Assepoester


Bambi


Belle en het beest


Jungle book


Lady en de vagebond


Leeuwenkoning


Pinokkio


Peter Pan


Robin Hood


Sneeuwwitje


Tarzan


Alice in Wonderland


Aristokats


De reddertjes


Donald Duck


Minnie Mouse


Mickey Mouse


Pocahontas
.

Daizy Duck


Goofy


Pluto


Doornroosje


Winnie The Pooh


Tweety


Bugs Bunny


Woody Woodpekker


Flinstones


Garfield


Oblix


Smurfen


Dombo


101 Dematiers


Kleine Zeemeermin


Assepoester


Aristokatten


Bambi


Belle en het Beest


Doornroosje


Jungle Book


Klokkenluider


Lady en de Vagebond


Leeuwenkoning


Merlijn de tovenaar


Peter Pan


Pinokkio


Pluto


Pocahontas


Reddertjes


Robin Hood


Roger Rabbit


Sneeuwwitje


Tarzan


Winnie The Pooh


Mickey en Minnie Mouse


Knabbel en Babbel


Diddle
Mijn disney site
Knutselen en lezen met Disney
03-05-2007
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Winnie The Pooh ontmoet Tijgetje

Winnie de Pooh werd midden in de nacht opeens wakker. Hij luisterde.
En toen klom hij uit zijn bed, en stak zijn kaars op, en stommelde door zijn kamer,
om te zien, of er iemand bezig was, om in zijn honingkast te kruipen,
en er was niemand, en daarom stommelde hij weer terug,
blies zijn kaars weer uit en ging weer in zijn bed.
Toen hoorde hij het geluid opnieuw.

,,Ben jij dat, Knorrie?" zei hij. Maar die was het niet.
,,Kom maar binnen, Janneman Robinson," zei hij.
Maar dat deed Janneman Robinson niet.
,,Vertel het me morgen maar, Iejoor," zei Pooh slaperig.
Maar het geluid ging door. ,,Borreborreborreborre,"
zei Wie-ter-wereld-het was en Pooh merkte, dat hij toch niet sliep.

Wat zou dat toch zijn? Dacht hij.
Er zijn een heleboel geluiden in het Woud.
Maar dit is iets anders.
Dit is geen grommen en het is geen spinnen en het is niet het
geluid-dat-je-maakt-voor-je-aan-een-dichtwerk-begint,
maar het is een of ander geluid, dat gemaakt wordt door een vreemd dier.
En dat geluid maakt hij voor mijn deur.
Dan zal ik maar weer opstaan, en dan zal ik hem vragen, of hij wil ophouden.

Hij stond op en deed zijn voordeur open.
,,Hallo," zei Pooh, voor het geval er iemand buiten zou staan.
,,Hallo," zei Wie-ter-wereld-het-was.
,,O," zei Pooh. ,,Hallo!"
,,Hallo!"
,,O, ben jij daar!" zei Pooh. ,,Hallo!"
,,Hallo," zei het vreemde dier, dat zich begon af te vragen,
hoe lang dat nog duren zou.
Juist toen Pooh weer Hallo wou zeggen, bedacht hij,
dat hij het toch maar niet zeggen wou.
In plaats van Hallo, zei hij toen maar: ,,Wie is daar?"
,,Ik ben het," zei een stem.
,,O," zei Pooh. ,, Wel, kom hier!"

 

En toen kwam Wie-ter-wereld-het-was hier en toen bekeken ze elkaar bij het licht va
,Ik ben Pooh," zei Pooh.
,,Ik ben Teigetje," zei Teigetje.

,,O," zei Pooh, want zo'n soort van dier had hij nog nooit van zijn leven gezien. ,,
Weet Janneman Robinson er iets vanaf?"
,,Ja natuurlijk," zei Teigetje.
,,Nou," zei Pooh, ,,'t is midden in de nacht en dat is een mooie tijd, om te gaan slapen.
En morgenochtend nemen we aan het ontbijt een beetje honing.
Houden Teigetjes van honing?" 
,,Die houden overal van," zei Teigetje vrolijk.
,,Als ze 't ook leuk vinden, om op de grond te gaan slapen,
dan ga ik maar weer naar bed, he?
En dan doen we de rest morgenochtend. Welterusten."
En toen ging hij naar bed en viel vast in slaap.
Toen hij 's morgens wakker werd, was het eerste, wat hij zag,
Teigetje. Die zat op de grond, voor de spiegel, naar zichzelf te kijken.
,,Hallo," zei Pooh.
,,Hallo," zei Teigetje. ,,Er is hier iemand net zoals ik.
Ik dacht, dat ik de enige was."
Pooh kwam uit zijn bed en begon uit te leggen, wat een spiegel voor een ding was.
Maar juist, toen hij bij het beste stuk van zijn verhaal was gekomen, zei Teigetje:
,,Een ogenblik alsjeblieft, maar er klimt iemand op je tafel,
" en met een luid borreborreborreborre sprong hij tegen het ene eind van het tafellaken op,
wikkelde er zichzelf drie keer in, rolde naar het andere eind van de kamer
en na een ontzettende strijd, kreeg hij eindelijk zijn hoofd weer in de open lucht en zei vrolijk:
 ,,Heb ik gewonnen?"
,,Dat is mijn tafellaken," zei Pooh, toen hij Teigetje begon los te wikkelen.
,,Ik was al nieuwsgierig, wat het was," zei Teigetje.
,,Het gaat over tafel en je zet er van alles op."
,,Waarom wou het me dan bijten, toen ik niet keek?"
,,Ik geloof niet, dat het je wou bijten," zei Pooh.
,,Jawel, maar ik was het te vlug af."

 

 

Pooh legde het laken weer op tafel en hij zette een grote honingpot op het laken
en toen gingen ze ontbijten.
Zodra ze gingen ontbijten, nam Teigetje een grote mond vol honing...
en toen keek hij met zijn hoofd opzij naar de zolder
en maakte onderzoekende geluiden met zijn tong, en geluiden
-van-wat-zullen-we-nu-hebben en toen zei hij heel beslist:
 ,,Teigetjes lusten geen honing!"

 

,,O," zei Pooh, en hij probeerde om het een beetje verdrietig te zeggen,
zo alsof hij het erg jammer vond. ,,Ik dacht, dat ze alles lustten."
,,Alles! behalve honing," zei Teigetje.
Eigenlijk vond Pooh dat erg prettig, en hij zei,
dat hij Teigetje straks, als hij klaar was met zijn eigen ontbijt, mee naar Knorrie zal nemen,
dan kon Teigetje Knorries eikels eens proberen.
,,He, ja! Pooh ," zei Teigetje, ,,want eikels daar houden Teigetjes juist het allermeest van."
Na het ontbijt gingen ze er op uit, om Knorrie op te zoeken.
Onderweg vertelde Pooh, dat Knorretje maar een erg klein beestje was,
en dat hij er niet zo van hield als je zo om hem hen dansten en sprong.
Hij vroeg, of Teigetje in het begin maar liever niet al te springerig wou zijn.
Al die tijd had Teigetje zich achter een boom verstopt
en dan was hij er opeens achter vandaan gesprongen boven op Pooh's schaduw,
telkens, als hij niet keek en nu zei hij,
dat Teigetjes alleen maar springerig waren als ze nog niet ontbeten hadden,
maar zodra ze maar een paar eikels gehad hadden, dan werden ze Kalm en Welopgevoed.

Eventjes later klopten ze aan bij Knorrie.
,,Hallo, Pooh," zei Knorretje.
,,Hallo, Knorrie! Dit is Teigetje."
,,Oh, ja?" vroeg Knorretje. Hij liep vlug naar de andere kant, achter de tafel.
,,Ik dacht, dat Teigetjes kleiner waren."
,,De grote niet," zei Teigetje.
,,Ze lusten eikels," zei Pooh. ,,Daarom zijn we gekomen, zie je.
Want die arme Teigetje die heeft nog niet ontbeten."
Knorretje schoof de schaal met eikels naar Teigetje toe. ,,
Neem er maar een paar, " zei hij.
Toen ging hij vlak bij Pooh staan en werd dadelijk veel moediger.
,,Ben jij Teigetje!" zei hij op een onverschillige manier. ,,Zo, zo!"
Maar Teigetje zei niets omdat hij z'n mond vol eikels had.
Eerst hoorde je hem alleen maar kauwen, toen zei hij: ,,Ocheroch-ucherup."
En toen Pooh en Knorretje allebei ,,Wat?", zeiden, zei hij:
,,Aaaaop," en toen ging hij eventjes naar buiten.
Toen hij weer terug kwam, zei hij flink: ,,Teigetje lusten geen eikels."
,,Maar je zei, dat je alles lusten, behalve honing," zei Pooh.
,,Alles, behalve honing en eikels," legde Teigetje uit.
Toen hij dat hoorde zei Pooh: ,,O-o-o-o-o-oh!"
en Knorretje, die eigenlijk maar blij was, dat Teigetjes geen eikels lusten, zei:
,,Als we eens distels probeerden!"
,,Ja, distel," zei Teigetje, ,,Daar houden Teigetjes het allermeest van."
,,Laten we dan naar Iejoor gaan," zei Knorretje.

En zo gingen ze met zijn drietjes onderweg.
Ze liepen, ze liepen, en ze liepen, en toen kwamen ze bij dat gedeelte van het Woud,
waar Iejoor woonde.

,,Hallo, Iejoor!" zei Pooh. ,,Dit is Teigetje."
,,Wie?" vroeg Iejoor.
,,Dit, " verklaarden Pooh en Knorretje tegelijk en Teigetje glimlachten
met zijn liefste lachje en zijn niets.
Iejoor liep helemaal om Teigetje heen en toen keerde hij zich om,
en liep de andere kant op, weer om Teigetje heen.
,,Wat, zei je, dat het was?" vroeg hij. ,,Teigetje." ,,Mm," zei Iejoor.
,,Hij is er pas," legde Knorretje uit.
,,Mm," zei Iejoor weer. Hij dacht een hele poos na, toen zei hij:
,,En wanneer gaat hij weer weg?"
Pooh vertelde Iejoor, dat Teigetje een grote vriend was van Janneman Robinson
en dat hij in het bos was komen wonen. En Knorretje vertelde aan Teigetje,
dat hij het maar niet erg moest vinden, want Iejoor was altijd zo somber
en Iejoor vertelde aan Knorretje, nee in tegendeel, hij was helemaal niet somber,
 maar juist erg opgewekt vanmorgen.
En Teigetje vertelde aan iedereen, die maar wilden luisteren,
dat hij vanmorgen nog niet ontbeten had..
,,Ik wist wel, dat er iets was," zei Pooh.
,,Teigetjes eten altijd distels, zie je, Iejoor.
Daarom kwamen we bij jou."
,,Laat maar. Praat er maar niet meer over, Pooh."
,,O maar, Iejoor, ik bedoelde helemaal niet, dat we je niet wilden opzoeken."
,,Juist, juist!
Maar je nieuwe gestreepte vriend zal graag willen ontbijten, natuurlijk.
Hoe, zei je, dat hij heete?"
,,Teigetje."
,,Ga dan maar mee, Teigetje."
Iejoor ging hem voor, naar de distelachtigste bos distels,
die je ooit gezien hebt, en wuifde ernaar met zijn hoef.
,,Een klein bosje, dat ik bewaard had voor mijn verjaardag," zei hij.
,,Maar wat is een verjaardag, per slot van rekening!
Vandaag gezond, morgen dood. Neem er maar een paar, Teigetje."
Teigetje bedankte hem beleefd, en keek een beetje angstig naar Pooh.
,,Zijn dit heus distels?" fluisterde hij.
,,Ja," zei Pooh. ,,Die Teigetjes het allerliefst lusten?"
,,Zo is het," zei Pooh.
,,O juist," zei Teigetje. Hij nam een flinke mondvol en kauwde er eens flink op.
,,Au !" zei Teigetje.
Hij ging zitten en stak zijn poot in zijn mond.
,,Wat is er?" vroeg Pooh.
,,Heet !" mompelde Teigetje.
,,Je vriend," zei Iejoor, ,,schijnt op een bij gebeten te hebben."
Poohs vriend zat zijn kop te schudden, om de stekels kwijt te raken,
maar nu hield hij daarmee op, om te verklaren, dat Teigetjes niet van distels houden.
,,Maar waarom breek je dan een absoluut goede distel doormidden?"
vroeg Iejoor.
,,Maar je zei-" begon Pooh.
,,Je zei toch, dat Teigetjes van alles houden, behalve van honing en eikels."
,,En distels!" zei Teigetje. Hij draafde nu met zijn tong uit zijn mond
in een kringetje rond.

Pooh keek treurig toe. ,,Wat gaan we nou doen?"
vroeg hij aan Knorretje.
Gelukkig wist Knorretje daar een antwoord op en hij zei,
dat ze maar dadelijk naar Janneman Robinson moesten gaan.
,,Je zult hem bij Kanga vinden," zei Iejoor.
Hij kwam vlak bij Pooh staan, en fluisterde hard en heel verstaanbaar:
,,Zou je je vriend misschien willen vragen,
of hij zijn oefeningen ergens anders zou willen gaan doen?
Ik ga dadelijk koffiedrinken en ik wou liever niet,
dat er op mijn eten gesprongen werd, vlak voor ik begin.
Een kleinigheid! Flauw van me! Maar we hebben allen onze eigenaardigheden."
Pooh knikte ernstig en riep Teigetje. ,,Ga mee! We gaan naar Kanga.
Die heeft vast en zeker een massa voor je te eten."
Teigetje maakte zijn laatste kringetje af en kwam naar Pooh en Knorrie toe.
,,Heet!" legde hij uit met een brede beminnelijke glimlach.
,,Ga mee!" en hij draafde weg. Pooh en Knorretje wandelden hem langzaam achterna.
Onderweg zei Knorrie niets, omdat hij niets kon bedenken, en Pooh zei niets,
omdat hij over een vers dacht. En toen hij er een bedacht had begon hij:

Wat moeten we nu met Teigetje beginnen,
Wie kan er voor hem eens wat eetbaars verzinnen?
Hij houdt niet van eikels,
Hij houdt niet van honing.
Wie is er kieskeuriger,
Hij of de Koning?
Het is hem om 't even, wat hij ook eet.
'T Een is te zoet en 't ander te heet.
En als hij niets krijgt, dan blijft hij zo klein.
Zou daar nu niets op te vinden zijn?

,,Hij is groot genoeg, hoor!" zei Knorrie.
,,Hij is niet echt groot!"
,,Nou, hij ziet er groot uit."
Pooh werd er een beetje stil van, toen Knorretje dat zo zei, en toen fluisterde hij in zichzelf:

Maar hoeveel hij in ponden en shillings ook weegt,
Toch lijkt hij groter, doordat hij altijd beweegt.
,,En dat is het hele gedicht," zei hij. ,,Vind je 't mooi, Knorrie?"
,,Helemaal, behalve van die shillings. Ik vind, dat dat er niet in hoort."
,,Maar 't wou er zelf in," zei Pooh, ,,en daarom liet ik 't maar zo.
Dat is de beste manier, om gedichten te schrijven.
Je moet de dingen zelf laten komen."
,,O, dat wist ik niet," zei Knorretje.

Al die tijd had Teigetje voor ze uitgesprongen,
en hij was telkens even teruggekomen, om te vragen:
,,Gaan we zo goed?"
en nu kregen ze eindelijk Kanga's huis in 't oog en daar had je Janneman Robinson.
Teigetje holde naar hem toe.

,,O, ben je daar, Teigetje!" zei Janneman Robinson.
,,Ik wist ook wel, dat je ergens moest zijn."
,,Ik heb van alles gevonden in het bos," zei Teigetje gewichtig.
,,Ik heb een Pooh gevonden en een Knorretje en een Iejoor, maar ik kan maar geen eten vinden."
Pooh en Knorretje kwamen erbij en legden Janneman Robinson uit, wat er gebeurd was.
,,Weet jij niet, waar Teigetjes van houden?"
vroeg Pooh. ,,Ik denk, dat ik 't wel zou weten, als ik er verschrikkelijk goed over dacht.
Maar ik dacht, dat Teigetje 't zelf wel wist."
,,Dat weet ik ook wel," zei Teigetje.
,,Ik houd van alles, wat er in de wereld is, behalve van honing en eikels en...
hoe noem je die hete dingen ook weer?"
,,Distels."
,,O ja, en behalve die."
,,O, nou, dan kan Kanga je wel iets te eten geven, voor ontbijt."

