Diep menselijke tragiek over Wannes Raps, de dolaard en wildstroper uit het land van Scherpen- heuvel, die 'ieverans uit de Kempe' kwam en 'noeit gien voader of gien moeder' heeft gehad. Wannes kon van die dingen vertellen waarbij een mens grauw werd van schrik, de verhalen over Wannes zijn ook tot in onze streken doorgedrongen, daarom enkele van zijn sages.
DE PEERDENPATERNOSTER van WANNES RAPS. Waar Nest Claes de tekst vandaan heeft ? Waarschijnlijk van Wannes zelf, misschien daarbij geholpen door een of meer ouderen die het geheugen van Nest hebben opgefrist, hij vertelt het zo:
......Zo had die peerdenpaternoster van Wannes Raps voor ons een geheimzinnige kracht gekregen tegen alle onwarige machten die er 's nachts dwalen door bossen en heiden, die stallen betoveren en de mensen beheksen. Als ge U door Wannes daarmee liet overlezen, dan moest ge niet vervaard zijn dat er U in het donker iets vreemds zou overkomen, ieverans op een kruispunt van twee wegen, in een holle weg, langs een kerkhof of van de dwaallichten, pleuddens en doodskoppen. Als ze dan lang aangedrongen hadden speekte Wannes eens op de grond, dronk eens van zijn druppelke, rochelde door zijn keel, en terwijl ze ineens allemaal doodstil zwegen en ook hun klak afnamen, begon hij :
's Voaders 's Zoêns 's Heiligen Giéstes oamen. Onder Pontius bij Pilatus gekruist gestorven en begraven. Twee, te weten 't kwaad te schuwen, zonder verliezen deugden oefenen. Drij, berouw belijdenis, biecht en voldoening.
Hoctus Boctus, ne kalversteert die gekrokt is, nen hond die gene steert en heeft is onbekwaam om zijn gat te bedekken. Vrienden ik laat U zeker weten, in 't land van Ribbedebie waar de kiekens door hun gat schreeuwen, en de hanen met hun steert bassen en de keezeboterhams op de wissestruiken wassen.
Daar kwamen twee Rabouwen aan, die vroegen dubbele week en ik zei neen en ik dubbelde mee en ik won er zeven tonnen schuld mee, maar ik had ze wel. Toen kocht ik daar een klein klaar blind peerdeke, maar 't zag wel. Ik meende zeven uren voorweerts te rijden en ik reed er acht achterweerts.
Toen kwam ik door een groene hei gegaan, daar vond ik een boebele kerke staan, daar was een Hulzepaap aan 't misse lezen. Ze luiden er met de schuurpoorten en ze wierpen het wijwater met de vleugelgeer van achter op mijn hiel. Ik meende dat er zeven tonnen botermelk uit de toren viel, als ik dat vernamp. Toen was 't tijd dat ik uit de kerk kwamp.
Toen kwam ik daar bij een oude vrouw en ik vroeg daaraan of ze mijn klaar blind peerdeke niet gezien had. Ze peisde van ja maar ze zei neen en ze wist het wel te wijzen. 't Lag in een droge gracht verdronken waar in zeven jaar geen water meer in gestaan en had. Ik wette mijn meske op mijne schoen om mijn klein blind peerdeke de huid af te doen.
Haat, kweliaat, botermelk en rapzaad. De hoop die sprak, dat ze van ze leven geen betere zuip gegeten had. Lauwel, Pauwel en zwerte Peer Mijnheer.
Toen klopte ik op die helse deur en d'r kwam ne kleine duvel veur en ik vroeg met fatsoen om mijn wandeling eens mogen voort te doen. Hij was er heel over kontent maar daar was nog altijd ne kleine duvel omtrent. Toen kwam ik op het helse plein daar lag niets te branden als solfer, pek en vernijn. Toen kwam ik op de salette daar lag Lucifer zo ziek te bedde. Toen kwam ik door een appeleer gegaan, daar vond ik ne kleine duvel staan al met een pan.
Hij zei : Ik bak vandaag koeken voor alleman en ik kreeg er ene van. Hij zag zo grauw en zo vuil en zo zwert, ik kreeg er walging van aan mijn hert en ik keerde mijn hert wederom en ik gaf de duvel zijne koek weerom. Mijne meemaat die er van at kreeg oren gelijk een kat en ne steert aan zijn gat waar de duvel op zat, die al dat koekenbeslag uit at.
Als ik thuis kwam vond ik het al zo verkeerd, mijn vrouw vond ik geregeld in twee rollebuizen. De maan scheen al zo zeer in de messing, 't kalf lag in de wieg de hond die baste dat ik zou gaan zuipen hebben.
Zutem, zatem, zagemeel. Haat, kwaad, kwelliaat, botermelk en rapzaad. De hoop die sprak, dat ze van ze leven geen betere zuip gegeten had. 's Voaders, 's Zoêns, 's Heiligen Giêstes, oamen.
Bekanst in één asem zegde Wannes dat op, zonder iemand te bezien en hij deed hier en daar zo'n wonderlijke gebaren met zijn handen en zijn kop, dat sommige vreemde woorden daardoor nog een geheimzinniger betekenis kregen. Als hij ophield was er geen een die zijn mond durfde opendoen. Daar hing een mysterieuze angst in de kamer, iets dat ze niet zien of horen konden, maar dat ze toch tastbaar gewaar werden in de donker daarbuiten tegen de zwarte ruiten van de vensters.
Zij zuchten stillekens in hun eigen, trokken eens aan hun broek, zetten hun klak op en keken met vreemde bange blikken naar Wannes, die bleef zwijgen en hun nu als een heel ander mens voorkwam......
Woordverklaringen.
Ribbedebie - Weg, in de zin van de plaat gepoetst hebben. Hulzepaap - Wellicht een hoge spreker. Vleugeleer - Soort borsteltje, gemaakt van een ganzevleugel. Zuip - Dikke brijsoep, soms verrijkt met alcohol. Salette - Ziekenzaaltje. Meemaat - Gezel. Messink - Mesthoop. Indien iemand voor meer woorden verklaringen heeft, vernemen we deze graag.
_______________________________________________________________
DE HEKS. Wannes had eens vier nachten achtereen, terwijl hij op de konijnenloer lag, een doodskop de weg zien rollen, elke keer op de zelfde plaats. Daar was op een nacht eens een kat met hem meegelopen, hij had er met zijn poenjaar naar gekapt, en ze geraakt, en twee dagen daarna kwam hij in een huis waarvan iedereen wist dat het wijf een heks was, en Wannes zag dat ze een lange snee over heur kaak had.
______________________________________________________________
DE PATER. Wannes had eens te middernacht, aan een donkere dreef, een pater uit het bos zien komen, een paardehacht achter zich aanslepend, en toen Wannes de eerste woorden van zijn peerdenpaternoster uitsprak, had de helse verschijning een schreeuw gelaten dat de klokken van het klooster er van geluid hadden, het stonk daar én uur in 't ronde naar solfer en pek.
_______________________________________________________________
|