Mayor en de indrukwekkende voorgevel van het Jezuïetenklooster belandde ik bij
het toerismebureau waar ik mijn stempel haalde. Aan de overzijde, en achter de
Santiagokerk, bezocht ik even de mooie rozentuin waar ik enkele fotos nam.
Daarna reed ik verder en op de brug net na de kerk maakte ik nog een foto bij
het Santiagobeeld. Daarna ging het verder richting O Cebreiro. Even voorbij
Vega de Valcarce wijzen de gele en witte pijlen in de richting van Las
Herrerias. Een blik in mijn boekje bevestigt mij dat ik goed zit. De weg daalt
recht naar het dorpje toe en tussen het smalle straatje en de wandelende
pelgrims baan ik me een weg door dit dorp. Eens het laatste huisje voorbij,
wordt mijn aandacht gevestigd op een op de grond geschreven tekst. START TO
HELL. Ik ben een beetje verbaasd, maar snap al gauw het waarom van de tekst.
Recht voor mij ligt een kanjer van een helling. Onmiddellijk wordt het kleinste
tandwiel vooraan aangesproken. De weg blijft stijgen en aan amper 6 km per uur hijs ik mij
omhoog. Ik denk dat het niet lang zal duren, maar ik heb het goed mis. Na iedere
bocht komt terug een andere helling. Het zweet druipt me af en ik snak naar
adem terwijl ik met alle macht uit armen en benen en sleurend aan de fiets
mezelf naar boven wring. Dit duurt zon 4 à 5 km. Af en toe steek ik
wandelende pelgrims voorbij die mij op de smalle baan hijgend horen afkomen. Fietspelgrims
die het hebben opgegeven en te voet verder gaan moedigen mij aan. Na iets meer
dan 6 km
sleuren, ben ik totaal leeg en zie het zinloze van deze inspanning in. Ik ben
er allang zeker van dat dit niet meer dezelfde weg is als deze die is
beschreven in mijn boekje. Wanneer ik na de laatste honderden meters te voet te
hebben gegaan, aankom in O Cebreiro, bel ik hijgend Gerda op om haar te
vertellen waar ik boven gekomen ben en we spreken af dat ze tot daar komt.
Ondertussen komt één van de fietsers boven die ik onderweg al was tegengekomen.
Hij had nog een poging ondernomen. Net zozeer uitgeteld als ik, kwam hij
snakkend naar adem, tot bij mij gereden. Ik probeer een gesprek aan te gaan,
maar de man kan amper een woord uitbrengen. Na een paar minuten gaat het wat
beter en blijkt hij een Spanjaard te zijn. Ook hij is het erover eens dat dit
werkelijk de hel was. Even later komt via de hoofdweg een fietser boven die een
karretje met zijn hond erin, achter zich trekt. Ik heb hem al enkele keren
gezien, en nadat ook hij uitgehijgd is, slaan we een babbel. Ook via de
hoofdweg is hij een paar keer moeten afstappen. Dit verbaast me niet met dat
karretje achter de fiets. De enige die niet hijgde was de hond. Ik dacht eerst
dat de man Duitser was, maar nu bleek hij uit Oostenrijk te komen. Iets later
komt Gerda aangereden en kan ik een extra fietstrui en regenjasje aandoen. De
zon is namelijk achter grijze wolken verdwenen en daarboven is er vrij veel
wind in O Cebreiro, en dat maakt dat het heel frisjes is. Het is al een stuk in
de middag als we in O Cebreiro iets gaan eten. Daarna gaan we op verkenning. O
Cebreiro ziet eruit als een dorpje uit de Middeleeuwen. Het ligt op de hoogste
bergrug tussen León en Gallicië, en staat, door zijn ruige uitzicht en ligging,
volledig onder het toezicht van monumentenzorg. O Cebreiro is ook één van de
oudste toevluchtsoorden voor pelgrims en zou al in de 9e eeuw hebben
bestaan. Het pré-romaanse kerkje werd zorgvuldig in tact gehouden. Binnen staat
een mooi beeldje van de Santa-Maria-La-Real. In het kerkje kreeg ik ook een
héél mooie stempel. Na het bezoek aan het Middeleeuws dorpje is het de hoogste
tijd omte vertrekken. Op de terugweg
moet ik nog over de Alto de San Roqué (1270 meter) waar terug
een mooi pelgrimsbeeld staat tussen enkele campers van een Spaanse filmploeg.
Na een gesprek kom ik te weten dat ze een komische film maken over de Camino.