Ze gingen Kanga's huisje binnen en toen Roe een keer
 ,,Hallo Pooh" en ,,Hallo Korrie" had gezegd en twee keer
,,Hallo Teigetje" (omdat hij dat nooit gezegd had, en omdat het zo raar klonk)
toen vertelde ze Kanga waarom ze gekomen waren en Kanga zei heel vriendelijk:
,,Wel, mijn beste Teigetje, kijk maar eens in mijn kast en zoek maar uit, wat je graag lust."
Want ze had dadelijk gezien, dat Teigetje,
hoe groot hij er ook uitzag, toch evenveel vriendelijkheid nodig had als Roe.
,,Zal ik ook maar eens kijken?"
vroeg Pooh, die behoefte begon te voelen aan een hapje van het een of ander.
Hij vond een blikje gecondenseerde melk en iets in zijn binnenste scheen toe te fluisteren,
dat Teigetjes dat niet lustten en daarom kroop hij er alleen mee
in een hoekje en zorgde ervoor, dat niemand hem stoorde.
Maar hoe langer Teigetje in de weer was en zijn neus in dit en zijn pootjes in dat potje stak,
 hoe meer dingen hij vond die Teigetjes niet lekker vonden.
En toen hij alles had gevonden,
wat er in de kast was en hij er niets van eten kon, zei hij tegen Kanga:
,,Wat nu?"
Kanga en Janneman Robinson en Knorretje stonden allemaal om Roe
heen, want ze wilden zien, hoe hij zijn Ovomaltine dronk.
En Roe zei juist: ,,Moet het?" en Kanga zei juist:
,,Kom Roe, liefste, je weet, wat je beloofd hebt."
,,Wat is dat?" fluisterde Teigetje tegen Knorrie.
,,Zijn Versterkende Middelen," zei Knorrie. ,,Hij vindt het naar."
Teigetje kwam dichterbij, en leunde over de rug van Roe's stoel
en opeens stak hij zijn pootje uit,
nam een grote slok en met een luchtsprongetje van schrik zei Kanga:
,,O!" En toen pakte ze het bekertje vast. Maar de Ovomaltine was op.
,,Maar mijn beste Teigetje!" zei Kanga.
,,Hij heeft mijn Versterkende Middelen afgenomen.
Hij heeft mijn Versterkende Middelen genomen!"
zong Roe blij. Hij vond het een leuk grapje.
Toen keek Teigetje naar het plafond,
en deed zijn ogen dicht en zijn tong likte en likte en likte zijn lippen af,
voor het geval, dat er misschien iets aan was blijven zitten
en een vredige glimlach verspreidde zich over zijn gelaat, toen hij zei:
,,Dat is dus iets, waar Teigetjes van houden."

Dit verklaart, waarom Teigetje van nu af aan bij Kanga bleef wonen.
Hij gebruikte Ovomaltine als ontbijt, als middagmaal, en als avondeten.
En soms vond Kanga dat hij iets versterkends nodig had
en dan kreeg hij nog een paar lepels Roe's-ontbijt na iedere maaltijd.

,,Maar ik vind," zei Knorretje tegen Pooh, ,,dat hij genoeg versterkt is!!"

 

03-05-2007 om 15:04 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Poeh als lief klein wolkje

Eens op een dag ging Winnie de Pooh uit wandelen;
toen kwam hij op een open plek in 't bos,
en midden op die open plek stond een grote eikenboom,
en uit de kroon kwam een zoemend geluid.
Winnie de Pooh ging zitten aan de voet van de boom,
ondersteunde zijn kop met zijn beide voorpoten en begon diep na te denken.
Eerst zei hij bij zichzelf: ,,Dat gezoem heeft een betekenis.
Niemand zou zo'n zoemend geluid maken, aldoor: zoem, zoem,
zonder dat hij er iets mee bedoeld. Als er een zoemend geluid is,
dan maakt de een of ander dat zoemende geluid, en de enige reden,
waarom je zo'n zoemend geluid zou maken, is, dat je een bij moet zijn.
Toen zat hij er nog eens weer een hele tijd over te denken, en na een poosje zei hij:
,, En de enige reden, waarom je een bij bent, is, dat je honing maakt.
" Dit zeggende stond hij op. En hij zei:
,,En de enige reden, waarom een bij honing maakt is, dat ik die honing zal opeten.

En hij begon de boom te beklimmen.
Hij klom en hij klom en hij klom en terwijl hij klom, zong hij een klein versje in zichzelf.
Het was dit versje:

 

 

Iedereen ter wereld weet,
Dat een beer graag honing eet.
Brom-Brom-Brom,
Maar niemand weet, waarom.

Toen klom hij een beetje hoger... en nog een beetje hoger...
en toen nog een heel klein beetje hoger.
En toen had hij alweer een nieuw versje gemaakt.

Als beren bijen waren, nou dan zouen,
ze wis hun nesten niet in hoge bomen bouwen.
Als bijen beren waren- jô, wat fijn!
Dan zou hun lekkere honing makkelijker te krijgen zijn.

Hij begon nu heus een beetje moe te worden en zo kwam het,
dat hij nu dit klagende lied zong. Maar nu was hij er bijna!
Kijk, als hij nu op die tak stond... Krak! ,,O, help mij!"
riep Pooh, toen hij op een lagere tak terechtkwam.
,,Als ik maar niet-" zuchtte hij, juist toen hij alweer op een lagere tak neerplofte.
,,Ziet u, ik was van plan-" begon hij uit te leggen,
maar toen duikelde hij over zijn kop, en kwam terecht op een tak, een paar meter lager.
Krak, krak, zei de tak en Pooh zei: ,,Wat ik van plan was-."
,,Ja, 't was natuurlijk-" gaf hij toe,
terwijl hij in snelle vaart door de zes volgende takken heen brak.
,,'t Komt alleen daarvan, zou ik zeggen, dat -
" verklaarde hij op het ogenblik, dat hij de laatste tak vaarwel zei,
driemaal ronddraaide en daarna heel bevallig neerdaalde in een bosje stekelbrem.
,,'t Komt alleen daarvan - dat ik al te dol ben op honing. -O, help! Help!"
Maar er kwam niemand en dus kroop hij alleen uit de stekelbrem, t
rok vlug de prikkels uit zijn neus en begon alweer na te denken.
 En de eerste, aan wie hij dacht, was Christopher Robin.

En toen ging Winnie de Pooh dus op weg naar zijn vriend Christopher Robin
en die woonde in een ander gedeelte van datzelfde woud, achter een groene deur.

,,Goedemorgen, Christopher Robin," zei hij.
,,Goedemorgen, Winnie de Pooh," zei Christopher Robin.
,,Ik kwam je vragen, of je misschien ook zo'n soort ding hebt,
dat ze een ballonnetje noemen."
,,Een ballonnetje?"
,,Ja, toen ik hier naartoe kwam, dacht ik bij mezelf:
't Zal me benieuwen of Christopher Robin misschien zo'n ding heeft,
dat ze ballonnetje noemen. Dat zei ik zo bij mezelf, weet je?
Ik dacht juist aan zo'n ballonding; want ik had er heel graag één gehad."
,,Waar heb jij een ballonnetje voor nodig, zeg?"
Winnie de Pooh keek eens om zich heen of niemand hem kon horen;
toen legde hij zijn poot tegen de lippen en fluisterde: ,,Honing !"
,,Maar je kunt toch geen honing vinden met een ballonnetje!"
,,Ja, dat kan ik !" zei Winnie de Pooh.

Nu was Christopher Robin heel toevallig de vorige dag op een partijtje geweest
bij zijn vriend Knorretje en daar had iedereen een ballonnetje gekregen -
hij een grote groene, en één van Konijns vriendjes een grote blauwe,
maar dat vriendje had zijn hele ballon vergeten, en toen had
Christopher Robin die groene en die blauwe allebei mee naar huis genomen.

,,Welke vind jij 't mooist?" vroeg Christopher Robin aan Winnie de Pooh.
,, Deze," zei Pooh, ,,want als je honing gaat zoeken met een ballon,
dan moet je je best doen, dat de bijen niet merken, dat je er aankomt.
En als je nu zo'n groene ballon hebt, dan denken ze natuurlijk,

dat je een stuk van de boom bent en zullen ze niet op je letten;
maar nu blijft 't nog altijd de vraag, welke ballon de beste is.
Wat denk jij ervan?"
,,Zouden ze jou niet zien onder de ballon?" vroeg Christopher Robin.
,,Misschien wel en misschien ook niet," zei Pooh. ,
,Daar kun je nooit zeker van zijn met bijen."

 

Hij dacht een poosje diep na, en zei toen:
,,Ik zal net doen of ik een klein blauw wolkje ben,
dan ontdekken ze me zeker niet!" ,,Dan is 't maar 't beste,
dat je de blauwe ballon neemt," zei Christopher Robin toen.
En zo gebeurde 't ook.

 

Toen gingen ze er samen op uit met het blauwe ballonnetje en Christopher Robin
nam voor de zekerheid zijn geweer mee, zoals hij altijd gewend was,
Winnie de Pooh liep naar het modderigste plekje,
dat hij maar kon vinden en rolde zich daarin net zolang om en om, tot hij helemaal zwart zag.
Toen blies Christopher Robin de ballon voor Pooh op
en ze moesten allebei zolang het touwtje vasthouden.
Christopher Robin liet los en Winnie de Pooh steeg bevallig omhoog in de lucht
en bleef zweven op dezelfde hoogte als de bovenste top van de boom,
maar wel drie meter er vandaan!

,,Hoera!" gilde Christopher Robin.
,,Jan, is 't niet fijn?" riep Pooh naar beneden. ,,Waar lijk ik nu op?"
,,Je lijkt op een beer, die een ballon vasthoudt," zei Christopher Robin toen.
,,Lijk ik dan niet-niet," riep Pooh angstig,
,,op een klein zwart wolkje in de blauwe lucht?"
,,Nee, niet heel veel."
,,Nu zeg, misschien zie ik er vanuit de lucht toch wel heel anders uit dan van beneden af en,
zoals ik straks al zei: je kunt nooit vooruit weten, wat bijen zullen doen."

Er waaide geen windje, dat hem naar de boom kon drijven
en hij bleef aldoor op dezelfde plek zweven. Hij zag de honing, hij rook de honing,
maar hij kon er niet bij komen!

Na een poosje riep hij Christopher Robin, zo zacht als hij kon, vanuit de lucht toe:
,, Zeg, Christopher Robin !".... ,,Hallo !"....
,,Ik geloof, dat de bijen achterdochtig beginnen te worden !"
,,Wat beginnen ze te worden?"
,,Ik weet 't niet, maar 't is net, of een stem mij influistert,
dat ze achterdochtig zijn
!"
,,Bedoel je, dat ze zich gaan verbeelden,
dat je hun honing wilt stelen?"
,,Misschien wel, maar je kunt nooit weten, wat bijen willen."
Nu bleef 't een poosje stil, maar opeens riep hij weer vanuit de lucht:
,,Zeg, Christopher Robin!"
,,Jaa??"
,,Heb je thuis ook een paraplu?"
,,Ik geloof het wel."
,,'k Wou graag, dat je die ging halen en dan moet je hier onder de boom
aldoor heen en weer lopen en dan moet je zeggen: ,,Tjonge, tjonge,
ik geloof, dat we regen krijgen!
Ik geloof, dat je me dan echt zou helpen om de bijen te foppen.
"

Toen zei Christopher Robin bij zichzelf: ,,O, o, die malle ouwe Beer toch!"
, maar hij zei 't niet hardop,
omdat hij veel te veel van hem hield en hij ging dadelijk zijn paraplu halen.

 

,,Gelukkig, dat je er bent!"
riep Winnie de Pooh naar beneden, zodra hij Christopher Robin zag.,
,Ik begon al een beetje bang te worden, want
ik heb ontdekt dat de bijen nu heus achterdochtig worden."

,,Wat denkt je, zal ik de paraplu maar opsteken?" vroeg Christopher Robin toen.

,,Ja, maar wacht nog heel eventjes! We moeten 't verstandig aanleggen.
De voornaamste bij, die we moeten foppen, is de Bijenkoningin.
 Kun jij van beneden af misschien ook onderscheiden, waar de Bijenkoningin is?"
,,Nee."
,,Da's jammer. Nu, dan moet je maar aldoor heen en weer lopen met je paraplu
en dan moet je zeggen: ,,Tjonge, tjonge, ik geloof, dat we regen krijgen!"
Dan zal ik ondertussen doen wat ik kan, door een klein wolkenliedje te zingen...
Vooruit maar!"

Terwijl Christopher Robin daar nu heen en weer liep met zijn paraplu en telkens zei,
dat er wel regen zou komen, zong Winnie de Pooh dit liedje:

Wat is het toch fijn,
Een wolkje te zijn!
Het wolkje zingt zacht,En lacht.
Wat is het toch fijn,
Een wolkje te zijn,
Een wolkje dat leeft
En zweeft.

De bijen zoemden achterdochtiger dan ooit!
Enkele kwamen zelfs uit hun nest en fladderden om het wolkje,
toen dit juist het tweede coupletje van zijn versje zong.
Een bij ging zelfs een ogenblik op de neus van het wolkje zitten,
maar vloog toen weer op.
,,Janneman -oo !- Robinson!" gilde nu het wolkje.
,,Jaaa?"
,,Ik heb er nog eens over nagedacht, zie je,
en nu ben ik tot een belangrijke ontdekking gekomen.
Dit zijn bijen van een verkeerde soort
."
,,Zo? Denk je dat?"
,,Ja, van een heel verkeerde soort, en daarom zou ik wel denken,
dat ze ook een verkeerde soort van honing maken, he?"
,,Zouden ze heus?"
,Ja zeker, en ik geloof dat ik maar naar beneden zal komen."
,,Hoe?" vroeg Christopher Robin toen.
Ja, daar had Winnie de Pooh nog niet over nagedacht.
Als hij het touwtje losliet, dan zou hij vallen -boem!-
en daar had hij helemaal geen zin in.
Toen dacht hij er een hele poos over na en eindelijk zei hij:
,,Zeg, Christopher Robin, jij moet op de ballon schieten met je geweer.
Heb je je geweer bij je?"
,,Ja natuurlijk," zei Christopher Robin,
,,maar als ik dat doe, dan verniel ik de ballon."
,,Maar als je 't niet doet," zei Pooh, ,,
dan zal ik het touwtje moeten loslaten en dan val ik dood."
Toen Pooh Christopher Robin dit zo duidelijk uitlegde,
zag hij dadelijk in, dat Pooh gelijk had.
Toen mikte hij heel nauwkeurig op de ballon -en het schot ging af...
,,Oooo !" zei Pooh.
,,Heb ik mis geschoten?" vroeg Christopher Robin.
,,Niet helemaal mis," zei Pooh, ,,maar je miste de ballon."
,,O, wat spijt me dat!" zei Christopher Robin
en hij schoot nog eens en deze keer trof hij de ballon,
en terwijl de lucht eruit ontsnapte, daalde Pooh langzaam naar beneden.

 

03-05-2007 om 15:03 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Knorretje vangt een wiezel

Op een dag gaat Poeh picknicken met Knorretje en Janneman.
Janneman draagt de picknickmand.
In die mand zit een pot honing, voor Poeh.
Daarom zegt Poeh steeds: "Zo! We zijn er!"
Maar Janneman zegt: "Nog even doorlopen, Poeh.
We gaan naar een bijzondere plek."

Eindelijk zegt Janneman: "We zijn er! Dit is de bijzondere plek!"
"Hoera!" roept Poeh. "Ik pak de honing!"
"Waarom is deze plek zo bijzonder?" vraagt Knorretje.
"Gewoon," zegt Janneman. "Omdat hier van alles te zien is."

"Van alles?" zegt Knorretje. "Ook enge dieren, zoals woezels?"
"Wie weet," zegt Janneman.
Hij weet niet wat een woezel is,
maar hij wil best met Knorretje meespelen.
"Ik heb hier wel eens een woezel gezien,
" zegt Knorretje. "Maar misschien ook niet."
Poeh zegt niks, want hij neemt net een hapje honing.

Ze eten de picknickmand leeg, en doen nog een spelletje.
Dan zegt Janneman: "Is het al zo laat? Dan moet ik naar huis.
Dat heb ik beloofd. Dag hoor!
" Hij zwaait nog even en dan is hij weg.

Poeh en Knorretje zwaaien Janneman na.
"Kom," zegt Poeh. "Laten wij dan ook maar eens gaan."

Dat vindt Knorretje een goed idee,
want hij denkt nog steeds aan de woezel.
Stel je voor dat die echt bestaat.
Misschien springt hij dan wel opeens te voorschijn!
Knorretje en Poeh stoppen het tafelkleed en de borden in de mand.
En daar gaan ze.

Terwijl ze door het bos stappen, zegt Knorretje:
"Het was gezellig, hè? En gelukkig waren er geen woezels."
"Ik zou er anders best eens een willen zien," zegt Poeh.
"Weet je wat? Laten we proberen...

...om een woezel te vangen!"
Knorretje is er stil van. Een woezel vangen!
Dat had hij ook wel willen bedenken, als hij gedurfd had.

"Ik ga hem vangen met een val," gaat Poeh verder.
"Een heel slimme val!
Help jij me om een val te bedenken, Knorretje?"
 Dat wil Knorretje wel. Samen met Poeh gaat hij zitten denken.
Ze denken en denken...

"Ik weet wat," zegt Poeh. "We graven een heel diepe kuil,
bij een boom. En dan valt de woezel erin! Kijk!
" Poeh pakt een takje.
In het zand tekent hij een boom en een heel diepe kuil.

"Waaróm valt hij daarin?" vraagt Knorretje.
"Omdat hij naar de lucht kijkt of het gaat regenen,
" legt Poeh uit. "En daarom ziet hij de heel diepe kuil niet.
En dan valt hij erin."
"Ja maar," zegt Knorretje, "En als het nou al regent?"
"Dan kijkt hij omhoog om te zien of het droog wordt,
" zegt Poeh. "En dan valt hij ook in de kuil."
"Dat is een heel knap plan, Poeh!" zegt Knorretje.

