I. II. III.
Op zijn rug staat een woord Zijn rug spelt 't rots Zijn rug aait over zijn land In zijn handen ligt een mens Zijn vinger schrijft een naam Een zoon ontwaakt in zijn hand
Tussen zijn benen schijnt de zon Zijn benen dragen 't strand Hij draagt deze benen in het water Zijn dijen omklemmen de zee Zijn dijen zijn van nat zand Zijn dijen breken haar purperen golven
Paarse wolken draagt hij op zijn hoofd Zijn hoofd is zacht verdoofd Zijn hoofd ontwaakt in het nieuwe licht Zijn schouders torsen rozerode lucht Glooit over in zijn schouders Hij zet zijn schouders onder de dag
Zijn voeten grijpen in het zand Zijn voeten wuiven naar de zon Zijn voeten zinken weg in de kust En achter zijn gat ligt zijn land Zijn land kust en kust de zee Zijn land verdrinkt in zijn gat
|