Assepoester


Bambi


Belle en het beest


Jungle book


Lady en de vagebond


Leeuwenkoning


Pinokkio


Peter Pan


Robin Hood


Sneeuwwitje


Tarzan


Alice in Wonderland


Aristokats


De reddertjes


Donald Duck


Minnie Mouse


Mickey Mouse


Pocahontas
.

Daizy Duck


Goofy


Pluto


Doornroosje


Winnie The Pooh


Tweety


Bugs Bunny


Woody Woodpekker


Flinstones


Garfield


Oblix


Smurfen


Dombo


101 Dematiers


Kleine Zeemeermin


Assepoester


Aristokatten


Bambi


Belle en het Beest


Doornroosje


Jungle Book


Klokkenluider


Lady en de Vagebond


Leeuwenkoning


Merlijn de tovenaar


Peter Pan


Pinokkio


Pluto


Pocahontas


Reddertjes


Robin Hood


Roger Rabbit


Sneeuwwitje


Tarzan


Winnie The Pooh


Mickey en Minnie Mouse


Knabbel en Babbel


Diddle
Mijn disney site
Knutselen en lezen met Disney
03-05-2007
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kleermaker in de hemel

Eens gebeurde het, dat, op een mooie dag,
onze Lieve Heer een wandeling ging maken in de tuin van de hemel,
en Hij nam alle apostelen en alle heiligen mee, zodat er
niemand meer in de hemel overbleef dan de heilige Petrus.
Onze Lieve Heer had hem bevolen om in die tussentijd niemand binnen te laten,
dus stond Petrus bij de hemelpoort en hield wacht.

Het duurde niet lang, of iemand kwam aankloppen.
Petrus vroeg, wie het was en wat hij wilde.
"Ik ben een arme, eerlijke kleermaker,
" antwoordde een benepen stemmetje,
"die toegang vraagt." - "Eerlijk?!" zei Petrus,

"zeker als de dief aan de galg.
Je had altijd lange vingers en je hebt heel wat mensen stof afgezet.
In de hemel kom je niet, Onze Heer heeft me verboden,
om iemand binnen te laten, zolang Hij er niet is." -
"Wees toch barmhartig!" riep de kleermaker,
 "Kleine stukjes afval die vanzelf van de kniptafel vallen,
dat is geen diefstal, daar praten we niet eens over.
Kijk, ik hink en ik heb van de lange weg blaren aan mijn voeten,
ik kan onmogelijk terug. Laat mij maar binnen. Ik zal het vuile werk doen.
Ik wil met kinderen sjouwen, luiers spoelen, banken afnemen en drogen,
en kapotte kleren maken."

Nu liet Petrus zich vermurwen en opende de hemelpoort
net zo ver voor de kreupele kleermaker, dat z'n magere lijf door de kier kon.
 Hij moest maar in een hoekje achter de deur gaan zitten
en daar heel stil en koest zijn, zodat onze Lieve Heer als Hij terugkwam,
hem niet zien zou en boos worden. De kleermaker deed het,
maar toen Petrus eens de deur uitging, stond hij stil op,
en ging nieuwsgierig in alle hoeken van de hemel kijken,
en nam alles eens goed op. Eindelijk kwam hij bij een plek,
daar stonden veel mooie, kostelijke stoelen in een kring
en in het midden stond een gouden zetel, met schitterende edelstenen bezet,
die ook veel hoger was dan de andere stoelen,
en er stond een gouden voetenbank voor.
Maar dat was de troon waarop Onze Lieve Heer zat als hij thuis was
en daarvandaan kon men alles zien wat er op aarde gebeurde.

De kleermaker bleef een hele poos bij die troon staan kijken,
want dat vond hij nog het mooiste van alles.
Eindelijk kon hij zijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen,
klom erop en ging erop zitten.
Toen zag hij alles wat op aarde gebeurde; en hij zag een oude, lelijke vrouw;
ze stond bij een beek te wassen en ze legde twee sluiers heimelijk opzij.
De kleermaker werd daar zo woedend om,
dat hij de gouden voetenbank greep en door de hemel op aarde
gooide naar de oude dievegge toe.
Maar daar hij de voetenbank niet meer terug kon halen,
sloop hij verlegen van de troon weg en kroop stilletjes naar z'n plaatsje
achter de deur en deed of er geen vuiltje aan de lucht was.

Toen de Heer en Meester met het hemelse gevolg weer terugkwam,
zag hij het kleermakertje achter de deur niet; maar toen Hij op de troon ging zitten,
was de voetenbank er niet. Hij vroeg aan Petrus, waar de voetenbank gebleven was,
maar Petrus wist er niets van. Toen vroeg Hij verder, of Petrus niemand binnengelaten had.
"Ik zou niemand weten," zie Petrus, "dan een manke kleermaker,
die nog achter de deur zit te wachten.
" Toen liet Onze Lieve Heer de kleermaker komen
en vroeg hem of hij de voetenbank soms weggenomen had en waar hij hem neergezet had.

"O Heer," zei de kleermaker verheugd,
"ik heb hem in woede naar de aarde geworpen,
naar een oud mens dat ik bij 't wassen twee sluiers zag stelen." -
"O jij schelm," sprak de Heer, "als het recht zo ging als jij het doet,
hoe denk je dan dat het met jou gesteld zou zijn?
Ik zou al lang geen stoelen, geen banken,
ja zelfs geen pook meer hier hebben gehad,
maar alles naar de zondaren geworpen hebben.
Voortaan kun je niet meer in de hemel blijven,
maar je moet weer naar buiten voor de poort;
zie dan maar waar je terecht komt. Hier mag niemand straffen dan Ik alleen, de Heer."

Petrus moest de kleermaker weer buiten de poort brengen,
en omdat hij kapotte schoenen had en voeten vol blaren,
nam hij een stok in de hand en trok naar 'Wacht-een-Wijle'
waar de dappere soldaten zitten te drinken!

03-05-2007 om 15:01 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De gauwdief en zijn meester

 

Jan wou z'n zoon een ambacht laten leren.
Toen ging Jan naar de kerk en vroeg aan Onze Lieve Heer,
wat Hem behagen zou. De koster stond juist achter het altaar en zei:
"Gauwdieven, gauwdieven."
Toen ging Jan weer naar zijn zoon terug en zei,
dat het gauwdieven moest wezen,
dat had Onze Lieve Heer zelf gezegd.
Nu gaat hij met z'n zoon naar een man die goed stelen kan.
Ze lopen een hele poos, en dan komen ze bij een groot bos.
Daar staat zo'n klein huisje met zo'n oud wijf erin, en Jan zegt:
"Weet jij niet een man die stelen kan?" -
"Dat kan je hier wel leren," zegt de vrouw,
"daar is mijn zoon een meester in.
" Nu gaat hij met de zoon praten:
"Of hij het wel goed kan?" De meesterdief zegt:
"Ik wil 't je zoon wel leren, kom maar over een jaar terug,
als je dan je zoon nog herkent, wil ik geen leergeld hebben,
ken je hem niet, dan geef je me tweehonderd daalders."

De vader gaat naar huis, en de zoon leert om goed te toveren en te stelen.
Als 't jaar om is, gaat de vader er snikkend heen,
hoe hij het nu weten moet, of hij z'n zoon weer herkent.
Als hij zo loopt te snikken, dan komt 'm zo'n klein mannetje tegemoet, die zegt:
"Man wat grien jij? Je bent zo bedroefd." -
"Ach," zegt Jan, "ik heb m'n zoon verleden jaar bij 'n meesterdief verhuurd
om het ambacht te leren, en die zei me, ik moest na 'n jaar weeromkomen,
en als ik hem nog kende, hoefde ik niks te geven, en nu ben ik zo bang,
dat ik hem niet meer ken, en waar krijg ik dan die tweehonderd daalders vandaan?
" Toen zei dat manneke, hij moest maar een 'n korstje brood meenemen,
en onder de schoorsteen gaan staan, "en op de haalboom staat een mandje,
en daar kiekt een vogeltje uit en dat is je zoon."

Nu gaat Jan erheen en gooide een korstje zwart brood voor het mandje,
daar wipt het vogeltje eruit en kijkt ernaar. "Hola, mijn zoon, ben je daar?
" zegt de vader. De zoon was heel blij, dat hij zijn vader zag, maar de meesterdief zei:
"Dat heeft de duivel je laten weten: hoe kon je nou zien dat dat je zoon was?" -
"Vader, laten we nu gaan," zegt de jongen.

Nu wou de vader met zijn zoon weer naar huis gaan,
en onderweg kwam er een koets aanrollen, en toen zei de zoon tegen z'n vader:
"Vader, ik ga me in een grote windhond veranderen,
dan kunt u er veel geld aan verdienen." De heer uit de koets roept:
"Zeg man, wil je me die hond verkopen?" - "Ja," zegt de vader.
"Hoeveel moet je d'r voor hebben?" - "Dertig daalders." -
"Nou, dat is veel, maar omdat het zo'n prachtig mooie hond is,
wil ik hem houden." Hij koopt de hond, en de hond komt in de koets zitten,
maar na een eindje springt hij eruit, door de ruiten, en dan is hij geen windhond meer,
maar loopt weer naast zijn vader.

Nu gaan ze samen naar huis. De volgende dag is er markt in 't naaste dorp.
Dan zegt de jongen tegen z'n vader:
"Ik zal me nu in een mooi paard veranderen; en verkoop me daar;
maar als u me verkoopt,
trek het toom van me af, want anders kan ik nooit meer een mens worden.
" De vader trekt met het paard naar de markt,
maar nu komt de meesterdief en koopt het paard voor honderd daalders,
en de vader vergeet 't en trekt hem het toom niet af.

Nu trekt de meesterdief met 't paard naar huis en zet het in de stal.
De meid gaat over de deel, dan zegt het paard:
"Doe me het toom af, doe me het toom af.
" De meid staat te luisteren: "Kan je praten?
" en ze gaat heen en doet hem 't toom af;
dan verandert 't paard zich in een mus en vliegt over de onderdeur weg,
maar de meesterdief verandert zich ook in een mus, en vliegt hem na.
Nu komen ze bij elkaar en pikken elkaar, maar de meesterdief wordt in 't water gedreven,
en nu maakt hij zich een vis. Nu maakt de jongen zich ook tot een vis,
en ze vechten weer, maar de meester moet het afleggen.
Dan verandert de meester zich in een haan,
maar de jongen wordt tot een vos en hij bijt de haan de kop af,
en toen is de meester dood gegaan en dood gebleven tot op deze dag.

03-05-2007 om 15:01 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Molenaar

Een molenaar liet aan zijn drie zoons als enig bezit zijn molen,
een ezel en een kat na. De verdeling was vlug gemaakt.
Daar was geen notaris of advocaat bij nodig,
want dan zou er van het erfdeel niets overgebleven zijn.

De oudste zoon kreeg de molen,
de middelste zoon de ezel en de jongste zoon alleen de kat.
Deze vond dat hij er erg slecht afkwam. Hij klaagde:
"Mijn broers kunnen samenwerken en dan behoorlijk
in hun onderhoud voorzien. Maar wat moet ik met een kat?
Zeker van de honger omkomen..."

De kat, die dit hoorde maar er niets van liet merken, zei ernstig:
"Wees niet bedroefd, baas.
Geef mij maar een zak en laat me een paar laarzen maken
waarmee ik door de struiken kan lopen.
U zult zien dat u er heus niet zo slecht aan toe bent!"

Hoewel de jongste zoon er niet veel vertrouwen in had,
leek het hem toch niet onmogelijk dat de kat hem zou helpen
in z'n armoedige bestaan.
Hij zag hem immers ook de vreemdste gymnastische toeren maken
om ratten en muizen te vangen.
Hij hing aan z'n achterpoten of verstopte zich in het meel en hield zich dood...

Toen de kat had gekregen wat hij had gevraagd,
deed hij de laarzen aan, hing de zak om zijn hals,
hield met zijn voorpoten de koorden vast
en liep naar een berg, waar een groot aantal konijnen huisde.
Stilletjes stopte hij zijn zak vol distels
en zemelen en ging ernaast liggen alsof hij dood was.
Hij wilde wachten tot een konijntje dat nog weinig afwist van de listen
in deze wereld, in de zak zou kruipen om zich heerlijk te goed te doen.
En warempel, nauwelijks lag hij daar of hij kreeg zijn zin.
Een onbezonnen konijntje sprong lenig in de zak.
Snel trok de kat de koorden dicht,
ving het dier en doodde het meedogenloos.
Trots op deze buit ging hij naar het paleis en vroeg de koning te spreken.

Men bracht hem naar het vertrek van de vorst
en de kat maakte een diepe buiging en zei beleefd:
"Kijk eens, Sire, de markies van Carabas
(deze naam had hij zelf voor zijn baas verzonnen)
heeft mij bevolen u dit konijntje te brengen.
" De koning knikte vriendelijk en antwoordde:
"Zeg aan uw meester dat hij mij hiermee een groot genoegen heeft gedaan!"

Op een andere dag verborg de kat zich in een korenveld.
Weer hield hij zijn zak open en toen er twee patrijzen in waren gekropen,
trok hij de koorden aan en ving de vogels.
Hij ging ze de koning aanbieden,
zoals hij met het wilde konijn had gedaan.
"Sire, mijn meester was op jacht en zendt u deze patrijzen."

Op deze wijze bleef de kat maandenlang,
van tijd tot tijd, een stuk wild,
afkomstig van de jacht van zijn meester,
aan de koning brengen.
Op een goede dag hoorde hij dat de vorst met zijn dochter
langs de rivier zou gaan rijden.
Zij was de mooiste prinses van de wereld en hij zei tegen zijn meester:
"Wanneer u mijn raad opvolgt, wordt u een rijk man!
U hoeft alleen maar te gaan baden in de rivier, op de plek die ik u zal wijzen.
En verder laat u mij maar begaan.
" De markies van Carabas deed precies wat de kat hem had aan geraden,
zonder dat hij wist waar het allemaal toe diende.
Nauwelijks was hij echter in het water of daar kwam de koning aan gereden.

De kat begon uit alle macht te schreeuwen:
"Help, help, de markies van Carabas verdrinkt!
" Ogenblikkelijk stak de koning zijn hoofd buiten het portier.
Toen hij de kat herkende, die hem zoveel heerlijk wild had gebracht,
beval hij zijn dienaren de mar kies dadelijk te hulp te snellen.
Terwijl deze de arme markies uit het water trokken,
liep de kat snel naar de koets
en vertelde de koning dat zijn heer bestolen was:
"Toen de markies de rivier in sprong voor zijn bad,
kwamen er dieven die zijn kleren meenamen!
Ik heb hard geschreeuwd: "Houd de dief! houd de dief!
" maar tevergeefs."

De koning, niet wetend dat de kat de kleren stiekem
onder een grote steen verborgen had,
liet zijn dienaren één van z'n mooiste kostuums voor mijnheer de markies halen.
Deze zag er nu nog knapper uit dan voorheen
en de prinses schonk hem een stralende glimlach.
Weer stak de koning zijn hoofd naar buiten
en sprak vriendelijk tot de markies:
"Kom, heer Carabas, stap in en rijd met ons mee!"