"Echt waar?" vraagt Poeh.
Knorretje zegt nog eens dat het een knap plan is,
en een slimme val bovendien.
Poeh wil juist vragen hoe slim de val precies is,
als hij iets bedenkt. "Maar Knorretje," zegt Poeh.
"Wáár moeten we de heel diepe kuil graven?"
"Dat zal ik je laten zien!" zegt Knorretje blij,
want hij wil ook graag iets tekenen. "Kijk,
" zegt Knorretje, terwijl hij op de grond tekent.
"Hier loopt de woezel.
De heel diepe kuil moet op de plek waar hij is wanneer hij erin valt!"

Dat is heel slim van Knorretje, maar toch blijft Poeh nog piekeren.
"Knorretje," zegt hij, "Als je MIJ zou willen vangen,
hoe zou je dat dan doen?"
"Dan zou ik een pot honing in de kuil zetten,
" zegt Knorretje. "En dan zou jij die honing ruiken..."
"...en dan zou ik in de kuil klimmen,
" gaat Poeh dromerig verder.
"Ik zou een hapje honing proeven. En nog een hapje.
En daarna een grote hap. En daarna..."

"Zou zou ik je vangen!" roept Knorretje.
"Oh ja," zegt Poeh. "Dat is waar ook."
"We moeten in ieder geval een pot honing in de kuil zetten,
" zegt Knorretje. "Als we jou ermee vangen,
vangen we de woezel er vast ook mee!"

Het slimme plan is af!
Nu hoeven ze het slimme plan alleen nog uit te voeren.
Poeh haalt een pot honing om in de kuil te zetten.
Knorretje haalt een schep om de heel diepe kuil te graven.

Thuis klimt Poeh op een krukje bij de kast.
Van de bovenste plank pakt hij een grote pot.
Er staat 'honing' op. De pot ruikt ook naar honing.

"Maar misschien zit er toch iets anders in,
" zegt Poeh bij zichzelf.
"Ik kan maar beter even proeven.
" Poeh neemt een hapje. En nog een hapje...

Onderweg neemt Poeh nóg een paar hapjes.
Net zolang tot hij zeker weet dat er écht honing in de pot zit.
De pot wordt steeds lichter, en dat komt goed uit,
want Poeh moet de pot helemaal naar Knorretje dragen.

Knorretje graaft. Zijn kuil is al heel diep.
Poeh geeft hem de pot aan.
"Is dat alle honing die over is?" vraagt Knorretje.
"Ja," zegt Poeh, want zo is het.
Knorretje zet de pot op de bodem.
Daarna leggen ze takken over de kuil.
Omdat de slimme val dan af is, gaan Poeh en Knorretje naar huis.

Bij het huisje van Poeh nemen ze afscheid.
"Tot morgenvroeg bij de kuil!" zegt Knorretje.
"Vergeet niet een touw mee te nemen," zegt Poeh.
"Touw?" vraagt Knorretje.
"Waar hebben we touw voor nodig?"
"Om de woezel vast te binden als we hem gevangen hebben,
" zegt Poeh.
"Wordt een woezel dan niet woest?" vraagt Knorretje.
"Sommige wel, en andere niet," zegt Poeh.
"Dat weet je nooit met woezels. Tot morgen!"

's Nachts wordt Poeh wakker.
Hij heeft een raar gevoel in zijn buik.
Poeh weet wat voor gevoel dat is: hij heeft honger!
Poeh staat op, klimt op een stoel en kijkt op de bovenste plank van de kast...
maar daar staat alleen de suikerpot!

"Dat is vreemd!" mompelt Poeh.
"Ik weet zeker dat daar een pot honing stond.
Er stond 'honing' op, zodat ik wist dat er honing inzat!
Waar kan die pot nou gebleven zijn?"

Poeh loopt te piekeren. Dan kruipt hij weer in bed,
maar slapen kan hij niet,
want hij heeft nog steeds een raar gevoel in zijn buik.
En waar is die pot honing nou toch?

Ineens weet Poeh het weer:
hij had zijn honingpot in de heel diepe kuil gezet om de woezel te vangen!
Nu kan Poeh helemaal niet meer slapen,
want hij moet aldoor aan woezels denken.
Alle woezels rennen op zijn honing af!

Poeh houdt het niet meer uit.
Hij stapt uit bed en gaat op weg naar de slimme val.
Het is nog een beetje donker en de heel diepe kuil lijkt nog dieper dan hij al is.
De honingpot op de bodem ziet er geheimzinnig uit.
Maar wanneer Poeh over de rand van de kuil hangt,
zegt zijn neus hem dat het echt zijn pot met honing is.
Als Poeh nog wat verder over de rand hangt...

... valt hij in de kuil.

"Dat is ook wat!" zegt Poeh, terwijl hij in de honingpot kijkt.
"Die woezel heeft bijna alles opgegeten!"
Maar dan zegt hij: "Oh nee, dat was ik.
" En hij steekt zijn kop in de pot om het laatste restje honing op te likken.

Even later wordt Knorretje wakker.
Het eerste wat hij denkt is: zou de woezel varkentjes lusten?
Daarna denkt hij: kan ik niet beter in bed blijven,
in plaats van bij de woezel te gaan kijken?

Weet je wat? denkt Knorretje. Ik ga bij de slimme val kijken.
Als er een woezel inzit, dan hol ik terug naar huis
en kruip weer in bed!

Knorretje sluipt naar de val. Zou er een woezel inzitten?
"Vast niet," zegt Knorretje, maar eigenlijk denkt hij van wel.
En als hij vlakbij de kuil is,
weet hij zéker dat er echt een woezel inzit.
Hij kan hem duidelijk horen!

Poeh heeft zijn kop in de honingpot gestoken
om het laatste beetje honing op te likken.
Nu probeert hij al een tijdje de pot los te trekken,
maar hij zit muurvast! Knorretje gluurt over de rand.
"Help!" piept hij. "Een woezel! Een afschuwelijke woezel!"

Knorretje holt er vandoor, terwijl hij blijft roepen en gillen.
"Help!" en "Een woe... woe...!"
Knorretje gilt en piept nog steeds als hij bij Janneman komt.

"Wat is er aan de hand?" vraagt Janneman.
"Er is een woe... woe... woezel!" stamelt Knorretje.
"Hoe ziet hij eruit?" vraagt Janneman.
Groot! Geweldig groot!" zegt Knorretje.
"Met een kop... als een honingpot!"
"Dat moet ik zien," zegt Janneman. "Kom mee, Knorretje."

Met Janneman erbij is Knorretje niet meer zo bang.
Samen lopen ze naar de slimme val. "Ik hoor hem al,
" fluistert Knorretje.
Voor de zekerheid verstopt hij zich achter Jannemans been.

Janneman kijkt over de rand van de kuil.
En dan begint hij te lachen... te lachen...
hij kan niet meer ophouden met lachen.

De woezel bonkt met zijn kop tegen de wand van de kuil.
Dan breekt de honingpot en komt het hoofd van Poeh te voorschijn!
 "Hallo!" roept Poeh.

Dan begrijpt Knorretje wat een dom Knorretje hij was.
Hij schaamt zich zó, dat hij het liefst in bed wil kruipen.
Maar Janneman en Poeh zeggen
dat hij beter met hen kan gaan picknicken,
en dat doet Knorretje dan maar.

"Weet je wat ik denk?" zegt Janneman Robinson.
"Ik denk dat woezels niet bestaan.
Maar dat geeft niet, want ik ben dol op jullie!"
"Ik ben ook dol op jullie," zegt Poeh.
Hij denkt even na. "En op honing," zegt hij dan.
En hij neemt nog een hap.

 

03-05-2007 om 15:03 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De engel

Telkens wanneer een goed kind sterft daalt er een engel van God op aarde neer.
Hij neemt het dode kind in zijn armen, spreidt zijn grote,
witte vleugels uit, vliegt over alle plaatsen die het kind heeft liefgehad
en plukt een handvol bloemen die hij meeneemt naar God,
opdat ze daar nog mooier dan op aarde mogen bloeien.
De goede God drukt al die bloemen aan Zijn hart,
maar de bloem die Hem het liefst is kust Hij
en dan krijgt de bloem een stem en kan meezingen in het koor der zaligen."
Kijk, dat alles vertelde een engel van God,
terwijl hij een dood kind naar de hemel droeg,
en het kind luisterde alsof het droomde;
en zij vlogen over alle plekken bij zijn huis waar de kleine gespeeld had,
en zij kwamen door tuinen met prachtige bloemen.
"Welke zullen wij nu meenemen en in de hemel planten?"
vroeg de engel.
Daar stond een ranke rozenstruik,
maar een boze hand had de stam geknakt zodat alle takken,
vol grote, halfontloken knoppen, verdord neerhingen.
"Die arme boom!" zei het kind. "Neem hem mee,
opdat hij boven bij God in bloei komt."
En de engel nam hem mee en kuste het kind tot beloning,
en de kleine opende half zijn oogjes. Ze plukten van de rijke,
prachtige bloemen, maar namen ook het verachte madeliefje mee en het wilde viooltje.
"Nu hebben we bloemen!" zei het kind,
en de engel knikte, maar zij vlogen nog niet naar God omhoog.

Het was nacht, het was stil, ze bleven in de grote stad,
zij zweefden rond in een van de nauwste straten waar hopen stro
en as en allerlei rommel lagen, het was verhuisdag geweest;
er lagen stukken van borden, brokken gips,
dweilen en oude bollen van hoeden, niets dan lelijke dingen.
De engel wees te midden van die rommel op een paar scherven
van een bloempot en op een kluit aarde die uit de pot was gevallen
en bijeen werd gehouden door de wortels van een grote, verdorde veldbloem,
die niets waard was en daarom op straat was gegooid.
"Die nemen we mee!" zei de engel.
"Ik zal je wat vertellen terwijl we vliegen!"
En toen vlogen ze en de engel vertelde:
"Daarbeneden in de nauwe straat,
in die lage kelder, woonde een arme,
zieke jongen; van zijn prille jeugd af had hij altijd op bed moeten liggen;
wanneer hij op zijn best was kon hij op krukken
de kleine kamer een paar malen op en neer wandelen, dat was alles.
Enkele dagen in de zomer vielen de zonnestralen gedurende een half uur
in het voorhuis en wanneer de kleine jongen daar zat
en de warme zon op zich liet schijnen
en het rode bloed zag door zijn tere vingers die hij voor zijn gezichtje hield,
dan heette het:
Ja, vandaag is hij buiten geweest!
Hij kende het bos en het heerlijke voorjaarsgroen alleen maar
doordat een buurjongen de eerste groene beuketak voor hem meebracht.
Die hield hij boven zijn hoofd,
en dan droomde hij dat hij onder de beuken
 zat waar de zon scheen en de vogels zongen.
Op een voorjaarsdag bracht de buurjongen ook veldbloemen
voor hem mee en toevallig was er onder die veldbloemen
een met de wortels er nog aan.
En daarom werd ze in een pot geplant en in de vensterbank gezet dicht bij het bed.
De bloem was geplant met een gelukkige hand.
Ze groeide, schoot nieuwe loten en droeg elk jaar bloemen;
het werd voor de zieke jongen zijn mooiste tuintje,
zijn kleine schat hier op aarde. Hij gaf het water,
verzorgde het en paste er goed op dat het elke zonnestraal die over het lage venster gleed,
tot de laatste toe kreeg.
En de bloem zelf groeide met zijn dromen samen want voor hem bloeide zij,
voor hem verspreidde zij haar geur,
en in zijn stervensuur toen Onze Lieve Heer hem riep,
wendde hij zich tot haar. Een jaar is hij nu bij God geweest,
een jaar heeft de bloem vergeten in de vensterbank gestaan
en ze is verdord, en daarom is zij bij de verhuizing met allerlei rommel op straat gegooid.
Dat is de bloem, de arme verdorde bloem, die wij in ons boeket hebben meegenomen,
want die bloem heeft meer vreugde gebracht dan de rijkste bloem
in de tuin van een koningin."

"Maar hoe weet u dat allemaal?"
vroeg het kind, dat de engel meevoerde naar de hemel.
"Ik weet het!" zei de engel,
"ik was zelf het zieke jongetje dat op krukken liep!
Mijn bloem ken ik heus wel!"
En het kind deed nu helemaal zijn ogen open
en keek de engel in het schone,
blijde gelaat, en op hetzelfde ogenblik waren zij in Gods hemel
waar vreugde was en zalig-heid.
En God drukte het dode kind aan zijn hart
 en toen kreeg het vleugels als de andere engel
 en het vloog met hem hand in hand. God drukte alle bloemen aan
Zijn hart, maar de arme verdorde veldbloem kuste
Hij en zij kreeg stem en zong met alle engelen,
die rondom God zweefden, sommigen dichtbij,
anderen verder weg in wijdere kringen,
steeds verder weg in het oneindige,
maar allen even gelukkig. En allen zongen ze,
kleinen en groten,
het goede kind en de arme veldbloem die verdord in het straatvuil had gelegen,
weggeworpen met de verhuisrommel in de nauwe, sombere straat.

03-05-2007 om 15:02 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kleermaker in de hemel

Eens gebeurde het, dat, op een mooie dag,
onze Lieve Heer een wandeling ging maken in de tuin van de hemel,
en Hij nam alle apostelen en alle heiligen mee, zodat er
niemand meer in de hemel overbleef dan de heilige Petrus.
Onze Lieve Heer had hem bevolen om in die tussentijd niemand binnen te laten,
dus stond Petrus bij de hemelpoort en hield wacht.

Het duurde niet lang, of iemand kwam aankloppen.
Petrus vroeg, wie het was en wat hij wilde.
"Ik ben een arme, eerlijke kleermaker,
" antwoordde een benepen stemmetje,
"die toegang vraagt." - "Eerlijk?!" zei Petrus,

"zeker als de dief aan de galg.
Je had altijd lange vingers en je hebt heel wat mensen stof afgezet.
In de hemel kom je niet, Onze Heer heeft me verboden,
om iemand binnen te laten, zolang Hij er niet is." -
"Wees toch barmhartig!" riep de kleermaker,
 "Kleine stukjes afval die vanzelf van de kniptafel vallen,
dat is geen diefstal, daar praten we niet eens over.
Kijk, ik hink en ik heb van de lange weg blaren aan mijn voeten,
ik kan onmogelijk terug. Laat mij maar binnen. Ik zal het vuile werk doen.
Ik wil met kinderen sjouwen, luiers spoelen, banken afnemen en drogen,
en kapotte kleren maken."

Nu liet Petrus zich vermurwen en opende de hemelpoort
net zo ver voor de kreupele kleermaker, dat z'n magere lijf door de kier kon.
 Hij moest maar in een hoekje achter de deur gaan zitten
en daar heel stil en koest zijn, zodat onze Lieve Heer als Hij terugkwam,
hem niet zien zou en boos worden. De kleermaker deed het,
maar toen Petrus eens de deur uitging, stond hij stil op,
en ging nieuwsgierig in alle hoeken van de hemel kijken,
en nam alles eens goed op. Eindelijk kwam hij bij een plek,
daar stonden veel mooie, kostelijke stoelen in een kring
en in het midden stond een gouden zetel, met schitterende edelstenen bezet,
die ook veel hoger was dan de andere stoelen,
en er stond een gouden voetenbank voor.
Maar dat was de troon waarop Onze Lieve Heer zat als hij thuis was
en daarvandaan kon men alles zien wat er op aarde gebeurde.

De kleermaker bleef een hele poos bij die troon staan kijken,
want dat vond hij nog het mooiste van alles.
Eindelijk kon hij zijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen,
klom erop en ging erop zitten.
Toen zag hij alles wat op aarde gebeurde; en hij zag een oude, lelijke vrouw;
ze stond bij een beek te wassen en ze legde twee sluiers heimelijk opzij.
De kleermaker werd daar zo woedend om,
dat hij de gouden voetenbank greep en door de hemel op aarde
gooide naar de oude dievegge toe.
Maar daar hij de voetenbank niet meer terug kon halen,
sloop hij verlegen van de troon weg en kroop stilletjes naar z'n plaatsje
achter de deur en deed of er geen vuiltje aan de lucht was.

Toen de Heer en Meester met het hemelse gevolg weer terugkwam,
zag hij het kleermakertje achter de deur niet; maar toen Hij op de troon ging zitten,
was de voetenbank er niet. Hij vroeg aan Petrus, waar de voetenbank gebleven was,
maar Petrus wist er niets van. Toen vroeg Hij verder, of Petrus niemand binnengelaten had.
"Ik zou niemand weten," zie Petrus, "dan een manke kleermaker,
die nog achter de deur zit te wachten.
" Toen liet Onze Lieve Heer de kleermaker komen
en vroeg hem of hij de voetenbank soms weggenomen had en waar hij hem neergezet had.

"O Heer," zei de kleermaker verheugd,
"ik heb hem in woede naar de aarde geworpen,
naar een oud mens dat ik bij 't wassen twee sluiers zag stelen." -
"O jij schelm," sprak de Heer, "als het recht zo ging als jij het doet,
hoe denk je dan dat het met jou gesteld zou zijn?
Ik zou al lang geen stoelen, geen banken,
ja zelfs geen pook meer hier hebben gehad,
maar alles naar de zondaren geworpen hebben.
Voortaan kun je niet meer in de hemel blijven,
maar je moet weer naar buiten voor de poort;
zie dan maar waar je terecht komt. Hier mag niemand straffen dan Ik alleen, de Heer."

Petrus moest de kleermaker weer buiten de poort brengen,
en omdat hij kapotte schoenen had en voeten vol blaren,
nam hij een stok in de hand en trok naar 'Wacht-een-Wijle'
waar de dappere soldaten zitten te drinken!

