als ik later terug kijk hoop ik mijn blik te zien mijn handen, nog zonder groeven ik hoop mijn nek te zien mijn ogen, hard en vinnig ik wil mijn schouders zien bewegen mijn armen, zich opspannend
als ik terug kijk in mijn leven hoop ik mijn oude kracht mijn jonge kracht te zien beven
als de stad zijn armen sluit en ik lig er te slapen droom ik van veraf, dagen vol met sneeuw en zand in deze droom ben ik zelden alleen of verloren omgeven door vreemden, vol van wol en watten ik weet niet hoe ik het omschrijven moet mijn lucht is rood van stenen kruiken, vol van daden in een lied van jimmy frey zing ik hoe het is de zee is wild en dobbert, vol met vissen en dagen
de stad slaapt en de nacht waakt en de markt liegt mijn dromen zijn nooit af, gevuld met schapenvacht ik begrijp nooit hoe het moet in zo van die dromen nachten stelen mijn leven, gevuld van droge eeuwen als ik alleen zou zijn kon ik eindelijk een beetje gapen maar ik ben nooit alleen, gevuld door angsten en kwalen het is een lied voor de mensen die nog willen dromen de zee is donker en schud, vol met verlangen en nachten
Op zijn rug staat een woord Zijn rug spelt 't rots Zijn rug aait over zijn land In zijn handen ligt een mens Zijn vinger schrijft een naam Een zoon ontwaakt in zijn hand
Tussen zijn benen schijnt de zon Zijn benen dragen 't strand Hij draagt deze benen in het water Zijn dijen omklemmen de zee Zijn dijen zijn van nat zand Zijn dijen breken haar purperen golven
Paarse wolken draagt hij op zijn hoofd Zijn hoofd is zacht verdoofd Zijn hoofd ontwaakt in het nieuwe licht Zijn schouders torsen rozerode lucht Glooit over in zijn schouders Hij zet zijn schouders onder de dag
Zijn voeten grijpen in het zand Zijn voeten wuiven naar de zon Zijn voeten zinken weg in de kust En achter zijn gat ligt zijn land Zijn land kust en kust de zee Zijn land verdrinkt in zijn gat
Ik zit in de stad langsheen een schaduwvlek van de brandende zon, het is zo een dag die voor Duvel geschapen lijkt, ik drink er dan ook gulzig van. Achter mij klinkt een eenzame gitarist maar daar heb ik nu geen oren naar. Voor mij zit een gesprekspartner en wij houden korte samenvatting over de ergelijke onzin die mensen, schijnbaar achteloos, uit hun nek slaan. Deze hypocrisie kan nog even duren en om het gesprek aan elitair belang aan te dikken neem ik er één uit het pak en brandt hem aan. Het kan toch onmogelijk aan mij liggen dat ik zo haatdragend tegenover de mens sta, zeg ik. Ik schijn dit nog te menen ook. Het is altijd heerlijk om in het mooie lenteweer vol zwartgallige misantropie te klagen over de wereld. Het is paasvakantie en de stad loopt vol met koopjesjagers, studenten en nozems. De zon doet de rest. Ik vraag me af hoe lang het zo nog kan door gaan en als ik het aan haar vraag lacht ze en vraagt me hoe lang wat nog kan doorgaan. Al die levens! Al die mensen met hun mensenwensen! We lachen en het is zon zorgeloze dag dat het heerlijk zagen is, maar dat had ik u al vertelt natuurlijk. Hmm, ik zou hier een schriftelijk verslagje kunnen doen van ons gesprek maar daar heb ik nu geen zin in en het is ook niet zo belangrijk omdat het grootste deel toch maar vergankelijk gezever was. Ik zal het achteraan aansluiten als bijlage. Dan kun je zelf nog zien of je het lezen wil. In deze stad ben ik nu thuis. Het past me als mijn jasje. Ik ga gekleed in een paars jasje dat me nauw om het pezige lijf hangt. Ik maal er niet zo om, maar het zit me echt goed, het doet me goed te weten dat ik een jasje heb dat me zo leuk om de schouders zit. In de paaszon blink ik en om mij blinkt de stad. Als het niet zon retegoed weer was was ik hier niet geweest, en die dikzak ook niet. Hij krabt zich in de nek met zijn worstjes en zijn neus is van dat kaliber dat je merkt dat hij op het vlaams belang stemt, het is een varkensneus. Zo een neus die permanent omhoog krult omdat vlaanderen niet vlaams genoeg meer is. Weet ik veel: vlaanderen kan mijn part doen wattie wil, als we maar niet weer allemaal braaf om de haard op onz knietjes oh heer ... moeten zingen bij het vallen van de avond. En met opgetrokken bedsprei