De kat, verrukt dat zijn plan zo goed slaagde,
ging met grote sprongen vooruit
en toen hij zag hoe boeren in het land aan het maaien waren,
riep hij luid: "Hé mensen,
daar komt de koning aan
en als jullie niet zegt dat al dit maailand aan de markies van Carabas behoort,
laat ik gehakt van jullie maken!"

En inderdaad vroeg de koning aan de maaiers:
"Aan wie behoort al dit land?"
"Aan de markies van Carabas!
" riepen ze allemaal tegelijk.
Want de bedreiging van de kat had hen werkelijk bang gemaakt.
"U bezit daar een mooi erfgoed!
" zei de koning tot de markies van Carabas.
"Zoals u ziet, Sire," antwoordde de markies.
"Dit land levert ieder jaar heel wat hooi op."

De kat, die nog steeds vooruit rende,
ontmoette nu een paar korenmaaiers.
"Hé mensen," riep hij luid,
"als jullie niet zegt dat al dit korenland aan de markies van Carabas behoort,
laat ik gehakt van je maken!" "Tegen wie?
" riepen de maaiers. "Tegen de koning,
daar komt hij al!
" En toen even later de koning vroeg van wie toch al die mooie korenvelden waren,
riepen ze welgemoed:
"Van de markies van Carabas, Sire!
" En de koning was zeer verheugd.

De kat, die voor de koets uit bleef lopen,
gaf allen die hij tegenkwam dezelfde boodschap
en de koning verbaasde zich over de uitgestrekte bezittingen
van de markies van Carabas.
In werkelijkheid behoorde al dit land echter aan een reus,
die fabelachtig rijk was.

Toen de kat tenslotte bij diens kasteel aankwam,
zorgde hij ervoor eerst te weten te komen,
wat voor iemand die reus eigenlijk was
en welke toverkunsten hij kon vertonen.
Daarna liet hij zich bij hem aandienen en zei beleefd:
"Heer, ik wilde niet in de omgeving van uw kasteel komen,
zonder de eer te genieten u te ontmoeten."

De reus ontving hem zo vriendelijk als dit voor een reus mogelijk is,
hoorde over de lange tocht die de kat gemaakt had
en liet hem uitrusten. "Men heeft mij verteld," zei de kat,
zijn lichtgroene ogen strak op de reus gericht,
"dat u zeer begaafd bent. Kunt u zich werkelijk in allerlei dieren veranderen,
in een leeuw of een olifant?" "Ja zeker," antwoordde de reus bars,
"dat zal ik u bewijzen!" De kat stond ineens voor een enorme leeuw.
Hij schrok zo geweldig dat hij met een grote sprong in de dakgoot belandde.
Een gevaarlijke plaats,
want op de dakpannen kon hij moeilijk met zijn laarzen lopen!

Toen de reus na een poosje zijn gewone gedaante weer had aangenomen,
ging de kat naar beneden en bekende dat hij erg bang was geweest.
Toch begon hij even later opnieuw:
"Men heeft mij óók verteld dat u de gedaante kunt aannemen van de kleinste dieren.
Maar ik kan toch niet geloven dat u in een rat verandert of in een muis!
Dat is volgens mij onmogelijk."

"Onmogelijk?" tierde de reus, "wilt u 't zien?
" En op hetzelfde ogenblik trippelde er een kleine,
grijze muis over de vloer. Meteen had de kat hem te pakken
en at hem op.
Intussen was de koning het prachtige kasteel genaderd
en wilde het graag vanbinnen bekijken.

De kat, die de koets over de ophaalbrug hoorde ratelen,
liep hem vlug tegemoet, maakte een buiging voor de koning en zei:
"Wees welkom, Sire, in het kasteel van de markies van Carabas.
" Hoogst verwonderd keerde de koning zich tot de markies en vroeg:
"Is dit ernst? Bezit u ook al dit kasteel en de prachtige gebouwen
die er omheen staan? En o, deze hof! Ik kan mij niets mooiers voorstellen!
Laat u mij, als ‘t u belieft, alles bekijken.
" De markies reikte de jonge prinses de hand en,
gevolgd door de koning, traden zij binnen.
In elke grote zaal stond een heerlijk maal gereed,
dat de reus had laten klaarmaken voor zijn vrienden.
Maar die, nu zij de koets van de koning in de hof zagen,
niet durfden binnenkomen.

Het werd een vrolijke maaltijd.
Wat heeft die markies goede manieren! dacht de koning.
En de prinses dacht: o, wat houd ik veel van hem!
Nadat hij enige teugen gedronken had, sprak de koning:
"Als u wilt, markies van Carabas, kunt u met mijn dochter trouwen.
" Met een diepe buiging dankte de markies hem
en nog diezelfde dag werd de prinses zijn vrouw.

De kat werd opperkamerheer en joeg,
alleen nog maar voor zijn plezier, achter de muizen aan.

03-05-2007 om 15:00 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De rode schoentjes

Er was eens een meisje, dat zomers op blote voeten liep
en 's winters op klompen waardoor haar wreven rood werden.
Ze heette Karen.

Nu was er een schoenmaakster in het dorp die van oude rode lappen,
 zo goed als ze kon, schoenen naaide voor Karen.
De moeder van Karen overleed.
De schoenmaakster gaf Karen de rode schoenen
en ook al waren de rode schoenen niet erg geschikt voor een begrafenis,
ze deed ze toch aan.

Een oud vrouwtje kwam langsgelopen
en kreeg medelijden met Karen en zei:
'Ik wil dat meisje mee,
ik zal haar wel opvoeden.'
Karen ging mee met de oude vrouw,
maar de vrouw vond de schoenen niet mooi
en gooide de schoenen in het vuur.
Karen werd netjes aangekleed en moest leren lezen
en naaien en de mensen zeiden dat ze snoezig was.

Op een dag reed de koningin door het land samen met haar dochter.
De mensen gingen allemaal naar ze kijken, ook Karen.
De prinses was in het fijn wit gekleed met hele mooie rode schoenen.
Karen vond ze mooier
dan de schoenen die ze van de schoenmaakster had gekregen,
maar niets was mooier dan een paar rode schoenen.
Karen was nu zo oud dat ze zelf haar schoenen ging kopen.
De oude vrouw was ondertussen blind geworden en zag niks meer.
Karen ging naar de stad
en zag in een winkel een paar hele mooie rode schoenen liggen.
Ze waren mooi gelakt en Karen kocht ze,
ook al mocht ze geen rode schoenen van de vrouw.
Ze was heel erg blij met de rode schoentjes.
De vrouw kreeg van alle mensen te horen dat Karen rode schoenen had
en ze werd boos op Karen,
want ze moest degelijke zwarte schoenen dragen.

Ze gingen de volgende dag naar de kerk,
toch nog met haar rode schoentjes aan.
Er zei iemand tegen haar:
'Wat een mooie dansschoentjes.'
Karen kon het niet laten om die middag een paar dansstapjes te maken.
Maar toen ze daarmee begon kon ze niet meer stoppen!
Ze bleef maar dansen en kon pas stoppen toen ze de schoentjes uit getrokken had.
Thuis werden de schoentjes in de kast gezet.

De oude vrouw werd erg ziek
en ze zou het niet overleven.
Karen verzorgde de oude vrouw.
Op een dag was er een bal in de stad.
Karen was er voor uitgenodigd en ze ging er naar toe.
Ze liet de oude vrouw in de steek en trok haar rode schoentjes aan.
Ze danste en danste en kon niet meer stoppen
en ze kreeg haar schoenen niet meer uit!
Ze danste door bossen en korenvelden,
door steden en over oneindige paden.
Ze kwam bij een deur die ze goed kende.
De deur van het huis van de oude vrouw.
De oude vrouw was dood
en Karen begreep dat ze haar hele leven verder moest dansen,
als straf, omdat ze de vrouw in de steek had gelaten

03-05-2007 om 14:59 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Winnie The Pooh en tijgetje

Wie stuitert daar door het Honderd Bunderbos?
Het is Teigetje. Hij zingt er een liedje bij:
"Het goede van mij is dat ik Teigetje ben.
Ik ben het allerbeste Teigetje dat ik ken.
Zo goed als ik, is er maar één
en dat ben ik... en ik alleen!"

Even verderop zit Winnie de Poeh voor zijn huisje.
Hij hoort een geluid: boing, boing, boing.
Dat geluid ken ik, denkt Poeh. En ineens - BOING! -
ligt Poeh op de grond, met Teigetje op zijn buik.
"Hee malle Poeh," zegt Teigetje.
"Waarom lig je op de grond?"
"Omdat je tegen mij bent op gebotst," zegt Poeh.
"Echt? Wat knap van mij!" roept Teigetje.
"Maar ik moet er weer vandoor! Dag!"
Teigetje stuitert verder.

 Knorretje is bladeren aan het vegen voor zijn huisje.
Hij hoort een geluid: boing, boing, boing.
Wegwezen! denkt Knorretje, maar dan - BOING! -
stuitert Teigetje hem omver.
"J-je liet me schrikken!" stamelt Knorretje.
"Echt? Wat knap van mij!" roept Teigetje.
 "Maar ik moet er weer vandoor. Dag!"
Teigetje stuitert verder.

Konijn werkt in zijn tuin.
Hij heeft de tuin heel netjes gemaakt.
Konijn vindt dat hij wel wat wortels heeft verdiend.
Mmm! Ineens hoort hij een geluid. Boing, boing, boing.
Teigetje stuitert door Konijns tuin en dan stuitert hij ook nog -
BOING! - Konijn omver.
"Teigetje!" roept Konijn boos.
"Moet je mijn tuintje nou zien!"
"Wat een troep!" zegt Teigetje.
"Je mag je tuin wel eens netjes maken."
Dan wordt Konijn boos, zó boos...

...dat hij Poeh en Knorretje ophaalt om een vergadering te houden.
"Het wordt tijd dat we Teigetje dat stuiteren afleren!" zegt Konijn.
"Daarom brengen we hem morgen het bos in.
En daar laten we hem dan achter. Heeft iemand vragen?"
"Is dat niet een beetje zielig?" vraagt Knorretje.
"Later vinden we hem wel terug," zegt Konijn.
"En als we hem dan vinden, is hij vast een heel ander Teigetje geworden!
Een rústig Teigetje! Heb jij nog vragen,Poeh?"
"Zzzz!" doet Poeh, want hij slaapt.

"WAKKER WORDEN!" roept Konijn. Poeh schrikt wakker.
"Oh eh... ik had een pluisje in mijn oor, dus ik heb niet alles gehoord wat je zei," zegt hij.
"Wat heb je wèl gehoord?" vraagt Konijn.
"Alles... tot ik dat pluisje in mijn oor kreeg," zegt Poeh.
Knorretje legt Poeh uit wat hij van plan is.
Voordat Poeh iets kan vragen, sluit Konijn de vergadering.

 De volgende dag halen de vrienden Teigetje op.
Het is een beetje mistig, maar ze gaan toch.
Teigetje wil graag mee en stuitert voorop het bos in.
Poeh heeft een potje honing bij zich voor onderweg.
En omdat hij al onderweg is, eet hij het meteen maar op.

Teigetje blijft voorop stuiteren en het duurt niet lang
of ze zijn heel ver het bos in.
"We zijn er," fluistert Konijn tegen Poeh en Knorretje.
"Ik tel tot drie en dan rennen we weg. Eén, twee... drie!"

De vrienden rennen zo hard ze kunnen.
Na een tijdje kijkt Teigetje om.
Hij ziet zijn vrienden niet meer.
"Oh, nee!" roept hij. "Ze zijn verdwaald!
Ik had beter op ze moeten letten.
Nu moet ik ze gaan zoeken.
Gelukkig kunnen Teigetjes dat het allerbest!"

Konijn, Poeh en Knorretje hebben zich verstopt in een holle boomstam.
Daar komt Teigetje aanstuiteren. Boing, boing!
Hij stuitert boven op de boomstam.
"HALLO!" toetert hij in de holle boom.
"Is daar iemand?"
Oei, wat een lawaai is dat!

Boing! Boing! Teigetje stuitert weer verder.
Na een tijdje gluurt Konijn naar buiten.
"Hij is weg," zegt hij. "We kunnen naar huis!"
"Mooi," zegt Poeh.
"Ik krijg net trek in een hapje van het een of ander."
De vrienden gaan op weg.

Ze komen langs een kuil.
En even later weer.
"Lopen we wel goed, Konijn?" vraagt Knorretje.
"Natuurlijk!" zegt Konijn.
"Dacht je dat ik de weg niet wist?"

"Kijk! Daar is weer een kuil," zegt Poeh even later.
"Dat klopt," zegt Konijn.
"Er zijn veel kuilen in dit deel van het bos."
"Volgens mij hebben we deze kuil al eerder gezien," zegt Poeh.
"Ik denk dat hij ons volgt."
"Onzin!" zegt Konijn. "Dat kunnen kuilen niet!"
"Ik heb een idee," zegt Poeh.
"Als we naar huis lopen, komen we aldoor bij deze kuil.
Dus als we nou eens naar deze kuil lopen, dan komen we misschien wel thuis!"
"Onzin!" zegt Konijn. "Als ik naar deze kuil loop, kom ik uit bij deze kuil.
Let maar op!"
En hij loopt het bos in. Alleen.

Poeh en Knorretje wachten tot Konijn terugkomt. Maar hij komt niet.
En dus wachten ze nog wat langer. En dan vallen ze in slaap.

Als ze wakker worden, zegt Poeh: "Stil eens..."
"Wat hoor je, P...?" zegt Knorretje, maar dan is hij stil,
want Poeh zei dat hij stil moest zijn.
"Honing," zegt Poeh. "Ik heb thuis twaalf potten.
En die roepen me. Eerst hoorde ik ze niet, omdat Konijn er doorheen praatte.
Maar nu hoor ik ze wel."

De twee vrienden klimmen uit de kuil en gaan op weg.
Knorretje zegt een hele tijd niks, want Poeh moet de honing kunnen horen.
Maar dan maakt Knorretje ineens toch een piepgeluidje, want ze zijn vlakbij huis.
Hoera! Nu geeft het niet of Poeh de potten honing hoort of niet.

Op dat moment komt Teigetje aanstuiteren.
Hij landt boven op Poeh én Knorretje.
"Jullie zijn verdwaald, hè?" zegt hij.
"Wij niet meer," zegt Poeh. "Maar Konijn nog wel, denk ik."
"Ik vind hem wel!" zegt Teigetje. "Dat kunnen Teigetjes het allerbest!"

Konijn is inderdaad verdwaald.
Hij sjokt door het bos en kan niks vinden. Zijn hol niet, Poeh en Knorretje niet,
zelfs die domme kuil kan hij niet meer vinden. En Konijn wordt nu toch wel moe.

Ineens hoort hij een geluid. Woesss! Het klinkt niet hard,
maar Konijn vindt het toch eng. Wat is dat voor een geluid?
En hoor, nog een geluid: Wààk! Oewààk! Wat is dat nou weer?

Woess! Wààk! Oewààk! De geluiden gaan maar door en Konijn wordt steeds banger.
Misschien zijn het wel monsters! Maar dat zijn het niet hoor!
Konijn hoort gewoon bosgeluiden. De wind laat de bladeren ritselen.
Een kikker kwaakt. Maar dat weet Konijn niet.