03-05-2007 om 15:01 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De gauwdief en zijn meester

 

Jan wou z'n zoon een ambacht laten leren.
Toen ging Jan naar de kerk en vroeg aan Onze Lieve Heer,
wat Hem behagen zou. De koster stond juist achter het altaar en zei:
"Gauwdieven, gauwdieven."
Toen ging Jan weer naar zijn zoon terug en zei,
dat het gauwdieven moest wezen,
dat had Onze Lieve Heer zelf gezegd.
Nu gaat hij met z'n zoon naar een man die goed stelen kan.
Ze lopen een hele poos, en dan komen ze bij een groot bos.
Daar staat zo'n klein huisje met zo'n oud wijf erin, en Jan zegt:
"Weet jij niet een man die stelen kan?" -
"Dat kan je hier wel leren," zegt de vrouw,
"daar is mijn zoon een meester in.
" Nu gaat hij met de zoon praten:
"Of hij het wel goed kan?" De meesterdief zegt:
"Ik wil 't je zoon wel leren, kom maar over een jaar terug,
als je dan je zoon nog herkent, wil ik geen leergeld hebben,
ken je hem niet, dan geef je me tweehonderd daalders."

De vader gaat naar huis, en de zoon leert om goed te toveren en te stelen.
Als 't jaar om is, gaat de vader er snikkend heen,
hoe hij het nu weten moet, of hij z'n zoon weer herkent.
Als hij zo loopt te snikken, dan komt 'm zo'n klein mannetje tegemoet, die zegt:
"Man wat grien jij? Je bent zo bedroefd." -
"Ach," zegt Jan, "ik heb m'n zoon verleden jaar bij 'n meesterdief verhuurd
om het ambacht te leren, en die zei me, ik moest na 'n jaar weeromkomen,
en als ik hem nog kende, hoefde ik niks te geven, en nu ben ik zo bang,
dat ik hem niet meer ken, en waar krijg ik dan die tweehonderd daalders vandaan?
" Toen zei dat manneke, hij moest maar een 'n korstje brood meenemen,
en onder de schoorsteen gaan staan, "en op de haalboom staat een mandje,
en daar kiekt een vogeltje uit en dat is je zoon."

Nu gaat Jan erheen en gooide een korstje zwart brood voor het mandje,
daar wipt het vogeltje eruit en kijkt ernaar. "Hola, mijn zoon, ben je daar?
" zegt de vader. De zoon was heel blij, dat hij zijn vader zag, maar de meesterdief zei:
"Dat heeft de duivel je laten weten: hoe kon je nou zien dat dat je zoon was?" -
"Vader, laten we nu gaan," zegt de jongen.

Nu wou de vader met zijn zoon weer naar huis gaan,
en onderweg kwam er een koets aanrollen, en toen zei de zoon tegen z'n vader:
"Vader, ik ga me in een grote windhond veranderen,
dan kunt u er veel geld aan verdienen." De heer uit de koets roept:
"Zeg man, wil je me die hond verkopen?" - "Ja," zegt de vader.
"Hoeveel moet je d'r voor hebben?" - "Dertig daalders." -
"Nou, dat is veel, maar omdat het zo'n prachtig mooie hond is,
wil ik hem houden." Hij koopt de hond, en de hond komt in de koets zitten,
maar na een eindje springt hij eruit, door de ruiten, en dan is hij geen windhond meer,
maar loopt weer naast zijn vader.

Nu gaan ze samen naar huis. De volgende dag is er markt in 't naaste dorp.
Dan zegt de jongen tegen z'n vader:
"Ik zal me nu in een mooi paard veranderen; en verkoop me daar;
maar als u me verkoopt,
trek het toom van me af, want anders kan ik nooit meer een mens worden.
" De vader trekt met het paard naar de markt,
maar nu komt de meesterdief en koopt het paard voor honderd daalders,
en de vader vergeet 't en trekt hem het toom niet af.

Nu trekt de meesterdief met 't paard naar huis en zet het in de stal.
De meid gaat over de deel, dan zegt het paard:
"Doe me het toom af, doe me het toom af.
" De meid staat te luisteren: "Kan je praten?
" en ze gaat heen en doet hem 't toom af;
dan verandert 't paard zich in een mus en vliegt over de onderdeur weg,
maar de meesterdief verandert zich ook in een mus, en vliegt hem na.
Nu komen ze bij elkaar en pikken elkaar, maar de meesterdief wordt in 't water gedreven,
en nu maakt hij zich een vis. Nu maakt de jongen zich ook tot een vis,
en ze vechten weer, maar de meester moet het afleggen.
Dan verandert de meester zich in een haan,
maar de jongen wordt tot een vos en hij bijt de haan de kop af,
en toen is de meester dood gegaan en dood gebleven tot op deze dag.

03-05-2007 om 15:01 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Molenaar

Een molenaar liet aan zijn drie zoons als enig bezit zijn molen,
een ezel en een kat na. De verdeling was vlug gemaakt.
Daar was geen notaris of advocaat bij nodig,
want dan zou er van het erfdeel niets overgebleven zijn.

De oudste zoon kreeg de molen,
de middelste zoon de ezel en de jongste zoon alleen de kat.
Deze vond dat hij er erg slecht afkwam. Hij klaagde:
"Mijn broers kunnen samenwerken en dan behoorlijk
in hun onderhoud voorzien. Maar wat moet ik met een kat?
Zeker van de honger omkomen..."

De kat, die dit hoorde maar er niets van liet merken, zei ernstig:
"Wees niet bedroefd, baas.
Geef mij maar een zak en laat me een paar laarzen maken
waarmee ik door de struiken kan lopen.
U zult zien dat u er heus niet zo slecht aan toe bent!"

Hoewel de jongste zoon er niet veel vertrouwen in had,
leek het hem toch niet onmogelijk dat de kat hem zou helpen
in z'n armoedige bestaan.
Hij zag hem immers ook de vreemdste gymnastische toeren maken
om ratten en muizen te vangen.
Hij hing aan z'n achterpoten of verstopte zich in het meel en hield zich dood...

Toen de kat had gekregen wat hij had gevraagd,
deed hij de laarzen aan, hing de zak om zijn hals,
hield met zijn voorpoten de koorden vast
en liep naar een berg, waar een groot aantal konijnen huisde.
Stilletjes stopte hij zijn zak vol distels
en zemelen en ging ernaast liggen alsof hij dood was.
Hij wilde wachten tot een konijntje dat nog weinig afwist van de listen
in deze wereld, in de zak zou kruipen om zich heerlijk te goed te doen.
En warempel, nauwelijks lag hij daar of hij kreeg zijn zin.
Een onbezonnen konijntje sprong lenig in de zak.
Snel trok de kat de koorden dicht,
ving het dier en doodde het meedogenloos.
Trots op deze buit ging hij naar het paleis en vroeg de koning te spreken.

Men bracht hem naar het vertrek van de vorst
en de kat maakte een diepe buiging en zei beleefd:
"Kijk eens, Sire, de markies van Carabas
(deze naam had hij zelf voor zijn baas verzonnen)
heeft mij bevolen u dit konijntje te brengen.
" De koning knikte vriendelijk en antwoordde:
"Zeg aan uw meester dat hij mij hiermee een groot genoegen heeft gedaan!"

Op een andere dag verborg de kat zich in een korenveld.
Weer hield hij zijn zak open en toen er twee patrijzen in waren gekropen,
trok hij de koorden aan en ving de vogels.
Hij ging ze de koning aanbieden,
zoals hij met het wilde konijn had gedaan.
"Sire, mijn meester was op jacht en zendt u deze patrijzen."

Op deze wijze bleef de kat maandenlang,
van tijd tot tijd, een stuk wild,
afkomstig van de jacht van zijn meester,
aan de koning brengen.
Op een goede dag hoorde hij dat de vorst met zijn dochter
langs de rivier zou gaan rijden.
Zij was de mooiste prinses van de wereld en hij zei tegen zijn meester:
"Wanneer u mijn raad opvolgt, wordt u een rijk man!
U hoeft alleen maar te gaan baden in de rivier, op de plek die ik u zal wijzen.
En verder laat u mij maar begaan.
" De markies van Carabas deed precies wat de kat hem had aan geraden,
zonder dat hij wist waar het allemaal toe diende.
Nauwelijks was hij echter in het water of daar kwam de koning aan gereden.

De kat begon uit alle macht te schreeuwen:
"Help, help, de markies van Carabas verdrinkt!
" Ogenblikkelijk stak de koning zijn hoofd buiten het portier.
Toen hij de kat herkende, die hem zoveel heerlijk wild had gebracht,
beval hij zijn dienaren de mar kies dadelijk te hulp te snellen.
Terwijl deze de arme markies uit het water trokken,
liep de kat snel naar de koets
en vertelde de koning dat zijn heer bestolen was:
"Toen de markies de rivier in sprong voor zijn bad,
kwamen er dieven die zijn kleren meenamen!
Ik heb hard geschreeuwd: "Houd de dief! houd de dief!
" maar tevergeefs."

De koning, niet wetend dat de kat de kleren stiekem
onder een grote steen verborgen had,
liet zijn dienaren één van z'n mooiste kostuums voor mijnheer de markies halen.
Deze zag er nu nog knapper uit dan voorheen
en de prinses schonk hem een stralende glimlach.
Weer stak de koning zijn hoofd naar buiten
en sprak vriendelijk tot de markies:
"Kom, heer Carabas, stap in en rijd met ons mee!"

De kat, verrukt dat zijn plan zo goed slaagde,
ging met grote sprongen vooruit
en toen hij zag hoe boeren in het land aan het maaien waren,
riep hij luid: "Hé mensen,
daar komt de koning aan
en als jullie niet zegt dat al dit maailand aan de markies van Carabas behoort,
laat ik gehakt van jullie maken!"

En inderdaad vroeg de koning aan de maaiers:
"Aan wie behoort al dit land?"
"Aan de markies van Carabas!
" riepen ze allemaal tegelijk.
Want de bedreiging van de kat had hen werkelijk bang gemaakt.
"U bezit daar een mooi erfgoed!
" zei de koning tot de markies van Carabas.
"Zoals u ziet, Sire," antwoordde de markies.
"Dit land levert ieder jaar heel wat hooi op."

De kat, die nog steeds vooruit rende,
ontmoette nu een paar korenmaaiers.
"Hé mensen," riep hij luid,
"als jullie niet zegt dat al dit korenland aan de markies van Carabas behoort,
laat ik gehakt van je maken!" "Tegen wie?
" riepen de maaiers. "Tegen de koning,
daar komt hij al!
" En toen even later de koning vroeg van wie toch al die mooie korenvelden waren,
riepen ze welgemoed:
"Van de markies van Carabas, Sire!
" En de koning was zeer verheugd.

De kat, die voor de koets uit bleef lopen,
gaf allen die hij tegenkwam dezelfde boodschap
en de koning verbaasde zich over de uitgestrekte bezittingen
van de markies van Carabas.
In werkelijkheid behoorde al dit land echter aan een reus,
die fabelachtig rijk was.

Toen de kat tenslotte bij diens kasteel aankwam,
zorgde hij ervoor eerst te weten te komen,
wat voor iemand die reus eigenlijk was
en welke toverkunsten hij kon vertonen.
Daarna liet hij zich bij hem aandienen en zei beleefd:
"Heer, ik wilde niet in de omgeving van uw kasteel komen,
zonder de eer te genieten u te ontmoeten."

De reus ontving hem zo vriendelijk als dit voor een reus mogelijk is,
hoorde over de lange tocht die de kat gemaakt had
en liet hem uitrusten. "Men heeft mij verteld," zei de kat,
zijn lichtgroene ogen strak op de reus gericht,
"dat u zeer begaafd bent. Kunt u zich werkelijk in allerlei dieren veranderen,
in een leeuw of een olifant?" "Ja zeker," antwoordde de reus bars,
"dat zal ik u bewijzen!" De kat stond ineens voor een enorme leeuw.
Hij schrok zo geweldig dat hij met een grote sprong in de dakgoot belandde.
Een gevaarlijke plaats,
want op de dakpannen kon hij moeilijk met zijn laarzen lopen!

Toen de reus na een poosje zijn gewone gedaante weer had aangenomen,
ging de kat naar beneden en bekende dat hij erg bang was geweest.
Toch begon hij even later opnieuw:
"Men heeft mij óók verteld dat u de gedaante kunt aannemen van de kleinste dieren.
Maar ik kan toch niet geloven dat u in een rat verandert of in een muis!
Dat is volgens mij onmogelijk."

"Onmogelijk?" tierde de reus, "wilt u 't zien?
" En op hetzelfde ogenblik trippelde er een kleine,
grijze muis over de vloer. Meteen had de kat hem te pakken
en at hem op.
Intussen was de koning het prachtige kasteel genaderd
en wilde het graag vanbinnen bekijken.

De kat, die de koets over de ophaalbrug hoorde ratelen,
liep hem vlug tegemoet, maakte een buiging voor de koning en zei:
"Wees welkom, Sire, in het kasteel van de markies van Carabas.
" Hoogst verwonderd keerde de koning zich tot de markies en vroeg:
"Is dit ernst? Bezit u ook al dit kasteel en de prachtige gebouwen
die er omheen staan? En o, deze hof! Ik kan mij niets mooiers voorstellen!
Laat u mij, als ‘t u belieft, alles bekijken.
" De markies reikte de jonge prinses de hand en,
gevolgd door de koning, traden zij binnen.
In elke grote zaal stond een heerlijk maal gereed,
dat de reus had laten klaarmaken voor zijn vrienden.
Maar die, nu zij de koets van de koning in de hof zagen,
niet durfden binnenkomen.

Het werd een vrolijke maaltijd.
Wat heeft die markies goede manieren! dacht de koning.
En de prinses dacht: o, wat houd ik veel van hem!
Nadat hij enige teugen gedronken had, sprak de koning:
"Als u wilt, markies van Carabas, kunt u met mijn dochter trouwen.
" Met een diepe buiging dankte de markies hem
en nog diezelfde dag werd de prinses zijn vrouw.

De kat werd opperkamerheer en joeg,
alleen nog maar voor zijn plezier, achter de muizen aan.

03-05-2007 om 15:00 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De rode schoentjes

Er was eens een meisje, dat zomers op blote voeten liep
en 's winters op klompen waardoor haar wreven rood werden.
Ze heette Karen.

Nu was er een schoenmaakster in het dorp die van oude rode lappen,
 zo goed als ze kon, schoenen naaide voor Karen.
De moeder van Karen overleed.
De schoenmaakster gaf Karen de rode schoenen
en ook al waren de rode schoenen niet erg geschikt voor een begrafenis,
ze deed ze toch aan.

Een oud vrouwtje kwam langsgelopen
en kreeg medelijden met Karen en zei:
'Ik wil dat meisje mee,
ik zal haar wel opvoeden.'
Karen ging mee met de oude vrouw,
maar de vrouw vond de schoenen niet mooi
en gooide de schoenen in het vuur.
Karen werd netjes aangekleed en moest leren lezen
en naaien en de mensen zeiden dat ze snoezig was.

Op een dag reed de koningin door het land samen met haar dochter.
De mensen gingen allemaal naar ze kijken, ook Karen.
De prinses was in het fijn wit gekleed met hele mooie rode schoenen.
Karen vond ze mooier
dan de schoenen die ze van de schoenmaakster had gekregen,
maar niets was mooier dan een paar rode schoenen.
Karen was nu zo oud dat ze zelf haar schoenen ging kopen.
De oude vrouw was ondertussen blind geworden en zag niks meer.
Karen ging naar de stad
en zag in een winkel een paar hele mooie rode schoenen liggen.
Ze waren mooi gelakt en Karen kocht ze,
ook al mocht ze geen rode schoenen van de vrouw.
Ze was heel erg blij met de rode schoentjes.
De vrouw kreeg van alle mensen te horen dat Karen rode schoenen had
en ze werd boos op Karen,
want ze moest degelijke zwarte schoenen dragen.

Ze gingen de volgende dag naar de kerk,
toch nog met haar rode schoentjes aan.
Er zei iemand tegen haar:
'Wat een mooie dansschoentjes.'
Karen kon het niet laten om die middag een paar dansstapjes te maken.
Maar toen ze daarmee begon kon ze niet meer stoppen!
Ze bleef maar dansen en kon pas stoppen toen ze de schoentjes uit getrokken had.
Thuis werden de schoentjes in de kast gezet.

De oude vrouw werd erg ziek
en ze zou het niet overleven.
Karen verzorgde de oude vrouw.
Op een dag was er een bal in de stad.
Karen was er voor uitgenodigd en ze ging er naar toe.
Ze liet de oude vrouw in de steek en trok haar rode schoentjes aan.
Ze danste en danste en kon niet meer stoppen
en ze kreeg haar schoenen niet meer uit!
Ze danste door bossen en korenvelden,
door steden en over oneindige paden.
Ze kwam bij een deur die ze goed kende.
De deur van het huis van de oude vrouw.
De oude vrouw was dood
en Karen begreep dat ze haar hele leven verder moest dansen,
als straf, omdat ze de vrouw in de steek had gelaten

03-05-2007 om 14:59 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Winnie The Pooh en tijgetje

Wie stuitert daar door het Honderd Bunderbos?
Het is Teigetje. Hij zingt er een liedje bij:
"Het goede van mij is dat ik Teigetje ben.
Ik ben het allerbeste Teigetje dat ik ken.
Zo goed als ik, is er maar één
en dat ben ik... en ik alleen!"

Even verderop zit Winnie de Poeh voor zijn huisje.
Hij hoort een geluid: boing, boing, boing.
Dat geluid ken ik, denkt Poeh. En ineens - BOING! -
ligt Poeh op de grond, met Teigetje op zijn buik.
"Hee malle Poeh," zegt Teigetje.
"Waarom lig je op de grond?"
"Omdat je tegen mij bent op gebotst," zegt Poeh.
"Echt? Wat knap van mij!" roept Teigetje.
"Maar ik moet er weer vandoor! Dag!"
Teigetje stuitert verder.

 Knorretje is bladeren aan het vegen voor zijn huisje.
Hij hoort een geluid: boing, boing, boing.
Wegwezen! denkt Knorretje, maar dan - BOING! -
stuitert Teigetje hem omver.
"J-je liet me schrikken!" stamelt Knorretje.
"Echt? Wat knap van mij!" roept Teigetje.
 "Maar ik moet er weer vandoor. Dag!"
Teigetje stuitert verder.

Konijn werkt in zijn tuin.
Hij heeft de tuin heel netjes gemaakt.
Konijn vindt dat hij wel wat wortels heeft verdiend.
Mmm! Ineens hoort hij een geluid. Boing, boing, boing.
Teigetje stuitert door Konijns tuin en dan stuitert hij ook nog -
BOING! - Konijn omver.
"Teigetje!" roept Konijn boos.
"Moet je mijn tuintje nou zien!"
"Wat een troep!" zegt Teigetje.
"Je mag je tuin wel eens netjes maken."
Dan wordt Konijn boos, zó boos...

...dat hij Poeh en Knorretje ophaalt om een vergadering te houden.
"Het wordt tijd dat we Teigetje dat stuiteren afleren!" zegt Konijn.
"Daarom brengen we hem morgen het bos in.
En daar laten we hem dan achter. Heeft iemand vragen?"
"Is dat niet een beetje zielig?" vraagt Knorretje.
"Later vinden we hem wel terug," zegt Konijn.
"En als we hem dan vinden, is hij vast een heel ander Teigetje geworden!
Een rústig Teigetje! Heb jij nog vragen,Poeh?"
"Zzzz!" doet Poeh, want hij slaapt.

"WAKKER WORDEN!" roept Konijn. Poeh schrikt wakker.
"Oh eh... ik had een pluisje in mijn oor, dus ik heb niet alles gehoord wat je zei," zegt hij.
"Wat heb je wèl gehoord?" vraagt Konijn.
"Alles... tot ik dat pluisje in mijn oor kreeg," zegt Poeh.
Knorretje legt Poeh uit wat hij van plan is.
Voordat Poeh iets kan vragen, sluit Konijn de vergadering.

 De volgende dag halen de vrienden Teigetje op.
Het is een beetje mistig, maar ze gaan toch.
Teigetje wil graag mee en stuitert voorop het bos in.
Poeh heeft een potje honing bij zich voor onderweg.
En omdat hij al onderweg is, eet hij het meteen maar op.

Teigetje blijft voorop stuiteren en het duurt niet lang
of ze zijn heel ver het bos in.
"We zijn er," fluistert Konijn tegen Poeh en Knorretje.
"Ik tel tot drie en dan rennen we weg. Eén, twee... drie!"

De vrienden rennen zo hard ze kunnen.
Na een tijdje kijkt Teigetje om.
Hij ziet zijn vrienden niet meer.
"Oh, nee!" roept hij. "Ze zijn verdwaald!
Ik had beter op ze moeten letten.
Nu moet ik ze gaan zoeken.
Gelukkig kunnen Teigetjes dat het allerbest!"

Konijn, Poeh en Knorretje hebben zich verstopt in een holle boomstam.
Daar komt Teigetje aanstuiteren. Boing, boing!
Hij stuitert boven op de boomstam.
"HALLO!" toetert hij in de holle boom.
"Is daar iemand?"
Oei, wat een lawaai is dat!

Boing! Boing! Teigetje stuitert weer verder.
Na een tijdje gluurt Konijn naar buiten.
"Hij is weg," zegt hij. "We kunnen naar huis!"
"Mooi," zegt Poeh.
"Ik krijg net trek in een hapje van het een of ander."
De vrienden gaan op weg.

Ze komen langs een kuil.
En even later weer.
"Lopen we wel goed, Konijn?" vraagt Knorretje.
"Natuurlijk!" zegt Konijn.
"Dacht je dat ik de weg niet wist?"

"Kijk! Daar is weer een kuil," zegt Poeh even later.
"Dat klopt," zegt Konijn.
"Er zijn veel kuilen in dit deel van het bos."
"Volgens mij hebben we deze kuil al eerder gezien," zegt Poeh.
"Ik denk dat hij ons volgt."
"Onzin!" zegt Konijn. "Dat kunnen kuilen niet!"
"Ik heb een idee," zegt Poeh.
"Als we naar huis lopen, komen we aldoor bij deze kuil.
Dus als we nou eens naar deze kuil lopen, dan komen we misschien wel thuis!"
"Onzin!" zegt Konijn. "Als ik naar deze kuil loop, kom ik uit bij deze kuil.
Let maar op!"
En hij loopt het bos in. Alleen.

Poeh en Knorretje wachten tot Konijn terugkomt. Maar hij komt niet.
En dus wachten ze nog wat langer. En dan vallen ze in slaap.

Als ze wakker worden, zegt Poeh: "Stil eens..."
"Wat hoor je, P...?" zegt Knorretje, maar dan is hij stil,
want Poeh zei dat hij stil moest zijn.
"Honing," zegt Poeh. "Ik heb thuis twaalf potten.
En die roepen me. Eerst hoorde ik ze niet, omdat Konijn er doorheen praatte.
Maar nu hoor ik ze wel."

De twee vrienden klimmen uit de kuil en gaan op weg.
Knorretje zegt een hele tijd niks, want Poeh moet de honing kunnen horen.
Maar dan maakt Knorretje ineens toch een piepgeluidje, want ze zijn vlakbij huis.
Hoera! Nu geeft het niet of Poeh de potten honing hoort of niet.

Op dat moment komt Teigetje aanstuiteren.
Hij landt boven op Poeh én Knorretje.
"Jullie zijn verdwaald, hè?" zegt hij.
"Wij niet meer," zegt Poeh. "Maar Konijn nog wel, denk ik."
"Ik vind hem wel!" zegt Teigetje. "Dat kunnen Teigetjes het allerbest!"

Konijn is inderdaad verdwaald.
Hij sjokt door het bos en kan niks vinden. Zijn hol niet, Poeh en Knorretje niet,
zelfs die domme kuil kan hij niet meer vinden. En Konijn wordt nu toch wel moe.

Ineens hoort hij een geluid. Woesss! Het klinkt niet hard,
maar Konijn vindt het toch eng. Wat is dat voor een geluid?
En hoor, nog een geluid: Wààk! Oewààk! Wat is dat nou weer?

Woess! Wààk! Oewààk! De geluiden gaan maar door en Konijn wordt steeds banger.
Misschien zijn het wel monsters! Maar dat zijn het niet hoor!
Konijn hoort gewoon bosgeluiden. De wind laat de bladeren ritselen.
Een kikker kwaakt. Maar dat weet Konijn niet.

Ineens voelt Konijn iets op zijn schouder. Het is gewoon een tak,
maar Konijn denkt dat de monsters hem komen pakken.
"Help! Help! Laat me los!" roept Konijn en hij holt weg, zo hard als hij kan...

 ...KNAL! tegen Teigetje op.
En zo zit Teigetje weer op de plek waar hij vaker zit: op Konijns buik.
"Gevonden!" roept Teigetje.
"Oh, Teigetje!" zegt Konijn. "Wat ben ik blij jou te zien! Ik ben verdwaald!"
"Pak mijn staart maar," zegt Teigetje.
Dan stuitert hij in een wip naar huis, waar Poeh en Knorretje al zitten te wachten.
Konijn stuitert achter Teigetje aan.

En zo blijft Teigetje dezelfde Teigetje.
Maar Konijn... die wordt wel een tijdje een ander Konijn.
Nog dagenlang is hij blij als hij Teigetje ziet!
En voor Konijn is dat wel heel bijzonder!

 

03-05-2007 om 14:58 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kikkerkoning

De dochter van de koning
had een glimmende gouden bal,
waarmee ze graag speelde.
Ze gooide hem hoog in de lucht en ving hem weer op.
Maar op een keer ving ze de bal niet op.
Hij stuiterde en rolde van haar weg, zo de vijver in.
De prinses was erg bedroefd.
Ze kon niet bij de bodem van de vijver.
Maar opeens hoorde ze een stemmetje:" Huil maar niet."
Ze keek op en zag een vette, groene kikker zitten.
"Wat krijg ik van je," zei de kikker,"
als ik je bal uit het water haal?"
"Alles wat je maar wilt," zei de prinses.

 

 

"Dan wil ik van je bordje eten
en in je bedje slapen," zei de kikker.
Dat wilde de prinses liever niet.
Maar omdat ze zo graag haar bal terugkreeg, zei ze:" Goed."
De kikker bracht de bal terug.
En zonder dankjewel te zeggen rende de prinses ermee weg.
De volgende dag zat ze net met haar ouders
 aan het avondmaal,
toen er iets glads en nats binnenkwam.
Het was de kikker, die van haar bordje kwam eten.
"Wat doet dat beest hier?" vroeg de koningin.
Toen moest hun dochter wel vertellen
wat ze aan de kikker had beloofd.
"Wat je beloofd hebt moet je doen," zei de koning.
Na het eten ging het prinsesje naar bed.
De kikker kwam achter haar aan
en sprong met zijn glibberige lijf op haar hoofdkussen.
"Ik mag in je bedje slapen," zei hij.
"Ga weg!" gilde de prinses
en ze smeet de kikker in de verste hoek van de kamer.
Maar toen gebeurde er
wat er alleen in sprookjes met een kikker kan gebeuren.
Hij veranderde op slag in een mooie prins met een bult op zijn hoofd.
"Jij hebt de betovering verbroken,
" zei de prins."Ik was door een gemene heks in een kikker veranderd."
Nu wilde het prinsesje wel dat de prins van haar bordje at
en in haar bedje sliep.
Eerst moesten ze trouwen met veel feest en lekkernijen.
En de gouden bal, die midden op de eettafel lag,
glom mooier dan ooit.

 

03-05-2007 om 14:58 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een man met zen ezel

In tijden dat trouw nog vanzelfsprekend was
leefde er eens een man met een ezel.
Jarenlang had het dier de zakken onverdroten naar de molen gedragen,
maar zijn krachten verminderden en hij werd ongeschikt voor ‘t zware werk.
Toen bedacht zijn meester hoe ‘t hem minder duur in de kost zou worden,
maar de ezel merkte dat de wind uit de verkeerde hoek woei,
hij liep weg en ging naar Bremen; daar dacht hij,
kon hij wel stadsmuzikant worden.

Toen hij een poosje gelopen had, vond hij een jachthond,
liggende op de weg, hijgend als één die zich moe heeft gelopen.
"Nu, wat hap jij naar lucht, Pakaan?" vroeg de ezel.
"Ach," zei de hond, "nu ik oud ben en elke dag minder word,
en ik ook op de jacht niet veel meer waard ben,
heeft mijn meester me willen doodslaan;
toen ben ik weggelopen, maar waar moet ik nu de kost mee verdienen?"
"Weet je wat," zei de ezel,
"ik ga naar Bremen om daar stadsmuzikant te worden,
ga mee en kom ook bij de muziek.
Ik speel de luit en jij slaat de pauken.
" Dat vond de hond best, en zo gingen ze verder.

Het duurde niet lang of daar zat een kat op de weg,
met een gezicht als drie dagen slecht weer.
"Nu, wat zit jou dwars, arme snorrenbaard?
" sprak de ezel. "Wie kan nu schik hebben,
als ‘t om je hals gaat," antwoordde de kat,
"omdat ik nu op jaren kom en mijn tanden stomp worden
en ik liever bij de kachel zit te spinnen, dan rond te jagen naar muizen,
heeft de vrouw me willen verdrinken.
Nu ben ik weggelopen, maar goede raad is duur:
waar moet ik heen?" "Ga jij met ons mee naar Bremen,
je bent toch een goeie nachtmuzikant,
daar kan je stadsmuzikant worden.
" Dat vond de kat best en ze liep mee.

Daar kwamen de drie weggelopen zondaars langs een hoeve
en op de poort zat de huishaan en schreeuwde uit alle macht.
"Je kraait dat ‘t iemand door merg en been gaat,
" sprak de ezel, "wat scheelt er aan?"
"Ik had goed weer voorspeld," zei de haan,
"omdat ‘t vandaag Onze Lieve Vrouwendag is,
 toen ze ‘t Kerstkindje z’n hemdje gewassen heeft
en ‘t drogen wou; maar nu morgen, met de zondag,
gasten komen, heeft de vrouw toch geen medelijden met me
en ze wil me morgen in de soep stoppen
en vanavond moet ik m’n kop laten afsnijden.
Nu kraai ik maar zolang en zo hard als ik kan."
"Och kom, domme Roodkop," zei de ezel,
"trek liever met ons mee, wij gaan naar Bremen,
iets beters dan de dood kun je overal vinden;
je hebt een prachtstem en als we samen muziek gaan maken,
dan zal dat prachtig klinken." De haan ging op het voorstel in,
en zo togen ze alle vier samen op reis.

Maar in één dag konden ze niet naar Bremen komen,
‘s Avonds bereikten ze een bos, waar ze wilden overnachten.
De ezel en de hond gingen liggen aan de voet van een grote boom,
de kat ging in de takken, maar de haan vloog in de top,
want dat vond hij het veiligst. Vóór hij insliep,
keek hij nog éénmaal alle vier de windstreken na,
en toen meende hij dat hij heel in de verte een lichtje zag branden.
Hij riep zijn kameraden toe, dat er niet ver vandaar
een huisje moest zijn, want hij zag licht. De ezel sprak:
"Dan moeten we daar nog maar heengaan,
want dit is geen beste herberg." De hond zei:
"en stuk vlees en wat been zou mij ook goeddoen.
" Dus togen ze alle vier in de richting waar het licht vandaan kwam,
en het werd helderder, en groter,
en eindelijk stonden ze voor een groot rovershuis.
De ezel, de grootste, ging naar ‘t raam en keek naar binnen.
"Wat zie je, Grauwtje?" vroeg de haan. "Wat ik zie?" zei de ezel,
"een gedekte tafel zie ik met heerlijk eten en drinken,
en er zitten rovers aan en ze smullen."
"Dat zou wat voor ons zijn," zei de haan.
"Ja ja, waren we er maar," zei de ezel.

Toen beraadslaagden de dieren,
hoe ze het zouden aanleggen om de rovers weg te jagen.
Eindelijk vonden ze een middel.
De ezel zou met de voorpoten op de vensterbank gaan staan,
de hond op de rug van de ezel, de kat bovenop de hond
en de haan op de kop van de kat.
Zo gezegd zo gedaan. Toen ze zo opgesteld waren,
gaf de ezel ‘t teken en ze begonnen: de ezel balkte,
de hond blafte, de kat miauwde en de haan kraaide;
toen stortten ze zich door het venster in de kamer,
zodat de ruiten kletterden.
De rovers vlogen bij ‘t ontzettend geschreeuw overeind,
ze dachten niet anders of er kwam een spook naar binnen,
en ze vluchtten in grote angst het bos in.
Nu gingen de vier reizigers aan tafel,
namen de rest van de maaltijd voor lief,
en aten alsof ze in geen vier wekeneten zouden krijgen.

Toen de vier muzikanten klaar waren,
deden ze de lichten uit en zochten ieder een geschikte slaapplaats.
De ezel ging op de mest liggen, de hond achter de deur,
de kat in de haard op de warme as, en de haan op de hanenbalken;
ze waren heel moe van hun lange tocht en sliepen dadelijk in.