en dichtgeknepen ogen bidden om de vergeving van de zondaars, de sjoemelaars, de teringlijers, de varkensneuzen, de kinderlokkers, de eigen portefuille eerst stemmers, de vendelzwaaiers, de zatte nonkels, de buurtfeestjes, de zwartwerkers, de koterijenbouwers, de consumenten, de kletswijven, de dichtgeplamuurde tienersletten, de gezellige leerkrachten, de kleine middenstander, de marginalen, de hoerenlopers, de paardenvleeseters, de allesvreters, enfin: al die oprecht vlaamsche burgermannetjes. Nu graaien de worstjes naar de nootjes en als hij ze in zijn mondgat propt en ik een leuke demonstratie krijg van het maalproces van de menselijke tanden, likt hij onbeschaamt zijn vingers af. Heerlijk dat zout, zo heerlijk dat zijn hart er een tel van overslaat. Als hij begint te praten, ongehinderd door de halve en hele noten tussen zijn tanden, hoor ik hem vertellen over de hoeveelheid bruinen er in de stad rondlopen. Zijn zonnebank/zonneolie/zonnewhatever gebruinde vrouw knikt instemmend en nipt van haar witte. Maar ach, lieve lezertjes, ik dwaal weer af, neder in de krochten van mijn misantropisch vakantieplekje.Strandstoel onder een parassolletje. Het zonnetje schijnt en de lucht is zo blauw dat ik misselijk wordt. Ik doof mijn peuk en bestel nog twee duivels.
Het gaat om het leven. In het leven van Yuzef verloopt niet altijd alles van een rozengeuren dakje, onlangs nog: zit ik lekker te fietsen doorheen het rustige landschap net buiten stink niklaas onderweg naar Belsele, kom het plotseling tot een uiterst gewelddadige confrontatie, frontale botsing, tussen mijn rechter oogbol en een vliegend wezen van een forse insectengrote. Ik begin als een gek te wrijven of wat dacht u? Echter, door mijn hardnekkig gewrijf in de uiterst linkse hoekpunt van het voorgenoemde oog. Ik begin dus, door de door mij en deze vlieg ontstane spanning, te wenen in mijn rechteroogholte. Denk je dat dat beest dood is? Moet je niet geloven, ik voel hoe hij zich met zijn laatste en in vereniging gebrachte krachte ligt te spartelen om een verdrinkings dood alsnog te voorkomen. Dat Píékt! En ik maar wrijven. ik buig mij al fietsend ( U denkt tocvh niet dat Yuzef stopt omwille van zo'n belachelijke botsing, het lichaam moet zich maar sterken en weren tegen dit soort aanvallen van buitenaf...) over mijn rechterzij zodat ik met enige extra kracht het beest uit mijn oog kan duwen. De joekel geeft niet mee. Ik voel hem pletten tussen mijn oogbol, Wat een sterke materie toch zo'n bol! (roep ik langs mijn van pijn vervrongen mond), en de kassen van mijn schedel: Wat een Béést! Hij geeft niet op, maar ik net zo min. Ik duw en ik trek, ik sleur en ik stamp. Maar het monster lost niet. ik hoor het pantser tussen zijn vleugels kraken, ik voel hoe zijn vleugels zich lam klapperen tegen mijn rechter oogbol, ik hoor hoe zijn pootjes trappelen om niet te verdrinken in mijn overvloedig aanspoelend traangeweld. Deze veldslag nadert naar zijn dramatisch einde. Eén van ons moet er aan, en ik span mijn spieren en staal mijn zenuwen, ik bijt op mijn tandvlees doorheen mijn tanden. Ik zal deze guerrilastrijder ten onder krijgen, des noods kruip ik zelf onder mijn oogbol en geef ik hem een kwalijke rechtse op zijn bakkes. De uitputtingsslag gaat nog makkelijk enkele tientallen meters verder als ik uiteindelijk tot stilstaan wordt gedwongen door een licht dat op enkele luttele seconden voor mijn aankomst van kleur verspringt. Dan voel ik het ik voel hoe dit monsterlijk gedrocht van abnormale grote zich een weg baant tussen mijn onderste oogvel en oogbolbuitenkant. Ik zie hem zitten uitblazen op de top van mijn vinger. Waar hij bijna alle plaats in neemt, zijn groen lijfje glanst en zijn vleugels blinken in de mooie donderdagnamiddagzon. We kijken elkaar aan en we beseffen. Bijna gelijk tijdig beginnen we met het maken van onze excuses. Gelach! "Nee sorry, ik had u niet zien aan komen..." "Geeft niet, ik had moeten uitwijken toen ik uw oogbol zag naderen" We lachen en, alsof deze gigantische titanenstrijd nooit heeft plaatsgevonden, gaan we samen lachend verder op de fiets.
We wensen elkaar nog enkele beleefdheden en een behouden verdere reis (Uitkijken hé, vooral met uw rechter. - Hij) en gaan, na het wisselen van enkele gegevens, elk onze eigen weg. Het gaat om het leven en het leven zit vol verassende ontmoetingen op de meest bizarre plaatsen, zoals onder uw rechteroogbol, geklemd tussen bot en bol.
En het Schrijven gaat maar door, de malle gedachtenmolen is niet meer te bedaren. Ze strijkt een lucifer en brengt vuur aan de lont. Moet ik daarvoor zo oud geworden zijn? Om na ál die jaren plots te bezwijken. Na twintig jaar kijken? Na twintig jaar oud worden, ouder worden, oudst worden? Twintig, het klinkt Engelser dan het is. Dit is de Situatie: ik zit op het terras van de Pelikaan, achterkant, wanneer ze me passeert, ze stopt even om een godvergeten reden. Als sigaretten lucht die even stil blijft hangen om daarna te vaporiseren in een alomgeven klare lucht. Nu verdwijnt ze in de ijlte, die niet langer stil is, haar zwijgende onschuld verloren, maar bezwangerd, drukkend. Het gaat stormen en de wolken pakken samen. Ook ik moet weg en zo snel mogelijk. Ik kan toch niet blijven zitten? Ik ben gestoken. Nu! Opgehitst. Het vlijmende zijn, overtreffende trap van worden. Alles schiet door mijn hoofd maar ik vergeet de woorden die ik moest zeggen. Dan besef je plots waarom sommige beelden zo cliché zijn.
Ik moest denken aan wat ik eerder had geschreven en hoe ik die hele zooi wou dumpen en het anders moest verwoorden. Het wordt allemaal zo snel serieus. Als ik terug thuis kom in sint niklaas en mijn fiets bestijg en doorheen de driekoningenstraat fiets dan wordt ik er droevig van. Héél Sint niklaas is zo serieus, elke hoeksteen staart mij aan.Iedereen is zo serieus, alles is zo serieus, ik moet dringend meer ontspannen maar ik ben zo nerveus, serieus nerveus. Ik kan niet nadenken.Niet meer nadenken. Nooit meer nadenken! Het schijnt mij de perfecte tijd om te vertrekken, om achter te laten. maar als je niets meer hebt kan je niets meer achterlaten. Ik ontdoe mijn personage van elke menselijkheid, van alle details. Ik wordt een schim of zelfs meer nog: een kollom van lucht. Transparant. Zuiver. Voor eeuwig verdwenen achter de letters, kommas, punten van mijn zwartwitte teksten. Ik zou het beter kunnen verwoorden, als ik wat meer talent had. Of harder deed alsof. Dat komt, uiteindelijk, toch weer op hetzelfde neer.
Wie ben ik? Vier letters op papier, en één hoofdletter.
Ik loop langsheen de kathedraal en ga op de Groenplaats de metro in. Ik besluit met de bus naar huis te gaan, zo win ik weer wat meer tijd.
En, hoewel het nog vroeg in het ochtendgloren was, liepen de eerste marktbezoekers al stil tussen de verkoopspunten waar de marktkramers nog bezig waren met uitstallen van hun waar.
ik merk dat mijn b l o g al reeds druk bezocht is: reeds Dríé personen. Fantastisch. geen idee wie het zijn, maar beste internettelijke dwaler u bent van hart welkom op het kleine plekje dat van Yuzef is. het kan ook jouw klein plekje worden. ergens diep verscholen in het avondlijk' schemer. (het hoeft toch niet áltijd ver gezocht te worden?) Yuzef is iedereen dankbaar, U en uw internetprovider in het bijzonder. De avond heeft ons reeds lang gegijzeld en dusdanig kunnen we ten lange leste gaan slapen. Al dromend de intergallactieke snelweg op naar het eeuwige, tussen schapenwolken laverend en niet onwillekeurig gelukzalig wensend over een beter' toekomst. Zo zijn wij vrienden niet waar? Wij wensen 'lkander donsachtige dromen en dromen m'kanders welwillende wensen. het uur des poëzie is reeds langen tijd geslagen als ook deze jonge knapenstaak zich ten rust' legt. het zij zo en het zal zo zijn. Hij kan er nu toch niets meer aan veranderen en een vol blad is zó medogenloos.
de leegte daarentegen...
als het geheimlik' zwijgen van haar tandloze mond mij ooit meer zei
zal mijn naam in dezer zaak haas luiden
het klinken van haar slappe tong vertelt me des te meer