Ineens voelt Konijn iets op zijn schouder. Het is gewoon een tak,
maar Konijn denkt dat de monsters hem komen pakken.
"Help! Help! Laat me los!" roept Konijn en hij holt weg, zo hard als hij kan...

 ...KNAL! tegen Teigetje op.
En zo zit Teigetje weer op de plek waar hij vaker zit: op Konijns buik.
"Gevonden!" roept Teigetje.
"Oh, Teigetje!" zegt Konijn. "Wat ben ik blij jou te zien! Ik ben verdwaald!"
"Pak mijn staart maar," zegt Teigetje.
Dan stuitert hij in een wip naar huis, waar Poeh en Knorretje al zitten te wachten.
Konijn stuitert achter Teigetje aan.

En zo blijft Teigetje dezelfde Teigetje.
Maar Konijn... die wordt wel een tijdje een ander Konijn.
Nog dagenlang is hij blij als hij Teigetje ziet!
En voor Konijn is dat wel heel bijzonder!

 

03-05-2007 om 14:58 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kikkerkoning

De dochter van de koning
had een glimmende gouden bal,
waarmee ze graag speelde.
Ze gooide hem hoog in de lucht en ving hem weer op.
Maar op een keer ving ze de bal niet op.
Hij stuiterde en rolde van haar weg, zo de vijver in.
De prinses was erg bedroefd.
Ze kon niet bij de bodem van de vijver.
Maar opeens hoorde ze een stemmetje:" Huil maar niet."
Ze keek op en zag een vette, groene kikker zitten.
"Wat krijg ik van je," zei de kikker,"
als ik je bal uit het water haal?"
"Alles wat je maar wilt," zei de prinses.

 

 

"Dan wil ik van je bordje eten
en in je bedje slapen," zei de kikker.
Dat wilde de prinses liever niet.
Maar omdat ze zo graag haar bal terugkreeg, zei ze:" Goed."
De kikker bracht de bal terug.
En zonder dankjewel te zeggen rende de prinses ermee weg.
De volgende dag zat ze net met haar ouders
 aan het avondmaal,
toen er iets glads en nats binnenkwam.
Het was de kikker, die van haar bordje kwam eten.
"Wat doet dat beest hier?" vroeg de koningin.
Toen moest hun dochter wel vertellen
wat ze aan de kikker had beloofd.
"Wat je beloofd hebt moet je doen," zei de koning.
Na het eten ging het prinsesje naar bed.
De kikker kwam achter haar aan
en sprong met zijn glibberige lijf op haar hoofdkussen.
"Ik mag in je bedje slapen," zei hij.
"Ga weg!" gilde de prinses
en ze smeet de kikker in de verste hoek van de kamer.
Maar toen gebeurde er
wat er alleen in sprookjes met een kikker kan gebeuren.
Hij veranderde op slag in een mooie prins met een bult op zijn hoofd.
"Jij hebt de betovering verbroken,
" zei de prins."Ik was door een gemene heks in een kikker veranderd."
Nu wilde het prinsesje wel dat de prins van haar bordje at
en in haar bedje sliep.
Eerst moesten ze trouwen met veel feest en lekkernijen.
En de gouden bal, die midden op de eettafel lag,
glom mooier dan ooit.

 

03-05-2007 om 14:58 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een man met zen ezel

In tijden dat trouw nog vanzelfsprekend was
leefde er eens een man met een ezel.
Jarenlang had het dier de zakken onverdroten naar de molen gedragen,
maar zijn krachten verminderden en hij werd ongeschikt voor ‘t zware werk.
Toen bedacht zijn meester hoe ‘t hem minder duur in de kost zou worden,
maar de ezel merkte dat de wind uit de verkeerde hoek woei,
hij liep weg en ging naar Bremen; daar dacht hij,
kon hij wel stadsmuzikant worden.

Toen hij een poosje gelopen had, vond hij een jachthond,
liggende op de weg, hijgend als één die zich moe heeft gelopen.
"Nu, wat hap jij naar lucht, Pakaan?" vroeg de ezel.
"Ach," zei de hond, "nu ik oud ben en elke dag minder word,
en ik ook op de jacht niet veel meer waard ben,
heeft mijn meester me willen doodslaan;
toen ben ik weggelopen, maar waar moet ik nu de kost mee verdienen?"
"Weet je wat," zei de ezel,
"ik ga naar Bremen om daar stadsmuzikant te worden,
ga mee en kom ook bij de muziek.
Ik speel de luit en jij slaat de pauken.
" Dat vond de hond best, en zo gingen ze verder.

Het duurde niet lang of daar zat een kat op de weg,
met een gezicht als drie dagen slecht weer.
"Nu, wat zit jou dwars, arme snorrenbaard?
" sprak de ezel. "Wie kan nu schik hebben,
als ‘t om je hals gaat," antwoordde de kat,
"omdat ik nu op jaren kom en mijn tanden stomp worden
en ik liever bij de kachel zit te spinnen, dan rond te jagen naar muizen,
heeft de vrouw me willen verdrinken.
Nu ben ik weggelopen, maar goede raad is duur:
waar moet ik heen?" "Ga jij met ons mee naar Bremen,
je bent toch een goeie nachtmuzikant,
daar kan je stadsmuzikant worden.
" Dat vond de kat best en ze liep mee.

Daar kwamen de drie weggelopen zondaars langs een hoeve
en op de poort zat de huishaan en schreeuwde uit alle macht.
"Je kraait dat ‘t iemand door merg en been gaat,
" sprak de ezel, "wat scheelt er aan?"
"Ik had goed weer voorspeld," zei de haan,
"omdat ‘t vandaag Onze Lieve Vrouwendag is,
 toen ze ‘t Kerstkindje z’n hemdje gewassen heeft
en ‘t drogen wou; maar nu morgen, met de zondag,
gasten komen, heeft de vrouw toch geen medelijden met me
en ze wil me morgen in de soep stoppen
en vanavond moet ik m’n kop laten afsnijden.
Nu kraai ik maar zolang en zo hard als ik kan."
"Och kom, domme Roodkop," zei de ezel,
"trek liever met ons mee, wij gaan naar Bremen,
iets beters dan de dood kun je overal vinden;
je hebt een prachtstem en als we samen muziek gaan maken,
dan zal dat prachtig klinken." De haan ging op het voorstel in,
en zo togen ze alle vier samen op reis.

Maar in één dag konden ze niet naar Bremen komen,
‘s Avonds bereikten ze een bos, waar ze wilden overnachten.
De ezel en de hond gingen liggen aan de voet van een grote boom,
de kat ging in de takken, maar de haan vloog in de top,
want dat vond hij het veiligst. Vóór hij insliep,
keek hij nog éénmaal alle vier de windstreken na,
en toen meende hij dat hij heel in de verte een lichtje zag branden.
Hij riep zijn kameraden toe, dat er niet ver vandaar
een huisje moest zijn, want hij zag licht. De ezel sprak:
"Dan moeten we daar nog maar heengaan,
want dit is geen beste herberg." De hond zei:
"en stuk vlees en wat been zou mij ook goeddoen.
" Dus togen ze alle vier in de richting waar het licht vandaan kwam,
en het werd helderder, en groter,
en eindelijk stonden ze voor een groot rovershuis.
De ezel, de grootste, ging naar ‘t raam en keek naar binnen.
"Wat zie je, Grauwtje?" vroeg de haan. "Wat ik zie?" zei de ezel,
"een gedekte tafel zie ik met heerlijk eten en drinken,
en er zitten rovers aan en ze smullen."
"Dat zou wat voor ons zijn," zei de haan.
"Ja ja, waren we er maar," zei de ezel.

Toen beraadslaagden de dieren,
hoe ze het zouden aanleggen om de rovers weg te jagen.
Eindelijk vonden ze een middel.
De ezel zou met de voorpoten op de vensterbank gaan staan,
de hond op de rug van de ezel, de kat bovenop de hond
en de haan op de kop van de kat.
Zo gezegd zo gedaan. Toen ze zo opgesteld waren,
gaf de ezel ‘t teken en ze begonnen: de ezel balkte,
de hond blafte, de kat miauwde en de haan kraaide;
toen stortten ze zich door het venster in de kamer,
zodat de ruiten kletterden.
De rovers vlogen bij ‘t ontzettend geschreeuw overeind,
ze dachten niet anders of er kwam een spook naar binnen,
en ze vluchtten in grote angst het bos in.
Nu gingen de vier reizigers aan tafel,
namen de rest van de maaltijd voor lief,
en aten alsof ze in geen vier wekeneten zouden krijgen.

Toen de vier muzikanten klaar waren,
deden ze de lichten uit en zochten ieder een geschikte slaapplaats.
De ezel ging op de mest liggen, de hond achter de deur,
de kat in de haard op de warme as, en de haan op de hanenbalken;
ze waren heel moe van hun lange tocht en sliepen dadelijk in.

03-05-2007 om 14:56 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De houthakker

Er was eens een arme houthakker,
en die werkte hard van de vroege morgen tot in de nacht.
Eindelijk had hij wat geld bijeengespaard en hij zei tegen zijn zoon:
"Jij bent mijn enig kind, ik zal het geld,
dat ik met hard werken verdiend heb,
gebruiken om jou te laten leren; leer je wat goeds,
dan kun je mij in mijn ouderdom onderhouden,
als ik stijf ben geworden en thuis moet blijven.
" En toen ging de jongen naar een hogere school
en leerde vlijtig zodat zijn leraren hem prezen,
en hij bleef er een tijdlang.
Maar toen hij een paar scholen doorgeleerd had,
maar toch nog niet in alles volleerd was,
was het beetje geld dat vader had overgespaard op,
en hij moest weer naar zijn vader gaan.
"Ach," zei de vader bedrukt, "meer heb ik niet
en in deze moeilijke tijden kan ik zelf ook niets meer verdienen
dan het dagelijks brood." "Vaderlief," antwoordde de zoon,
"maak u daar geen zorgen over, als het Gods wil is,
zal het wel voor mijn bestwil veranderen;
ik zal me er wel in schikken.
" Toen de vader naar het bos wilde om iets te verdienen
met snoeien en opbinden, zei de zoon:
"Ik ga mee om u te helpen." "Ja maar, jongen,
" zei de vader, "dat zal je niet zo gemakkelijk afgaan,
je bent dat zware werk niet gewend, dat houd je niet vol;
ik heb ook maar één bijl en ook geen geld
om er nog een bij te kopen." "Gaat u dan naar onze buurman,
die zal u zijn bijl wel willen lenen,
zolang tot ik voor mezelf een nieuwe heb verdiend."
Toen leende de vader bij zijn buurman een bijl,
en de volgende morgen, bij ‘t krieken van de dag,
gingen ze samen het bos in.
De zoon hielp zijn vader en was er heel opgewekt en fleurig onder.
Toen de zon vlak boven hen was, zei de vader:
"We zullen rusten en schaften,
daarna gaat het nog eens zo goed.
" De zoon nam zijn brood in de hand en zei:
"Gaat u wat rusten, vader, ik ben niet moe,
en ik ga een beetje ‘t bos in, vogelnestjes zoeken."
"Dwaas," zei de vader, "wat wil je nu heen
en weer gaan lopen, straks ben je te moe en kun je geen bijl meer zwaaien;
blijf nu hier bij me zitten."
Maar de jongen ging het bos in, at zijn brood op,
werd zeer opgewekt en keek eens door de groene takken,
of hij soms een nest zag. Zo liep hij op en neer,
tot hij eindelijk een grote vervaarlijke eik zag
die zeker al een paar eeuwen oud was
en die geen vijf mensen omvatten konden.
Hij bleef staan, keek hem aan en dacht:
"Het moet toch zeker wel een boom zijn,
waar veel nesten in zullen zitten.
" En opeens leek het hem of hij een stem hoorde.
Hij luisterde en hoorde op een heel diepe toon roepen:
"Laat me eruit, laat me eruit!" Hij keek om zich heen,
maar kon niets ontdekken, en toch leek het of de stem van de grond kwam.
Toen riep hij: "Wie is daar?" De stem antwoordde:
"Ik zit onder de wortels van de eik; laat me eruit, laat me eruit!
" Nu begon de leerling onder de boom de bladeren weg te ruimen
en de wortels af te zoeken, tot hij eindelijk in een kleine holte een glazen fles ontdekte.
Hij tilde hem op, hield hem tegen het licht, toen zag hij iets,
dat op een kikker leek, erin op en neer springen.
"Laat me eruit, laat me eruit!" klonk het weer,
en de jongen die geen kwaad vermoedde, nam de stop eraf.
Meteen steeg er een geest uit op en die werd groter en groter
en groeide zo snel, dat hij in enkele ogenblikken als een ontzettende kerel,
zo groot als de halve boom, voor hem stond.
"Weet je," riep hij met een vervaarlijke stem,
"wat je loon is, omdat je me eruit hebt gelaten?"
"Nee," zei de leerling zonder enige angst,
"hoe zou ik dat weten?" "Ik zal het je zeggen!
" riep de geest, "ik zal je nek breken!"
"Dat had je eerder moeten zeggen,
" antwoordde de leerling, "dan had ik je kalm laten zitten;
maar mijn hoofd zit nogal vast, daar zal je meer mannen voor nodig hebben.
" "Meer mannen, meer mannen," riep de geest,
,je verdiende loon zul je hebben.
Denk je dat ik uit genade daar zolang in heb gezeten?
Het was voor straf; ik ben de machtige Merkurius,
en wie mij loslaat, moet ik de nek breken!"
"Rustig aan," zei de leerling, "zo gauw gaat dat niet,
eerst moet ik weten of je dezelfde bent
die in dat kleine flesje gezeten heeft en dat je het werkelijk bent.
Kan je er ook weer in, dan zal ik het geloven,
en dan kan je met me doen, wat je wilt.
" De geest zei opgeblazen: "Dat is een kleinigheid,"
en hij kroop in elkaar en maakte zich zo klein,
als hij eerst was geweest, zodat hij door die zelfde opening
en door de hals van de fles weer naar binnen kroop.
Nauwelijks was hij erin of de jongen drukte er de stop weer op
en wierp de fles onder de wortels van de eik op de oude plaats,
en zo was de geest gefopt. Nu wilde de leerling naar zijn vader teruggaan,
maar de geest riep heel klagelijk: "Laat me er toch uit, ach,
laat me er toch uit!" "Neen," zei de jongen, "geen tweede keer,
wie me eens naar ‘t leven gestaan heeft, die laat ik niet los,
als ik hem weer in mijn macht heb." "Als je mij vrij laat,
" zei de geest, "dan wil ik je zoveel geven, dat je je leven lang genoeg hebt."
"Nee," zei de leerling, "je zou me maar foppen net als de eerste maal."
"Je spot met je geluk," zei de geest, "ik zal je heus niets doen,
integendeel, ik zal je rijkelijk belonen." De leerling dacht:
"Ik zal ‘t erop wagen, misschien houdt hij woord,
en kwaad zal hij mij toch niet doen!
" Toen nam hij de stop van de fles,
en de geest rees eruit omhoog als de eerste keer,
strekte zich uit naar alle kanten en werd groot,
zo groot als een reus. "En hier heb je je loon,
" zei hij en reikte de leerling een lapje, zo groot als een pleister en zei:
"Als je met ‘t ene eind een wond bestrijkt,
dan geneest die dadelijk, en als je met ‘t andere einde staal
en ijzer bestrijkt, dan verandert dat in zilver."
"Dat moet ik eerst eens proberen," zei de jongen,
en ging naar een boom, spleet de stam met zijn bijl
en streek er met ‘t eind pleister overheen:
meteen sloot de spleet zich en de stam was weer dicht.
"Nu, dat is tenminste waar," zei hij tegen de geest,
"nu kunnen we uiteen gaan.
" De geest dankte hem voor zijn bevrijding,
de jongen bedankte de geest voor de goede gave,
en hij ging naar zijn vader. "Waar ben je nu al die tijd geweest?
" zei de vader, "had je vergeten dat er werk is?
Ik had het dadelijk al gezegd datje niets zou kunnen."
"Stel u gerust vader, ik zal ‘t inhalen."
"Ja, inhalen," zei de vader boos, "dat zal wel!"
"Let maar eens op, vader, die boom zal ik meteen omhakken,
dat ‘t een gekraak zal geven!
" Hij nam z’n pleister, bestreek er de bijl mee
en hakte heel hard: maar daar het ijzer in zilver veranderd was,
was de snede verbogen. "Kijk eens vader,
wat een slechte bijl u me gegeven hebt;
die is helemaal verbogen." De vader schrok:
"Wat heb je nu gedaan!" zei hij.
"Nu moet ik de bijl betalen en ik weet niet hoe:
dat is nu het nut dat ik van je heb!"
"Word nu maar niet boos," zei de jongen,
"die bijl zal ik wel betalen." "O jij domkop," zei de vader,
"hoe wou je die betalen? Je hebt niets dan wat ik je geef:
 je hebt studentenstreken in je kop, maar houthakken, dat kan je niet!"
Na een poosje zei de leerling: "Vader,
nu kan ik toch niets meer doen, laten we er liever een vrije avond van maken."
"Och kom," zei hij, "dacht je dat ik m’n handen in mijn schoot zou leggen als jij?
Ik moet werken, maar ga jij gerust naar huis."
"Vader ik ben hier voor ‘t eerst in het bos,
ik weet de weg niet naar huis, ga toch met me mee.
" Omdat zijn boosheid gaandeweg zakte,
liet de vader zich bepraten en ging met hem mee naar huis.
Toen zei hij tegen de zoon:
"Ga die bedorven bijl nu verkopen en let goed op,
watje er voor krijgt. Het overige moet ik erbij verdienen
om het buurman terug te betalen."
De zoon nam de bijl en bracht hem naar de stad naar een goudsmid,
die toetste hem, legde hem op de weegschaal en zei:
"Die is vierhonderd daalders waard,
en dat kan ik op ‘t ogenblik niet in baar geld betalen.
" De leerling zei: "Geef dan maar wat u op ‘t ogenblik hebt,
de rest houd ik tegoed.
" De goudsmid gaf hem driehonderd daalders
en bleef hem nog honderd daalders schuldig.
Daarop ging de jongen weer naar huis en zei:
"Vader, ik heb geld, gaat u nu aan buurman vragen,
wat hij voor de bijl moet hebben." "Dat weet ik al,
" zei de vader, "een daalder en zes stuivers."
"Geeft u hem dan twee daalder en twaalf stuivers,
dat is het dubbele en ‘t is genoeg, kijkt u maar,
ik heb geld in overvloed," en hij gaf zijn vader honderd daalders en zei nog:
"U zult geen armoe meer hebben, leef verder naar uw genoegen."
"Mijn God," zei de oude, "hoe ben je tot zo’n rijkdom gekomen?
" Toen vertelde hij hem wat er allemaal gebeurd was,
en hoe hij, in ‘t vertrouwen op zijn geluk, zo’n rijke vangst had gedaan.
Met de rest van ‘t geld ging hij weer naar de hoge school en leerde verder,
en nu hij met zijn pleister alle wonden kon genezen,
werd hij de beroemdste dokter van de hele wereld.