03-05-2007 om 14:56 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De houthakker

Er was eens een arme houthakker,
en die werkte hard van de vroege morgen tot in de nacht.
Eindelijk had hij wat geld bijeengespaard en hij zei tegen zijn zoon:
"Jij bent mijn enig kind, ik zal het geld,
dat ik met hard werken verdiend heb,
gebruiken om jou te laten leren; leer je wat goeds,
dan kun je mij in mijn ouderdom onderhouden,
als ik stijf ben geworden en thuis moet blijven.
" En toen ging de jongen naar een hogere school
en leerde vlijtig zodat zijn leraren hem prezen,
en hij bleef er een tijdlang.
Maar toen hij een paar scholen doorgeleerd had,
maar toch nog niet in alles volleerd was,
was het beetje geld dat vader had overgespaard op,
en hij moest weer naar zijn vader gaan.
"Ach," zei de vader bedrukt, "meer heb ik niet
en in deze moeilijke tijden kan ik zelf ook niets meer verdienen
dan het dagelijks brood." "Vaderlief," antwoordde de zoon,
"maak u daar geen zorgen over, als het Gods wil is,
zal het wel voor mijn bestwil veranderen;
ik zal me er wel in schikken.
" Toen de vader naar het bos wilde om iets te verdienen
met snoeien en opbinden, zei de zoon:
"Ik ga mee om u te helpen." "Ja maar, jongen,
" zei de vader, "dat zal je niet zo gemakkelijk afgaan,
je bent dat zware werk niet gewend, dat houd je niet vol;
ik heb ook maar één bijl en ook geen geld
om er nog een bij te kopen." "Gaat u dan naar onze buurman,
die zal u zijn bijl wel willen lenen,
zolang tot ik voor mezelf een nieuwe heb verdiend."
Toen leende de vader bij zijn buurman een bijl,
en de volgende morgen, bij ‘t krieken van de dag,
gingen ze samen het bos in.
De zoon hielp zijn vader en was er heel opgewekt en fleurig onder.
Toen de zon vlak boven hen was, zei de vader:
"We zullen rusten en schaften,
daarna gaat het nog eens zo goed.
" De zoon nam zijn brood in de hand en zei:
"Gaat u wat rusten, vader, ik ben niet moe,
en ik ga een beetje ‘t bos in, vogelnestjes zoeken."
"Dwaas," zei de vader, "wat wil je nu heen
en weer gaan lopen, straks ben je te moe en kun je geen bijl meer zwaaien;
blijf nu hier bij me zitten."
Maar de jongen ging het bos in, at zijn brood op,
werd zeer opgewekt en keek eens door de groene takken,
of hij soms een nest zag. Zo liep hij op en neer,
tot hij eindelijk een grote vervaarlijke eik zag
die zeker al een paar eeuwen oud was
en die geen vijf mensen omvatten konden.
Hij bleef staan, keek hem aan en dacht:
"Het moet toch zeker wel een boom zijn,
waar veel nesten in zullen zitten.
" En opeens leek het hem of hij een stem hoorde.
Hij luisterde en hoorde op een heel diepe toon roepen:
"Laat me eruit, laat me eruit!" Hij keek om zich heen,
maar kon niets ontdekken, en toch leek het of de stem van de grond kwam.
Toen riep hij: "Wie is daar?" De stem antwoordde:
"Ik zit onder de wortels van de eik; laat me eruit, laat me eruit!
" Nu begon de leerling onder de boom de bladeren weg te ruimen
en de wortels af te zoeken, tot hij eindelijk in een kleine holte een glazen fles ontdekte.
Hij tilde hem op, hield hem tegen het licht, toen zag hij iets,
dat op een kikker leek, erin op en neer springen.
"Laat me eruit, laat me eruit!" klonk het weer,
en de jongen die geen kwaad vermoedde, nam de stop eraf.
Meteen steeg er een geest uit op en die werd groter en groter
en groeide zo snel, dat hij in enkele ogenblikken als een ontzettende kerel,
zo groot als de halve boom, voor hem stond.
"Weet je," riep hij met een vervaarlijke stem,
"wat je loon is, omdat je me eruit hebt gelaten?"
"Nee," zei de leerling zonder enige angst,
"hoe zou ik dat weten?" "Ik zal het je zeggen!
" riep de geest, "ik zal je nek breken!"
"Dat had je eerder moeten zeggen,
" antwoordde de leerling, "dan had ik je kalm laten zitten;
maar mijn hoofd zit nogal vast, daar zal je meer mannen voor nodig hebben.
" "Meer mannen, meer mannen," riep de geest,
,je verdiende loon zul je hebben.
Denk je dat ik uit genade daar zolang in heb gezeten?
Het was voor straf; ik ben de machtige Merkurius,
en wie mij loslaat, moet ik de nek breken!"
"Rustig aan," zei de leerling, "zo gauw gaat dat niet,
eerst moet ik weten of je dezelfde bent
die in dat kleine flesje gezeten heeft en dat je het werkelijk bent.
Kan je er ook weer in, dan zal ik het geloven,
en dan kan je met me doen, wat je wilt.
" De geest zei opgeblazen: "Dat is een kleinigheid,"
en hij kroop in elkaar en maakte zich zo klein,
als hij eerst was geweest, zodat hij door die zelfde opening
en door de hals van de fles weer naar binnen kroop.
Nauwelijks was hij erin of de jongen drukte er de stop weer op
en wierp de fles onder de wortels van de eik op de oude plaats,
en zo was de geest gefopt. Nu wilde de leerling naar zijn vader teruggaan,
maar de geest riep heel klagelijk: "Laat me er toch uit, ach,
laat me er toch uit!" "Neen," zei de jongen, "geen tweede keer,
wie me eens naar ‘t leven gestaan heeft, die laat ik niet los,
als ik hem weer in mijn macht heb." "Als je mij vrij laat,
" zei de geest, "dan wil ik je zoveel geven, dat je je leven lang genoeg hebt."
"Nee," zei de leerling, "je zou me maar foppen net als de eerste maal."
"Je spot met je geluk," zei de geest, "ik zal je heus niets doen,
integendeel, ik zal je rijkelijk belonen." De leerling dacht:
"Ik zal ‘t erop wagen, misschien houdt hij woord,
en kwaad zal hij mij toch niet doen!
" Toen nam hij de stop van de fles,
en de geest rees eruit omhoog als de eerste keer,
strekte zich uit naar alle kanten en werd groot,
zo groot als een reus. "En hier heb je je loon,
" zei hij en reikte de leerling een lapje, zo groot als een pleister en zei:
"Als je met ‘t ene eind een wond bestrijkt,
dan geneest die dadelijk, en als je met ‘t andere einde staal
en ijzer bestrijkt, dan verandert dat in zilver."
"Dat moet ik eerst eens proberen," zei de jongen,
en ging naar een boom, spleet de stam met zijn bijl
en streek er met ‘t eind pleister overheen:
meteen sloot de spleet zich en de stam was weer dicht.
"Nu, dat is tenminste waar," zei hij tegen de geest,
"nu kunnen we uiteen gaan.
" De geest dankte hem voor zijn bevrijding,
de jongen bedankte de geest voor de goede gave,
en hij ging naar zijn vader. "Waar ben je nu al die tijd geweest?
" zei de vader, "had je vergeten dat er werk is?
Ik had het dadelijk al gezegd datje niets zou kunnen."
"Stel u gerust vader, ik zal ‘t inhalen."
"Ja, inhalen," zei de vader boos, "dat zal wel!"
"Let maar eens op, vader, die boom zal ik meteen omhakken,
dat ‘t een gekraak zal geven!
" Hij nam z’n pleister, bestreek er de bijl mee
en hakte heel hard: maar daar het ijzer in zilver veranderd was,
was de snede verbogen. "Kijk eens vader,
wat een slechte bijl u me gegeven hebt;
die is helemaal verbogen." De vader schrok:
"Wat heb je nu gedaan!" zei hij.
"Nu moet ik de bijl betalen en ik weet niet hoe:
dat is nu het nut dat ik van je heb!"
"Word nu maar niet boos," zei de jongen,
"die bijl zal ik wel betalen." "O jij domkop," zei de vader,
"hoe wou je die betalen? Je hebt niets dan wat ik je geef:
 je hebt studentenstreken in je kop, maar houthakken, dat kan je niet!"
Na een poosje zei de leerling: "Vader,
nu kan ik toch niets meer doen, laten we er liever een vrije avond van maken."
"Och kom," zei hij, "dacht je dat ik m’n handen in mijn schoot zou leggen als jij?
Ik moet werken, maar ga jij gerust naar huis."
"Vader ik ben hier voor ‘t eerst in het bos,
ik weet de weg niet naar huis, ga toch met me mee.
" Omdat zijn boosheid gaandeweg zakte,
liet de vader zich bepraten en ging met hem mee naar huis.
Toen zei hij tegen de zoon:
"Ga die bedorven bijl nu verkopen en let goed op,
watje er voor krijgt. Het overige moet ik erbij verdienen
om het buurman terug te betalen."
De zoon nam de bijl en bracht hem naar de stad naar een goudsmid,
die toetste hem, legde hem op de weegschaal en zei:
"Die is vierhonderd daalders waard,
en dat kan ik op ‘t ogenblik niet in baar geld betalen.
" De leerling zei: "Geef dan maar wat u op ‘t ogenblik hebt,
de rest houd ik tegoed.
" De goudsmid gaf hem driehonderd daalders
en bleef hem nog honderd daalders schuldig.
Daarop ging de jongen weer naar huis en zei:
"Vader, ik heb geld, gaat u nu aan buurman vragen,
wat hij voor de bijl moet hebben." "Dat weet ik al,
" zei de vader, "een daalder en zes stuivers."
"Geeft u hem dan twee daalder en twaalf stuivers,
dat is het dubbele en ‘t is genoeg, kijkt u maar,
ik heb geld in overvloed," en hij gaf zijn vader honderd daalders en zei nog:
"U zult geen armoe meer hebben, leef verder naar uw genoegen."
"Mijn God," zei de oude, "hoe ben je tot zo’n rijkdom gekomen?
" Toen vertelde hij hem wat er allemaal gebeurd was,
en hoe hij, in ‘t vertrouwen op zijn geluk, zo’n rijke vangst had gedaan.
Met de rest van ‘t geld ging hij weer naar de hoge school en leerde verder,
en nu hij met zijn pleister alle wonden kon genezen,
werd hij de beroemdste dokter van de hele wereld.

03-05-2007 om 14:55 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De prinses op de erwt

Er was eens een prins die zo graag een prinses wilde hebben,
maar het moest een echte prinses zijn.
Toen reisde hij de hele wereld rond om er een te vinden,
maar overal kwam er iets tussen.
Prinsessen waren er genoeg,
maar of het echte prinsessen waren,
daar kon hij nooit helemaal achter komen,
altijd was er iets dat niet helemaal in de haak was.
Toen kwam hij weer thuis en was erg bedroefd,
want hij wilde graag een heuse prinses hebben.


 

Op een avond brak er een verschrikkelijk onweer los;
het bliksemde en donderde, de regen stroomde neer:
het was vreselijk!
Toen werd er aan de stadspoort geklopt
en de oude koning ging opendoen.
Het was een prinses die buiten stond.
Maar, lieve hemel, wat zag ze eruit door de regen en het noodweer!
Het water liep uit haar kleren en haren,
bij de punt van haar schoen liep het erin en bij de hiel er weer uit;
zij zei dat ze een echte prinses was.
Ja, daar zullen we wel achter komen!
dacht de oude koningin, maar ze zei niets.
Ze ging haar slaapkamer binnen,
nam al het beddegoed weg en legde een erwt op de
bodem van het bed, nam toen twintig matrassen,
legde die boven op de erwt
en toen opnieuw twintig veren bedden boven op de matrassen.
Daar moest de prinses nu 's nachts op liggen.
's Morgens vroegen ze haar hoe ze had geslapen.
"O, verschrikkelijk slecht!" zei de prinses,
"ik heb de hele nacht bijna geen oog dicht-gedaan!
De hemel weet wat er in mijn bed lag.
Ik heb op iets hards gelegen
en ik ben over mijn hele lichaam bont en blauw!
Het is afschuwelijk!"


Toen konden ze zien dat het een echte prinses was
omdat ze dóór de twintig matrassen
en de twintig veren bedden heen de erwt gevoeld had.
Zó teer van huid kon alleen maar een heuse prinses zijn.
De prins nam haar toen tot vrouw,
want nu wist hij dat hij een echte prinses had,
en de erwt kwam in het museum waar ze nu nog is te zien,
als tenminste niemand haar weggenomen heeft.
Kijk, dit was nu een echte vertelling!

 

03-05-2007 om 14:54 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De wolf en de zeven geitjes

Op een dag zei moeder geit tegen haar zeven kinderen:
"Ik moet naar de stad en jullie moeten thuis blijven.
Denk erom, jullie mogen niemand binnenlaten."
"Maar als je dan terugkomt?" vroegen de kleine geitjes.
"Mij herkennen jullie wel," zei hun moeder,
" Ik heb een witte vacht en een zachte stem."

 

 

En ze vertrok.
De zeven geitjes gingen aan de grote tafel zitten en deden spelletjes.
Maar opeens werd er aan de deur geklopt.
"Wie is daar?" vroegen de geitjes.
"Ik ben het," zei de wolf," jullie moeder."
"Nee hoor," zeiden de geitjes," je bent onze moeder niet. J
e stem is veel te hard. Je bent de wolf. We doen niet open."
En wolf vertrok.
Hij kocht een grote pot honing en smeerde dat in zijn keel.
Nu klonk zijn stem veel zachter.
Weer klopte hij aan bij de zeven geitjes.
"Wie is daar?" vroegen ze.
"Ik ben het, je moeder," zei de wolf met een zachte stem.
Maar één van de geitjes zag een stukje van zijn poot.
"Nee," zeiden ze," Je bent onze moeder niet.
Onze moeder heeft witte poten. Jij bent de wolf.
We doen niet open. Laat ons toch rustig spelletjes doen."
En de wolf vertrok.
Hij ging naar de bakkerij en stak zijn beide voorpoten in een bak meel.
Nu had hij witte poten.
Weer klopte hij aan bij de geitjes.
"Wie is daar?" vroegen de geitjes.
"Ik ben het, je moeder," zei de wolf met een zachte stem.
Eén van de geitjes zag een stukje van een witte poot.
"De stem is zacht," zeiden de geitjes tegen elkaar," en de poot is wit.
Dit moet onze moeder zijn."
Ze deden de deur open en schrokken vreselijk.
De wolf at het ene na het andere geitje in één hap op.
Een paar uur later kwam moeder geit thuis, en ze barstte in snikken uit.
"Al mijn kinderen opgegeten!" jammerde ze.
Toen hoorde ze een klein stemmetje zeggen:"Ja maar ik niet."
Dat was het jongste geitje.
Het had zich verstopt in de grote klok
en kon nu alles vertellen wat er was gebeurd.
Samen gingen ze op zoek naar de wolf.
Ze vonden hem bij de rivier. Hij was in diepe slaap.
Voorzichtig sneed moeder geit zijn buik open.
Zes kleine geitjes sprongen er opgelucht uit.
Toen vulden de geitjes de buik van de wolf met zware stenen.
Ze gingen weer naar huis om bij te komen,
en om het laatste spelletje af te spelen.
Niet lang daarna werd de wolf wakker.
Hij begreep niet waarom hij zo'n pijn in zijn buik had.
Hij stond op, maar viel meteen voorover, de rivier in.
Plons. Weg wolf.
En de zeven geitjes leefden nog lang en gelukkig.

 

03-05-2007 om 14:54 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De nieuwe kleren van de keizer

Vele jaren geleden leefde er een keizer die zo vreselijk veel van mooie,
nieuwe kleren hield dat hij al zijn geld uit gaf om zich mooi te maken.
Hij bekommerde zich niet om zijn soldaten,
en het theater of een rijtoer in het bos vond hij alleen maar leuk
om zijn nieuwe kleren te laten zien.
Voor ieder uur van de dag had hij een ander gewaad;
en zoals je over een koning zegt dat hij in de ministerraad is,
zo zeiden ze hier altijd: "De keizer is in zijn kleedkamer!"

In de grote stad waar hij woonde was het leven heel genoeglijk.
Iedere dag waren er vreemdelingen en op een dag kwamen er twee bedriegers,
die zich voor wevers uitgaven
en zeiden dat ze de mooiste stoffen konden weven
die je je maar denken kon.
Niet alleen de kleuren en het patroon waren ongelooflijk mooi,
maar ook hadden de kleren die ervan gemaakt waren,
de wonderbaarlijke eigenschap dat ze onzichtbaar waren
voor iedereen die niet voor zijn ambt deugde
of die onvergeeflijk dom was.
Wat een fijne kleren, dacht de keizer.
Als ik die aan heb,
kan ik erachter komen wie er in mijn rijk niet deugt
voor zijn ambt en dan kan ik de knappen van de dommen onderscheiden.
Die stof moet ik meteen laten weven!
En hij gaf de bedriegers een flink handgeld,
zodat ze met hun werk konden beginnen.
Ze zetten ook twee weefgetouwen op en deden alsof ze werkten,
maar er zat helemaal niets op het weefgetouw.
Brutaalweg vroegen ze om de fijnste zijde en het prachtigste goud;
dat stopten ze in hun eigen zak en ze werkten aan de lege weefgetouwen,
en dat nog wel tot diep in de nacht.

"Nu zou ik eigenlijk toch wel eens willen weten
hoever ze zijn met de stof," dacht de keizer,
maar het werd hem wel een beetje vreemd te moede
als hij eraan dacht dat wie dom was of niet voor zijn ambt
deugde, de stof helemaal niet kon zien.
Hij wist natuurlijk wel dat hij voor zichzelf niets te vrezen had,
maar bij wilde toch liever eerst iemand anders sturen
om te zien hoe het ermee stond.
Alle mensen in de hele stad wisten welke wonderbaarlijke kracht
de stof had en iedereen was erop gebrand om te zien
hoe slecht of dom zijn buurman was.

Ik stuur mijn oude, eerlijke minister naar de wevers! dacht de keizer.
Die kan het best zien hoe de stof wordt,
want hij heeft verstand en niemand doet zijn werk beter dan hij!
Toen trad de brave, oude minister de zaal binnen
waar de twee bedriegers aan de lege weefgetouwen zaten te werken.
De hemel beware me!
dacht de oude minister en hij sperde zijn ogen wijd open.
Ik zie niets! Maar dat zei hij niet.

De beide bedriegers verzochten hem dichterbij te komen
en vroegen hem of het geen mooi patroon was
en of het geen prachtige kleuren waren.
Toen wezen ze naar het lege weefgetouw en de arme,
oude minister sperde zijn ogen steeds verder open,
maar hij zag niets, want er was niets. "Lieve hemel!" dacht hij.
"Zou ik dom zijn? Dat had ik nooit gedacht
en dat mag geen mens weten!
Zou ik niet deugen voor mijn ambt?
Ik kan ze toch niet vertellen dat ik de stof niet kan zien!"

