Fossielen Haaientand : Carcharocles auriculatus. Hoektand ( Zijtand) Reuzenhaai. Zowel de tand als de bijspitsen zijn gezaagd. Carcharocles auriculatus uitgestorven soort.
Fossiele dolfijnwervels : De laatste jaren komen steeds meer kleine dolfijnachtige voor aan onze kust het gaat meestal om bruinvissen, en kleine dolfijnachtigen van zowat 1,5m, lang en zelfs witsnuitdolfijnen.
Steenloper, tot 23cm, broedt langs arctische, Skandinavische en Finse kusten, vertoeft s'winters langs de Noordzee en het IJselmeer op het kustgesteente, zoals zijn naam het zegt, vind je de steenloper eerder op een stenige ondergrond dan op een zandgrond. Terwijl ze rond- lopen draaien ze voordurend steentjes en schelpjes om, op zoek naar kleine diertjes die zich eronder verschuilen.
Striarca lactea lactea : Melkwitte arkschelp tot 15mm groot. Heeft 30 tot 38 tandjes in slot, de grootste aan de randen, de kleinste in het midden, elke tand is fijn geribbeld. Soms te vinden tussen fijn schelpen gruis.Voorkomen holoceen, het holoceen is een geologisch tijdperk van 10.000 jaar geleden tot nu.
De zee is immers een onuitputtelijk reservoir van symbolen. Zij licht stil en is toch altijd in beweging, zij is vlakbij en eindeloos ver. Lieflijk en gevaarlijk, zij geeft leven en brengt de dood.... daarom fascineert de zee de dichters. Wandelaars en de zeilers en de badgasten, omdat zij er zichzef, hun lief. Hun angsten, hun verlangens en hun dromen in weerspiegeld zien.
Na enkele eeuwen op de zeebodem te hebben gelegen, valt een wrak uit elkaar, dat is ook het geval bij andere voorwerpen. Door de sterke onderstroming wordt alles uit elkaar gerukt, hier zien we nog de helft van een piekeval blok, het wiel en de andere helft ontbreekt, deze piekeval blok is gemaakt van gewoon wit hout. Voor de vlaamse kust liggen verschillende wrakken verborgen uit de late romeinse tijd.(keltisch- romeins)
Familie Paguridae : De gewoonte van deze kleine anomuren om in schelpen te wonen wordt weerspiegeld door de bouw van hun lichaam. De carapax en pereiopoden 2-3 zijn identiek aan die van andere decapoden, maar het achterlijf is lang, zacht en asymmetrisch en gedraaid om de windingen van de schelp te kunnen volgen. De meeste pleopoden ontbreken, behalve bij vrouwtjes die de linker pleopoden gebruiken om de eieren aan vast te hechten; bij beide sexen is de laatste linker pereiopode aanwezig en gemodificeerd tot een haak waarmee het dier zich in zijn schelp vastzet. Er zijn meer dan 20 soorten gekend langs de Europese kusten.