Even verder rij ik ook nog over de Alto do Poio (1335 meter) en daarna
stort ik me via een lange afdaling naar beneden. Bij een maximum snelheid van 67 km per uur moet ik
absoluut inhouden, want het wordt te gevaarlijk in de bochten. Eens beneden in
het dorp Triacastela, zie ik de fietsers van op O Cebreiro. Ze zien er al een
heel stuk beter uit. Ik vermoed dat zij net hetzelfde van mij denken. Wanneer
ik hen voorbijrijd en de hand opsteek, roepen ze mij nog achterna. Totaal leeg
gereden, en met pijn in de spieren over mijn hele lichaam, kom ik aan in Samos
bij Gerda. We nemen er plaats op een parking bij een riviertje dat voor campers
voorzien is. Wanneer ik gewassen ben, bekijk ik al de tocht voor morgen, en ik
merk op dat ik in mijn kaartenboek op de rechterbladzijde Samos zie staan, en
dat op de linkerbladzijde Santiago de Compostela staat. Op dat moment begint
het tot mij door te dringen dat het einde nu stilaan in zicht begint te komen
Om 9u30 reed ik al dwars door León en langs de
statige kathedraal richting station om mijn tocht verder te zetten. Ik had
ervoor gekozen om via de N120 richting Hospital de Orbigo. Dit dorpje is
namelijk heel beroemd om zijn brug. Deze van oorsprong Romeinse brug is uniek vanwege
zijn lengte met 18 stenen bogen en onregelmatige vormen. Zo staat het alvast in
mijn boekje. Wanneer je al fietsend deze brug oversteekt, dan ben je blij dat
je nog heelhuids de overkant haalt. Je bent namelijk helemaal door elkaar
geschud door de staat van het met stenen bezaaide wegdek. Ik vermoed dat de
Romeinen weinig tijd hadden toen ze deze brug bouwden. Rond de middag kwam ik
aan in Astorga. Ik haalde een stempel in het toerismebureau en vroeg daar de
weg naar de straat waar Gerda stond. De man van het bureau gaf me een kaartje
mee en legde me uit dat ik via een historische en toeristische weg door de stad
bij de straat kon komen waar ze stond. Wat hij niet vertelde was dat ik over de
Plaza Mayor moest waar op dit moment een markt aan de gang was. Deze Plaza is
amper 100 meter
lang maar door al die kraampjes en al het volk duurde het wel 20 minuten eer ik
de overkant bereikt had. En roepen dat die marktkramers deden, de éne nog
luider dan zijn overbuur. Het was precies of ze gingen elkaar in het haar
vliegen. Even later vond ik Gerda terug en we aten samen in de camper. Daarna
kwam het mooiste, maar ook het lastigste moment van de dag. De beklimming naar
Foncebadón en iets verder het Cruz de Ferro . Een mooie maar lange klim naar
een hoogte van 1500 meter.
Dwars door een stille natuur in al zijn schoonheid. Op 2 uur klimmen heb ik 3
autos gezien en 2 Duitse fietspelgrims die ik al een paar keer ontmoet had
vandaag. Even zag ik nog een schaapsherder met zijn kudde en verder niets. In
Foncebadón ben je op een hoogte van 1425 meter. Naast de weg, op een bepaalde
afstand van elkaar, zie je steeds 2 ijzeren palen recht tegenover elkaar staan.
Deze dienen als hulp om, wanneer tijdens de winter alles is ondergesneeuwd,
toch nog de weg weten te vinden. De enige mensen die ik daar zag, waren
bouwvakkers die een mooie Albergue aan het bouwen of verbouwen waren. Toen ik
nog iets verder klom, kwam ik aan bij Cruz de Ferro. Zeg maar het hoogste
punt en het hoogtepunt van deze lange fietstocht naar Compostela. Het is een
ijzeren kruis op een doodgewone boomstam. Het kruis staat op een grote hoop
stenen die hier steen per steen door de pelgrims gelegd zijn. Het zijn veelal
stenen die door de pelgrims van thuis uit meegebracht zijn. Zo ook mijn
steentje. Sommige stenen zijn dan ook heel speciaal, omdat men soms de naam of
een boodschap van de legger erop kan terugvinden. Soms vindt men er bloemen,
fotos, kaartjes met teksten, schoenen of bidons en zelfs een fietshelm lag er
op die grote hoop stenen. Ik vroeg aan een Duitse vrouwelijke pelgrim of ze mij
wou fotograferen. Het was geen enkel probleem. We praatten daarna nog wat en
waren het erover eens dat dit een emotionele plaats was. Ook een ander echtpaar
die ik op hun beurt fotografeerde was het erover eens dat dit een speciaal
moment is. Pelgrims hebben doorgaans de gewoonte om aan anderen te vragen waar
ze vandaan komen. Ook ik vroeg aan het Franssprekende koppel waar ze vandaan
kwamen. Ik stond stomverbaasd te kijken toen ze mij vertelden dat ze uit Quebec
in Canada kwamen. Ze waren met het vliegtuig tot in Bordeaux gekomen, hadden
daar een trein genomen tot in St-Jean-Pied-de-Port en waren toen op de Camino
beginnen stappen. Ze waren dolblij toen ik voorstelde om hen samen bij het Cruz
de Ferro te fotograferen. Toen ik ze daarna met de fiets terug voorbij stak,
riepen we elkaar nog een Buen Camino toe. Iets verder ging het net zo met de 2
Duitse vrouwen. Na nog een kleine klim van ongeveer 12% nabij Manjarin begon de
afdaling. Ik moest steeds afremmen want anders ging het te snel. Al is de baan
wel breed genoeg, bij El Acebo is dat net andersom. Het is een héél rustig
bergdorpje met een hoofdstraat van amper een 3-tal meter breed. De huisjes
hebben bijna allemaal van die uitstekende balkons die het geheel nog smaller
laten lijken. Tien kilometer verder kom je dan in Molinaseca, een modern dorp
met zon typisch ouderwetse stenen boogbrug waarop je even tot rust komt boven
het neerstromende bergwater. Hier en daar zie je weer eens een wijngaard en
laat men je weten dat je in de streek van El Bierzo bent. Nog 6 km verder kom je dan in
Ponferrada, een drukke stad met enkele mooie plaatsen waaronder de
tempeliersburcht. Hier had ik een afspraak met Gerda en het eerste wat we deden
was een grote coupe ijscrème en een frisse cola drinken rechtover de
tempeliersburcht. Het was een frisse afsluiting voor een fantastisch, mooie en
warme dag.
Vandaag gingen we op bezoek in León. Deze stad
was ooit de koningsstad van Castilië. Momenteel is het de provinciehoofdstad
van Castilië y León. Het is vooral een heel drukke stad met heel veel smalle
straatjes. De mooiste bezienswaardigheid is de kathedraal, althans de buitenkant.