"Nou, u zegt zo weinig!" zei de een, die aan het weven was.

"O, maar het is prachtig! Gewoonweg schitterend!
" zei de oude minister en hij keek door zijn bril.
"Dat patroon en die kleuren! Ja,
ik zal aan de keizer zeggen dat het mij bijzonder goed bevalt!"

"O, dat doet ons plezier,
" zeiden de twee wevers en nu noemden ze de kleuren
en ze beschreven het bijzondere patroon.
De oude minister lette goed op,
zodat hij dat kon navertellen als hij bij de keizer kwam,
en dat deed hij.

Nu verlangden de bedriegers meer geld,
meer zijde en goud; dat hadden ze nodig voor het weven.
Ze staken alles in hun eigen zak,
er kwam geen draad aan het weefgetouw,
maar ze gingen nog steeds door met weven aan het lege weefgetouw.

De keizer stuurde weldra weer een brave raadsheer
om te zien hoe het met het weven ging
en of de stof gauw klaar was.
Het verging hem net als de minister,
hij keek en keek,
maar omdat er niets anders was dan lege weefgetouwen,
zag hij niets.

"En, is het geen prachtig stuk stof?
" vroegen de bedriegers
en ze vertelden over het prachtige patroon dat er helemaal niet was.
"Dom ben ik niet," dacht de man.
"Zou ik dan niet deugen voor mijn goede ambt?
Dat is toch te gek! Maar dat moet je niet laten merken!
" En toen prees hij de stof die hij niet zag en
verzekerde hen hoe goed de mooie kleuren en
 het prachtige patroon hem bevielen.
"Het is gewoonweg schitterend!" zei hij tegen de keizer.
Alle mensen in de stad spraken over de prachtige stof.

Toen wilde de keizer zelf ook gaan kijken
 terwijl de stof nog op het weefgetouw zat.
Met een hele schare uitgelezen mannen,
waaronder de twee oude, brave raadslieden die er al eerder waren geweest,
ging hij naar de listige bedriegers,
die nu uit alle macht weefden, maar dat had geen draad om het lijf.

"En, is het niet magnifiek?" vroegen de twee brave raadslieden.
"Moet Uwe Majesteit eens zien, wat een patroon, wat een kleuren!
" En toen wezen ze op het lege weefgetouw,
want ze dachten dat de anderen de stof vast wel konden zien.

"Wat krijgen we nou?" dacht de keizer.
"Ik zie niets! Maar dat is verschrikkelijk!
Ben ik dom? Deug ik niet voor het keizerschap?
Dit is het vreselijkste dat me kon overkomen!" -
"O, het is heel mooi!" zei de keizer.
"Het heeft mijn allerhoogste instemming!
" En hij knikte tevreden en bekeek het lege weefgetouw;
hij wilde niet zeggen dat hij niets kon zien.
Het hele gevolg dat hij bij zich had, keek en keek,
 maar zag al niets meer dan alle anderen.
Toch zeiden ze net als de keizer: "O, het is heel mooi!"
en ze raadden hem aan van deze nieuwe prachtige stof
kleren te laten maken voor de grote optocht die binnenkort zou komen.
"Het is magnifiek, schitterend, excellent!"
klonk het van mond tot mond en allemaal waren ze er zielstevreden over.
De keizer gaf ieder van de bedriegers
een ridderorde voor in hun knoopsgat en de titel van weefjonker.

De hele nacht vóór de ochtend waarop de optocht zou plaatsvinden,
bleven de bedriegers op en ze hadden wel zestien kaarsen aan.
De mensen konden zien dat ze het druk hadden
om de nieuwe kleren van de keizer af te krijgen.
Ze deden alsof ze de stof van het weefgetouw haalden,
ze knipten met grote scharen in de lucht,
ze naaiden met naalden zonder draad en zeiden ten slotte:
"Kijk, nu zijn de kleren klaar!"

De keizer kwam zelf naar ze toe met zijn voornaamste hovelingen,
en de twee bedriegers hielden een arm omhoog alsof ze iets vasthielden en zeiden:
 "Kijk, hier is de broek. Hier is de jas.
Hier de mantel!" en zo verder.
"Het is licht als spinrag!
Je zou denken dat je niets aanhad,
maar dat is juist het bijzondere ervan!"

"Ja!" zeiden alle hovelingen.
Maar ze zagen niets, want er was niets.

"Zou het Uwe Keizerlijke Majesteit
aller genadigst behagen uw kleren uit te doen?
" vroegen de bedriegers.
"Dan zullen we u de nieuwe aantrekken, hier voor deze grote spiegel!"

De keizer deed al zijn kleren uit
en de bedriegers deden alsof ze hem steeds
 een van de nieuwe kledingstukken gaven
die ze gemaakt zouden hebben,
en de keizer stond voor de spiegel te draaien.

"Lieve hemel, wat staat dat mooi!
Wat zit dat goed!" zeiden ze allemaal.
"Wat een patroon! Wat een kleuren! Dat is een kostbaar kostuum!"

"Buiten staan ze te wachten met het baldakijn dat in de optocht boven
Uwe Majesteits hoofd gehouden wordt!
" zei de opperceremoniemeester.
"Ik ben ook klaar!" zei de keizer.
 "Zit het niet goed?
" En toen draaide hij nog een keer voor de spiegel
alsof hij zijn pracht nog eens goed bekeek.

De kamerheren die de sleep moesten dragen,
tastten met hun handen over de vloer,
alsof ze de sleep opnamen:
ze liepen iets in de hoogte te houden,
ze durfden niet te laten merken dat ze niets konden zien.

En zo liep de keizer in de optocht onder het prachtige baldakijn
en alle mensen op straat en voor de ramen zeiden:
"Ach heer, wat zijn de nieuwe kleren van de keizer weergaloos,
wat een prachtige sleep heeft hij aan zijn mantel!
Het zit als gegoten!" Niemand wilde laten merken dat hij niets zag,
want dan deugde hij immers niet voor zijn ambt of was hij heel dom.
Nog nooit hadden de kleren van de keizer zo'n succes gehad.

"Maar hij heeft niets aan," zei een klein kind.

"Ach heer, de waarheid moet je uit een kindermond horen,
" zei de vader en de een fluisterde tegen de ander wat het kind zei.

"Hij heeft niets aan," zegt een klein kind, "hij heeft niets aan!"

"Maar hij heeft helemaal niets aan," riep ten slotte het hele volk.
En de keizer kromp ineen, want hij vond dat ze gelijk hadden,
maar hij dacht: Ik moet het maar tot het eind volhouden.
En de kamerheren liepen de sleep te dragen die er helemaal niet was.

03-05-2007 om 14:53 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kippenhok

‘

Het is een vreselijk verhaal!
' zei een kip, nog wel aan de kant van het dorp
waar het helemaal niet gebeurd was.
‘Een vreselijke geschiedenis in het kippenhok!
Ik durf vannacht niet alleen te slapen.
Goed dat we met zovele zijn op onze stok!'
En toen vertelde ze zoiets ergs,
dat de veren van de andere kippen recht overeind gingen staan
en de haan zijn kam liet vallen. Het is echt waar!
Maar laten we bij het begin beginnen,
en dat was aan de andere kant van het dorp in een kippenhok.
De zon ging onder en de kippen vlogen op.
Een kip met witte veren en korte pootjes,
een in alle opzichten respectabele kip,
die alle dagen haar voorgeschreven eieren legde,
schikte, toen ze op de stok ging zitten,
haar veren met haar snavel en toen viel er een veertje.
'Daar ging een veertje!' zei ze.

‘Hoe meer ik mijn veren schik, hoe mooier ik word.
' En dat was als grapje bedoeld,
want zij was altijd de grapjas onder de kippen,
maar verder, zoals gezegd, heel respectabel,
en toen viel ze in slaap. Het was donker in het kippenhok,
kip aan kip zaten ze op de stok en de kip die het dichtst bij haar zat,
sliep niet. Ze luisterde en ze luisterde niet,
zoals dat hoort in deze wereld als je rustig wilt leven.
Maar ze moest het toch even kwijt aan haar andere buurvrouw:

‘Hoorde je wat daar gezegd werd?
Ik noem geen namen,
maar er is een kip die zich wil plukken om er goed uit te zien.
Als ik een haan was, zou ik daar minachting voorhebben.
' Recht tegenover de kippen zat de uil met haar uileman
en haar uilekindertjes. In die familie hadden ze
scherpe oren, ze hoorden ieder woord dat de buurkip zei
en ze rolden met hun ogen
en uilemoeder wuifde zich met haar vleugels koelte toe:
'Luister maar niet, maar jullie hebben zeker wel gehoord
wat daar gezegd werd?
Ik heb het met mijn eigen oren gehoord
en een uil kan heel wat horen voor die eraf vallen.
Een van de kippen heeft zozeer vergeten wat een kip past,
dat ze al haar veren eruit zit te plukken en de haan ernaar laat kijken!'
'Prenez garde aux enfants!' zei de uilevader.
'Dat is niets voor kinderen.'
'Ik moet het toch even aan overbuurvrouw uil vertellen,
dat is zo'n achtenswaardige uil in de omgang!
' En weg vloog moeder. 'Oehoe, hoe, hoe!
' huilden ze allebei tegen de duiven in de duiventil van de overbuurman.

‘Hebben jullie het gehoord? Hebben jullie het gehoord?
Er is een kip die al haar veren heeft geplukt voor de haan.
Ze vriest dood, als ze al niet doodgevroren is, oehoe!'
'Waar? Waar?' koerden de duiven.
'In de tuin van de overbuurman. Ik was er zo goed als zelf bij!
Je schaamt je bijna om het te vertellen, maar het is echt waar!'
'Geloof, geloof ieder woord,
' zeiden de duiven en ze koerden naar hun kippenhok:
‘Er is een kip,
sommigen zeggen zelfs dat het er twee zijn,
die al hun veren geplukt hebben
om er anders uit te zien dan de anderen
en zo de aandacht van de haan te trekken.
Een gewaagd spelletje,
je kunt verkouden worden en aan de koorts sterven,
en ze zijn allebei dood.' 'Wordt wakker! Wordt wakker!
' kraaide de haan, terwijl hij op de schutting vloog.
Hij had nog slaap in zijn ogen, maar hij kraaide evengoed:
‘Er zijn drie kippen gestorven aan een ongelukkige liefde voor een haan,
ze hebben al hun veren geplukt.
Een kwalijk verhaal, ik kan het niet voor me houden.
Zegt het voort!'
‘Zegt het voort!' piepten de vleermuizen
en de kippen kakelden en de hanen kraaiden:
‘Zegt het voort, zegt het voort!
' En toen vloog het verhaal van kippenhok naar kippenhok,
tot het ten slotte terug was op de plaats
waar het eigenlijk vandaan kwam.
‘Er zijn vijf kippen,' klonk het,
'die allemaal hun veren hebben geplukt,
om te laten zien wie er het magerst was geworden
van liefdesverdriet voor de haan
en toen pikten ze elkaar tot bloedens toe en vielen dood neer,
tot schande voor hun familie en tot grote schade voor hun eigenaar.
' De kip die het losse veertje had verloren,
herkende zichzelf natuurlijk niet in haar eigen verhaal,
en omdat ze een respectabele kip was, zei ze:
'Ik heb minachting voor dat soort kippen!
Maar er zijn er meer van dat soort.
Zoiets mag je niet voor je houden
en ik zal er het mijne toe bijdragen dat dat verhaal in de krant komt,
dan kan het door het hele land gaan,
dat hebben die kippen verdiend en hun familie ook.
' En het kwam in de krant
en het werd gedrukt en het is echt waar:
één veertje kan in wel vijf kippen veranderen!

03-05-2007 om 14:52 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het doodskleedje

Er was eens een moeder en zij had een jongetje van zeven jaar
; dat was mooi en lief,
niemand kon naar hem kijken of hij hield van hem,
en zij hield meer van hem dan van iets ter wereld.
Nu werd het kind plotseling ziek,
en God nam hem weer tot zich;
de moeder kon zich niet staande houden
en huilde nacht en dag.
Maar kort nadat het kind begraven was,
vertoonde het zich ‘s nachts,
overal waar het vroeger toen het nog leefde,
gespeeld en gezeten had, huilde zijn moeder,
dan huilde hij ook, maar ‘s morgens was hij weer weg.
Maar de moeder hield maar niet op met huilen,
en op een nacht kwam hij weer met zijn witte doodshemd,
waarmee hij in de kist was gelegd, en,
de krans nog op ‘t hoofd, ging hij aan ‘t voeteneind van ‘t bed zitten en zei:
"Ach moederlief, houd toch op met huilen,
ik kan anders in de kist niet inslapen,
want mijn doodskleed wordt niet droog van uw tranen die erop vallen.
" De moeder schrok, toen ze dat hoorde en huilde niet meer.
De volgende nacht kwam het kind terug, hield een lichtje in de hand en zei:
"Ziet u wel, nu is het doodskleed bijna droog,
en ik heb rust in mijn graf.
" Toen gaf de moeder haar verdriet over aan God,
en droeg het stil en geduldig, en het kind kwam niet meer terug,
maar sliep in zijn onderaardse rustplaats.

03-05-2007 om 14:52 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Assepoester

Er was eens een rijk man.
Zijn vrouw lag ziek; en toen zij haar einde voelde naderen,
riep ze haar enig dochtertje bij zich en zei:
"Lieve kind, blijf vroom en goed,
dan zal de lieve God je altijd helpen
en ik zal van de hemel op je neerzien en bij je zijn.
" Daarop sloot zij haar ogen en stierf.
Het meisje ging elke dag naar 't graf van haar moeder
en schreide daar en zij bleef vroom en goed.
Toen 't winter werd, spreidde de sneeuw een blank dek op het graf
en toen de voorjaarszon het er weer af had genomen,
nam de man een tweede vrouw.

De vrouw had twee dochters mee ten huwelijk gebracht.
Zij hadden mooie blanke gezichtjes,
maar ze waren lelijk en zwart van hart.
Een kwade tijd werd het voor 't arme stiefkind.
"Moet die domme gans bij ons binnen zitten?
" zeiden ze, "weg met die keukenmeid.
" Ze namen haar mooie kleren weg,
trokken haar een grauwe kiel aan en klompen.
"Kijk eens naar die trotse prinses,
ziet ze er niet fraai uit?
" riepen ze en lieten haar in de keuken alleen achter.
Daar moest ze van de ochtend tot de avond zwaar werk doen,
voor dag en dauw opstaan, water dragen,
vuur aanmaken, koken en wassen.
Bovendien trachtten de zusters haar alle denkbare verdriet te doen;
ze bespotten haar, gooiden de erwten en de linzen in de as,
die ze er dan weer uit moest vissen. Als ze 's avonds moe gewerkt was,
mocht ze niet naar bed, maar moest naast de haard in de as liggen.
Daardoor was ze altijd stoffig en vuil;
en zo noemde ze haar Assepoester.

Toen gebeurde het, dat de vader eens op reis moest,
en hij vroeg de twee stiefdochters wat ze wilden,
dat hij voor hen meebracht. "Mooie kleren," zei de eerste;
"Parels en edelstenen," de tweede. "En jij Assepoester," zei hij,
"wat wil jij hebben?"
"Vader, als op uw terugreis een takje tegen uw hoed stoot,
breng dat voor me mee."
Hij kocht voor de beide stiefzusters mooie kleren,
parels en edelstenen.
Op de terugweg reed hij door een bos,
daar zwiepte een tak van een hazelaar tegen zijn hoed en stootte die af;
die tak brak hij af en nam hem mee.
Bij zijn thuiskomst gaf hij de stiefdochters wat ze voor zichzelf hadden gewenst,
en aan Assepoester gaf hij de hazeltak.
Assepoester bedankte hem,
ging naar haar moeders graf en plantte de tak daarop; ze schreide zo,
dat haar tranen erop neerkwamen en de aarde vochtig maakten.
Het takje sloeg daardoor aan en groeide en werd een mooie boom.
Assepoester ging er elke dag driemaal heen, schreide en bad,
en elke keer kwam er een wit vogeltje in de boom,
en als ze iets wenste,
dan gooide het vogeltje alles wat ze vroeg, naar beneden.

Nu gebeurde het eens, dat de koning een feest zou geven,
dat drie dagen zou duren.
Alle mooie meisjes van 't land werden uitgenodigd,
want de prins moest een bruid zoeken. De twee stiefzusters hoorden,
dat ze ook uitgenodigd werden,
ze waren heel vrolijk en ze riepen Assepoester en zeiden:

"Je moet ons haar doen, de schoenen poetsen en de gespen vastmaken,
we gaan naar de bruiloft in 't paleis.
" Assepoester gehoorzaamde,
maar ze moest schreien, omdat zij ook graag naar 't bal was gegaan
en ze vroeg de stiefmoeder dit haar ook toe te staan.
"Jij Assepoester,
" zei ze, "jij met al je stof en vuil, wou jij naar 't bal?
Je hebt geen kleren,
je hebt geen schoenen en jij wou dansen?"

Toen ze echter bleef vragen, zei ze eindelijk:
"Nu heb ik een schotel linzen in de as geschud,
als je die in twee uur hebt uitgezocht,
mag jij naar 't bal.
" Het meisje ging door de achterdeur naar buiten en riep:
"Lieve duifjes, tortelduifjes,
alle vogeltjes onder de hemel,
kom eens helpen!
de goede in het kopje
de slechte in je kropje!"

Daar kwamen door 't keukenraam twee witte duiven aanvliegen
en dan de tortelduifjes, en eindelijk warrelden
en dwarrelden daar alle vogeltjes uit de lucht
en ze streken allemaal in de as neer.
En de duiven knikten met hun kopjes en begonnen
pik, pik, pik, pik
en toen begonnen de andere vogels ook
pik, pik, pik, pik,
en alle goede linzen kwamen in de grote schotel.
Nauwelijks was een uur om, of ze vlogen allemaal weer weg.
Nu bracht het meisje de schotel naar haar stiefmoeder,
ze was blij en dacht dat ze nu wel naar 't feest zou mogen.
Maar haar stiefmoeder zei: "Neen Assepoester,
je hebt geen kleren en je kunt niet dansen;
je wordt alleen maar uitgelachen.
" Toen ze weer ging schreien, zei ze:
"Als je nu twee schotels vol linzen in één uur uit de as kunt halen,
dan mag je mee." En ze dacht: "Dat kan toch niet meer.
" Ze schudde twee schotels vol linzen in de as,
maar het meisje liep door de achterdeur en riep:
"Lieve tamme duifjes, en tortelduifjes
en alle vogels onder de hemel,
kom me helpen uitzoeken,

de goede in het kopje,
de slechte in je kropje."

Daar kwamen door het keukenraam twee witte duifjes
naar binnen en daarna de tortelduifjes
en eindelijk warrelden en dwarrelden alle vogeltjes naar binnen
en streken neer in de as.
En de duifjes knikten met hun kopjes en begonnen
van pik, pik, pik, pik,
en toen begonnen de andere vogels ook
van pik, pik, pik, pik,
en alle goede linzen zochten ze uit en legden ze
in twee grote schotels.
En voor er een half uur om was, waren ze al weer klaar
en vlogen naar buiten.
Toen droeg het meisje de schotels naar haar stiefmoeder,
ze was blij en dacht dat ze nu wel naar 't bal mocht.
Maar zij sprak: "Het helpt je toch niets, je mag niet mee,
want je hebt geen kleren en je kunt niet dansen
en we zouden ons voor je schamen.
" Nu was er niemand meer thuis,
en Assepoester ging naar haar moeders graf onder de hazelaar, en riep:

"Boompje, schudt u heen en weer,
werp goud en zilver op mij neer!"

Toen gooide het witte vogeltje een gouden
en zilveren baljurk naar beneden en met goud
en zilver bestikte schoentjes. In allerijl maakte ze zich klaar,
trok het gewaad aan en ging naar 't bal.
De zusters evenwel en de stiefmoeder herkenden haar niet,
en dachten dat 't een vreemde prinses was,
zo mooi zag ze eruit in haar gouden gewaad.
Aan Assepoester dachten ze helemaal niet,
die zat toch thuis in 't stof en viste linzen uit de as.
De zoon van de koning kwam haar tegemoet,
nam haar bij de hand en danste met haar.
Hij wilde ook met niemand anders dansen,
hij liet zelfs haar hand niet los,
en als er iemand anders kwam om haar een dans te vragen,
zei de prins:
"Zij danst met mij."

Ze danste tot de avond. Toen wilde ze naar huis.
Maar de prins zei: "Ik ga mee en zal u thuis brengen,
" want hij wilde zien, waar 't mooie meisje woonde.
Maar ze ontglipte hem en sprong in de duiventil.
Nu wachtte de prins, tot zijn vader kwam, en hij zei,
dat 't onbekende meisje in de duiventil gesprongen was.
De koning dacht: "Zou het Assepoester zijn?"
en men moest hem bijl en houweel brengen,
zodat hij de duiventil kon omhakken,
maar er zat niemand in. En toen de anderen thuis kwamen,
lag Assepoester in haar vuile grauwe kiel in de as,
en een olielichtje brandde op de schoorsteen.
Want Assepoester was dadelijk achter uit de duiventil gesprongen
en naar de hazelaar geslopen:
daar had ze de mooie kleren uitgetrokken en op 't graf gelegd,
en de vogel had alles meegenomen,
en daarna was ze in haar werkkiel gaan slapen in de as.

De volgende dag begon 't feest opnieuw,
en toen de ouders en de stiefzusters weer weg waren,
ging Assepoester naar de hazelaar en riep:

"Boompje, schudt u heen en weer,
werp goud en zilver op mij neer!"

Toen gooide het vogeltje een nog veel prachtiger gewaad
naar beneden dan dat van de vorige dag.
En toen ze hiermee op het bal kwam,
was ieder verbijsterd door haar schoonheid.
De prins had gewacht tot zij kwam,
hij greep haar hand en danste alleen met haar.
Toen er anderen kwamen en een dans vroegen,
zei de prins: "Zij danst met mij."
Toen het avond werd, wilde ze weg,
en de prins liep haar na en wilde zien waar ze in huis ging,
maar ze sprong weg in de tuin achter 't paleis.
Daar stond een mooie grote boom met heerlijke peren,
ze klom zo vlug als een eekhoorntje tussen de takken,
en de prins kon niet zien waar ze was.
Hij wachtte tot de koning kwam, en zei tegen hem:
"Het vreemde meisje is me ontsnapt,
en ik dacht dat ze in de perenboom klom.
" Zijn vader dacht: "Zou het Assepoester zijn?
" en liet een bijl halen en hakte de perenboom om,
maar er zat niemand in.
En toen de anderen thuis kwamen lag zij in de keuken als altijd,
want ze was er aan de andere kant van de boom afgegleden,
had haar mooie kleren aan 't vogeltje in de hazelaar gebracht
en weer 't grauwe kieltje aangetrokken.
Toen de derde dag de ouders en de zusters weer naar 't feest waren,
ging Assepoester weer naar haar moeders graf
en zei tegen 't boompje:

"Boompje, schudt u heen en weer,
werp goud en zilver op mij neer!"

Nu wierp het vogeltje een prachtig glanzende dansjurk naar beneden,
zo mooi als ze nog nooit gehad had,
en de schoentjes waren helemaal van goud.
Toen ze zo gekleed op het bal kwam,
wist niemand z’n bewondering onder woorden te brengen.
De prins danste alleen met haar
en als iemand anders kwam, zei hij:
"Zij danst met mij."

's Avonds wilde Assepoester weg,
en de prins wilde haar naar huis begeleiden,
maar ze ontglipte zo snel, dat hij haar niet meer zag.
Maar de prins had een list gebruikt
en de hele trap met pek laten bestrijken,
en haar linkerschoen was bij 't wegvluchten op de trap blijven steken.
De prins nam de schoen; klein en sierlijk en van zuiver goud.
De volgende morgen ging hij naar de koning en zei:
"Niemand wordt mijn vrouw, dan wie dit schoentje past.
" De beide zusters waren al blij, want ze hadden mooie voeten.
De oudste ging met de schoen naar binnen en wilde hem passen,
en de moeder stond erbij. Ze kon er met haar grote teen niet in:
toen gaf de moeder haar een mes en zei: "Snijd die teen af;
als je koningin bent, hoef je toch niet meer te lopen.
" Het meisje sneed de teen af, dwong de voet in het schoentje,
verbeet haar pijn en ging naar de prins.
Toen nam hij haar als zijn bruid op 't paard en reed met haar weg.
Maar ze moesten voorbij het graf,
twee duifjes zaten in de hazelaar en riepen:

"Roekedekoe, roekedekoe,
er is bloed in de schoen,
deze schoen is veel te klein,
't zal de echte bruid niet zijn."

Toen keek hij naar haar voet en zag dat 't bloed uit de schoen liep.
Hij wendde zijn paard, bracht de onechte bruid weer naar huis en zei:
"Dat was de goede niet, de andere zuster moest maar eens proberen.
" Deze ging naar binnen en de tenen pasten erin, maar de hiel was te groot.
De moeder reikte haar een mes en zei:
"Snijd een deel van de hiel weg;
als je koningin bent, hoefje toch niet meer te lopen.
" Het meisje sneed een stuk van haar hiel af,
perste de voet in de schoen,
verbeet haar pijn en ging naar de prins.
Hij nam haar als zijn bruid voorop 't paard en reed met haar weg.
Toen ze langs de hazelaar kwamen,
zaten daar de twee duifjes in en riepen:

"Roekedekoe, roekedekoe,
er is bloed in de schoen,
deze schoen is veel te klein,
de echte bruid zal hier niet zijn."

Hij keek naar haar voet en zag dat 't bloed uit haar schoen liep
en haar witte kous vol bloed zat.
Toen wendde hij zijn paard, en bracht de verkeerde bruid
Assepoester weer thuis.
 "Dit is ook de goede niet," zei hij,
"is hier geen andere dochter?"

"Nee," zei de man,
"alleen is er van mijn overleden vrouw
nog een klein stumperig Assepoestertje,
dat kan 't onmogelijk zijn." De prins zei,
dat ze haar hier moesten brengen,
maar de moeder zei: "Welnee, die is veel te vuil,
die kan niet komen."

Hij wilde het echter toch, en Assepoester moest
en zou geroepen worden.
Toen ging ze eerst haar gezicht
en haar handen wassen en toen ging ze naar de prins,
boog en hij reikte haar de gouden schoen.
Ze ging op een bankje zitten,
deed de lompe klomp af en stak haar voet in 't schoentje
en dat zat als gegoten.
Ze stond op,
keek de prins aan en zo herkende hij het mooie meisje,
dat met hem had gedanst en hij riep:
"Dat is de echte bruid!"

De stiefmoeder en de beide zusters
verbleekten van boosheid,
maar hij nam Assepoester op zijn paard
en reed met haar weg.
Toen ze de hazelaar voorbijreden,
riepen de twee witte duifjes:

"Roekedekoe, roekedekoe,
Geen bloed in de schoen!
Deze schoen is niet te klein,
dit moet wel de ware zijn!"

En toen ze dat gekoerd hadden,
kwamen ze beiden aangevlogen
en gingen bij Assepoester op de schouder zitten,
de ene rechts, de andere links,
en daar bleven ze zitten.
Toen de bruiloft gehouden werd,
kwamen de twee stiefzusters,
ze wilden meedelen in haar geluk.
Toen de bruidsstoet naar de kerk ging,
ging de oudste rechts
en de jongste links van de bruid zitten;
daar pikten de duiven van elk een oog uit.
En toen ze weer uit de kerk kwamen,
pikten de duiven ieder het andere oog uit.
Zo werden ze voor hun lelijk gedrag
en hun valsheid voor hun leven met blindheid gestraft!

 

03-05-2007 om 14:51 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lady en de Vagebond

Lady en Vagebond wonen nog steeds bij hun baasjes,
maar hebben inmiddels 4 puppy's gekregen,
3 dochters en 1 zoon. De drie meiden lijken erg op Lady;
qua uiterlijk, maar ook qua karakter.
Rakker lijkt erg op zijn vader.
Hij vindt het moeilijk om te leven volgens de regels van het huis.
Hij wil vies worden, ravotten door de kamer,
spelen met de hoed van meneer.
Maar niets van dat alles mag.
Als hij weer eens wat kapot heeft gemaakt
wordt hij aan de ketting gelegd, buiten bij het hondenhok.
Dan ziet hij een aantal straathonden die vrij
en blij over de straat dartelen en hij rukt net zo lang aan zijn ketting
totdat deze breekt. Hij gaat op zoek naar de straathonden.
Hij vindt ze op de vuilnisbelt.
Rakker wil alles doen om erbij te horen
en ook een vuilnisbakkenras te worden.
Hij moet hiervoor een aantal tests doen.
Dat valt toch niet mee voor zo'n huishond!
Hij wordt geholpen door Twinkel, een lieve dameshond
die juist alles over zou hebben om in een gezin te wonen.
Ondertussen zijn Lady en Vagebond aan het zoeken geslagen.
De hele familie is van slag, nu Rakker weg is. 
De leider van de vuilnisbelt honden is Boris.
Boris schijnt vroeger, samen met Vagebond de buurt onveilig te hebben gemaakt.
Maar Boris moet niets meer hebben van Vagebond
omdat hij in een huis is gaan wonen.
Als Boris erachter komt dat Rakker zijn zoon is,
haalt hij een gemene streek uit.
Rakker is afhankelijk van de hulp van Twinkel en Vagebond
om zich uit deze benarde situatie te bevrijden.

03-05-2007 om 14:50 geschreven door Tina  


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Belle en het Beest


Het verhaal gaat over een familie,
bestaande uit een vader, twee dochters en een zoon.
De familie is door allerlei ellende aan lager wal geraakt.
Wanneer de vader op reis moet in de hoop iets te redden verdwaalt hij.
Hij komt terecht in een vreemd kasteel,
waar hij gastvrij onthaald wordt,
doch op zo'n manier dat hij geen gastheer of personeel te zien krijgt.
Wanneer hij door de kasteeltuin loopt ziet hij de prachtige rozen,
en plukt er eentje voor zijn dochter, Belle.
Hierop verschijnt een woest beest ten tonele,
dat hem verwijt dat hij na alle gastvrijheid zijn rozen wil stelen
en hem dreigt te verscheuren.
Als de vader uitlegt dat hij de roos plukte voor Belle staat het beest erop
dat hij zijn dochter naar het kasteel brengt.
Alleen dan mag hij blijven leven. Met tegenzin doet de vader dit,
omdat Belle hier ook op staat.

In de tijd dat Belle op het kasteel verblijft krijgt ze vreemde dromen
waarin een fee haar waarschuwt dat alles zal goed komen.
Het Beest vraagt haar echter iedere avond opnieuw om haar hand
en wanneer ze hem afwijst rent hij tierend weg.
Na een jaar mag Belle drie dagen naar huis van het Beest,
om haar familie weer te zien.
Daar aangekomen ziet Belle dat het al weer beter met de familie gaat.
Belle brengt hen ook prachtige geschenken namens het Beest,
maar ze heeft zelf dusdanig mooie geschenken van hem gekregen
dat haar broer en zus jaloers worden.
Ze besluiten haar langer in huis te houden:
dan wordt het Beest misschien wel zo woedend dat hij haar opvreet!
Maar als Belle niet op tijd terug is,
krijgt ze 's nachts een droom waarin ze het beest stervend ziet liggen in de kasteeltuin.
Ze spoedt zich er heen. Wanneer ze bij het stervende Beest
openlijk haar liefde voor hem betuigd,
verandert hij in een prins,
die door boze machten in een Beest was veranderd
en enkel genezen kon als hij ooit ware liefde vond.
De fee, uit Belles dromen, was zijn beschermster,
die Belle waarschuwde voor de dood van het Beest,
waardoor Belle hem redden kon.
Ze trouwen en leven nog lang en gelukkig.

 

03-05-2007 om 14:49 geschreven door Tina  




Gastenboek
  • Barbour Ariel Track Quilted Jacket Black
  • Barbour Aberford Quilted Jacket Navy
  • Barbour Alderley Quilted Jacket Olive
  • Barbour Ariel Polarquilt Jacket Navy
  • Girls

    Wat vinden jullie van mijn verhaaltjes? Laat gerust maar een berichtje achter he!


    Inhoud blog
  • Dag en nacht lijnen
  • Allemaal beestjes lijnen
  • Knuffels
  • Koken met Poehbeer.
  • Sinterklaas komt op bezoek bij Pooh en zijn vriendjes
  • Poeh heeft zin in honing
  • Wie zijn Pooh en zijn vriendjes
  • Zoek de negen verschillen
  • Weet iemand onze namen?
  • Kaartje 2
  • Kaartje
  • Boekenleggers 3
  • Boekenleggers 2
  • Boekenleggers 1
  • Eijoor en de ballonboom
  • Doornroosje
  • Het meisje met de zwavelstokjes
  • Winnie en de honingboom
  • De molenaarsdochter
  • Winnie en de waaiendag
  • Alladin
  • Blauwbaard
  • Het lelijke jonge eendje
  • Ezeltje strek je
  • Een ongelukkig meisje
  • Duimelijntje
  • Eénoogje
  • Ezelsgedaante
  • Arme visser
  • Twee koningszonen
  • Zonnenstraal
  • De spaarpot
  • Gelukkige Hans
  • Snijdertje
  • De gemene kabouter
  • Winnie the pooh en een stelletje bijen
  • Winnie The Pooh ontmoet Tijgetje
  • Poeh als lief klein wolkje
  • Knorretje vangt een wiezel
  • De engel
  • De kleermaker in de hemel
  • De gauwdief en zijn meester
  • De Molenaar
  • De rode schoentjes
  • Winnie The Pooh en tijgetje
  • Kikkerkoning
  • Een man met zen ezel
  • De houthakker
  • De prinses op de erwt
  • De wolf en de zeven geitjes
  • De nieuwe kleren van de keizer
  • Het kippenhok
  • Het doodskleedje
  • Assepoester
  • Lady en de Vagebond
  • Belle en het Beest
  • Pinokkio
  • Roodkapje
  • Repelsteeltje
  • Klein Duimpje
  • De kleine zeemeermin
  • Hans en Grietje
  • Sneeuwwitje en de zeven dwergen






    Laatste commentaren

    Rondvraag / Poll
    Wie hoort er niet bij de vriendjes van Winnie The Pooh
    Tijgetje
    Uil
    Knorretje
    Iejoor
    Konijn
    Diddle
    Kanga
    Kleine Roe
    Janneman Robinson
    Bekijk resultaat



    Blog als favoriet !

    Het alfabet van Winnie The Pooh




























    Tellen met Winnie The Pooh











    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs