Na enkele eeuwen op de zeebodem te hebben gelegen, valt een wrak uit elkaar, dat is ook het geval bij andere voorwerpen. Door de sterke onderstroming wordt alles uit elkaar gerukt, hier zien we nog de helft van een piekeval blok, het wiel en de andere helft ontbreekt, deze piekeval blok is gemaakt van gewoon wit hout. Voor de vlaamse kust liggen verschillende wrakken verborgen uit de late romeinse tijd.(keltisch- romeins)
Familie Paguridae : De gewoonte van deze kleine anomuren om in schelpen te wonen wordt weerspiegeld door de bouw van hun lichaam. De carapax en pereiopoden 2-3 zijn identiek aan die van andere decapoden, maar het achterlijf is lang, zacht en asymmetrisch en gedraaid om de windingen van de schelp te kunnen volgen. De meeste pleopoden ontbreken, behalve bij vrouwtjes die de linker pleopoden gebruiken om de eieren aan vast te hechten; bij beide sexen is de laatste linker pereiopode aanwezig en gemodificeerd tot een haak waarmee het dier zich in zijn schelp vastzet. Er zijn meer dan 20 soorten gekend langs de Europese kusten.
Na een westen storm, waait het oppervlakte water richting strand en voert allerlei drijvende voorwerpen, zoals wrakhout losse wieren en schelpen met zich mee. Hier zien we een stuk wrakhout, van de vele scheepswrakken die verborgen liggen voor de vlaamse kust . Een stuk stille getuige uit de boeiende geschiedenis en glorietijd van de zeilvaart.
Pleuronectes Limanda limanda : Schar De schar leeft in de kuststrook, op zand, op 20-50 meter diepte. Jonge exemplaren zoeken minder diepe plekken (2-25m) op. Een schar kan 10 tot 12 jaar oud worden, vooral in de noordzee is de schar zeer algemeen, het is een smakelijke vis. Lengte : 20-30cm, maximaal 45cm. Gewicht : 0,5-1kg, soms 1,5 kg. Vruchtbaarheid : 50.000 tot 150.000 eitjes.
Nucella Lapillus : Tot 4cm groot.(Prachtige gekleurde exemplaren) Dit stevige schelpje leeft op rotsen en eet mosselen en andere mollusken, de schelp is ovaal en heeft een lage, nauwe top en een vergrote laatste winding met ronde spiraalribbels, de kleur en de strepen kunnen heel ver- schillend zijn. Alle afgebeelde schelpen zijn gevonden langs de Belgische kust.
Donax vittatus : Zaagje Van 3,5cm tot 4cm groot.( Vindplaats Zeebrugge) Dit zaagje is het grootste exemplaar, van de Belgische kust, met zijn groote van 4,6cm groot. Een van onze mooiste tweekleppige schelpen te herkennen, de schelprand voelt aan als een fijn zaagje, vandaar de naam zaagje. Kinderen noemen dit schelpje cateautje.
Spisula solida : Van 5,5cm tot 6cm groot.(Vindplaats Blankenberge) De stevige strandschelp is zeer zeldzaam als doublet. Stevige strandschelp: geel witte stevige schelp, ovaal en symmetrisch van vorm,vaak met gegroefd oppervlak, losse kleppen gemakkelijk te vinden, doubletten zijn zeer zeldzaam.
Hier zien we, een kompleet apotheekflesje uit de 19è eeuw, afkomstig uit een van de vele scheepswrakken, die verborgen liggen voor de vlaamse kust. Dit flesje heeft meer dan èèn eeuw op de zeebodem geleggen, en is na een zware storm, losgekomen van onder een laag zand, en is nu te bewonderen ( let op de prachtige kleur )
De tabakspijp : kleipijppen, het rookgenot is reeds bij ons gekend van af de 4è-6è eeuw, het waren de late christelijke ( kelten) die de eerste pijpjes masaal begonnen te roken, tabak was, en is een wonderlijk goed middel om het hongers- gevoel te verdrijven. De eerste rokers waren zonder enige twijfel de zeelieden, de jonaspijp is daar het bewijs van, de kleinste pijpjes komen uit de 4è eeuw, naar gelang de tijd vorderde vergroote de pijpekoppen, we zien ook gestileerde pijpen koppen met roosjes op de ketel, kenmerkend voor de christelijke kelten is de bloem. De bloem is niet weg te denken uit de late oudheid, voor de leek zijn deze oude pijpjes onerkenbaar.
Stuk schedel van een wild zwijn (Sus scrofa) Lathum met nog 4 tanden aanwezig, knobbelkiezen. Het stuk schedel is afkomstig uit de noordzee, en komt zeer waarschijnlijk uit het holoceen zo'n 10.000 jaar geleden. Het wilde zwijn (sus scrofa) komt sinds het midden-pleistoceen voor, maar de meeste resten van het zwijn die worden gevonden uit de noordzee zijn afkomstig uit het holoceen minder dan 10.000 jaar oud, en zijn geen fossiel.
Planorbis : Schijfhoren is een zoet water levende longslak, uit de familie schijfhorens of planorbidae. De schijfhoren heeft een sterk afgeplatte, schijfvormige schelp met zes windingen. De schelp is stevig,glanzend en doorzichtig en heeft een bruine kleur, alhoewel er een witte aanslag aanwezig is die de huisjes anders kleuren.
Viviparus viviparus : De stompe moerasslak. De stompe moerasslak is een in het zoete water levende kieuwslak. De stompe moerasslak komt vooral in stromend en onrustige wateren voor, de wetenschappelijke genusnaam betekent levendbarend, deze slakken zijn eierlevendbarend, om dat de eieren in een soort baarmoeder terecht komen en zich daar zelfstandig tot kleine slakjes ontwikkelen, ze hebben kieuwen en hoeven niet boven water adem te halen, daardoor spoelen ze niet vaak aan en zijn ze minder gemakkelijk te vinden dan de posthoorn- en de poelslakken.
Cornu aspersum : Segrijnslak. Slakken richten vooral veel schade aan jonge plantjes, slakken houden van vochtige plaatsen, zoals onder tuinafval. Daarom is het vertandig de tuin geregeld op te ruimen, en zo min mogelijk hoopjes tuinafval te laten liggen, op plaatsen waar slakken veel schade kunnen aan richten. Segrijnslakken worden levend op gegeten in China. De Chineesen zijn er zot van. De segrijnslak is erg gezont, het bevat de grootste hoeveelheid eiwitten in dierlijk voedsel en is vetarm.
Spisula (Spisula) subtruncata : Halfgeknotte strandschelpen als doubletten te vinden in de vloedlijn. Ovale strandschelp, licht schelpje met een glad oppervlak, breder dan hoog, vaak losse oude kleppen, oude kleppen,blouwbruin van kleur,geel algemeen op alle noordzee stranden. Tot 3cm groot. (Driehoekig schelpje met een vrij spitse achterzijde)