Binnen is het nogal donker. In het museum zijn heel wat waardevolle
kunstschatten te bewonderen. Wat het meest indruk op ons maakte waren de
schetsen, getekend in potlood en vele jaren oud, van de gebrandschilderde
ramen. Na het bezichtigen van de schetsen in het museum, konden we bij het
verdere bezoek aan de kathedraal héél wat figuren terugvinden op de
gebrandschilderde ramen die een oppervlakte van maar liefst 1800 m² beslaan. Rechtover
de kathedraal kreeg ik nog een stempel in het toerismebureau, het was mijn 2e
vandaag want ook in de kathedraal had ik er één gekregen. León is niet alleen
een hele, mooie historische stad, het is vooral ook een moderne stad met heel
veel winkels en restaurants. Ook aan terrasjes is er geen tekort, al moet je
wel soms héél veel geduld hebben voor men jou besteld. Als je, op sterven na,
dood bent van de dorst, dan zijn je overlevingskansen in León héél miniem ..
tenzij de ober er anders over denkt.
Vanaf de start deze morgen, was er net buiten
Carrion de los Condes, weer een grindpad voorzien. Ook een alternatieve route
die wel iets langer was, stond in mijn boekje aangeduid. Ik koos voor de
alternatieve weg. Ik had niet nog eens zin om met dat slechte weer van de
laatste dagen, weer onder het zand en steengruis te moeten aankomen. Na 38 km kwam ik aan in Sahagun,
waar ik afgesproken had met Gerda. Het duurde nog wel even voor we elkaar
vonden omdat zij de kerktoren van een oud klooster waar zij stond, niet echt
meer als een kerk beschouwde, en ik maar bleef ronddraaien in het stadje op
zoek naar een klooster zonder toren. Toen we elkaar toch vonden, konden we er
goed om lachen. In de namiddag moest ik nog een lange weg afleggen, tot in
León. Zon traject waar je als wandelaar van boompje naar boompje stapt, die
hier zijn neergezet om de pelgrims te voet in de zomer een beetje schaduw te
geven. Die boompjes krijgen in de zomer zo weinig water dat ze met moeite
groeien. Vanwaar je staat tot aan de horizon, zie je één rij met boompjes en
als je dan die horizon bereikt hebt, en denkt er te zijn, dan herhaalt dit
fenomeen zich. Geen wonder dat je soms van die eenzame wandelaars tegenkomt die
tegen zichzelf aan het praten zijn. In die dorpjes is het net hetzelfde, geen
mens te zien. Behalve hier of daar een hond die de wacht houdt. Tussen 2 en 5
uur s middags, zie je zelfs die hond niet meer, want je ziet dan echt niemand
meer. En waarom zou je als hond de wacht houden als er toch niemand is behalve
die pelgrim die tegen zichzelf praat. In Mansilla de las Mulas kwam ik dan weer
in het normale leven terecht. Bij een mooi standbeeld van 2 jonge pelgrims nam
ik nog een foto met mezelf erbij. Daarna moest ik nog 13 km over de drukke N601,
omdat Gerda nabij León op die weg stond. Ditmaal vond ik haar zeer snel. We
gingen op zoek naar de camping Ciudad de León, maar toen we hem na veel
zoeken toch vonden, stonden we voor een gesloten poort. Dus konden we
terugkeren. Op de terugweg kwamen we de Duitsers met hun camper tegen die we al
een paar dagen kenden, en die ook op weg waren naar die camping. Midden op de
weg werden ze door ons ingelicht. In Mansilla de las Mulas had ik ook een
bordje gezien met camping erop, maar toen we daar aankwamen was het ook
gesloten. We keerden dan maar weer terug naar León, waar we ons op een grote
parking plaatsten. We voelden ons daar niet echt op ons gemak en na een paar
boekjes te hebben geraadpleegd, vonden we toch een tweederangs-camping 20 km buiten León.
Onvoorstelbaar, maar na de mooie, zonnige dag
van gisteren, had het weer bijna de hele nacht geregend. Bij het verlaten van
Burgos moest ik nog snel aan enkele postzegels zien te geraken omdat we
gisteren in een winkel kaartjes hadden gekocht waar geen zegels bij waren. In
één van de voorsteden van Burgos was de klus snel geklaard. Even voorbij Burgos
keerde ik me nog eens om en maakte ik een laatste foto van de stad. Het begon
weer te regenen en ik moest snel mijn regenkledij aantrekken. Even voorbij het
dorpje Cavia moest ik over een pad met steenslag. Door het slechte weer kleefde
het goedje niet alleen aan de fiets, maar ook aan mijn schoenen en regenbroek.
Het was niet om aan te zien. Het zand kraakte tussen de ketting en de
tandwielen. Overal plassen, stenen en zand. Zon 4 km lang. In deze streek zit
je volop tussen de graanvelden. In de zomer is dit een gevreesde streek voor
pelgrims omdat het zo verschroeiend warm kan zijn. Ook als de wind tegenzit,
kunnen fietsers hier hun peer afzien. De Meseta. Iedere pelgrim kent dit
begrip. Vandaag was het geen probleem. De hemel was grauw en grijs en de wind
waaide volledig in het voordeel. Alleen de regen was er teveel aan. Wanneer het
weer wat droger werd, kwam ik aan bij de ranke overblijfselen van de vroegere
abdij van San Antón. We moesten gewoon onder één van de bogen door. Hier at ik
mijn boterhammen op terwijl ik met lede ogen naar mijn vuile fiets staarde. Ik
had één troost: alle pelgrims zagen er even belabberd uit als ik. En ik heb er
veel gezien vandaag. Even verder zag ik een bult aan de horizon, met links een
dorp, boven op de top de resten van een burcht en rechts van de bult een mooi
kerkje. Dit heette Castrojeriz. Als één van de weinige pelgrims wou ik het
kerkje wel eens bezoeken en draaide daarom even van de hoofdweg af. De
straatjes leken verlaten tot ik bij het kerkje aankwam. Daar stond nu toch een
pak volk, en allemaal zo netjes opgemaakt met hun allerbeste kleren aan, tot
bij de ingang van de kerk. Toen kwam ik, een half verzopen Belgisch kieken met
modder tot aan zijn knieën en een fiets waarvan je met moeite de kleur nog kan
zien. Alle kopjes aan de kerk gingen allemaal in mijn richting. Ik reed door de
menigte heen, stopte vijftig meter verder, maakte snel een foto van het geheel
en verdween als een hazewind uit het dorp. Even verder reed ik over de Rio
Pisuergo, een rivier waarover een middeleeuws brugje loopt met 12 bogen. Een
klein monumentje aan de overzijde liet blijken dat hier de provincie Palencia
begint. Net voor Boadilla steek ik de zoveelste pelgrim voorbij, ditmaal een
vrouw die een karretje meetrekt. Op het moment dat ik haar voorbij rijdt en
groet, roept zij:Hé, een Nederlander. Ze had het gele vlaggetje van het
Vlaamse Compostelagenootschap dat achteraan op mijn fiets zat verward met het
gele vlaggetje van de Nederlanders. Ze heette Marion, kwam uit Nijmegen en trok
een karretje met al haar spullen erop. We vertelden over onze tocht en namen
terug afscheid van elkaar. In Fromista kwam ik aan in volle Siësta. In een
winkel waarvan de deur nog open stond, wou ik nog iets kopen, maar werd er
attent op gemaakt dat de zaak tot 17 uur dicht ging. Dus reed ik maar door tot
in Carrion de los Condes waar Gerda op mij wachtte bij de camping en waar wij
na het nemen van een deugddoende douche nog samen onze boodschappen konden
doen.
Na het ontbijt reden we met de bus naar het
centrum van Burgos. We begonnen ons bezoek aan de Plaza de España bij de
fontein met dolfijnen. We volgden de Rio Vena, een riviertje dat door de stad
loopt, tot aan de Plaza de San Juan, waar een standbeeld en een kerk naar deze
Heilige werd vernoemd. Van één van die pastoren kreeg ik een stempel in mijn
credential. De pastoor was ook benieuwd waar ik vandaan kwam. Na dit bezoek
volgden we terug de Rio Vena tot aan een grotere rivier die de stad doorsnijdt:
de Rio Arlanzón. Die volgden we tot bij de Puente de San Pablo waar het
standbeeld van El Cid staat, die in feite Rodrigo Dias de Vivan heette. Hij
kreeg voor zijn heldendaden tegen de Moren hier zijn standbeeld. We kwamen dan
langs de Puente de Santa Mario, waar we recht tegenover de gelijknamige arc
kwamen te staan. Na een paar fotos van de Arc te hebben genomen, wandelden we
er doorheen. Zo kwamen we voor de gigantisch grote kathedraal te staan. Een
bezoek aan deze prachtige kathedraal nam 2 uur in beslag. Deze kathedraal is
niet alleen van buiten zeer mooi, ook de binnenkant is de moeite waard. Na dit
bezoek gingen we op zoek naar een cybercafé om onze ervaringen en fotos van de
laatste dagen door te sturen. Daarna was het de hoogste tijd voor het
middagmaal die we net als de gewone Spanjaarden ruim in de namiddag namen.
Omdat er hier vandaag een plaatselijke feestdag was, waren de meeste winkels
dicht na de middag en wandelden we dan de heuvel op tot aan de Mirador del
Castillo. Dit is een uitkijkpunt nabij de oude burcht, vanwaar je een prachtig
zicht hebt op de kathedraal, de stad en de wijde omgeving rondom Burgos. We
maakten ook nog een wandeling door het stadspark tot aan de plaats waar het
plaatselijke feest zich afspeelde. Dit feest dat hierEl Parral heet, trok enorm veel volk. Alle
feestvierders werden met gratis autobussen tot op de plaats zelf gebracht. Wij
namen de bus die ons tot op de camping bracht waar we eindelijk konden
uitrusten van een heel mooie en interessante dag in Burgos.
Vandaag reed ik de provincie La Rioja uit om die van
Castilla Y León binnen te rijden. Dat betekende ook dat de wijngaarden van de
zogekende Riojawijn zouden overgaan in uitgestrekte graanvelden. De afstand via
de N120 tussen beide steden bedraagt amper 66 km. Maar omdat de
St-Jacobs-fietsroute nu eens boven en dan weer onder die drukke N120 gaat,
loopt die afstand op tot 88 km.
Bij het verlaten van Santo Domingo de la Calzada had ik een lange, rechte weg voor mij met
daarlangs een lange sliert van fietspelgrims. We waren precies allemaal op
hetzelfde moment vertrokken. Eén voor één haalde ik de koppels of groepjes in.
Eén grote groep zag ik in de verte steeds bij elkaar blijven. Toen ik ze
voorbijstak bleek het een groep Duitsers te zijn van wel 30 mensen. Ik vroeg me
af hoe het mogelijk was om met zo een grote groep naar Compostela te trekken. 60 km verder zou alles
duidelijker worden. Na 30 km
kwam ik aan in Belorado, waar de wind kwam opsteken en de ooievaars hoog boven
mijn hoofd rondvlogen. Na Belorado moest ik een paar km langs die drukke N120.
Ik stak er nog een fietser voorbij die een wagentje achter zich trok met daarin
zijn hond. Dierenliefde heet men dat. Ter hoogte van Tosantos verliet ik de
drukke N120 en dat betekende een lange klim plus nog eens een strakke wind in
het gezicht. Voor mij reed een man met een koersfiets, sleurend en trekkend, de
helling op. Ik hield mij steeds op zon 50 à 100 meter. De man trapte
een veel te grote versnelling op deze helling en een paar 100 meter voor de top
ging ik erover. Ik vermoedde dat hij ook op weg was naar Compostela en wilde
graag eens horen van waar hij kwam. Maar de man hijgde zo erg dat ik er niet
meer uit kreeg dan: Jo jo. Ook op de minder lastige stukken bleef de wind mij
parten spelen. In de omgeving van San Juan de Ortega werd het mysterie van de
grote groep Duitsers mij duidelijk. Op een zijweg stonden 2 autobussen zon 50 meter van elkaar, met
daartussen een tiental banken en tafels opgesteld. Een aantal mensen die druk
bezig waren om alles klaar te zetten, riepen me nog een goede reis tegemoet. Op
de bussen stonden dezelfde naam als op de truitjes van de fietsers die ik een
paar uur geleden had voorbijgestoken en aan de voorruit van beide bussen stond
een bordje met als opschrift: JACOBSWEG. Meteen was alles duidelijk. Enkele
km verder had ik afspraak met Gerda. Ik had toen 71 km op de teller en het was
de hoogste tijd voor koffie en koekjes. Een rustpauze die heel uitgebreid werd
genomen. Daarna begon ik aan de laatste km van de dag. Toen Gerda als eerste
terug vertrok, realiseerde ik me dat ik weer, de 2e keer al deze
week, mijn helm in de camper had laten liggen. Omdat het niet zover meer was,
riskeerde ik het zonder de helm, ook al is die hier verplicht. Een tijdje later
belde Gerda me op en zei dat ze geen camping tegengekomen was en hopeloos door
het drukke Burgos gereden was en niet zo goed meer wist waar ze nu heen moest.
Ik had de camping wel gezien maar reed door tot in het drukke Burgos. Na een
paar telefoontjes over en weer en een grondige studie van een bord met een
stadsplan vonden we elkaar dan toch terug. Het was een heel emotioneel moment
voor ons beiden. En samen keerden we met de camper terug naar de camping.
Vandaag ben ik terug vertrokken
onder een grauwe hemel. Ik zou er een korte rit van maken maar achteraf bleek
hij nog korter te zijn dan ik vooropgesteld had. Dat kwam omdat ik na 38 km een bord zag waarop een
klooster stond met de naam: Monasterio de Yuso. In mijn boekje kon ik lezen
dat dit klooster op de UNESCO-lijst van Werelderfgoed stond. Ik moest er wel
een kleine omweg voor maken, maar ik was nieuwsgierig. Bij het klooster
aangekomen zag ik dat er regelmatig bussen binnenkwamen en dat het klooster
onder begeleiding kon bezocht worden. Ik belde naar Gerda die 20 km verder stond en we
spraken af dat ze tot aan het klooster zou komen. Een goed half uurtje later
was ze daar en samen konden wij het Monasterio de Yuso bezoeken. Het
Yusoklooster staat in het dorpje San Milàn de la Cogolla, het draagt de
naam van een plaatselijke weldoener die hier leefde van 473 tot 574 en stichter
was van het Susoklooster die een eind verderop ligt. Het Yusoklooster wordt ook
beschouwd als de wieg van de Spaanse taal. Binnen het klooster bevinden zich
dan ook nog heel wat gigantisch grote boeken met geschriften die door de
monniken werden bijgehouden. Spijtig genoeg worden de rondleidingen alleen in
het Spaans gedaan. Na het bezoek aan het klooster werd er in de camper gegeten
en daarna reden we elk apart richting Santo Domingo de la Calzada. Toen ik na iets meer
dan een uur rijden dit stadje naderde werd ik getrakteerd op zon felle
regenbui. Overal stonden pelgrims te schuilen. De riolen konden met moeite het
water opvangen. Gelukkig vond ik Gerda en de camper heel snel. Ik kon me
onmiddellijk omkleden in de camper en enkele minuten later waren we al op
verkenning in het stadje. Wat mij het meest interesseerde waren de echte witte
kip en witte haan die zich in de kerk bevinden. We moesten ze echter van achter
tralies bekijken, en de kerk bezoeken ging ook al niet. Aan de kip en de haan
is wel een legende verbonden en die gaat in het kort als volgt:
Er was eens een jonge pelgrim.
Hij werd in dit stadje opgeknoopt voor een diefstal die hij niet deed. De
jongen werd echter op wonderbaarlijke wijze ondersteund door Domingo de la Calzade, een plaatselijke
heilige, en bleef zo in leven. Men ging het opzienbarend feit vertellen aan de
rechter die de jongen had veroordeeld, terwijl hij net een gebraden kip en
haantje zat te verorberen. De rechter lachte en spotte dat dit verhaal even
waar was als dat het gevogelte dat voor hem lag, levend was. Plotseling kregen
de kip en de haan in het bord terug veren en vlogen ze weg uit zijn bord. De
jonge pelgrim werd uit zijn benarde positie geholpen en leefde nog lang en
gelukkig. En sinds dit voorval zitten er nu in de kerk van Santa Domingo de la Calzada steeds een levende
witte kip en een levende witte haan.
Vanaf Urroz vertrok ik
vandaag terug via de hoofdroute. Ik reed in een wijde boog om Pamplona. Een
eerste stop was voorzien in Puente la Reina.
Samen met Gerda verkenden we dit kleine historische stadje.
We wandelden door de historische hoofdstraat en kwamen zo aan bij de, in de 12e
eeuw, gebouwde St-Jacobskerk. De kerk is binnen nogal veel versierd met
bladgoud en tegen de muur staat een mooi uitgesneden beeld van St-Jacob als
pelgrim met staf. Op het einde van de hoofdstraat: Rua Mayor komt men bij de
beroemde, negenhonderd jaar oude, stenen boog brug over de Rio Agra, die ooit
gebouwd werd om de pelgrims van een natte overtocht over de rivier te besparen.
Het viel ons op dat de 3 kerktorens, die dit stadje rijk is, druk bezocht
werden door ooievaars. Ze waren héél intensief bezig met het schikken van hun
nesten. Daarna reed ik door tot in Estella, waar ik terecht kwam terwijl
iedereen zowat bezig was aan zijn siesta. Ik reed dan maar door tot in Los
Arcos, waar ik samen met Gerda van een lekkere koffie kon genieten. Voor mij
was die zeer welkom en ik kon even uitrusten, want bijna alle dorpjes die ik
onderweg doormoest, werden allemaal op een helling gebouwd. Na 78 km beginnen die serieus
door te wegen. Omdat het nog vroeg was, besliste ik om door te rijden tot in
net buiten Logroño. Toen ik deze stad naderde, moest ik op het grindpad voor
wandelende pelgrims. In de stad zelf maakte ik nog enkele fotos bij de
kathedraal en in het info toerismebureau haalde ik een stempel. Na het
buitenrijden van deze drukke stad moest ik langs een nieuw en rustig park en
langs het stuwmeer La Grajera.
Tussen de wijndranken en de amandelbomen mocht ik mijn zoveelste klim van de
dag doen, tot ik in Navarrete kwam, die ook op een heuvel ligt, en daar Gerda
vond. We wilden ons installeren op de camping, maar hoe we ook zochten en de
wegwijzers volgden met: camping, die zich zowel aan beide zijden en in de
straten van het dorp opgesteld stonden, toch was er geen camping te bespeuren.
We reden dan maar 6 km
verder naar Fuenmayor waar we precies hetzelfde voorhadden. Uiteindelijk reden
we terug naar Navarrete waar we ons bij het plaatselijke sportcomplex
installeerden.
Vandaag namen we de bus tot in Pamplona. Op de
Plaza de las Merindades stapten we af en begonnen we aan onze tocht door de
stad. Eén van de eerste monumenten die we zagen was dit ter ere van de
waaghalzen van de Encierro. Het monument toont hoe mannen met een krant in de
hand door de stad lopen, achterna gezeten door een 6-tal op holgeslagen
stieren. Daarna slenterden we over de Plaza del Castillo een mooi plein met
arcaden, stijlvolle cafés, bankjes, platanen en in het midden een kiosk. De
straten in het oude deel van Pamplona zijn zéér smal, maar je vindt er overal
kleine winkeltjes en gezellige cafés. Ook héél wat restaurants zijn er te
vinden en het eten is er niet duur. We brachten ook een bezoek aan het oudste
park van Pamplona El Parque de la
Taconera. Een rustig park of groene zone in een drukke stad.
Er zitten zelfs een paar dieren in, meestal gevogelte, maar ook enkele reeën en
herten. Iets verder stapten we de Citadelle binnen. Weer zon rustige plaats
waar kunst en groen aan elkaar gekoppeld worden. Daarna brachten we ook een
bezoek aan de Santa-Maria Kathedraal. Deze kathedraal staat op het hoogste punt
van de oude stad en met zijn torens van bijna 50 meter hoog is hij reeds
van ver te bewonderen. De kathedraal en het museum zijn een bezoekje waard.
Maar wie een kaars wil branden komt van een kale reis terug. Vooraan bij het
altaar staat namelijk een bak met elektronische kaarsen. Wie een euro in de
gleuf werpt, ziet dan het lampje van één van de elektronische kaarsen aangaan.
En dan maar hopen dat de elektriciteit niet uitvalt .. Stel je voor dat ze dat
in Lourdes zouden doen.
Niettegenstaande de zware bewolking bleef de
regen toch uit. Dat was maar goed ook want vandaag moesten we de Pyreneeën
over. Om 10 uur begon ik eraan. Een 25 km lange klim die in het begin héél goed
meeviel. Af en toe was er zelfs een platstukje. Bij Arnéguy reed ik voorbij de oude grenspost die er nu verlaten
bijlag. Na 11 km
was het gedaan met de pret en moest er geklommen worden. Ik reed toen het
dorpje Valcarlos binnen. Gerda stond aan de kerk met het fototoestel in de hand
om mijn doortocht voor het nageslacht vast te leggen. Het viel ons op dat de
plaatselijke bevolking druk in de weer was met het opsmukken van de straat.
Gras werd in 3 rijen over de straat gelegd, takken werden tegen de voorgevels
van de huizen gezet, uit de vensters hingen geborduurde stukken stof en af en
toe werd een soort van altaar met bijhorende religieuze foto bij de voordeur
gezet. Van één van de bewoners kwam ik te weten dat er vandaag een processie voorbij
kwam. Ik trok verder bergop. Ik had de goede cadans gevonden en haalde de éne
na de andere pelgrim terug in. Ik ben nu wel geen afgetrainde wielertoerist,
maar onderweg had ik de mening dat veel van die fietspelgrims veel te klein
trapten om boven te geraken. Het was werkelijk een heel mooie klim, met af en
toe van de haarspeldbochten die je toelaten om snel eens een glimp op te vangen
van de andere pelgrims. Na precies 2 uur te hebben geklommen, kwam ik boven bij
de kapel van Punto de Ibaneta, op 1057 meter. Hier staat ook een klein monument
ter nagedachtenis ter Roelandt, de trouwe gezant van Karel De Grote die hier
gesneuveld zou zijn. Gerda stond hierboven terug te wachten om een foto van
haar klauterende man te nemen. Boven had ik 26 km op de teller staan. Ik
deed een vers onderlijfje en koerstruitje aan in de camper en daarna plantte ik
mijn zelfgemaakt kruisje tussen dat van al die pelgrims die mij hier voor
waren. Na de warme soep met boterhammen trok ik dan verder naar Roncevalles,
dat amper 2 km
verder ligt. Ik nam er een paar fotos, slenterde eens rond in de
souvenirwinkel en liet in één van de lokalen van het kloostergebouw een stempel
in mijn credential zetten. Hier werden ook nog duchtig pelgrimspassen verstrekt
voor wie dit nog niet had. Daarna ging het weer verder. De afdaling was van
korte duur omdat het parcours hier terug over een volgend dal trok. Zo moest ik
eerst over de Alto Mezquiriz (922
meter) en nabij Erro volgde nog een klim van 3 km tot op een hoogte van 800 meter. Onderweg in de
dorpen waren de mensen allen bezig met dezelfde rituelen als in Valcarlos. In
één van die dorpen had Gerda haar temperament ook eens aan de Guardia Sivil
laten zien. Toen de man haar de toegang tot het dorp ontzegde voor de
processie, en zij de omweg met het tegenliggend verkeer te smal vond voor de
camper, bleef ze kordaat stilstaan. Alle maneuvers van de brave Guardiaman ten
spijt, maar Gerda bleef staan. Tot hij het tegenkomende verkeer stillegde, de
verkeerskegels netjes aan de kant zette, en als een werknemer op de tarmak van
de vlieghaven netjes de camper en koppige bestuurster door de smalle straat
loodste. De brave Guardia Sivil-man zal s avonds thuis geweten hebben wat te
vertellen. Bij het binnenrijden van Huarte, een voorstadje van Pamplona, trof
ik Gerda op een parking. We reden samen naar de camping, een paar km verder en
werden er in de vooravond nog getrakteerd op een onweer met klank- en
lichtspektakel dat meer dan een uur bleef duren. Morgen 26 mei is het rustdag
en gaan we op verkenning in Pamplona, want we hebben iets te vieren ..
Gisteravond hadden we nog maar
pas een wasje gedaan of de hemelsluizen werden opengedraaid. Dat ging zo de
ganse nacht door. Onze was drogen was dus een groot probleem. Toen ik deze
morgen wou vertrekken, begon het weer te regenen. Zo reed ik van de ene vlaag
in de andere. Tegen de middag kwam ik aan in Mauléon-Licharre. Hier bevinden
wij ons in het departement Pyrenées-Atlantiques. De bergen zijn hier niet zo
hoog meer en sneeuw zie je hier helemaal niet meer. Na het middagmaal bij Gerda
reed ik dan richting St-Jean-Pied-de-Port. Het was ondertussen droog geworden,
maar de wolken bleven wel de hoofdrol vertolken. Ik moest over de Col
dOsquich. Volgens het ene boek 495
m, een ander gaf 648 m en op de Col zelf stond 500 meter. Het kon me in
feite niet schelen. Ik vond hem meer dan hoog en lang genoeg. Ook de wegwijzers
zijn hier tweetalig opgesteld. Soms had ik al moeite met de Franse uitspraak
van die borden en aan de Baskische uitspraak, daar begon ik helemaal niet aan.
In St-Jean-Pied-de-Port aangekomen, was het eerste wat mij opviel, dat alles
hier in het teken staat van de Camino. Overal pelgrims, op de fiets of te voet.
Toen ik Gerda niet direct kon vinden, stapte ik het info toerismebureau binnen
om naar de camping te vragen die ik met Gerda afgesproken had. Ik maakte van de
gelegenheid gebruik om een stempel te vragen, maar ik werd doorverwezen naar
een aanmeldingsplaats voor pelgrims in de Rue de la Citadelle 39. Daar
aangekomen moest ik even aanschuiven om aan mijn stempel te geraken. Ik kreeg
er ook nog wat informatie over traject in het noorden van Spanje. Toen ik daar
wou vertrekken, stond er achter mij een groep Duitse fietspelgrims aan te
schuiven en in het smalle straatje kwam er nog een groep Spaanse
wielertoeristen zich aanmelden. In het bureau hadden ze meteen de handen vol.
Daarna zakte ik door het smalle maar aangename straatje af en liet mij nog door
1 van de Duitsers fotograferen. Dit oud, historisch stadje wist me wel te
bekoren. Het ligt net aan de voet van de Passe van Roncesvalles in het zuiden
van het Baskenland. Van hieruit moet ik dus morgen vertrekken om de
Frans-Spaanse grens over te steken. Volgens mijn boekje wacht mij morgen een
klimpartij van 25 km.
Ik hoop dat ik vannacht een goede nachtrust heb, want ik zal het kunnen
gebruiken. Het weer laat het in ieder geval wel afweten. De ene na de andere
onweersbui trekt hier over de camping. Maar wie weet, misschien rij ik morgen
wel een paar kilometer per uur sneller met al die elektriciteit in de lucht.
Na de rustdag van gisteren en het
bezoek aan Lourdes, trokken we vandaag weer verder. Bij aanvang begon het licht
te regenen, maar na tien minuten was de bui al over. Na 8 km reed ik
Lestelle-Bétharram binnen. Twee dagen daarvoor had ik er al voorbij gereden om
boodschappen te doen. Het was me toen al opgevallen dat hier toch iets te zien
was. Lestelle-Bétharram is een pittoresk dorpje aan de rivier de Gave tussen
Lourdes en Pau. Het is vooral bekend om zijn grotten en als zéér oude
bedevaartplaats. Ik bezocht de Chapelle Notre Dame. Een 17e eeuwse
kerk met een voorgevel in grijs marmer en binnen een prachtig barok interieur
met grote schilderijen aan de muren tot op het plafond. Voor de kerk staat ook
een mooi fonteintje met daarop een beeld van St-Jacques. Dus werd het
fototoestel bovengehaald. Er bleek ook een museum te zijn en aan de ingang
kreeg ik nog een mooie stempel in de vorm van een schelp. Ook werd mij een
klein kaartje met de afbeelding van de Notre Dame du Beau Rameau overhandigd
met de boodschap dat dit mij zou beschermen op mijn verder tocht .. Ik kon dus
met een gerust gemoed terug vertrekken. Na zon 33 km kwam ik bij Gerda in
Louvie-Juzon. We aten iets in de camper en vertrokken toen elk op onze weg naar
Oloron-Ste-Marie. Ik nam de kortste weg door het bos en kon genieten van een
prachtige rit over een bochtrijk traject. Ook het weer was mij gunstig. In de
camper had ik op de middag mijn lange fietsbroek uitgedaan alsook de fietstrui
met lange mouwen werd er vervangen door één met korte mouwen. Toen ik ongeveer
op 6 km
van Oloron-Ste-Marie ontmoette ik een Britse Pelgrim te voet. Hij was deze
morgen uit Oloron-Ste-Marie vertrokken en het scheelde geen haar of hij zou er
vanavond weer aankomen. De man wandelde niet met een stafkaart, maar met een
kaartje die hij ergens in één of ander toerismebureau had gekregen. Ik zette
hem op de goede weg, al vraag ik me nog steeds af wat hij daar deed, ook al was
hij op weg naar Compostela. Bij het binnenrijden van het stadje vond ik dat het
water die de stad doorsnijdt nogal onstuimig is. Later zou ik lezen dat hier
twee zijrivieren in de Oloron uitmonden. Namelijk de Gave dAspe en de Gave
dOssau. Ze scheiden de stad in 3 delen. Ik vond Gerda bij de ingang van de
camping en na eerst nog wat boodschappen gedaan te hebben, lieten we ons daar
inschrijven voor één nacht, want morgen trekken we verder naar het wereldberoemde
stadje in de Pyreneeën. Namelijk St-Jean-Pied-de-Port.
Nadat we rustig hadden
uitgeslapen, ons ontbijt hadden genomen, en alles opgeruimd hadden, werden de
fietsen van de camper genomen. We fietsten de afstand van Peyrouse naar Lourdes
over een lichtgolvende baan. In Lourdes aangekomen hadden we daardoor ook geen
parkeerprobleem. We geraakten zonder problemen tot aan het toerismebureau waar
ik een stadsplan en een stempel kreeg. De hulpvaardige dame stuurde mij ook
naar het info toerismebureau in het heiligdom bij het Sanctuares omdat men daar
een speciale stempel heeft voor mensen die op weg zijn naar Compostela. Wat mij
vooral opviel in Lourdes was niet alleen het feit dat hier veel gebeden wordt,
maar vooral dat dit een plaats is waar veel klinkende euros over de toog gaan.
Lourdes is business!! Laat daar geen twijfel over bestaan. Binnen de poorten
van dit Heiligdom blijft alles heel rustig. Ook al is er veel pracht en praal
mee gemoeid. Ik herinnerde mij de soms zeer sobere kerkjes en kapelletjes die
ik onderweg had gezien en vergeleek ze dan met de pracht die hier ten toon
wordt gesteld. Nee, ook binnen de kerk is niet alles evenredig verdeeld. We
zagen hier ook héél veel militairen. Het ene uniform was al mooier dan het
andere, maar de uniformen uit Kroatië vielen toch wel echt op. Binnen de
poorten van het Heiligdom bezochten we de Basiliek die gebouwd werd op de rots
van de grot van Massabille. Ook de rozenkrans Basiliek met zijn 15 in mozaïek versierde
kapellen bezochten we. Ook in de Crypte namen we een kijkje. De grot zelf
vereerden we ook met ons bezoek, alsook de Heilige Pius X Basiliek die zich
onder de grond bevindt. Deze laatste biedt plaats aan 20.000 bezoekers en is
niet meer dan een arena, gemaakt van staal en beton en opgesmukt met enorme
fotos en afbeeldingen van allerhande heiligen. Na ons bezoek aan één van de
vele winkels in de omgeving en snel nog een foto gemaakt te hebben van het
geboortehuis van Bernadette, keerden we met de fietsen terug naar de camping.
Toen ik op de camping nog eens zat na te denken aan wat ik in Lourdes gezien
had, moest ik terugdenken aan wat de kelner in Périgueux mij had gezegd:
Lourdes cest la commerce!!. En daar kan ik hem alleen maar gelijk in
geven ..