03-05-2007 om 14:55 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De prinses op de erwt

Er was eens een prins die zo graag een prinses wilde hebben,
maar het moest een echte prinses zijn.
Toen reisde hij de hele wereld rond om er een te vinden,
maar overal kwam er iets tussen.
Prinsessen waren er genoeg,
maar of het echte prinsessen waren,
daar kon hij nooit helemaal achter komen,
altijd was er iets dat niet helemaal in de haak was.
Toen kwam hij weer thuis en was erg bedroefd,
want hij wilde graag een heuse prinses hebben.


 

Op een avond brak er een verschrikkelijk onweer los;
het bliksemde en donderde, de regen stroomde neer:
het was vreselijk!
Toen werd er aan de stadspoort geklopt
en de oude koning ging opendoen.
Het was een prinses die buiten stond.
Maar, lieve hemel, wat zag ze eruit door de regen en het noodweer!
Het water liep uit haar kleren en haren,
bij de punt van haar schoen liep het erin en bij de hiel er weer uit;
zij zei dat ze een echte prinses was.
Ja, daar zullen we wel achter komen!
dacht de oude koningin, maar ze zei niets.
Ze ging haar slaapkamer binnen,
nam al het beddegoed weg en legde een erwt op de
bodem van het bed, nam toen twintig matrassen,
legde die boven op de erwt
en toen opnieuw twintig veren bedden boven op de matrassen.
Daar moest de prinses nu 's nachts op liggen.
's Morgens vroegen ze haar hoe ze had geslapen.
"O, verschrikkelijk slecht!" zei de prinses,
"ik heb de hele nacht bijna geen oog dicht-gedaan!
De hemel weet wat er in mijn bed lag.
Ik heb op iets hards gelegen
en ik ben over mijn hele lichaam bont en blauw!
Het is afschuwelijk!"


Toen konden ze zien dat het een echte prinses was
omdat ze dóór de twintig matrassen
en de twintig veren bedden heen de erwt gevoeld had.
Zó teer van huid kon alleen maar een heuse prinses zijn.
De prins nam haar toen tot vrouw,
want nu wist hij dat hij een echte prinses had,
en de erwt kwam in het museum waar ze nu nog is te zien,
als tenminste niemand haar weggenomen heeft.
Kijk, dit was nu een echte vertelling!

 

03-05-2007 om 14:54 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De wolf en de zeven geitjes

Op een dag zei moeder geit tegen haar zeven kinderen:
"Ik moet naar de stad en jullie moeten thuis blijven.
Denk erom, jullie mogen niemand binnenlaten."
"Maar als je dan terugkomt?" vroegen de kleine geitjes.
"Mij herkennen jullie wel," zei hun moeder,
" Ik heb een witte vacht en een zachte stem."

 

 

En ze vertrok.
De zeven geitjes gingen aan de grote tafel zitten en deden spelletjes.
Maar opeens werd er aan de deur geklopt.
"Wie is daar?" vroegen de geitjes.
"Ik ben het," zei de wolf," jullie moeder."
"Nee hoor," zeiden de geitjes," je bent onze moeder niet. J
e stem is veel te hard. Je bent de wolf. We doen niet open."
En wolf vertrok.
Hij kocht een grote pot honing en smeerde dat in zijn keel.
Nu klonk zijn stem veel zachter.
Weer klopte hij aan bij de zeven geitjes.
"Wie is daar?" vroegen ze.
"Ik ben het, je moeder," zei de wolf met een zachte stem.
Maar één van de geitjes zag een stukje van zijn poot.
"Nee," zeiden ze," Je bent onze moeder niet.
Onze moeder heeft witte poten. Jij bent de wolf.
We doen niet open. Laat ons toch rustig spelletjes doen."
En de wolf vertrok.
Hij ging naar de bakkerij en stak zijn beide voorpoten in een bak meel.
Nu had hij witte poten.
Weer klopte hij aan bij de geitjes.
"Wie is daar?" vroegen de geitjes.
"Ik ben het, je moeder," zei de wolf met een zachte stem.
Eén van de geitjes zag een stukje van een witte poot.
"De stem is zacht," zeiden de geitjes tegen elkaar," en de poot is wit.
Dit moet onze moeder zijn."
Ze deden de deur open en schrokken vreselijk.
De wolf at het ene na het andere geitje in één hap op.
Een paar uur later kwam moeder geit thuis, en ze barstte in snikken uit.
"Al mijn kinderen opgegeten!" jammerde ze.
Toen hoorde ze een klein stemmetje zeggen:"Ja maar ik niet."
Dat was het jongste geitje.
Het had zich verstopt in de grote klok
en kon nu alles vertellen wat er was gebeurd.
Samen gingen ze op zoek naar de wolf.
Ze vonden hem bij de rivier. Hij was in diepe slaap.
Voorzichtig sneed moeder geit zijn buik open.
Zes kleine geitjes sprongen er opgelucht uit.
Toen vulden de geitjes de buik van de wolf met zware stenen.
Ze gingen weer naar huis om bij te komen,
en om het laatste spelletje af te spelen.
Niet lang daarna werd de wolf wakker.
Hij begreep niet waarom hij zo'n pijn in zijn buik had.
Hij stond op, maar viel meteen voorover, de rivier in.
Plons. Weg wolf.
En de zeven geitjes leefden nog lang en gelukkig.

 

03-05-2007 om 14:54 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De nieuwe kleren van de keizer

Vele jaren geleden leefde er een keizer die zo vreselijk veel van mooie,
nieuwe kleren hield dat hij al zijn geld uit gaf om zich mooi te maken.
Hij bekommerde zich niet om zijn soldaten,
en het theater of een rijtoer in het bos vond hij alleen maar leuk
om zijn nieuwe kleren te laten zien.
Voor ieder uur van de dag had hij een ander gewaad;
en zoals je over een koning zegt dat hij in de ministerraad is,
zo zeiden ze hier altijd: "De keizer is in zijn kleedkamer!"

In de grote stad waar hij woonde was het leven heel genoeglijk.
Iedere dag waren er vreemdelingen en op een dag kwamen er twee bedriegers,
die zich voor wevers uitgaven
en zeiden dat ze de mooiste stoffen konden weven
die je je maar denken kon.
Niet alleen de kleuren en het patroon waren ongelooflijk mooi,
maar ook hadden de kleren die ervan gemaakt waren,
de wonderbaarlijke eigenschap dat ze onzichtbaar waren
voor iedereen die niet voor zijn ambt deugde
of die onvergeeflijk dom was.
Wat een fijne kleren, dacht de keizer.
Als ik die aan heb,
kan ik erachter komen wie er in mijn rijk niet deugt
voor zijn ambt en dan kan ik de knappen van de dommen onderscheiden.
Die stof moet ik meteen laten weven!
En hij gaf de bedriegers een flink handgeld,
zodat ze met hun werk konden beginnen.
Ze zetten ook twee weefgetouwen op en deden alsof ze werkten,
maar er zat helemaal niets op het weefgetouw.
Brutaalweg vroegen ze om de fijnste zijde en het prachtigste goud;
dat stopten ze in hun eigen zak en ze werkten aan de lege weefgetouwen,
en dat nog wel tot diep in de nacht.

"Nu zou ik eigenlijk toch wel eens willen weten
hoever ze zijn met de stof," dacht de keizer,
maar het werd hem wel een beetje vreemd te moede
als hij eraan dacht dat wie dom was of niet voor zijn ambt
deugde, de stof helemaal niet kon zien.
Hij wist natuurlijk wel dat hij voor zichzelf niets te vrezen had,
maar bij wilde toch liever eerst iemand anders sturen
om te zien hoe het ermee stond.
Alle mensen in de hele stad wisten welke wonderbaarlijke kracht
de stof had en iedereen was erop gebrand om te zien
hoe slecht of dom zijn buurman was.

Ik stuur mijn oude, eerlijke minister naar de wevers! dacht de keizer.
Die kan het best zien hoe de stof wordt,
want hij heeft verstand en niemand doet zijn werk beter dan hij!
Toen trad de brave, oude minister de zaal binnen
waar de twee bedriegers aan de lege weefgetouwen zaten te werken.
De hemel beware me!
dacht de oude minister en hij sperde zijn ogen wijd open.
Ik zie niets! Maar dat zei hij niet.

De beide bedriegers verzochten hem dichterbij te komen
en vroegen hem of het geen mooi patroon was
en of het geen prachtige kleuren waren.
Toen wezen ze naar het lege weefgetouw en de arme,
oude minister sperde zijn ogen steeds verder open,
maar hij zag niets, want er was niets. "Lieve hemel!" dacht hij.
"Zou ik dom zijn? Dat had ik nooit gedacht
en dat mag geen mens weten!
Zou ik niet deugen voor mijn ambt?
Ik kan ze toch niet vertellen dat ik de stof niet kan zien!"

"Nou, u zegt zo weinig!" zei de een, die aan het weven was.

"O, maar het is prachtig! Gewoonweg schitterend!
" zei de oude minister en hij keek door zijn bril.
"Dat patroon en die kleuren! Ja,
ik zal aan de keizer zeggen dat het mij bijzonder goed bevalt!"

"O, dat doet ons plezier,
" zeiden de twee wevers en nu noemden ze de kleuren
en ze beschreven het bijzondere patroon.
De oude minister lette goed op,
zodat hij dat kon navertellen als hij bij de keizer kwam,
en dat deed hij.

Nu verlangden de bedriegers meer geld,
meer zijde en goud; dat hadden ze nodig voor het weven.
Ze staken alles in hun eigen zak,
er kwam geen draad aan het weefgetouw,
maar ze gingen nog steeds door met weven aan het lege weefgetouw.

De keizer stuurde weldra weer een brave raadsheer
om te zien hoe het met het weven ging
en of de stof gauw klaar was.
Het verging hem net als de minister,
hij keek en keek,
maar omdat er niets anders was dan lege weefgetouwen,
zag hij niets.

"En, is het geen prachtig stuk stof?
" vroegen de bedriegers
en ze vertelden over het prachtige patroon dat er helemaal niet was.
"Dom ben ik niet," dacht de man.
"Zou ik dan niet deugen voor mijn goede ambt?
Dat is toch te gek! Maar dat moet je niet laten merken!
" En toen prees hij de stof die hij niet zag en
verzekerde hen hoe goed de mooie kleuren en
 het prachtige patroon hem bevielen.
"Het is gewoonweg schitterend!" zei hij tegen de keizer.
Alle mensen in de stad spraken over de prachtige stof.

Toen wilde de keizer zelf ook gaan kijken
 terwijl de stof nog op het weefgetouw zat.
Met een hele schare uitgelezen mannen,
waaronder de twee oude, brave raadslieden die er al eerder waren geweest,
ging hij naar de listige bedriegers,
die nu uit alle macht weefden, maar dat had geen draad om het lijf.

"En, is het niet magnifiek?" vroegen de twee brave raadslieden.
"Moet Uwe Majesteit eens zien, wat een patroon, wat een kleuren!
" En toen wezen ze op het lege weefgetouw,
want ze dachten dat de anderen de stof vast wel konden zien.

"Wat krijgen we nou?" dacht de keizer.
"Ik zie niets! Maar dat is verschrikkelijk!
Ben ik dom? Deug ik niet voor het keizerschap?
Dit is het vreselijkste dat me kon overkomen!" -
"O, het is heel mooi!" zei de keizer.
"Het heeft mijn allerhoogste instemming!
" En hij knikte tevreden en bekeek het lege weefgetouw;
hij wilde niet zeggen dat hij niets kon zien.
Het hele gevolg dat hij bij zich had, keek en keek,
 maar zag al niets meer dan alle anderen.
Toch zeiden ze net als de keizer: "O, het is heel mooi!"
en ze raadden hem aan van deze nieuwe prachtige stof
kleren te laten maken voor de grote optocht die binnenkort zou komen.
"Het is magnifiek, schitterend, excellent!"
klonk het van mond tot mond en allemaal waren ze er zielstevreden over.
De keizer gaf ieder van de bedriegers
een ridderorde voor in hun knoopsgat en de titel van weefjonker.

De hele nacht vóór de ochtend waarop de optocht zou plaatsvinden,
bleven de bedriegers op en ze hadden wel zestien kaarsen aan.
De mensen konden zien dat ze het druk hadden
om de nieuwe kleren van de keizer af te krijgen.
Ze deden alsof ze de stof van het weefgetouw haalden,
ze knipten met grote scharen in de lucht,
ze naaiden met naalden zonder draad en zeiden ten slotte:
"Kijk, nu zijn de kleren klaar!"

De keizer kwam zelf naar ze toe met zijn voornaamste hovelingen,
en de twee bedriegers hielden een arm omhoog alsof ze iets vasthielden en zeiden:
 "Kijk, hier is de broek. Hier is de jas.
Hier de mantel!" en zo verder.
"Het is licht als spinrag!
Je zou denken dat je niets aanhad,
maar dat is juist het bijzondere ervan!"

"Ja!" zeiden alle hovelingen.
Maar ze zagen niets, want er was niets.

"Zou het Uwe Keizerlijke Majesteit
aller genadigst behagen uw kleren uit te doen?
" vroegen de bedriegers.
"Dan zullen we u de nieuwe aantrekken, hier voor deze grote spiegel!"

De keizer deed al zijn kleren uit
en de bedriegers deden alsof ze hem steeds
 een van de nieuwe kledingstukken gaven
die ze gemaakt zouden hebben,
en de keizer stond voor de spiegel te draaien.

"Lieve hemel, wat staat dat mooi!
Wat zit dat goed!" zeiden ze allemaal.
"Wat een patroon! Wat een kleuren! Dat is een kostbaar kostuum!"

"Buiten staan ze te wachten met het baldakijn dat in de optocht boven
Uwe Majesteits hoofd gehouden wordt!
" zei de opperceremoniemeester.
"Ik ben ook klaar!" zei de keizer.
 "Zit het niet goed?
" En toen draaide hij nog een keer voor de spiegel
alsof hij zijn pracht nog eens goed bekeek.

De kamerheren die de sleep moesten dragen,
tastten met hun handen over de vloer,
alsof ze de sleep opnamen:
ze liepen iets in de hoogte te houden,
ze durfden niet te laten merken dat ze niets konden zien.

En zo liep de keizer in de optocht onder het prachtige baldakijn
en alle mensen op straat en voor de ramen zeiden:
"Ach heer, wat zijn de nieuwe kleren van de keizer weergaloos,
wat een prachtige sleep heeft hij aan zijn mantel!
Het zit als gegoten!" Niemand wilde laten merken dat hij niets zag,
want dan deugde hij immers niet voor zijn ambt of was hij heel dom.
Nog nooit hadden de kleren van de keizer zo'n succes gehad.

"Maar hij heeft niets aan," zei een klein kind.

"Ach heer, de waarheid moet je uit een kindermond horen,
" zei de vader en de een fluisterde tegen de ander wat het kind zei.

"Hij heeft niets aan," zegt een klein kind, "hij heeft niets aan!"

"Maar hij heeft helemaal niets aan," riep ten slotte het hele volk.
En de keizer kromp ineen, want hij vond dat ze gelijk hadden,
maar hij dacht: Ik moet het maar tot het eind volhouden.
En de kamerheren liepen de sleep te dragen die er helemaal niet was.

03-05-2007 om 14:53 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kippenhok

‘

Het is een vreselijk verhaal!
' zei een kip, nog wel aan de kant van het dorp
waar het helemaal niet gebeurd was.
‘Een vreselijke geschiedenis in het kippenhok!
Ik durf vannacht niet alleen te slapen.
Goed dat we met zovele zijn op onze stok!'
En toen vertelde ze zoiets ergs,
dat de veren van de andere kippen recht overeind gingen staan
en de haan zijn kam liet vallen. Het is echt waar!
Maar laten we bij het begin beginnen,
en dat was aan de andere kant van het dorp in een kippenhok.
De zon ging onder en de kippen vlogen op.
Een kip met witte veren en korte pootjes,
een in alle opzichten respectabele kip,
die alle dagen haar voorgeschreven eieren legde,
schikte, toen ze op de stok ging zitten,
haar veren met haar snavel en toen viel er een veertje.
'Daar ging een veertje!' zei ze.

‘Hoe meer ik mijn veren schik, hoe mooier ik word.
' En dat was als grapje bedoeld,
want zij was altijd de grapjas onder de kippen,
maar verder, zoals gezegd, heel respectabel,
en toen viel ze in slaap. Het was donker in het kippenhok,
kip aan kip zaten ze op de stok en de kip die het dichtst bij haar zat,
sliep niet. Ze luisterde en ze luisterde niet,
zoals dat hoort in deze wereld als je rustig wilt leven.
Maar ze moest het toch even kwijt aan haar andere buurvrouw:

‘Hoorde je wat daar gezegd werd?
Ik noem geen namen,
maar er is een kip die zich wil plukken om er goed uit te zien.
Als ik een haan was, zou ik daar minachting voorhebben.
' Recht tegenover de kippen zat de uil met haar uileman
en haar uilekindertjes. In die familie hadden ze
scherpe oren, ze hoorden ieder woord dat de buurkip zei
en ze rolden met hun ogen
en uilemoeder wuifde zich met haar vleugels koelte toe:
'Luister maar niet, maar jullie hebben zeker wel gehoord
wat daar gezegd werd?
Ik heb het met mijn eigen oren gehoord
en een uil kan heel wat horen voor die eraf vallen.
Een van de kippen heeft zozeer vergeten wat een kip past,
dat ze al haar veren eruit zit te plukken en de haan ernaar laat kijken!'
'Prenez garde aux enfants!' zei de uilevader.
'Dat is niets voor kinderen.'
'Ik moet het toch even aan overbuurvrouw uil vertellen,
dat is zo'n achtenswaardige uil in de omgang!
' En weg vloog moeder. 'Oehoe, hoe, hoe!
' huilden ze allebei tegen de duiven in de duiventil van de overbuurman.

‘Hebben jullie het gehoord? Hebben jullie het gehoord?
Er is een kip die al haar veren heeft geplukt voor de haan.
Ze vriest dood, als ze al niet doodgevroren is, oehoe!'
'Waar? Waar?' koerden de duiven.
'In de tuin van de overbuurman. Ik was er zo goed als zelf bij!
Je schaamt je bijna om het te vertellen, maar het is echt waar!'
'Geloof, geloof ieder woord,
' zeiden de duiven en ze koerden naar hun kippenhok:
‘Er is een kip,
sommigen zeggen zelfs dat het er twee zijn,
die al hun veren geplukt hebben
om er anders uit te zien dan de anderen
en zo de aandacht van de haan te trekken.
Een gewaagd spelletje,
je kunt verkouden worden en aan de koorts sterven,
en ze zijn allebei dood.' 'Wordt wakker! Wordt wakker!
' kraaide de haan, terwijl hij op de schutting vloog.
Hij had nog slaap in zijn ogen, maar hij kraaide evengoed:
‘Er zijn drie kippen gestorven aan een ongelukkige liefde voor een haan,
ze hebben al hun veren geplukt.
Een kwalijk verhaal, ik kan het niet voor me houden.
Zegt het voort!'
‘Zegt het voort!' piepten de vleermuizen
en de kippen kakelden en de hanen kraaiden:
‘Zegt het voort, zegt het voort!
' En toen vloog het verhaal van kippenhok naar kippenhok,
tot het ten slotte terug was op de plaats
waar het eigenlijk vandaan kwam.
‘Er zijn vijf kippen,' klonk het,
'die allemaal hun veren hebben geplukt,
om te laten zien wie er het magerst was geworden
van liefdesverdriet voor de haan
en toen pikten ze elkaar tot bloedens toe en vielen dood neer,
tot schande voor hun familie en tot grote schade voor hun eigenaar.
' De kip die het losse veertje had verloren,
herkende zichzelf natuurlijk niet in haar eigen verhaal,
en omdat ze een respectabele kip was, zei ze:
'Ik heb minachting voor dat soort kippen!
Maar er zijn er meer van dat soort.
Zoiets mag je niet voor je houden
en ik zal er het mijne toe bijdragen dat dat verhaal in de krant komt,
dan kan het door het hele land gaan,
dat hebben die kippen verdiend en hun familie ook.
' En het kwam in de krant
en het werd gedrukt en het is echt waar:
één veertje kan in wel vijf kippen veranderen!

03-05-2007 om 14:52 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het doodskleedje

Er was eens een moeder en zij had een jongetje van zeven jaar
; dat was mooi en lief,
niemand kon naar hem kijken of hij hield van hem,
en zij hield meer van hem dan van iets ter wereld.
Nu werd het kind plotseling ziek,
en God nam hem weer tot zich;
de moeder kon zich niet staande houden
en huilde nacht en dag.
Maar kort nadat het kind begraven was,
vertoonde het zich ‘s nachts,
overal waar het vroeger toen het nog leefde,
gespeeld en gezeten had, huilde zijn moeder,
dan huilde hij ook, maar ‘s morgens was hij weer weg.
Maar de moeder hield maar niet op met huilen,
en op een nacht kwam hij weer met zijn witte doodshemd,
waarmee hij in de kist was gelegd, en,
de krans nog op ‘t hoofd, ging hij aan ‘t voeteneind van ‘t bed zitten en zei:
"Ach moederlief, houd toch op met huilen,
ik kan anders in de kist niet inslapen,
want mijn doodskleed wordt niet droog van uw tranen die erop vallen.
" De moeder schrok, toen ze dat hoorde en huilde niet meer.
De volgende nacht kwam het kind terug, hield een lichtje in de hand en zei:
"Ziet u wel, nu is het doodskleed bijna droog,
en ik heb rust in mijn graf.
" Toen gaf de moeder haar verdriet over aan God,
en droeg het stil en geduldig, en het kind kwam niet meer terug,
maar sliep in zijn onderaardse rustplaats.

03-05-2007 om 14:52 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Assepoester

Er was eens een rijk man.
Zijn vrouw lag ziek; en toen zij haar einde voelde naderen,
riep ze haar enig dochtertje bij zich en zei:
"Lieve kind, blijf vroom en goed,
dan zal de lieve God je altijd helpen
en ik zal van de hemel op je neerzien en bij je zijn.
" Daarop sloot zij haar ogen en stierf.
Het meisje ging elke dag naar 't graf van haar moeder
en schreide daar en zij bleef vroom en goed.
Toen 't winter werd, spreidde de sneeuw een blank dek op het graf
en toen de voorjaarszon het er weer af had genomen,
nam de man een tweede vrouw.

De vrouw had twee dochters mee ten huwelijk gebracht.
Zij hadden mooie blanke gezichtjes,
maar ze waren lelijk en zwart van hart.
Een kwade tijd werd het voor 't arme stiefkind.
"Moet die domme gans bij ons binnen zitten?
" zeiden ze, "weg met die keukenmeid.
" Ze namen haar mooie kleren weg,
trokken haar een grauwe kiel aan en klompen.
"Kijk eens naar die trotse prinses,
ziet ze er niet fraai uit?
" riepen ze en lieten haar in de keuken alleen achter.
Daar moest ze van de ochtend tot de avond zwaar werk doen,
voor dag en dauw opstaan, water dragen,
vuur aanmaken, koken en wassen.
Bovendien trachtten de zusters haar alle denkbare verdriet te doen;
ze bespotten haar, gooiden de erwten en de linzen in de as,
die ze er dan weer uit moest vissen. Als ze 's avonds moe gewerkt was,
mocht ze niet naar bed, maar moest naast de haard in de as liggen.
Daardoor was ze altijd stoffig en vuil;
en zo noemde ze haar Assepoester.

Toen gebeurde het, dat de vader eens op reis moest,
en hij vroeg de twee stiefdochters wat ze wilden,
dat hij voor hen meebracht. "Mooie kleren," zei de eerste;
"Parels en edelstenen," de tweede. "En jij Assepoester," zei hij,
"wat wil jij hebben?"
"Vader, als op uw terugreis een takje tegen uw hoed stoot,
breng dat voor me mee."
Hij kocht voor de beide stiefzusters mooie kleren,
parels en edelstenen.
Op de terugweg reed hij door een bos,
daar zwiepte een tak van een hazelaar tegen zijn hoed en stootte die af;
die tak brak hij af en nam hem mee.
Bij zijn thuiskomst gaf hij de stiefdochters wat ze voor zichzelf hadden gewenst,
en aan Assepoester gaf hij de hazeltak.
Assepoester bedankte hem,
ging naar haar moeders graf en plantte de tak daarop; ze schreide zo,
dat haar tranen erop neerkwamen en de aarde vochtig maakten.
Het takje sloeg daardoor aan en groeide en werd een mooie boom.
Assepoester ging er elke dag driemaal heen, schreide en bad,
en elke keer kwam er een wit vogeltje in de boom,
en als ze iets wenste,
dan gooide het vogeltje alles wat ze vroeg, naar beneden.

Nu gebeurde het eens, dat de koning een feest zou geven,
dat drie dagen zou duren.
Alle mooie meisjes van 't land werden uitgenodigd,
want de prins moest een bruid zoeken. De twee stiefzusters hoorden,
dat ze ook uitgenodigd werden,
ze waren heel vrolijk en ze riepen Assepoester en zeiden:

"Je moet ons haar doen, de schoenen poetsen en de gespen vastmaken,
we gaan naar de bruiloft in 't paleis.
" Assepoester gehoorzaamde,
maar ze moest schreien, omdat zij ook graag naar 't bal was gegaan
en ze vroeg de stiefmoeder dit haar ook toe te staan.
"Jij Assepoester,
" zei ze, "jij met al je stof en vuil, wou jij naar 't bal?
Je hebt geen kleren,
je hebt geen schoenen en jij wou dansen?"

Toen ze echter bleef vragen, zei ze eindelijk:
"Nu heb ik een schotel linzen in de as geschud,
als je die in twee uur hebt uitgezocht,
mag jij naar 't bal.
" Het meisje ging door de achterdeur naar buiten en riep:
"Lieve duifjes, tortelduifjes,
alle vogeltjes onder de hemel,
kom eens helpen!
de goede in het kopje
de slechte in je kropje!"

Daar kwamen door 't keukenraam twee witte duiven aanvliegen
en dan de tortelduifjes, en eindelijk warrelden
en dwarrelden daar alle vogeltjes uit de lucht
en ze streken allemaal in de as neer.
En de duiven knikten met hun kopjes en begonnen
pik, pik, pik, pik
en toen begonnen de andere vogels ook
pik, pik, pik, pik,
en alle goede linzen kwamen in de grote schotel.
Nauwelijks was een uur om, of ze vlogen allemaal weer weg.
Nu bracht het meisje de schotel naar haar stiefmoeder,
ze was blij en dacht dat ze nu wel naar 't feest zou mogen.
Maar haar stiefmoeder zei: "Neen Assepoester,
je hebt geen kleren en je kunt niet dansen;
je wordt alleen maar uitgelachen.
" Toen ze weer ging schreien, zei ze:
"Als je nu twee schotels vol linzen in één uur uit de as kunt halen,
dan mag je mee." En ze dacht: "Dat kan toch niet meer.
" Ze schudde twee schotels vol linzen in de as,
maar het meisje liep door de achterdeur en riep:
"Lieve tamme duifjes, en tortelduifjes
en alle vogels onder de hemel,
kom me helpen uitzoeken,

de goede in het kopje,
de slechte in je kropje."

Daar kwamen door het keukenraam twee witte duifjes
naar binnen en daarna de tortelduifjes
en eindelijk warrelden en dwarrelden alle vogeltjes naar binnen
en streken neer in de as.
En de duifjes knikten met hun kopjes en begonnen
van pik, pik, pik, pik,
en toen begonnen de andere vogels ook
van pik, pik, pik, pik,
en alle goede linzen zochten ze uit en legden ze
in twee grote schotels.
En voor er een half uur om was, waren ze al weer klaar
en vlogen naar buiten.
Toen droeg het meisje de schotels naar haar stiefmoeder,
ze was blij en dacht dat ze nu wel naar 't bal mocht.
Maar zij sprak: "Het helpt je toch niets, je mag niet mee,
want je hebt geen kleren en je kunt niet dansen
en we zouden ons voor je schamen.
" Nu was er niemand meer thuis,
en Assepoester ging naar haar moeders graf onder de hazelaar, en riep:

"Boompje, schudt u heen en weer,
werp goud en zilver op mij neer!"

Toen gooide het witte vogeltje een gouden
en zilveren baljurk naar beneden en met goud
en zilver bestikte schoentjes. In allerijl maakte ze zich klaar,
trok het gewaad aan en ging naar 't bal.
De zusters evenwel en de stiefmoeder herkenden haar niet,
en dachten dat 't een vreemde prinses was,
zo mooi zag ze eruit in haar gouden gewaad.
Aan Assepoester dachten ze helemaal niet,
die zat toch thuis in 't stof en viste linzen uit de as.
De zoon van de koning kwam haar tegemoet,
nam haar bij de hand en danste met haar.
Hij wilde ook met niemand anders dansen,
hij liet zelfs haar hand niet los,
en als er iemand anders kwam om haar een dans te vragen,
zei de prins:
"Zij danst met mij."

Ze danste tot de avond. Toen wilde ze naar huis.
Maar de prins zei: "Ik ga mee en zal u thuis brengen,
" want hij wilde zien, waar 't mooie meisje woonde.
Maar ze ontglipte hem en sprong in de duiventil.
Nu wachtte de prins, tot zijn vader kwam, en hij zei,
dat 't onbekende meisje in de duiventil gesprongen was.
De koning dacht: "Zou het Assepoester zijn?"
en men moest hem bijl en houweel brengen,
zodat hij de duiventil kon omhakken,
maar er zat niemand in. En toen de anderen thuis kwamen,
lag Assepoester in haar vuile grauwe kiel in de as,
en een olielichtje brandde op de schoorsteen.
Want Assepoester was dadelijk achter uit de duiventil gesprongen
en naar de hazelaar geslopen:
daar had ze de mooie kleren uitgetrokken en op 't graf gelegd,
en de vogel had alles meegenomen,
en daarna was ze in haar werkkiel gaan slapen in de as.

De volgende dag begon 't feest opnieuw,
en toen de ouders en de stiefzusters weer weg waren,
ging Assepoester naar de hazelaar en riep:

"Boompje, schudt u heen en weer,
werp goud en zilver op mij neer!"

Toen gooide het vogeltje een nog veel prachtiger gewaad
naar beneden dan dat van de vorige dag.
En toen ze hiermee op het bal kwam,
was ieder verbijsterd door haar schoonheid.
De prins had gewacht tot zij kwam,
hij greep haar hand en danste alleen met haar.
Toen er anderen kwamen en een dans vroegen,
zei de prins: "Zij danst met mij."
Toen het avond werd, wilde ze weg,
en de prins liep haar na en wilde zien waar ze in huis ging,
maar ze sprong weg in de tuin achter 't paleis.
Daar stond een mooie grote boom met heerlijke peren,
ze klom zo vlug als een eekhoorntje tussen de takken,
en de prins kon niet zien waar ze was.
Hij wachtte tot de koning kwam, en zei tegen hem:
"Het vreemde meisje is me ontsnapt,
en ik dacht dat ze in de perenboom klom.
" Zijn vader dacht: "Zou het Assepoester zijn?
" en liet een bijl halen en hakte de perenboom om,
maar er zat niemand in.
En toen de anderen thuis kwamen lag zij in de keuken als altijd,
want ze was er aan de andere kant van de boom afgegleden,
had haar mooie kleren aan 't vogeltje in de hazelaar gebracht
en weer 't grauwe kieltje aangetrokken.
Toen de derde dag de ouders en de zusters weer naar 't feest waren,
ging Assepoester weer naar haar moeders graf
en zei tegen 't boompje:

"Boompje, schudt u heen en weer,
werp goud en zilver op mij neer!"

Nu wierp het vogeltje een prachtig glanzende dansjurk naar beneden,
zo mooi als ze nog nooit gehad had,
en de schoentjes waren helemaal van goud.
Toen ze zo gekleed op het bal kwam,
wist niemand z’n bewondering onder woorden te brengen.
De prins danste alleen met haar
en als iemand anders kwam, zei hij:
"Zij danst met mij."

's Avonds wilde Assepoester weg,
en de prins wilde haar naar huis begeleiden,
maar ze ontglipte zo snel, dat hij haar niet meer zag.
Maar de prins had een list gebruikt
en de hele trap met pek laten bestrijken,
en haar linkerschoen was bij 't wegvluchten op de trap blijven steken.
De prins nam de schoen; klein en sierlijk en van zuiver goud.
De volgende morgen ging hij naar de koning en zei:
"Niemand wordt mijn vrouw, dan wie dit schoentje past.
" De beide zusters waren al blij, want ze hadden mooie voeten.
De oudste ging met de schoen naar binnen en wilde hem passen,
en de moeder stond erbij. Ze kon er met haar grote teen niet in:
toen gaf de moeder haar een mes en zei: "Snijd die teen af;
als je koningin bent, hoef je toch niet meer te lopen.
" Het meisje sneed de teen af, dwong de voet in het schoentje,
verbeet haar pijn en ging naar de prins.
Toen nam hij haar als zijn bruid op 't paard en reed met haar weg.
Maar ze moesten voorbij het graf,
twee duifjes zaten in de hazelaar en riepen:

"Roekedekoe, roekedekoe,
er is bloed in de schoen,
deze schoen is veel te klein,
't zal de echte bruid niet zijn."

Toen keek hij naar haar voet en zag dat 't bloed uit de schoen liep.
Hij wendde zijn paard, bracht de onechte bruid weer naar huis en zei:
"Dat was de goede niet, de andere zuster moest maar eens proberen.
" Deze ging naar binnen en de tenen pasten erin, maar de hiel was te groot.
De moeder reikte haar een mes en zei:
"Snijd een deel van de hiel weg;
als je koningin bent, hoefje toch niet meer te lopen.
" Het meisje sneed een stuk van haar hiel af,
perste de voet in de schoen,
verbeet haar pijn en ging naar de prins.
Hij nam haar als zijn bruid voorop 't paard en reed met haar weg.
Toen ze langs de hazelaar kwamen,
zaten daar de twee duifjes in en riepen:

"Roekedekoe, roekedekoe,
er is bloed in de schoen,
deze schoen is veel te klein,
de echte bruid zal hier niet zijn."

Hij keek naar haar voet en zag dat 't bloed uit haar schoen liep
en haar witte kous vol bloed zat.
Toen wendde hij zijn paard, en bracht de verkeerde bruid
Assepoester weer thuis.
 "Dit is ook de goede niet," zei hij,
"is hier geen andere dochter?"

"Nee," zei de man,
"alleen is er van mijn overleden vrouw
nog een klein stumperig Assepoestertje,
dat kan 't onmogelijk zijn." De prins zei,
dat ze haar hier moesten brengen,
maar de moeder zei: "Welnee, die is veel te vuil,
die kan niet komen."

Hij wilde het echter toch, en Assepoester moest
en zou geroepen worden.
Toen ging ze eerst haar gezicht
en haar handen wassen en toen ging ze naar de prins,
boog en hij reikte haar de gouden schoen.
Ze ging op een bankje zitten,
deed de lompe klomp af en stak haar voet in 't schoentje
en dat zat als gegoten.
Ze stond op,
keek de prins aan en zo herkende hij het mooie meisje,
dat met hem had gedanst en hij riep:
"Dat is de echte bruid!"

De stiefmoeder en de beide zusters
verbleekten van boosheid,
maar hij nam Assepoester op zijn paard
en reed met haar weg.
Toen ze de hazelaar voorbijreden,
riepen de twee witte duifjes:

"Roekedekoe, roekedekoe,
Geen bloed in de schoen!
Deze schoen is niet te klein,
dit moet wel de ware zijn!"

En toen ze dat gekoerd hadden,
kwamen ze beiden aangevlogen
en gingen bij Assepoester op de schouder zitten,
de ene rechts, de andere links,
en daar bleven ze zitten.
Toen de bruiloft gehouden werd,
kwamen de twee stiefzusters,
ze wilden meedelen in haar geluk.
Toen de bruidsstoet naar de kerk ging,
ging de oudste rechts
en de jongste links van de bruid zitten;
daar pikten de duiven van elk een oog uit.
En toen ze weer uit de kerk kwamen,
pikten de duiven ieder het andere oog uit.
Zo werden ze voor hun lelijk gedrag
en hun valsheid voor hun leven met blindheid gestraft!

 

03-05-2007 om 14:51 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lady en de Vagebond

Lady en Vagebond wonen nog steeds bij hun baasjes,
maar hebben inmiddels 4 puppy's gekregen,
3 dochters en 1 zoon. De drie meiden lijken erg op Lady;
qua uiterlijk, maar ook qua karakter.
Rakker lijkt erg op zijn vader.
Hij vindt het moeilijk om te leven volgens de regels van het huis.
Hij wil vies worden, ravotten door de kamer,
spelen met de hoed van meneer.
Maar niets van dat alles mag.
Als hij weer eens wat kapot heeft gemaakt
wordt hij aan de ketting gelegd, buiten bij het hondenhok.
Dan ziet hij een aantal straathonden die vrij
en blij over de straat dartelen en hij rukt net zo lang aan zijn ketting
totdat deze breekt. Hij gaat op zoek naar de straathonden.
Hij vindt ze op de vuilnisbelt.
Rakker wil alles doen om erbij te horen
en ook een vuilnisbakkenras te worden.
Hij moet hiervoor een aantal tests doen.
Dat valt toch niet mee voor zo'n huishond!
Hij wordt geholpen door Twinkel, een lieve dameshond
die juist alles over zou hebben om in een gezin te wonen.
Ondertussen zijn Lady en Vagebond aan het zoeken geslagen.
De hele familie is van slag, nu Rakker weg is. 
De leider van de vuilnisbelt honden is Boris.
Boris schijnt vroeger, samen met Vagebond de buurt onveilig te hebben gemaakt.
Maar Boris moet niets meer hebben van Vagebond
omdat hij in een huis is gaan wonen.
Als Boris erachter komt dat Rakker zijn zoon is,
haalt hij een gemene streek uit.
Rakker is afhankelijk van de hulp van Twinkel en Vagebond
om zich uit deze benarde situatie te bevrijden.

03-05-2007 om 14:50 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Belle en het Beest


Het verhaal gaat over een familie,
bestaande uit een vader, twee dochters en een zoon.
De familie is door allerlei ellende aan lager wal geraakt.
Wanneer de vader op reis moet in de hoop iets te redden verdwaalt hij.
Hij komt terecht in een vreemd kasteel,
waar hij gastvrij onthaald wordt,
doch op zo'n manier dat hij geen gastheer of personeel te zien krijgt.
Wanneer hij door de kasteeltuin loopt ziet hij de prachtige rozen,
en plukt er eentje voor zijn dochter, Belle.
Hierop verschijnt een woest beest ten tonele,
dat hem verwijt dat hij na alle gastvrijheid zijn rozen wil stelen
en hem dreigt te verscheuren.
Als de vader uitlegt dat hij de roos plukte voor Belle staat het beest erop
dat hij zijn dochter naar het kasteel brengt.
Alleen dan mag hij blijven leven. Met tegenzin doet de vader dit,
omdat Belle hier ook op staat.

In de tijd dat Belle op het kasteel verblijft krijgt ze vreemde dromen
waarin een fee haar waarschuwt dat alles zal goed komen.
Het Beest vraagt haar echter iedere avond opnieuw om haar hand
en wanneer ze hem afwijst rent hij tierend weg.
Na een jaar mag Belle drie dagen naar huis van het Beest,
om haar familie weer te zien.
Daar aangekomen ziet Belle dat het al weer beter met de familie gaat.
Belle brengt hen ook prachtige geschenken namens het Beest,
maar ze heeft zelf dusdanig mooie geschenken van hem gekregen
dat haar broer en zus jaloers worden.
Ze besluiten haar langer in huis te houden:
dan wordt het Beest misschien wel zo woedend dat hij haar opvreet!
Maar als Belle niet op tijd terug is,
krijgt ze 's nachts een droom waarin ze het beest stervend ziet liggen in de kasteeltuin.
Ze spoedt zich er heen. Wanneer ze bij het stervende Beest
openlijk haar liefde voor hem betuigd,
verandert hij in een prins,
die door boze machten in een Beest was veranderd
en enkel genezen kon als hij ooit ware liefde vond.
De fee, uit Belles dromen, was zijn beschermster,
die Belle waarschuwde voor de dood van het Beest,
waardoor Belle hem redden kon.
Ze trouwen en leven nog lang en gelukkig.

 

03-05-2007 om 14:49 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pinokkio


Er was eens,...
een poppenmaker Geppetto hij maakte een speciale pop
en noemde hem Pinokkio. "Ik wens dat je een echt jongen bent"
zei Geppetto bedroefd. "Want ik ben zo alleen".
Die nacht kwam de Blauwe Fee naar Geppetto's werkplaats.
"Goed Geppetto" zei ze, "Je maakt andere altijd gelukkig,
je verdient het dat je wens uitkomt".
Lachend raakte de Blauwe Fee het popje aan met haar hand.
"Klein popje, gemaakt van hout. Wordt wakker".
en in een oogwerk, bracht zij Pinokkio tot leven.
"Pinokkio, als je braaf, eerlijk en aardig bent, word je op
een dag een echte jongen," zei de Blauwe Fee.
Toen wendde zij zich tot Jimmy Krekel. "Jimmy," zei ze
"jij moet Pinokkio helpen". Ze vertelde Jimmy dat ze
hem een hele belangrijke baan had gegeven. Hij moest Pinokkio's
"goede geweten" zijn. De volgende dag stuurde Geppetto
trots zijn kleine houten jongen naar school. "Jimmy Krekel
zal je de weg wijzen" zei Geppetto. "Doe geen dingen waar
je spijt van krijgt." Pinokkio ging weg, maar kwam niet aan
bij school.
Pinokkio ging op pad met Stromboli, een gemene poppenspeler, die
hem beloofde beroemd te maken. Die nacht had Pinokkio veel
plezier, toen hij dansde op het podium. Maar daarna sloot
Stromboli hem op in een kooi, zodat hij niet kom ontsnappen.
de Blauwe Fee verscheen en vroeg waarom hij niet naar school was gegaan.
Pinokkio loog en zei dat hij was ontvoerd. Opeens begon zijn
neus te groeien. Toen Pinokkio de waarheid had verteld, toverde de
Blauwe Fee zijn neus terug."Dit is de laatste keer dat ik je help,
een kind dat jokt, kan net zo goed van hout zijn."
De volgende dag ontmoette Pinokkio een man op een koets, getrokken
door zielige kleine ezeltjes. "Ga met ons mee, naar Plezier Eiland"
zei de man op de koets. De koets zat vol met lawaai makende jongetjes.
Pinokkio vond het er leuk uitzien. "Niet mee gaan Pinokkio!" schreeuwde
Jimmy Krekel. Maar toch ging Pinokkio mee, klaar voor avontuur.
Op Plezier Eiland, stopte Pinokkio en de andere jongetjes, zich vol met
snoepjes. Maar Pinokkio's plezier duurde niet lang. Plotseling kreeg hij
ezelsoren en een staart! Pinokkio was bang. Hij en Jimmy Krekel rende
voor hun leven, weg van Plezier Eiland. Maar toen ze thuis kwamen was
Geppetto verdwenen. Pinokkio was erg overstuur. Waar kon Geppetto zijn?
Opeens verscheen er een duif met een bericht van Geppetto.
Op het briefje stond, dat Geppetto naar zee was gegaan om Pinokkio te
zoeken, maar Geppetto was opgeslokt door een Walvis.
Pinokkio ging direkt om Monstro, de Walvis, te vinden en zijn vader
te redden. En inderdaad Pinokkio vond Geppetto in de buik van de grote Walvis.
Geppetto was zo blij dat hij zijn kleine poppetje zag.
Maar hoe moeten ze uit de buik van de Walvis komen? Pinokkio had een
idee. Samen maakten zij een vuur en gebruikte de rook om Monstro te laten niezen.
Geppetto en Pinokkio werden uit de Walvis gegooid en vielen in zee.
Vechtend tegen de golven hielp Pinokkio zijn vader in veiligheid. Maar Pinokkio
lag met zijn gezicht onder water!! Geppetto pakte Pinokkio op in zijn armen en
droeg hem naar huis. Geppetto legde Pinokkio in zijn bed en knielde ernaast.
"Kleine Pinokkio, je riskeerde je leven, om mij te redden," huilde hij.
Plotseling verscheen de Blauwe Fee nog een keer.
Ze zwaaide met haar toverstafje over Pinokkio. "Je hebt bewezen dat je een
brave, eerlijke en aardige jongen bent." zei ze, "Vandaag zal je een echte jongen
worden. WORDT WAKKER WORDT WAKKER!!" Jimmy Krekel zag hoe zijn vriendje tot
leven kwam. Hun problemen waren over en Jimmy's baan zat er op. Uiteindelijk is
Geppetto's wens voor een echte zoon in vervulling gegaan.

03-05-2007 om 14:49 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Roodkapje

 
 Er was eens een meisje dat Roodkapje werd genoemd,
omdat ze altijd een rood kapje op haar hoofdje had.
Ze woonde aan de rand van het bos.
Op een dag zei haar moeder:" Roodkapje,
ik heb hier een mandje met glimmende appels en sterkende wijn.
Wil je dat naar oma brengen? Ze is ziek.
Maar denk erom, niet van het pad af gaan."
En zo liep Roodkapje met het mandje het bos in,
op weg naar oma.
De eerste die ze tegen kwam, was de wolf.
"Waar ga jij naar toe?" vroeg de wolf.
"Naar oma," zei Roodkapje,"want oma is ziek.
Ik moet appels brengen."
"Waarom breng je niet ook een mooi bosje bloemen mee?
" zei de wolf," er staan zulke mooie bloemen in het bos."
Dat vond Roodkapje een goed idee. Ze liep van het pad af,
naar een bosweitje vol prachtige bloemen en maakte een mooi bosje.


Intussen rende de wolf naar het huisje van oma en klopte aan.
"Ben jij het, Roodkapje?" zei oma. "De sleutel ligt onder het matje."
Zo kwam de wolf binnen.
Hij pakte oma's muts van haar hoofd en slikte oma in iin hap door,
zonder te kauwen.
Na een poosje kwam Roodkapje bij het huisje van oma.
De deur stond open. Ze zag oma in haar bed liggen.
"Maar oma," zei ze geschrokken,
" wat heeft u een grote oren."
"Dat is om beter te kunnen horen."
"En wat heeft u een grote handen."
"Dat is om beter te kunnen vastpakken."
"En wat heeft u een grote tanden."
"Dat is..." Maar de wolf praatte niet verder.
Hij slikte Roodkapje in iin hap door, zonder te kauwen.

Toen kwam er een jager bij het huisje van oma.
Hij vond het vreemd dat haar deur zomaar open stond.
Binnen vond hij de wolf in diepe slaap.
Voorzichtig sneed de jager de buik van de wolf open.
Roodkapje en grootmoeder kropen naar buiten.
In de buik van de wolf stopte hij zware stenen.
Toen de wolf later wakker werd en weg wilde lopen,
viel hij meteen dood neer.
Ja, zo gaat dat met wolven in sprookjes.
En oma en Roodkapje leefden nog lang en gelukkig.   

03-05-2007 om 14:48 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Repelsteeltje

Er was eens een molenaar die zo trots was op zijn dochter,
dat hij tegen iedereen over haar opschepte.
Hij jokte zelfs dat ze stro kon spinnen, tot goud.
Dit kreeg de koning te horen.

"Dit wil ik zien", zei hij.
"Sluit dit meisje op in een kamer met een spinnenwiel en stro.
" Arme molenaarsdoachter. Huilend zat ze die nacht in de kamer.
Opeens, als vanuit het niets, verscheen er een dwerg.
"Hopla!" zei hij. "Kan ik je helpen arm kind?" "Ach dwerg",
zei het meisje, "kan jij misschien goud spinnen uit stro?"
" Dat kan ik", zegt de dwerg. "Maar wat krijg ik ervoor?"
 "Mijn gouden ketting", zei het meisje.
"Oke!"' zei de dwerg en hij begon te spinnen.
Weldra lag de kamer vol met fonkelend gesponnen goud.
Het meisje huppelde van vreugde. Het was gelukt!
Het zien van zoveel goud maakte de koning hebberig.
Daarom sloot hij het meisje weer op, met nog meer stro.
Ook deze nacht verscheen de dwerg.
In ruil voor haar diamanten ring spon hij het stro tot goud.
De volgende dag was de koning nóg niet tevreden.
Hij beval Estella nóg een keer een lading stro tot goud te spinnen.
Na deze laatste keer zou ze met de koning mogen trouwen!
Ook die nacht verscheen de dwerg.
Maar het arme meisje had niets meer om hem te geven!
"In dat geval... peinsde de dwerg, "wil ik straks het liefste dat je bezit.
" Estella dacht na. Zo'n vaart zou het wel niet lopen.
"Goed!" zei ze. En de dwerg ging spinnen.
Toen was de koning gelukkig zo tevreden dat ze direct gingen trouwen.
Binnen een jaar werd het eerste kindje geboren.
Het was een meisje. Ze noemden haar Goudia.

Op een dag verscheen de dwerg weer.
"Hopla!" zei hij. "Geef mij je kindje, want dat is het liefste dat je bezit!"
"Nee!" gilde Estella. Niet mijn kindje!" Huilend wierp ze zich op de grond.
"Hmmm", bromde de dwerg. "Als je mijn naam raadt mag je je kindje houden.
" Radeloos begon Estella namen op te noemen.
"Is het Bert misschien ? Of Hans? Klaas? Of Tom? Oh nee! Karel?"
"Je hebt nog één dag!" zei de dwerg. En plof! Plotseling was hij verdwenen.
Die dag zocht een lakei in het bos naar bramen. De zon scheen, de vogels zongen...
Plots zag hij een grappig huisje in het bos. Hé! Hoorde hij daar iemand zingen?
Nieuwsgierig kwam de lakei dichterbij.
Toen zag hij een mannetje dat danste en sprong.

Hij zong: "Niemand weet, niemand weet dat ik Repelsteeltje heet!
Niemand weet, niemand weet..." De lakei haalde zijn schouders op.
Nou èn. Toch besloot hij het de koningin te vertellen.
"Repelsteeltje?" zei Estella. "Hij heet Repelsteeltje!
Man, je bent geweldig!" En ze zoende de man op beide wangen.
Toen liet ze Repelsteeltje naar het kasteel komen.
Verbaasd keek hij haar aan. "Jij heet Repelsteeltje!"
zegt Estella. De dwerg was even stil. Toen werd hij zó kwaad,
dat hij voor haar ogen ontplofte van woede.
Estella, de koning en hun dochtertje leefden nog lang en gelukkig...

03-05-2007 om 14:47 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Klein Duimpje


Er was eens een arme houthakker die zes zonen had.
Op een avond warmde hij zich bij het haardvuur,
terwijl zijn vrouw zat te spinnen.
Het is toch droevig dat we geen dochtertje hebben, zei de houthakker.
Jongens hebben we genoeg.
Ja, zei de vrouw, een dochtertje zou me kunnen helpen bij het huishouden.
Ze zou de vaat voor me kunnen doen en het eten kunnen koken,
terwijl ik de kleren van de jongens verstel.
Enkele maanden later werd er weer een kindje geboren,
maar ook ditmaal was het geen meisje.
Het was een jongetje dat nauwelijks zo groot was als de duim van zijn vader.
Daarom werd hij Klein Duimpje genoemd.
Zijn ouders gaven hem veel te eten, maar Klein Duimpje groeide niet.
Op een dag zei de houthakker tegen zijn vrouw:
Nu heb ik de hele week al geen hout kunnen verkopen.
Ik heb geen geld meer om eten voor de kinderen te kopen.
Klein Duimpje had dat gehoord.
Toen hij de volgende dag met zijn vader naar het bos ging,
dacht hij er over na hoe hij zijn vader zou kunnen helpen.
Toen vader al een uurtje aan het werk was,
kwamen er plotseling twee vreemde mannen langs.
Ze zagen Klein Duimpje op een boomstronk zitten.
 De ene zei tegen de andere:
Dat klein kereltje zou ons rijk kunnen maken.
We moeten proberen hem te kopen.

Ze gingen naar de houthakker en zeiden:
Beste man, verkoop ons dat kleine ventje.
We willen heel wat voor hem betalen en we zullen goed voor hem zorgen.
Klein Duimpje herinnerde zich op dat ogenblik
dat vader niet genoeg geld had om eten te kopen.
Hij klom vliegensvlug op de schouder van de houthakker
en fluisterde hem in het oor: Doe het maar, vader.
Morgen ben ik wel weer terug.
De houthakker verkocht hem toen aan de twee vreemden
en kreeg voldoende geld om voor zijn andere kinderen eten te kopen.
De twee mannen namen Klein Duimpje mee naar de stad.
Toen het donker geworden was, kwamen ze bij een herberg.
Daar hielden ze halt. Hier moeten we zijn, zei een van de dieven,
want dat waren ze. De herbergier is net zo gierig als hij rijk is.
Hij kan best wat missen.
Weet je wat je moet doen, zei de andere dief tegen Klein Duimpje.
Je kruipt tussen de ijzeren staven van het venster door in de
kamer van de herbergier en je geeft ons alles aan wat je ziet.
Klein Duimpje gehoorzaamde en kroop naar binnen.
Maar zodra hij in de kamer stond, schreeuwde hij zo hard hij kon:
Willen jullie alles wat hier is? De dieven schrokken.
Ssst, je maakt de herbergier nog wakker, fluisterden ze.
Maar Klein Duimpje deed net of hij het niet gehoord had en riep opnieuw:
Er liggen hier boeken op de tafel. Moeten jullie die ook hebben?
De vrouw van de herbergier, die in de kamer ernaast sliep,
werd wakker en sprong het bed uit.
Zodra ze de kamerdeur opendeed, holden de twee dieven weg in de nacht.
Zonder dat de herbergiervrouw hem opmerkte,
glipte Klein Duimpje door de open deur naar de koestal.

Daar vond hij in het hooi een heerlijk zacht plekje om te slapen.
Klein Duimpje sliep nog toen de vrouw van de herbergier
de volgende morgen in de koestal kwam.
Ze pakte een armvol hooi en legde het in de kribbe van de koe,
die dadelijk begon te eten.
Klein Duimpje werd pas wakker toen hij al in de maag van de koe zat.
Het was er pikdonker en er kwam steeds meer hooi bij,
zodat hij bijna niet meer kon ademen.
Genoeg, riep hij. Geen hooi meer!
De herbergiervrouw schrok erg,
want ze dacht dat de koe zelf had gesproken.
Zo vlug ze kon rende ze naar haar man
en vertelde hem dat hun koe behekst was.
Onzin, zei de herbergier. We hebben die koe al tien jaar
en ik heb nooit iets bijzonders aan haar bemerkt.
Maar hij ging toch mee naar de stal om te onderzoeken
wat er eigenlijk aan de hand was. Op dat ogenblik riep Klein Duimpje weer:
Ik wil geen hooi meer! De herbergier schrok toen ook heel erg
en liet zijn koe dadelijk slachten.
Want een sprekende koe wilde hij niet in zijn stal hebben.
De maag van de koe werd op de mesthoop geworpen.
Maar ook dit keer had Klein Duimpje werkelijk geen geluk.
Net toen hij bezig was zich naar buiten te werken,
kwam er een hongerige wolf langs
die de maag in een hap naar binnen slokte.

Klein Duimpje verloor echter de moed niet.
Vanuit de buik van de wolf riep hij: Lieve wolf,
ik wet hapjes voor je die heel wat lekkerder zullen smaken dan die koeiemaag.
Waar? vroeg de wolf nieuwsgierig.
Klein Duimpje beschreef hem de weg naar het huis van zijn vader.
 Vlak naast het schuurtje is een riool en daar moet je door kruipen.
Binnen in de schuur vind je spek en schapenbout en nog veel meer.
Ik geloof zelfs dat je het nooit allemaal kunt opeten, zoveel is er.
De wolf begaf zich dadelijk op weg.
Toen hij in de voorraadschuur was doorgedrongen,
begon hij te eten. Hij werd zo dik,
dat hij niet meer door het riool naar buiten kon.
Op dat ogenblik begon Klein Duimpje in de wolvenbuik te schreeuwen:
Help! ik wil eruit! Het duurde niet lang of vader kwam aangelopen.
Hij haalde zijn scherpste bijl voor de dag en sloeg de wolf dood. I
k ben hier vader, riep Klein Duimpje. Ik zit in de buik van de wolf.
De houthakker sneed de buik open en haalde Klein Duimpje eruit.
Goddank, je bent weer terecht, kleine dreumes, zei vader.
Wat hebben we een angst om je uitgestaan!
Ik verkoop je nooit meer, nog niet voor al het geld van de hele wereld.
Een jaar later gebeurde het weer dat de arme houthakker
een hele week lang geen hout had verkocht.
Toen zijn broertjes hongerig en koud in hun bedjes lagen,
keerde Klein Duimpje op zijn teentjes naar de woonkamer terug
en kroop onder vaders stoel. Op dat ogenblik zei vader:
Vrouw, ik heb geen geen geld meer om eten voor de kinderen te kopen.

Ik weet werkelijk niet meer wat te doen.
Als ik de jongens morgen mee naar het bos neem,
zal ik ze daar achterlaten. De kinderen achterlaten?
riep zijn vrouw verschrikt uit. Er zit niets anders op,
antwoordde de houthakker bedroefd.
We kunnen ze toch niet laten verhongeren.
Misschien komen ze wel ergens terecht waar voldoende eten is.
De vrouw van de houthakker barstte in tranen uit,
maar ze begreep ook wel dat er geen andere oplossing was.
Toen vader en moeder naar bed waren gegaan,
sloop Klein Duimpje de tuin in.
Hij vulde zijn zak met kleine witte steentjes.
Daarna keerde hij haastig naar zijn bedje terug.
De volgende dag nam de houthakker zijn zeven zoontjes mee naar het bos.
Ze liepen steeds verder en verder. Het bos werd zodicht en donker,
dat de houthakker niet merkte
dat Klein Duimpje regelmatig een klein wit steentje uit zijn zak liet vallen.
Het werd middag en de houthakker zei: Blijven jullie hier wat spelen,
terwijl ik hout ga hakken. Bedroefd keerde de houthakker naar huis terug,
want hij was er zeker van dat hij zijn kinderen nooit meer zou zien.
Toen hij thuiskwam, stond zijn vrouw hem in de deuropening op te wachten.
 Beste man, zei ze met tranen in de ogen,
vandaag is er een koopman langs gekomen die het hout heeft gekocht.
Ik heb voldoende geld om voor ons allemaal eten te kopen.
Ik heb de kinderen in het bos achtergelaten, zei de houtakker.
Ze zullen nu al wel te ver afgedwaald zijn om ze nog terug te vinden.
Ach, hadden wij ze maar niet weggestuurd, klaagde de vrouw.
Het eten smaakte hen helemaal niet.
De vrouw huilde steeds maar en de houthakker vroeg zich af
waar zijn kinderen nu zouden zijn.

Wel, op dat ogenblik wees Klein Duimpje zijn broertjes de weg naar huis.
Hij volgde de witte kiezelsteentjes die hij op de weg had laten vallen.
Het was al bijna donker toen ze eindelijk thuis kwamen.
Moeder deed de deur op een kiertje open en zag haar zeven kinderen.
Ze strekte haar armen uit en gaf ze alle zeven een zoen van vreugde.
Ook de houthakker was erg blij toen hij hoorde dat Klein Duimpje
de weg terug had gevonden. Kom aan tafel jongens, riep hij.
Er is weer voldoende te eten. Moeder heeft vandaag heel wat hout kunnen verkopen.
Een week ging voorbij. Het geld raakte langzamerhand op.
Op een dag ging de houthakker naar het dorp en liep van huis tot huis.
Maar de mensen hadden geen hout nodig.
's Avonds kwam de houthakker thuis
toen de kinderen al naar hun bedjes gestuurd waren zonder te hebben gegeten.
Lieve vrouw, zei hij. Ik heb vandaag niets kunnen verkopen.
Het zou beter zijn als we de kinderen morgen het bos in stuurden.
Misschien komen ze bij iemand terecht die beter voor hen kan zorgen.
De vrouw begon weer te wenen, maar ze begreep dat er geen andere oplossing was.
Klein Duimpje had alles gehoord, want hij had zich onder vaders stoel verborgen.
Zodra zijn ouders naar bed waren gegaan,
liep hij naar de deur om weer steentjes te rapen in de tuin.
Maar ditmaal had vader de sleutel omgedraaid en Klein Duimpje kon er niet bij.

Diep bedroefd ging hij slapen.
De volgende dag morgen haalde hij een oud broodje te voorschijn
dat hij onder zijn bedje verborgen had gehouden.
Zodra hij met zijn vader en zijn zes broertjes op weg was naar het bos,
begon hij het broodje te verkruimelen en liet de kruimeltjes op de grond vallen.
Het werd middag en de houthakker zei tegen zijn zoontjes:
Blijven jullie hier wat spelen. Ik ga hout hakken.
En weer wachtten de kinderen tot vader terugkwam.
Het werd avond en er kwam een koude wind opsteken.
Tenslotte zei Klein Duimpje: Ik zal de weg wel terugvinden.
Maar de broodkruimeltjes die hij had laten vallen,
waren verdwenen. De vogeltjes hadden alles opgepikt.
De jongens begonnen te snikken van angst,
maar Klein Duimpje verloor de moed niet . Kom zei hij.
Ik geloof dat we die richting uit moeten gaan.
Zijn zes broertjes volgden hem langs een smal pad.
Na een hele tijd lopen zagen ze nog geen huis opdoemen.
Er waren alleen maar bomen en nog eens bomen.
Wacht even, zei Klein Duimpje.
Ik zal even in die spar klimmen en kijken hoe ver we nog van huis zijn.
Hij klom in de boom en keek naar alle kanten.
Zover hij kon zien, was alles donker.
Of nee, in de verte zag hij een klein, zwak lichtje!
Hij klom vlug naar beneden en vertelde zijn broertjes wat hij had gezien.

Als we flink doorstappen, zijn we er in een kwartiertje, zei hij.
En ja, hoor, weldra bereikten ze de rand van het bos en daar stond het huis.
Klein Duimpje, die de moedigste was, klopte aan.
Een heel grote vrouw deed de deur open. Beste vrouw,
kunnen we hier overnachten? vroeg Klein Duimpje.
We zijn verdwaald in het bos. Nee, nee, zei de vrouw angstig. J
ullie kunnen hier niet blijven.
Mijn man is een reus en hij eet alle kleine kinderen op als ze in zijn buurt komen.
De broertjes keken angstig om zich heen of de reus er nog niet aan kwam.
Klein Duimpje was de enige die de moed niet verloor.
Als we naar het bos teruggaan,
worden we vast en zeker door de wilde dieren opgegeten, zei hij.
De vrouw van de reus kreeg medelijden met de kinderen en liet ze tenslotte binnen.
Vlug, verberg jullie onder het bed, zei ze.
En hou jullie stil tot mijn man ingeslapen is.
De zeven jongens kropen haastig onder het bed.
Het was maar net op tijd, want even later ging de deur open
 en de reus kwam binnen. Hij was zo groot,
dat zijn hoofd het plafond bijna raakte.
De vrouw van de reus bracht dadelijk een heel schaap op tafel
 en de reus begon te eten. Een van de broertjes had zo'n honger,
dat hij heel even zijn hoofd onder de afhangende bedsprei uit stak.
Maar de boze reus had hem gezien. Kinderen onder het bed,
riep hij en met een zwaai van zijn lange arm haalde hij ze alle zeven te voorschijn.
Vrouw, geef me mijn mes, zei hij.
Dan eet ik ze dadelijk op.
De broertjes kropen dicht bij elkaar en keken angstig naar de reus op.
Lieve reus, smeekten ze, laat ons alsjeblieft gaan.
Ik denk er niet aan, zei de reus en hij smakte met zijn lippen.

Laat ze nog wat leven, zei de vrouw.
Kijk, ze zijn nog lang niet vet genoeg.
Je hebt vanavond al en heel schaap opgegeten.
De reus had inderdaad geen honger meer
en daarom besloot hij de kinderen op te sluiten tot de volgende dag.
Geef ze wat te eten, vrouw, zei hij, dan zijn ze morgen al wat vetter.
De vrouw bracht de jongens naar een zolderkamertje.
Ze zette een grote schaal eten voor hen neer en schoof de grendel voor de deur.
Daar zaten de zeven jongens nu!
De volgende ochtend zou de reus hen vast en zeker opeten.
Weldra hoorden ze de reus snurken.
Het klonk alsof er honderd houthakkers aan het zagen waren.
Slapen jullie ook maar, zei Klein Duimpje tegen zijn broertjes.
Ik zal wel voor jullie zorgen.
Zodra zijn zes broertjes hun oogjes hadden gesloten, stond Klein Duimpje op.
Hij scheurde het laken van zijn bedje aan lange repen en bond ze aan elkaar.
Het ene eind maakte hij vast aan een beddepoot
en het andere eind wierp hij door het venster naar beneden.
Vlug klom hij langs het laken naar buiten. Het was
maar een klein kunstje om de voordeur te openen en naar binnen te glippen.
De reus lag languit op zijn bed te slapen en hij snurkte zo hard,
dat de glazen op de tafel ervan trilden.
Haastig klom Klein Duimpje de trap op en schoof de grendel weg
voor de deur van het zolderkamertje waar zijn broertjes lagen te slapen.
Voorzichtig maakte hij hen wakker en beduidde hen dat ze stil moesten zijn.
Op hun teentjes slopen ze de trap af en het huis uit.

Zodra ze ver genoeg uit de buurt waren,
zetten ze het op een lopen zo hard ze konden.
Toen de reus de volgende morgen zijn ogen opende,
had hij een vreselijke honger.
Hij dacht aan de zeven jongetjes die hij bij zijn ontbijt zou krijgen.
Maar toen ontdekte hij dat de kinderen gevlucht waren.
Ze zijn ontsnapt, brulde hij woedend.
Wacht maar, ver zullen ze niet komen.
Waar zijn mijn zevenmijlslaarzen?
Zijn vrouw gaf ze hem en ven later begaf de reus zich op weg.
Bij elke stap die hij deed, legde hij zeven mijlen af.
Nadat hij twee of drie stappen had gedaan, bleef hij staan.
Ik geloof dat ik tever gelopen ben, zei hij bij zichzelf.
Ik zal hier wachten tot ze voorbij komen.
Hij ging zitten met zijn rug tegen de grot,
waarin Klein Duimpje en zijn broertjes zich toevallig hadden verborgen.
De zon steeg hoger en hoger aan de hemel.
Het werd zo warm, dat de reus slaperig werd en zijn ogen dichtdeed.
Weldra hoorde Klein Duimpje de reus snurken.
Ren naar huis, zei Klein Duimpje tegen zijn broertjes.
Ik volg zo vlug mogelijk.
Toen zijn broertjes uit het gezicht waren verdwenen,
begon Klein Duimpje de zevenmijlslaarzen van de reus uit te trekken.
De reus werd wakker op het ogenblik dat Klein Duimpje zijn voeten in de laarzen stak.
Woedend kwam de reus overeind,
maar bij de eerste stap was Klein Duimpje al ver uit zijn buurt.
Weldra had hij het bos achter zich gelaten.

Na drie reuzenstappen kwam Klein Duimpje terecht in het koninklijk paleis.
De koning was net in oorlog met een naburig land.
Hij had belangrijk nieuws voor zijn leger,
maar zelfs de snelste koerier zou te laat komen.
Majesteit, zei Klein Duimpje toen hij dat hoorde,
misschien kan ik u helpen.
Met mijn laarzen bent u in een ogenblik bij uw leger.
De koning dacht dat Klein Duimpje een grapje maakte.
Maar tenslotte wilde hij het toch eens proberen.
Hij stak zijn voeten in de laarzen en bij de eerste stap
was hij reeds zeven mijlen verder.
Voor Klein Duimpje tot tien had kunnen tellen,
was de koning alweer terug in zijn paleis. Ongelooflijk, zei de koning.
Mijn beste jongen, dank zij jou heb ik mijn leger op tijd kunnen bereiken.
Ik zal je daarvoor rijkelijk belonen.
En zo kwam het dat Klein Duimpje een uur later bij het huisje van zijn vader kwam.
De houthakker stond in de deuropening en omhelsde zijn jongste zoon.
Je moet ons alles vertellen, zei hij. En Klein Duimpje vertelde al zijn avonturen.
De koning had hem een grote buidel met geld meegegeven.
En vader zou hout aan het paleis mogen leveren,
zodat ze nooit meer honger zouden lijden.
Wat was vader blij toen hij dat hoorde!
Moeder ging dadelijk inkopen doen en maakte het lekkerste eten klaar
dat de kinderen ooit hadden gekregen.

03-05-2007 om 14:47 geschreven door Tina  




Gastenboek
  • Barbour Ariel Track Quilted Jacket Black
  • Barbour Aberford Quilted Jacket Navy
  • Barbour Alderley Quilted Jacket Olive
  • Barbour Ariel Polarquilt Jacket Navy
  • Girls

    Wat vinden jullie van mijn verhaaltjes? Laat gerust maar een berichtje achter he!


    Inhoud blog
  • Dag en nacht lijnen
  • Allemaal beestjes lijnen
  • Knuffels
  • Koken met Poehbeer.
  • Sinterklaas komt op bezoek bij Pooh en zijn vriendjes
  • Poeh heeft zin in honing
  • Wie zijn Pooh en zijn vriendjes
  • Zoek de negen verschillen
  • Weet iemand onze namen?
  • Kaartje 2
  • Kaartje
  • Boekenleggers 3
  • Boekenleggers 2
  • Boekenleggers 1
  • Eijoor en de ballonboom
  • Doornroosje
  • Het meisje met de zwavelstokjes
  • Winnie en de honingboom
  • De molenaarsdochter
  • Winnie en de waaiendag
  • Alladin
  • Blauwbaard
  • Het lelijke jonge eendje
  • Ezeltje strek je
  • Een ongelukkig meisje
  • Duimelijntje
  • Eénoogje
  • Ezelsgedaante
  • Arme visser
  • Twee koningszonen
  • Zonnenstraal
  • De spaarpot
  • Gelukkige Hans
  • Snijdertje
  • De gemene kabouter
  • Winnie the pooh en een stelletje bijen
  • Winnie The Pooh ontmoet Tijgetje
  • Poeh als lief klein wolkje
  • Knorretje vangt een wiezel
  • De engel
  • De kleermaker in de hemel
  • De gauwdief en zijn meester
  • De Molenaar
  • De rode schoentjes
  • Winnie The Pooh en tijgetje
  • Kikkerkoning
  • Een man met zen ezel
  • De houthakker
  • De prinses op de erwt
  • De wolf en de zeven geitjes
  • De nieuwe kleren van de keizer
  • Het kippenhok
  • Het doodskleedje
  • Assepoester
  • Lady en de Vagebond
  • Belle en het Beest
  • Pinokkio
  • Roodkapje
  • Repelsteeltje
  • Klein Duimpje
  • De kleine zeemeermin
  • Hans en Grietje
  • Sneeuwwitje en de zeven dwergen






    Laatste commentaren

    Rondvraag / Poll
    Wie hoort er niet bij de vriendjes van Winnie The Pooh
    Tijgetje
    Uil
    Knorretje
    Iejoor
    Konijn
    Diddle
    Kanga
    Kleine Roe
    Janneman Robinson
    Bekijk resultaat



    Blog als favoriet !

    Het alfabet van Winnie The Pooh




























    Tellen met Winnie The Pooh











    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs