Aan het concept AC/DC is al enkele decennia niet meer gesleuteld. Net als een goedlopende stripreeks brengen ze telkens variaties op hetzelfde thema. Hun shows bevatten steevast dezelfde clichés (het eeuwige schooluniform van Angus, een immense klok tijdens Hells Bells, een reuze Rosie opblaaspop en zes kannonen aan het slot), maar ze werken na al die jaren nog altijd even aanstekelijk. Vlak voor de show probeerde een roadie het publiek op te jutten maar dat zou achteraf niet nodig blijken. Het Sportpaleis zat overvol met in merchandise gehulde fans (de lichtgevende duivelshoorntjes waren gelijkmatig over de zaal verspreid), die bij de eerste noot van Angus overstag gingen.
Oude gekende krakers werden netjes geschrankt met nummers uit hun recente plaat. Het enig verschil tussen beide categorieën was dat zanger Brian Johnson bij de nieuwe nummers iets dichter in de buurt van zijn autocue vertoefde. Voor de rest hadden de nieuwe singles gerust op een plaat uit 1975 kunnen staan. Aan het businessplan van AC/DC (knallende riffs voor het werkvolk) is nooit iets gewijzigd en dat is maar goed zo. Zelden een groep aan het werk gezien die zo efficient met zn middelen blijft omspringen. Voor de jongens van AC/DC geen gitaarwissels tussen de nummers. Gewoon een kwintet dat zonder geluidseffecten de gaspedaal activeerde en die gedurende 105 minuten ingedrukt hield. Brian is al veel langer de zanger van de groep dan dat Bon Scott ooit geweest is en tierde, kraste en gromde de vele teksten over de hel en foute keuzes (vrouwen). Het enige relatieve rustpunt in de set was The Jack, een bluessleper over een venerische ziekte waarbij de obligate stripact van Angus niet mocht ontbreken.