Inhoud blog
  • Eentje uit de oude doos
  • Ontsnapt
  • Le Canigou
  • Kroniek van een lekke band
  • Met een Peugeot beleef je meer
  • Het bier van de buur
  • Een verhaaltje uit de tijd van de kleuterschool
  • Toverende Papa (Oud verhaal, nieuw op blog)
  • Confituur of gelei.
  • Eindelijk af. Na lang zwoegen. Het nieuwste prinsessenverhaal.
  • De prinses
  • Nieuw verhaal
    Zoeken in blog

    Verhalen en cursiefjes

    19-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toverende Papa (Oud verhaal, nieuw op blog)

    “Komaan, kleed je aan jongen,” zei de papa.

    De jongen bleef spelen met zijn autootje.

    “Je kan niet heel de dag in je pyjama blijven zitten.”

    De jongen reageerde niet.

    “Tim, kleed je aan,” herhaalde papa, wat strenger nu.

    Tim deed alsof hij papa niet hoorde, want Tim was al 5 en Tim dacht dat hij nu niet meer naar papa moest luisteren. Papa werd een klein beetje boos.

    “Kleed je aan of ik verander je in een banaan.”

    Tim haalde de schouders op.

    “Pfff,” deed hij. “Verander mij dan in een banaan.”

    “OK,” zei papa. Hij begon wild met zijn armen te zwaaien en draaide wat raar met zijn ogen.

    “Hokus, pokus, pas,” zei papa met een holle stem. “Ik wou dat Tim een banaan was.”

    Tim keek wat verveeld. Er gebeurde niets. “Ik ben toch geen banaan,” riep hij. “Kijk maar.”

    “Ho, ho,” zei papa. “Maar dan heb je niet goed gekeken. Ga maar eens naar de slaapkamer en kijk maar eens in de spiegel. Je bent echt wel een banaan, hoor.”

    “Pff,” zei Tim. “Een banaan kan toch niet stappen naar de slaapkamer.”

    “Jij bent niet zomaar een banaan,” zei papa. “Jij bent een stappende banaan.”

    Kleine Tim was er toch niet helemaal gerust is en schuifelde voorzichtig naar de slaapkamer. Links van het bed hing een grote spiegel en toen Tim er in keek schrok hij heel erg. Hij zag … een banaan met benen.

    “Help,” riep hij. “Ik ben een banaan.”

    “Komaan, meisje,” zei papa. “Kleed je aan.”

    “Ik ben nog moe,” zeurde het meisje.

    “Kleed je aan, vraag ik je.”

    “Ik kan dat niet.”

    “Emma, kleed je aan of ik verander je in een aap.”

    Emma keek onverschillig.

    “Pff,” deed ze. “Verander mij dan in een aap.”

    “Je hebt het zelf gewild,” zei papa. Hij begon wild met de armen te zwaaien en draaide wat raar met de ogen.

    “Hokus, pokus, pas,” zei papa met een holle stem. “Ik wou dat Emma een aap was.”

    Emma lachte wat toegeeflijk. Ze had het allemaal al eens eerder gehoord.

    “Ik ben wel geen aap hoor, papa.”

    “Wat?” deed papa overdreven. “Je bent heus wel een aap nu.”

    “Een aap kan toch niet praten,” zei Emma.

    “Ho, ho,” antwoordde papa. “Dan ben je verkeerd hoor. Ik heb een sprekende aap van jou gemaakt. Ga maar eens kijken in de spiegel van de badkamer.”

    Kleine Emma was er toch niet helemaal gerust in en schuifelde voorzichtig naar de badkamer. Boven de wasbak hing een grote spiegel en toen Emma erin keek schrok zij heel erg. Ze zag … een aap, een aap die kon spreken.

    “Help,” riep Emma. “Ik ben een aap.”

    Terug in de woonkamer keken beide kinderen naar hun papa.

    “Ik heb honger,” zei Emma.

    “Zo, zei papa. “Heb jij honger? En weet jij wat apen eten?”

    Emma keek naar Tim. “Bananen,” zei ze.

    “Neen,” schreeuwde Tim en hij begon weg te lopen. “Zij mag mij niet opeten.”

    “Maar ik heb honger,” zei Emma opnieuw. “Ik wil geen bananen.”

    “Toe papa,” vroeg Tim. “Tover ons nu terug.”

    “Goed dan. Hokus. Pokus. Pas. Ik wou dat Tim weer Tim was. Hokus. Pokus. Pas. Ik wou dat Emma geen aap meer was. Zo, wat gaan jullie nu doen.”

    “Ons aankleden,” zeiden ze allebei tegelijk.

    “Heel goed,” zei papa. “En ga dan maar eens mee kijken in de slaapkamer en in de badkamer.”

    Papa nam hen mee en liet hen de spiegels zien. Met een ondeugend lachje op zijn gezicht haalde papa de grote foto’s van een banaan met benen en van een aap weg, die hij voor de spiegels had gehangen. Dan moest hij heel hard lachen om de verbaasde blikken op de gezichtjes van zijn kinderen.

    19-09-2009 om 23:05 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Confituur of gelei.

    Confituur of gelei?

    Juni 2009. Begin van de zomer. Rond deze tijd stijgt steevast de bedrijvigheid van mijn schoonfamilie. Vooral als de zon van de partij is begint het in alle hevigheid te kriebelen. Niet bij heel mijn schoonfamilie, want mijn schoonmoeder is eigenlijk in de familie in getrouwd en mist de microbe. Meestal ziet zij met lede ogen aan hoe mijn schoonvader wild om zich heen rekruteert om zijn troepen voor de campagne van dit jaar samen te stellen. Hij ruilt zijn nette pak voor makkelijk zittende, al licht bevuilde werkkledij, grijpt zijn plastic kommetje en een kartonnen doos en trekt op pad.

    Ik behoor sinds een paar jaar tot zijn rekruten. Al enkele dagen op voorhand polst hij naar mijn bereidwilligheid en die van mijn kinderen. Die hebben de besmetting trouwens genetisch meegekregen, want ze zijn meer dan blij met zijn verzoek. Dus vergezel ik, niet geheel aangestoken door het enthousiasme, in mijn vuile T-shirt, beladen met plastic kommen mijn schoonvader naar de tuin van de paters Passionisten van Wezembeek-Oppem.

    Achterin deze mooie, sobere doch rustgevende tuin, staan naast de kloostermuur verschillende meters bessenstruiken. Overijverige tuinpaters zijn er in de loop van de geschiedenis wat kwistig omgesprongen met hun zaaigoed, want naast de bessenstruiken groeit een nogal chaotische willekeur van bloemen en planten; sommigen symbiotisch vergroeit met de bessenstruiken.

    Precies over die struiken gaat het nu. Inderdaad, mijn schoonfamilie zijn plukkers, enthousiaste plukkers. Althans een deel van de familie. Meester-plukker is de broer van mijn schoonvader. Die bezit een gesofisticeerde set bessenplukdozen en herbergt in zijn wagen zeer gespecialiseerd plukmateriaal. Want hij beperkt zich niet tot bessen. Neen hoor, alles wat plukbaar is moet eraan geloven. Zijn enorme drijfkracht voorkomt elk jaar opnieuw de verrotting van kilos niet geplukt fruit. Elk jaar om deze tijd scheidt er één of ander hormoon een stof af waardoor hij van een rustig, aimabel man verandert in een niets ontziende plukmachine, een soort fruit-terminator, die tegen elke gepluimde boom de legendarische woorden spreekt: “I’ll be back

    Maar goed, ik overdrijf een beetje om aan te tonen dat ik het zelf niet zo begrepen heb op deze, wat kleverige sport. Ik beperk mij dus tot de rode bessen van de paters, die er wat troosteloos en slapjes bij hangen: ik bedoel de struiken. Terwijl mijn zoon zich zorgen maakt over het verstoren van de natuurlijke leefwereld van spinnen en kevers, oorknijpers en pissebedden rijven we de oogst van vandaag binnen. Die is overvloedig dit jaar en hoewel mijn schoonvader met enige afgunst opmerkt dat er al iemand de betere struik wat verderop is komen plukken, gaat hij toch even later volledig op in het plukproces. Onder het keurend oog van enkele paters die ons vanuit hun kamers gadeslaan staan we al meteen hevig te plukken.

    Dat is niet zo eenvoudig dus krijgen we onderwijl instructies: de rotte bessen niet meeplukken, de takjes wel, liefst niet de bessen tegen de grond, want die zijn vuil, opletten voor de uitstekende ijzeren staven in de muur. Dit alles terwijl we onze uiterste best doen om de stekende rozendoornen te ontwijken en uitgebloeide papavers niet plat te stampen.

    Mijn kinderen blijken waardige erfgenamen van het gen, want ze zijn niet te stoppen. Binnen de kortste keren druipt het sap van onze vingers en raken de kommen vol. Hoewel ik het al na zowat drie minuten beu ben om te wroeten tussen de spinnenwebben en de zoveelste rotte bes tussen mijn vingers te zien uiteenspatten blijf ik stug volhouden tot mijn kom vol is. Badend in het zweet keren we met onze buit huiswaarts. Mijn schoonvader werpt nog een laatste, nijdige blik op de door de concurrentie geplukte struiken.

    Mijn schoonmoeder talmt als we aanbellen. Zij heeft vermoedelijk al visioenen over dit moment. Haar blik valt kritisch op de naar schatting 10 kilo bessen waarmee we, getooid in met platgetrapte bessenmodder besmeurde schoenen, door haar pas gepoetste gang marcheren. Afgepeigerd storten we ons in de klaarstaande terrasstoelen, met onze buit voor ons uitgestald op tafel.

    Het stopt hier natuurlijk niet. Nu is het tijd voor de jaarlijkse discussie. Wie gaat de bessen wassen en waar? Welk soort suiker gebruik jij? Gelfix of Quick en Fruity, kristalsuiker of Candico? Zoals steeds geraken we er weer niet uit. Zoals elk jaar beslissen we dat elk met zijn deel van het sap zijn eigen confituur maakt.

    Mijn schoonouders hebben vorig jaar een ontsapper aangeschaft, wiens bestaan me doet vermoeden dat nog andere families dergelijke scenario’s elk jaar doorlopen. Het is een vooruitgang, want ik herinner mij nog hoe mijn moeder kleine hoopjes bessen in een neteldoek tot moes kneep tot haar handen zo rood zagen alsof ze net een varken had gekeeld. De beschaving heet dus ontsapper, maar sapontsnapper had evengoed gekund. Je legt de bessen erin, zet de ketel op het fornuis en het sap loopt gretig in een kom, takjes en velletjes netjes achterlatend.

    We eindigen met 12 liter sap. Nu nog confituur, of moet ik gelei zeggen, maken en we kunnen weer de bokalen vullen om tot volgende zomer geen enkele dag confituurloos door te brengen. Niet mijn schoonouders echter, want mijn schoonvader zal waarschijnlijk nog een andere traditie in ere houden; namelijk het wegschenken van zijn eigen gemaakte confituur. Een zeer katholieke traditie als je het mij vraagt. Maar ja, het zijn dan ook de bessen van de paters.

    Patrick Ameye

    28 juni 2009

    15-08-2009 om 00:00 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eindelijk af. Na lang zwoegen. Het nieuwste prinsessenverhaal.

    Van de prinses en haar neus.

    “Hoe is dat nu toch mogelijk!” De stem van de koning galmde luid door de gangen van het paleis. De koningin keek verrast op uit het boek dat ze aan het lezen was.

    “Wat scheelt er, mijn koning?” Vroeg ze licht bezorgd.

    “Maar kijk dat dan toch,” snauwde de koning. “Ze doet het weer.”

    Toen de prinses begreep dat de koning het over haar had keek ze verschrikt op. Ze stak nog vlug haar vinger in haar mond en probeerde dan liefjes naar haar vader te glimlachen. Maar de koning trok een vies gezicht. “Bah, en ze eet het nog op ook,” mompelde hij huiverend.

    “Waar heb je het toch over, mijn koning?” Vroeg de koningin, lichtjes geërgerd omdat ze nu haar spannende boek niet kon verder lezen.

    “Jij laat dat gewoon gebeuren?” Bulderde de koning. De koningin klapte met een luide bons het dikke boek dicht en keek boos.

    “Wat laat ik zomaar gebeuren?” Zei ze uitdagend.

    “Daar,” riep de koning, zijn vinger priemend in de richting van de prinses. “Zij zit de hele tijd in haar neus te peuteren. En nog erger: ze eet die vieze neusbeesten op.”

    “Bah,” reageerde de koningin met een vies gezicht.

    “Wat zit jij daar zo te grijnzen?” De Koning keek zijn dochter dreigend aan.

    Het kleine meisje met het halflange, bleekbruine haar keek opeens schuldig en probeerde haar handen in haar schoot te verbergen.

    De koning ging zo voor zijn dochter op zijn knieën zitten dat zijn hoofd op enkele centimeter van haar gezichtje terecht kwam.

    “Je weet waar ik het over heb, jij kleine deugniet,” zei de koning met een zachte stem. Er verscheen opnieuw een glimlach op de lippen van de prinses.

    “Jij wilt niet dat ik in mijn neus peuter, papa,” antwoordde zij met een onschuldig stemmetje.

    Omdat de koning niet meer zo jong was, kwam hij moeizaam overeind, wreef eventjes over zijn pijnlijke knieën voor hij verder praatte.

    “Flinke meid. Kindjes van 5 peuteren toch niet meer in hun neus. Waarom bestaan er anders zakdoeken.” Maar op het moment dat hij zich weer naar zijn dochter keerde, vielen zijn ogen groot open van verbazing. Hij hapte een paar keer diep naar adem en moest moeite doen om zijn stem rustig te houden.

    “Kijk nu,” gilde hij wanhopig. “Nu is ze opnieuw bezig. Ze peutert alweer in haar neus.” Hij gooide zijn armen in de lucht en liep met grote passen naar de koningin. “Zeg jij nou eens iets,” schreeuwde hij. “Het is toch ook jouw prinses”

    “Huh,” deed de koningin vanuit haar spannende boek. “Zeg jij iets mijn koning?” Haar reactie maakte de koning nog bozer. Hij pakte het dikke boek van haar schoot  en gooide het met een ruk weg. Het boek vloog door de kamer en botste tegen een kastje met daarop een speelgoedsoldaatje van de prinses. Dat soldaatje wankelde en begon luid zingend te marcheren tot hij van de rand van het kastje viel.

    “Hé,” snauwde de koningin boos. “Wat doe jij nu? Nu weet ik niet meer op welke bladzijde ik zat.” Maar de koning was niet meer te kalmeren.

    “Ik ben hier met een zeer belangrijk probleem bezig en jij zit hier maar wat te lezen.”

    “Een belangrijk probleem,” schreeuwde zijn vrouw. “Een belangrijk probleem? Is het dan zo erg dat jouw dochter een beetje in haar neus peutert? Dat hebben wij toch allemaal wel eens gedaan. Ze is amper 5.”

    De koning zweeg. Zijn hoofd zag nu zo rood dat het leek alsof zijn gouden kroon op een tomaat stond. “Ik heb nooit in mijn neus gepeuterd,” zei hij verontwaardigd. “Trouwens neuspeuteren kan heel gevaarlijk zijn. Er komen bloedneuzen van, je smeert overal vieze microben in het rond. Weet je wel wat dat is een microbe?” Vroeg hij plots aan de prinses.

    De prinses zat wat droevig naar het uiteen gespatte soldaatje te staren, dat nu zonder benen op de vloer lag, maar toch lustig door muziek maakte door twee kleine dekseltjes tegen elkaar te slaan. Zijn benen lagen 20 centimeter verderop wat zielig over de grond te schokken.

    “Natuurlijk weet ik wat een microbe is, papa. Dat is zo een ding dat jij gebruikt om je stem luider te doen klinken als je tegen de mensen spreekt.”

    “Dat is een microfoon, liefje” zei de koningin, die alweer op weg was om haar boek terug te halen. “Een microbe is een soort klein, eng beestje, dat je niet kan zien, maar dat in je lichaam zit en je ziek kan maken. Pas op er bestaan ook goede microben, maar dat leer je wel op school.”

    “Ik hoop dat je het nu hebt begrepen,” zei de koning zachtjes tegen de prinses. “Neuspeuteren is echt niet leuk. En nu moet ik eventjes weg, want ik denk dat ik een nieuw speelgoedsoldaatje zal moeten gaan kopen.”

    “Ja,” riep de koningin hem nog na. “Breng meteen ook maar een nieuw kastje mee, want dat is ook stuk gevallen.” Met deze woorden keerde ze zich weer naar haar boek en begon verder te lezen.

     

    Die nacht begon zoals de meeste nachten op het kasteel. Iedereen trok zijn pyjama aan, poetste zijn tanden en ging naar bed. Behalve de koning natuurlijk, want die zat  samen met zijn meester-poetser in zijn werkkamer. De meester-poetser was zoals elke avond bezig met het zorgvuldig poetsen van de twee kronen van de koning toen het gebeurde.

    “Huuuuuuuuullllp!.” Een luide gil galmde door de gangen van het paleis. In geen tijd zwaaiden alle deuren van de lange slaapkamergang open en verschenen tientallen pyjama’s verschrikt op de gang. Ook de koning, wat wel een beetje raar was, want niemand had de koning ooit gezien met een half gepoetste kroon op.

    “Wat was dat?” Vroeg hij. Maar er was geen tijd voor een antwoord, want daar klonk de kreet alweer.

    “Huuuuuuuuuullllp!”

    “Dat is de prinses,” riep er iemand.

    “Zij wordt aangevallen,” vulde iemand anders aan.

    “Door piraten,” zei een diepe stem.

    “Misschien ontvoerd?”

    “Zijn het spoken?” Zei iemand met bange stem

    “Doe niet onnozel,” antwoordde iemand. “Hier zijn geen spoken.”

    “We moeten gaan kijken,” besloot de koning.

    Hij begon door de gang te lopen naar de kamer van de prinses, maar alleen twee sterke nachtwakers met scherpe speren volgden hem meteen. Alle anderen aarzelden en volgden heel wat trager op veilige afstand.

     

    In de prinsessenkamer kwam het enige licht van een klein lampje in de wand van de hoek. Toen de koning wilde binnenstappen hield één van de wachters hem tegen.

    “Wacht u even, Sire,” zei hij met een zware stem. “Het kan gevaarlijk zijn.” Hij duwde de deur wat verder open en keek voorzichtig naar binnen. Het gegil was nu gestopt. De koning duwde nu zelf de wachter opzij en knipte het licht aan. Waar was de prinses? Er was niemand.

    “Er is niemand,” fluisterde een stem van op de gang.

    “Ze is ontvoerd,” klonk het.

    “Door piraten, dat zei ik toch al,” zei de man met de diepe stem.

    “Misschien toch spoken,” probeerde de bange stem opnieuw.

    “Ach man, zwijg nu toch eens over die stomme spoken. Hier zijn geen spoken.”

    “STILTE!” Bulderde de koning luid. “Iedereen terug naar zijn kamer. Nu meteen.”

    Luid mompelend keerde ze allen terug.

    De koning liep naar het bed en trok de dekentjes opzij. Daar lag ze. De prinses lag zachtjes te snikken. “Ik heb een probleempje, papa,” zei ze wat verlegen.

    “Hmm, wat is dan dat probleem?” Bromde de koning, terwijl hij probeerde om zijn door het poetsen gladde kroon recht op zijn hoofd te houden. “Trouwens waarom praat jij met zo een raar stemmetje.”

    “Mijn vinger zit vast in mijn neus,” snikte de prinses.

    “Wat?” Gilde de koning. “Wil jij mij voor de gek houden of wat?”

    De prinses draaide zich om en liet haar neus met vinger aan haar papa zien. Deze verborg zijn hoofd in zijn handen en schudde. Met een diepe zucht draaide hij zich om naar de wachter. “Haal mijn raadgever,” zei hij. “Haal mijn raadgever.”

    Terwijl de wachter verdween klonk er opnieuw gestommel in de gang. “Waar is ze?” Het was de stem van de koningin. “Waar is mijn kindje?” De koningin stormde de kamer in en rende naar het bed. Toen ze de prinses zag begon ze luid te snikken. De koning zag het en liet zich vermoeid in een stoel zakken. ‘Hoe is het mogelijk?’ Mompelde hij. ‘Ze heeft haar kroon niet op.”

     

     De raadgever was een lange, magere man met een beetje een streng gelaat. Hij keek wat boos om zich heen en streek de plooien uit zijn bont gekleurde pyjama voor hij voor de koning ging staan. Hij had een lang gezicht met een soort vogelneus en diepe, bruine ogen. Op zijn hoofd stonden slechts enkele plukken grijs haar. De prinses vond dat hij wat op een geplukte kalkoen leek.

    De koning liet zijn blik eventjes glijden over de groen met paars en rood gekleurde pyjama van de man en krabde zich eventjes in het haar toen hij daarop dan nog de gele pluimkraag van het jasje zag.

    “Zo, raadgever. Jij laat wel lang op je wachten, hoor.”

    “Ik word niet alle dagen ’s nachts uit mijn bed gehaald voor een probleem van de koning, Sire,” antwoordde de raadgever. Hij keek even rond en fronste even bedenkelijk. “Rare plek voor een vergadering overigens, Sire. Zijn de vergaderzalen van het paleis bezet, misschien?”

    “Het probleem zit daar,” zei de koning met een hoofdknik. De raadgever keek naar de koningin, met de prinses op schoot en schrok.

    “Nu al,” stamelde de man. “Maar u kent de koningin toch nog niet zo lang.”

    De koning keek de man even verbaasd aan. “Neen, sufferd,” snauwde hij. “De koningin is het probleem niet, niet deze keer. Kijk maar eens naar de prinses. Haar vinger zit vast in haar neus.”

    Er verscheen een grijns op het anders zo ernstige gezicht van de raadgever. Even leek het erop alsof hij luidop ging beginnen lachen, maar hij kon zijn gezicht in de plooi houden.

    “Ik wacht op voorstellen,” drong de koning aan.

    “We moeten een dokter laten komen,” zei de raadgever. “Die kan zelfs de prinses haar vinger afsnijden, zodat het minder opvalt.” De koningin en de prinses slaakten allebei een verschrikt gilletje.

    “Je mag je grapjes voor jezelf houden, raadgever,” blafte de koning. “Het is nu niet het moment voor flauwe humor. Maar je hebt me wel een idee gegeven.” De koning draaide zich naar de wachter en zuchtte: “Haal de dokter. Haal vlug de dokter.”

     

    Toen de dokter even later de kamer inkwam grijnsde de raadgever opnieuw. De magere, oude dokter droeg een wit nachtkleed met daarover de jas van zijn deftigste pak. Hij keek erg verward door zijn brilletje met de dikke glazen en zette meteen zijn zwarte dokterstas neer.

    “Oh, majesteit,” begon hij met een krassende stam. “U moet meteen gaan zitten, hoor.” Hij liep naar de koning en duwde hem lichtjes, maar kordaat in de dichtstbijzijnde stoel.”

    “Wat heeft dit te betekenen?” Protesteerde de koning, maar de dokter legde hem met een handgebaar het zwijgen op.

    “Blijf u rustig zitten, majesteit. In uw toestand mag u zich zeker niet opwinden. Waar heeft u pijn?”

    De koning duwde de armen van de dokter opzij en ging staan. “Ik heb helemaal geen pijn, man,” riep hij. “Hoe komt u daarbij?” De dokter staarde wezenloos voor zich uit. “U heeft toch een ongeluk gehad,” zei hij. “De wachter hier zei mij om spoedig naar hier te komen omdat u in het donker een splinter in uw neus had.” De koning greep zich alweer naar het hoofd. “Een splinter in mijn neus? Ik heb helemaal geen splinter in mijn neus. Er is iets met de prinses.” De dokter schrok nu echt. “Een splinter of zes?” Riep hij verbaasd uit. “Hoe kan dat nu?” “Neen,” schreeuwde de koning wanhopig. “Het gaat om de PRINSES!” “Och hemel,” antwoordde de dokter. “Toch niet van een glazen fles.” Het gezicht van de koning kreeg al een paarse kleur van opwinding. Het leek of er elk moment rook uit zijn oren kon komen. De raadgever kuchte even en stapte tot bij de dokter. Terwijl de oude man angstig keek hief de raadgever de arm op. Zijn hand gleed door de wilde haren van de dokter en trok in een vloeiende beweging iets geels uit het oor van de man. Hij liet het kleine voorwerp aan de koning zien. De dokter grijnsde wat verlegen. “Oeps, mijn oordopje,” zei hij, terwijl hij nog een geel dingetje uit zijn andere oor haalde. “Die was ik helemaal vergeten.” De koning zakte terug in de stoel.

     

    “Dat ziet er niet zo goed uit,” zei de dokter toen hij de prinses had onderzocht. “De vinder zit klem achter het bovenste deel van het neusbeen. Ik heb alles geprobeerd, maar de prinses zal geopereerd moeten worden. Tenzij een sterke man die vinger daar weer uit kan trekken.”

    “Maar dat is het,” riep de koning. “We hebben een sterke man nodig.” Hij gebaarde naar de wachter. “Wachter. Lanceer een oproep; via radio of tv, maakt mij niet uit. Ik wil dat hier morgenochtend de sterkste man uit mijn koninkrijk voor het paleis staat.”

    “Ik zal de prinses iets geven om te slapen,” zei de dokter, toen de koning hem wou bedanken. Even later lag de prinses al in dromenland, met een vinger stevig vast in haar neus. De dokter wierp nog een blik op de halfgepoetste kroon en ging weer slapen.

     

     “Majesteit! Euh … Sire!” De koning kreunde en draaide zich om in zijn bed, weg van de ergerlijke stem uit zijn droom. “Mijn koning u moet wakker worden,” klonk het opnieuw. Wat een nare droom was dat? De koning trok slaperig het deken helemaal over zijn hoofd, alsof hij daarmee de boze droom kon verjagen. “Majesteit!” De stem had nu een stuk luider geklonken. Opeens ging zijn schouder heen en weer. O.O. Een droom kon toch niet met je schouder schudden. De koning opende zijn ogen en keek eventjes boven het deken uit. “Eek,” schrok hij, toen hij het gezicht van de wachter slechts op enkele centimeter van zijn gezicht ontdekte. Meteen was de koning klaarwakker. “Wat doe jij hier?” Snauwde hij. “Weet jij wel dat je een koning niet zomaar kan wakker maken als hij dat niet wil?”

    “Maar, Sire,” stamelde de wachter. “Uw raadgever heeft me gestuurd. Hij zei dat u best onmiddellijk mee kon komen.”

    “Man, man, man,” mompelde de koning terwijl hij zich uit zijn bed liet glijden, recht zijn donzige pantoffels in. Hij nam niet eens de moeite om zijn pyjama om te ruilen voor zijn kleren en liep achter de wachter aan. De slaperige stem van de koningin hield hem net voor de deur tegen. “Wacht, mijn koning,” zei ze. “Zo kan u toch niet meegaan.” De koning keek naar zijn pyjama en haalde de schouders op. “U kan toch zo niet onder de mensen komen,” ging de koningin verder. “U heeft uw kroon niet op.” De koning graaide met een zucht zijn pas gepoetste kroon mee.

     

    De wachter leidde de koning met snelle pas naar het balkon aan de voorzijde van het kasteel. De raadgever stond daar wat zorgelijk door het raam te kijken.

    “Wel?” Snauwde de koning, niet bepaald vriendelijk. De raadgever antwoordde niet maar wees gewoon naar buiten. De koning keek in de aangegeven richting en schrok.

    Buiten, op het grasveld voor het paleis stonden honderden mensen. Sommigen hadden een tentje opgezet in het gras, anderen hadden een kampeerwagen meegebracht. Er heerste een enorme drukte en links en rechts doken al kraampjes op van bakkers en worstenverkopers.

    “Wat heeft dat te betekenen?” Riep de koning. “Mijn hele grasveld is straks nog vernield.” De raadgever haalde de schouders op en deed zijn mond een paar keer open en toe, maar geluid kwam er nog steeds niet uit. Zonder aarzelen zwaaide de koning de deur naar het terras open en stapte naar buiten. Onmiddellijk begonnen de twee trompettisten aan weerszijden van het terras op hun lange trompetten te blazen, zo luid dat zelfs de koning ervan schrok. Ook de mensen op het plein keken meteen op en begonnen meteen naar hun koning te wuiven. Een van de trompettisten liet zijn trompet zakken en schreeuwde met luide stem. “Iedereen stil en rustig. Uw koning spreekt tot U.” Door het applaus en het gezwaai was de boosheid van de koning zo goed als verdwenen.

    “Euh, goede morgen iedereen,” zei hij in de microfoon, die de trompettist hem voorhield. Iedereen antwoordde. “Natuurlijk zijn jullie hier allemaal welkom in mijn paleis,” ging de koning voor. “Maar ik had jullie hier eigenlijk niet verwacht vandaag. Wat komen jullie hier eigenlijk doen?” Een grote man vooraan deed een stap naar voren. “Wij hebben gereageerd op de oproep op radio en tv,” schreeuwde de man. Iedereen knikte instemmend.

    “Ik heb toch alleen maar gevraagd aan de sterkste man van het land om hierheen te komen,” zei de Koning. “Dat klopt,” antwoordde de man. “Ik ben de sterkste man van het land.” “Dat is niet waar,” klonk het vanachter de rug van de man. “IK ben de sterkste man van het lang.” “Neen, IK,” riep iemand rechts. “Neen hoor IK,” klonk het links. Opeens begon iedereen door mekaar te roepen dat hij de sterkste man van het land was. De koning krabde zich in het haar. Daar had hij niet op gerekend. Nu zaten er hier wel honderd sterke mannen in zijn gras. Hij draaide zich opzij naar zijn raadgever. “Ik heb geen tijd voor dit,” fluisterde hij. “Hoe gaan we dit oplossen.” “U moet een wedstrijd houden, Sire,” zei de raadgever. Diegene die wint is echt de sterkste.” De koning zuchtte.

     

    “Een wedstrijd!” Mopperde de koning toen hij weer alleen in zijn werkkamer zat. “U moet een wedstrijd houden,’ zegt die idiote raadgever van me. “Wat voor een wedstrijd? Dat hij dan zelf maar iets bedenkt. Hij is toch de raadgever!” De arm van de koning strekte zich uit naar het belletje waarmee hij zijn raadgever kon oproepen, maar voor hij kon bellen vloog de deur met een klap open. Wat nu weer? Kon er hier dan niemand meer kloppen voor het binnenkomen. De koningin verscheen voor hem, zwaar hijgend.

    “Wel?” Zei hij. “Wat gebeurt er?”

    De koningin opende en sloot haar mond zonder een geluid voort te brengen. Blijkbaar had ze heel hard gelopen. De koning keek haar aan en schudde het hoofd. “Hoe is dat nu toch mogelijk?” Dacht hij. “Nu heeft ze weer haar kroon niet op.”

    “De prinses,” stamelde de koningin uiteindelijk toch.

    “Wat scheelt er met de prinses?”

    “Je moet meekomen, mijn koning.” Er verscheen weer wat hoop in de ogen van de koning. “Is haar vinger uit haar neus misschien?” Vroeg hij. “Neen,” schudde de koningin. “Dat is het nou net. Het is erg; heel erg.” Ze draaide zich om en spurtte opnieuw weg. De koning liet het belletje van de raadgever rinkelen en ging dan achter de weghollende koningin aan.

     

    De raadgever kon het gerinkel van het meegenomen belletje perfect volgen en kwam kort na de koning aan in de kamer van de prinses. De koning keek even kritisch naar het groen met bruine sjaaltje van de man dat helemaal niet paste bij het hemelsblauwe hemd en de fel oranje broek.

    In de kamer was het nog donker. De gordijnen zaten dicht en het wandlampje wierp een zwak geel licht over de omgeving. In een hoek zat de prinses droevig op een stoeltje heen en weer te wiegen. De koning wou vragen wat er scheelde maar de raadgever sprak eerder.

    “Potverdorie,” riep de man voor hij zich kon bedwingen. “Nu zit haar tweede wijsvinger vast in haar andere neusgat.”

    “Ik kon het niet helpen, papa,” snikte de prinses met een heel hoog stemmetje. “Die neusbeesten zijn zó vervelend.”

     

    Even later zat de koning in de grote raadzaal van het paleis. Naast hem zat zijn raadgever, maar ook de dokter, de koningin, de tuinman, alle keukenpersoneel, zijn schrijfster, zijn chauffeur en de poetsvrouw zaten wat onwennig aan de grote tafel.

    “Houthakken is een goed idee,” sprak de dikke kok. “Als we die sterke mannen nu elk de opdracht geven om zo vlug mogelijk twee omgehakte bomen naar hier te brengen, dan weten we meteen wie de sterkste is.”

    “Geen sprake van,” zei de koning. “Heb je wel gezien hoeveel er hier op mijn grasveld zitten. Als je die allemaal bomen laat hakken hebben we binnen de kortste keren 200 boomstammen en geen enkele boom meer in mijn mooie park.”

    “Misschien kunnen we hen de koets van de koning laten voorttrekken,” stelde de chauffeur van de koning voor.

    “We zoeken sterke mannen, chauffeur,” moeide de raadgever zich. “Geen paarden.”

    “Ik heb een idee,” zei de poetsvrouw, zwaaiend met haar stofdoek. “We bouwen een boksring en laten ze tegen mekaar vechten.”

    “Oh neen,” schudde de dokter ongerust. “Dat kunnen we niet doen. Dan is het hier eerder een ziekenhuis dan een paleis.”

    De koning luisterde ongeduldig naar alle gekke en rare ideeën tot plots de tuinman zich in het gesprek mengde. “Waarom geven we hun geen zwaar rotsblok? Diegene die dat het verste kan gooien is de sterkste.”

    “Dat is het,” riep de koning uit. “Dat is een prachtig idee. We gebruiken het grote rotsblok dat voor het paleis ligt, waar de beeldhouwer mijn standbeeld ging uithouwen. Proficiat tuinman. Komaan, we gaan meteen aan de slag.”

     

    ’s Avonds stond de koning op het grasveld temidden van een heleboel sterke mannen te kijken naar de raadgever, die nog de uitslag van de wedstrijd aan het berekenen was. De raadgever droeg nu een paars verenpakje met als toppunt een gele puntmuts. Hij gaf het papiertje aan de koning, die meteen de microfoon pakte en de mensen toesprak.

    “Beste mensen hier allemaal op mijn ondertussen vertrappelde grasveld. Jullie hebben allemaal de spannende wedstrijd kunnen volgen op onze zoektocht naar de sterkste man van het land. Diegene die het rotsblok het verste heeft gegooid zal de prinses verlossen uit haar pijnlijke toestand. Op nummer drie is geëindigd: Toon Spierbal. Geef hem een applaus. Net niet de sterkste man van het land op de tweede plaats: Frank Melkpap. Bravo. En dan de winnaar, niemand minder dan Henk IJzerarm. Gefeliciteerd Henk.” De koning stak de arm van IJzerarm in de lucht, wat niet goed meeviel gezien de man net wou knielen voor de koning. “Jij mag met mij mee naar de ongelukkige prinses. Kijk daar staat ze aan de rand van het grasveld. Doe je best en trek die vingers uit haar neus.”

    Henk IJzerarm stapte vol vertrouwen op de jonge, wat angstig kijkende prinses af en klemde zijn reusachtige handen om de frêle armpjes van de prinses. Met een geweldige kreet begon hij te sleuren aan de armen. Maar meteen begon de prinses alle kanten op te zwaaien. Hoe meer sterke Henk trok hoe meer het tweetal op een soort draaimolen begon te lijken. De prinses vloog van links naar rechts over het terrein en maakte kirrende geluidjes, waaruit bleek dat ze dit eigenlijk best wel leuk leek te vinden. Het zweet begon van arme Henk zijn voorhoofd te druipen en hier en daar begon er al iemand uit het publiek luidkeels te lachen met dit toch wel enigszins grappige tafereeltje. “Jullie moeten meedoen aan een film,” schreeuwde iemand luid. “De zwierige prinses!” Nu ging iedereen lachen, behalve natuurlijk de koning en de koningin en de raadgever, die keek maar sip, want iemand had in het gewoel zijn gele puntmuts van zijn hoofd geslagen.

     

    Hijgende Henk zette de prinses voorzichtig neer en ging uitgeput op het grasveld zitten. “Het lukt niet Sire,” zuchtte hij. “Daarvoor moet je zo sterk zijn als twee paarden.” De koning lachte opeens. “Goed idee, IJzerbrein,” zei hij. “Raadgever, waar ben je. Ah daar. Wat doe jij op handen en knieën op de grond eigenlijk? Doet er niet toe. Haal eens vlug twee paarden uit de stallen.”

    Even later had de prinses aan elke arm een paard vastgemaakt. De koningin leek er niet echt helemaal gerust in. “Ben je zeker dat dit een goed idee is, mijn koning?” Vroeg ze wat bedeesd. Maar de koning wou van geen wijken weten en gaf bevel om de paarden te doen trekken. Voorzichtig stapten de paarden uit mekaar tot de touwen rond de armen van de prinses strak gespannen stonden. Als een pluimpje werd de prinses de lucht in getild. Haar voeten bengelden algauw op centimeters boven de grond. “Auw,” riep ze luid. “Papa, dat doet pijn.” “Eventjes nog,” zei de koning vol vertrouwen. “Je vingers schieten zo meteen weer los.” Dan gebeurde het. Er klonk een luide knal. De prinses schreeuwde. “Oh neen,” zei de raadgever geschokt. “Dat is nu wel heel vervelend.” “Wat is er gebeurd?” Wilde de koning weten. “Een van die stomme paarden is op mijn puntmuts getrapt.”

     

    De koning had niet de minste belangstelling voor de gele puntmuts en liep vlug naar de prinses die kreunend op de grond lag, met beide vingers nog vast in de neus. “Het touw is gebroken,” zei iemand. “Beter dat dan de armen van de prinses,” zei iemand anders. De koning zette de prinses overeind en gooide zijn handen wanhopig in de lucht. “Het heeft geen zin,” schreeuwde hij luid; zonder microfoon. “Niets helpt. Jullie kunnen allemaal terug naar huis. Bedankt voor de hulp en neem jullie kraampjes ook maar mee terug.”

    “Wat dan met de prinses?” Vroeg iemand. Maar de koning liep al mompelend in de richting van het kasteel. “Waar is de dokter? Die moet de prinses morgen dan maar opereren en als het niet anders kan, de vingers afzagen.”

     

    Die avond heel laat zat de koning moe naar zijn kroonpoetser te kijken toen er plots op de deur werd geklopt. De koning vond de storing niet zo erg wat hij vond het kroonpoetsen vanavond toch niet zo boeiend als anders. Een van de wachters kwam de kamer binnen.

    “Sire. Er staat een oud vrouwtje voor de poort die u wil spreken.”

    Een oud vrouwtje. Wat wilde die nu weer? Maar de koning was nieuwsgierig genoeg om toch met de wachter mee te lopen. Zo nieuwsgierig dat hij vergat om zijn kroon op te zetten.

    Het vrouwtje was echt wel heel oud. Ze liep zo kromgebogen dat ze bijna met haar neus haar knieën kon aanraken. Ze had heel dun grijs haar, verborgen achter een sjaaltje van zwarte stof. Haar handen zaten vol met knobbels en haar gezicht had meer rimpels dan een pas gewassen linnen broek.

    “Hoe kan ik u helpen, mevrouwtje?” Zei de koning met respect, want voor dergelijke oude vrouwtjes moet je altijd respect hebben. Haar stem kraste toen ze antwoordde. Het klonk een beetje als fietsen zonder achterwiel. “Helpen? Helpen? Ik kan u helpen Majesteit.” De koning lachte toegeeflijk. “Waarmee kan u mij helpen, lieve vrouw?”

    “Ik kom uw dochter verlossen.”

    De koning schrok. Dit had hij niet verwacht. Dan lachte hij luid. “Maar mevrouwtje toch. Hoe wilt u dat doen? Een hele sterke man lukte het niet. En ik denk niet dat U sterker bent dan twee paarden.” Het oude vrouwtje lachte haar bijna verdwenen tanden bloot. “Sterk ben ik niet meer, Sire,” zei ze. “Maar soms is sterk zijn niet goed genoeg.” De koning besloot om toch te zien wat het vrouwtje van plan was en leidde haar naar de kamer van de prinses.

    “Leg je maar neer mijn kind,” sprak het vrouwtje. “Zo met je hoofd wat achterover.” De oude vrouw haalde een klein flesje uit haar handtas en boog zich over de prinses heen. “Ze weet toch wel wat ze doet?” Vroeg de koningin ongerust. Op elke vinger liet de vrouw enkele druppels van een geelachtige vloeistof druppelen. “Zo,” zei ze. “Nu enkele minuten wachten. Goed probeer maar kind.” Zonder de minste moeite haalde de prinses haar vingers uit de neus. De koning juichte. De koningin juichte. De prinses huilde van blijdschap, of misschien ook wel een beetje van de gele vloeistof die in haar neusgaten binnenliep.

    “Maar mevrouw,” riep de koning. “Wat is dat toch voor een wondermiddel dat u ons heeft meegebracht? U bent werkelijk een echte tovenares!”

    “Ach welnee,” zei de oude vrouw streng. “Niks tovenares. Gewoon een beetje olie.”

    08-06-2009 om 10:09 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De prinses

    Zijn alle prinsessen lief.

    Alle rolluiken van het kasteel waren al meer dan een week gesloten. Niemand had de koning of de koningin de laatste tijd nog buiten gezien. Ook de kleine prinses leek wel van de wereld verdwenen. Eigenlijk was de koning razend. Hij liep vloekend heen en weer door de grote zalen van zijn paleis.

    “Waarom?” Schreeuwde hij tegen de koningin. “Waarom eet de prinses geen groenten?”

    De koningin haalde de schouders op. Zij wist het niet. De koning zuchtte en liep naar de eetkamer.

    De mooie prinses zat aan het eind van een hele lange tafel. Voor haar stond een bord met een hele berg groenten op. De prinses keek er erg vies naar.

    “Eet je groenten nu eens op!” Zei de koning streng.

    “Ik lust geen groenten,” snauwde de prinses terug. “Groenten zijn beikes.” De koning gooide wanhopig zijn armen in de lucht en begon weer heen en weer te lopen.

    “Je weet het,” zei hij. “Tot je je groenten hebt opgegeten gaan we hier niet meer weg.”

    “Kan mij niet schelen,” antwoordde de prinses ondeugend. “Ik zit hier goed. Ik heb een zachte stoel en ik wou toch al niet met mijn stom speelgoed gaan spelen.”

    De koning werd nog bozer, maar voor hij iets kon zeggen sprak de koningin al.

    “Misschien zijn de groenten echt niet lekker?” Ze zweeg vlug toen de koning haar boze blikken toewierp.

    “Niet lekker,” schreeuwde hij. “Niet lekker! Ik heb de beste kok van het hele land.” Hij boog zich over zijn dochter heen, pakte haar vork en stak een hapje in zijn mond. “Mmmm. Heerlijk. Daar krijgt een mens honger van.” De koning klapte even in zijn handen. Een bediende verscheen meteen.

    “Breng de kok hierheen,” zei de koning. Even later verscheen een kleine man in de eetzaal. Hij droeg een wit T-shirt en een blauwwit geruite broek met een witte voorschoot. Op zijn hoofd droeg de man een hoge witte koksmuts.

    “Ga naar je keuken en houd je klaar,” zei de koning. “Ik wil dat je allerlei soorten groenten klaarmaakt voor de prinses. Er moet er toch een soort zijn die zij lust.”

    En zo verschenen er binnen de kortste keren allerlei schotels op de reusachtige eettafel: bloemkool, bonen, spinazie, venkel, rode kool, appelmoes, komkommer, sla, ratatouille en nog veel meer. De prinses bekeek ze allemaal en reageerde telkens op dezelfde manier.

    “Dit eet ik niet hoor.” De koning kon het niet meer aanzien. Hij had elke schotel geproefd en zat nu puffend achterover in zijn stoel weggezakt.

    “Misschien moeten we wat vriendjes uitnodigen,” stelde de koningin voor. “Als ze anderen ziet eten gaat ze misschien zelf ook mee-eten.”

    “Dat is een goed idee,” riep de koning en hij stuurde zijn bedienden meteen op pad. Spoedig was elke stoel bezet door een of ander vriendje of vriendinnetje van de prinses. Maar het hielp allemaal niet. Hoe de andere kindjes ook smulden van dit feestmaal, de prinses bleef koppig weigeren om de schotels aan te raken.

    De kok kwam helemaal overstuur de eetzaal in gelopen. Hij moest bijna wenen toen hij tegen de koning zei dat dit de laatste schotel was. In zijn handen had hij een bord witloof. O neen, dacht de koningin. Dat gaat de prinses zeker niet lusten. “Kindjes lusten geen witloof,” zei ze luidop tegen haar koning. “Maar witloof is superheerlijk,” zei de koning. “Hij had net een blaadje doorgeslikt.” Hij zette het bord voor de prinses en ging verder. “Dit is jouw laatste kans, meid. Als je dit niet opeet, dan laat ik de draak komen.” Daar moest de prinses heel hard om lachen.

    “Draak,” hijgde ze. “Draak. Papa, je kan me niet meer alles wijsmaken hoor. Draken bestaan niet.” Haar vader, de koning, glimlachte breed. “O jawel hoor, mijn kleine prinses,” zei hij mysterieus. Deze draak bestaat wel echt. Het is een draak die geen groenten lust, maar kleine meisjes zoals jij verorbert hij des te liever.” Zonder haar antwoord af te wachten verliet de koning de eetkamer, de smullende kinderen achterlatend. De koningin volgde hem vlug.

    De prinses keek naar de andere etende kinderen toen er plots op de deur werd geklopt. De deur zwaaide open en iedereen slaakte een kreet van schrik toen er plots een … hele grote draak binnen waggelde. Het beest was groen en had vieze, vettige schubben van onder tot boven. Hij had een enorme buik, die zo groot was dat hij met een akelig geluid over de grond sleepte als de draak bewoog. De kop van het beest was lang en groot en had twee stekelige oren en twee enorme neusgaten, waaruit zo nu en dan eens witte rookwolken opstegen. Er hing een stank van verbrand hout rond het beest. Aan zijn poten zaten verschrikkelijk scherpe klauwen en op zijn rug had de draak twee grote vleugels, netjes dichtgevouwen.

    De draak schuifelde moeizaam de eetzaal binnen. Hij moest voorzichtig zijn om zijn hoofd niet tegen het plafond te stoten. De draak zag er niet zo goed uit. Zijn hoofd zwaaide wat heen en weer en telkens hij een stap genomen had liet hij een enorme boer, waardoor er steeds witte wolkjes opstegen uit zijn neus en mond. Het akelige beest sleepte zich tot bij het eerste kindje en keek met walging naar de rijkelijk gedekte tafel.

    “Beuuuk”, deed hij met een zeer diepe, raspende stem. “Wat een stank hangt er hier zeg. Ik word er helemaal niet goed van. Wat doen al die verschrikkelijk vieze groenten hier op de tafel. Eeeik.” Opeens kramde de dikke buik van het lelijke beest samen. Pprrrrot!! Uit de draak zijn achtereind kwam een knallende reuzenwind. De dichtstbijzijnde kinderen knepen met hun vingertjes hun neusjes dicht tegen de geur.

    De lelijke draak boog zich over het eerste kindje heen. “Jij ziet er een sappige brok uit,” zei het lelijke beest. “Jou lust ik wel, denk ik. Zeg eens wat heb jij vandaag gegeten.” Het kleine meisje kon bijna niet bewegen van de schrik. Maar ze zei dapper: “Ik heb worteltjes gegeten, meneer. En witte kool en maïs.” De draak onderbrak haar. “Booooaaak,” braakte hij. “STOP! Zwijg nu meteen over groenten. Ik moet bijna overgeven. Ach, ach, ach, groenten zijn zo vies.” Hij ging naar het tweede kindje. Dat beefde ook al van de angst. Maar ook dat kindje had groenten gegeten en de draak werd nu nog kwader. Toen hij bij het vijfde kindje was aangekomen steeg er al heel veel rook op uit zijn neusgaten. “Neen, meneer,” zei het jongetje kordaat. “Ik heb geen groenten gegeten.” De draak lachte kwaadaardig en slokte het kind in een adem naar binnen. “Zo,” zei hij. “Zijn er hier nog kindjes die geen groenten lusten.”

    De prinses ging nu rechtop staan op haar stoel. “Stop er nu maar mee, papa,” schreeuwde ze. Ik weet wel dat jij het bent. Je hebt je gewoon in een draak verkleed. Ik vind dit geen leuk spelletje. Je maak mijn vriendjes bang.” De draak gooide zijn hoofd wild naar achter. “Haha,” riep hij. “Jij denkt dat ik geen echte draak ben. Wacht maar even af, jij onbeleefde prinses.” De draak haalde diep adem en blies toen met open bek drie hele hete stralen vuur in de richting van de prinses. Het vuur stortte zich op het bord met het witloof, zodat dit meteen gebakken werd. De kindjes gilden allemaal van angst. Ook de prinses was nu heel erg bang geworden. De draak stond nu heel dicht bij haar. “Zo, jij lust dus ook geen groenten,” fluisterde de draak met zijn hete adem in haar oor. Vlug grabbelde de prinses een vork en ze begon wild alle groenten op te eten die er in haar buurt stonden. De draak deinsde terug. “Booak, wat is dit,” riep hij. “Jij eet toch van die vieze groenten. Bweek, ik moet hier weg. Ik kan die geur niet uitstaan. Mijn buik begint al helemaal te grommen. Hé, maar wat voel ik nu. Mijn maag blaast zich helemaal op. Ik kan nog maar met moeite vooruit.” Ineens begon de dikke buik van de draak hevig te schokken. De draak slaakte een rauwe kreet. Het vijfde jongetje had hem beet gehad. Hij had wel groenten gegeten. En nu begon de draak wild heen en weer te zwaaien. “Ik moet braken,” riep de draak nog voor hij helemaal opzij viel en met een luide bons op de vloer terecht kwam. Zijn bek sperde zich wijd open en alle kindjes die de draak had opgeslokt konden uit zijn buik ontsnappen. De draak vond dit zo erg dat hij zijn vleugels spreidde en door een gesloten ruit van het paleis naar buiten vloog en luid wenend in de verte verdween.

    De koning en de koningin kwamen ongerust terug de eetzaal in gelopen. “Wat was dat lawaai,” wilde de koning weten. Maar de prinses wees alleen maar naar de tafel en zei: “Kijk eens papa. Ik heb al mijn groenten opgegeten.”

    “Wat een flinke meid,” zei de koning.

    “Ik ga dit vanaf nu elke keer doen, papa” zei de prinses met nog een laatste blik op het groene monster dat stilaan uit het zicht verdween.

    08-02-2009 om 22:24 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (8 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nieuw verhaal
    Ik doe een poging om een misdaadverhaal te schrijven. Is het de moeite waard? Wie wil het lezen?

    We waren er met zijn tweeën, die bewuste avond. Zij en ik. Ik; de sukkel, de idioot; volledig in haar ban, volledig bedwelmd door haar parfum, door haar lange, golvende haren, verdrinkend in de onpeilbare diepte van haar blauwe ogen. Ik was onmiddellijk gekomen, veel te snel door de bochten scheurend, gewoon omdat zij mij had gebeld. Met een kurkdroog gevoel in mijn mond staarde ik naar het lijk. En naar de bloedspatten op haar lichtgroene jurkje. Naar het bebloede mes in haar rechterhand. Stommerik, fluisterde ik mezelf toe.

    Ik had haar slechts een paar uur geleden ontmoet. Op het feestje twee verdiepingen lager in ditzelfde stijlvolle, moderne huis. Ik werd tot haar aangetrokken als een blauw weeskind tot een lamp. Het was een exclusief; lees smaakloos feestje, met opgetutte vrouwen in diep uitgesneden glitterjurken en gladde kerels met blauwe en roze streepjeshemden met een witte kraag en paars vlinderdasje.

    Als een baken van verademing zweefde zij gracieus door de bomvolle kamers; een stralende glimlach schenkend hier, een schouderklopje daar. Heel haar wezen schreeuwde uit dat zij hier niet thuishoorde en toch het bindmiddel was van dit feestje.

    Ik slenterde wat doelloos van de ene hapjesschaal naar de andere, een half opgewarmd glas goedkope champagne in de hand. Zonder het te willen viel ik op. Mijn grijze broek vloekte luid met mijn blauw ruitjesjasje. Het was niet eens mijn eigen jasje, want ik had geen uitrusting voor dergelijke chique feestjes. Mijn broer droeg zo’n jasjes.

    Na een kwartier materialiseerde ze ineens naast me. De rest van het feestje vervaagde tot een onbetekenend geroezemoes.

    “U bent hier niet op uw plaats,” zei ze met de volle, warme stem van een radiopresentatrice. Ik grijnsde, in een poging om de veel te hete bladerdeegkrab waardig door te slikken.

    “Bedankt,” zei ik. Ze keek me lang genoeg in de ogen om me te doen twijfelen aan de stevigheid van mijn benen.

    “Dat was een compliment, geen verwijt,” ging ze door. Ze bracht met een scheut uit een met condens bezette fles champagne de gemiddelde temperatuur van mijn glas naar beneden.

    “Ik vrees dat ik dergelijke exquise party’s niet gewoon ben,” probeerde ik blasé te lijken. “Ik ben niet zo populair.”

    “Je vergist je,” zei ze, met haar lippen even langs mijn oor strijkend, zogenaamd om boven het oorverdovende lawaai van die ene gitaarspeler uit te komen. “Van bij je aankomst kunnen de vrouwen hun ogen niet van je afhouden. Ze hangen aan de arm van hun superrijke dandy, maar ze kijken naar jou.” Ik haalde mijn schouders op, weinig onder de indruk. Mijn eeuwige probleem; ik had het nooit door of vrouwen überhaupt in mij geïnteresseerd waren. Toch gleed mijn blik even over mijn feestgenoten. Hier en daar draaiden hoofden zich vlug weg als blikken dreigden te linken.

    “Ik ben blij dat je gekomen bent.” Ze zei het terloops, alsof ze niet goed wist wat ze zei.

    Natuurlijk geloofde ik haar. Wie zou haar niet geloven? Het klonk perfect, was precies wat ik wou horen. Dan is geloven gemakkelijk.

    “Ik ben blij dat ik er ben.” Op het moment dat ik dat zei kon ik wel kotsen van mijn eigen onnozelheid. In plaats van iets origineels grappig te zeggen, antwoordde ik met de meest voorspelbare frase die je je maar kan indenken. Het leek haar niet te deren.

    “Ik zal je voorstellen aan een paar belangrijke mensen,” zei ze. “Maar ik wil eerst je telefoonnummer. We hebben wat te bespreken.” Ik haalde te gretig mijn visitekaartje uit mijn zak, maar het kon me niet schelen. Onze vingers raakten even bij de officiële overhandiging. Ik kon haar hitte voelen, of was het mijn eigen verhitting. Ik volgde haar naar de andere kant van de kamer waar twee corpulente mannen van middelbare leeftijd wat afzijdig stonden te praten.

    “Heren,” zei ze. De twee leken helemaal niet geïrriteerd door de storing. “Dit is Glenn Davids, rijzende ster onder de columnisten. Glenn, dit is Frank Wills; grootste uitgever van het land en zijn vriend Maurice Vanderweghe; romanschrijver en notoir rokkenjager uit de jaren 70 van de vorige eeuw.” Ze wachtte niet op zijn formele protesten en boog zich naar me toe. “Ik moet me nu mengen onder de gasten,” fluisterde ze. “Maar we moeten mekaar zeker vanavond nog spreken.” En weg was ze, me achterlatend met een leeg gevoel, twee dikke mannen en een opnieuw half opgewarmd glas goedkope champagne.

    “Zo, meneer Davids,” zei Frank Wills. “U hebt toch die controversiële column geschreven over die vleescrisis binnen de regering?” Ik hoorde de man maar half, want ik had aan de heren maar één vraag te stellen. “Wie is die vrouw?”

    Goed, ik wist nu dus wie de vrouw was. Al doorbrak het zicht van het mes en het lijk de magie enigszins. Ze leek niet in paniek, enkel een beetje ontstemd, alsof ze niet geschokt maar eerder verveeld was door de situatie. Ik wou dat ik van mezelf hetzelfde zou kunnen zeggen. Maar ik ben geen held en bij het zien van de grote man met de gapende wonden in zijn borst begonnen al die bladerdeeghapjes en sausjes aan een tweede leven. Mijn maag roerde zich en ik braakte even kort, mezelf zowaar nog belachelijker voelend. Zij zag mijn ongemak en legde met een bedaard gebaar het mes, een demichef van zeer goede kwaliteit op het bureau neer. Toen ze sprak deed ze dat met licht onvaste stem.

    “Glenn. Bedankt dat je gekomen bent. Mag ik je voorstellen, dit is mijn echtgenoot.”

    Ik hapte naar adem. Het eerste wat in mij opkwam was een weinig flaterende vloek.

    “Is hij volledig dood?” Vroeg ik. Ze keek me aan en scheen me mijn domme vraag meteen te vergeven. “Als je daarmee bedoeld of zijn hart nog klopt, dan moet ik je het antwoord schuldig blijven,” zei ze met een sardonische grijns. “Die smeerlap heeft nooit een hart gehad, of misschien toch; eentje van steen.” Er viel een korte stilte omdat ik mijn gedachten poogde te ordenen.

    “Je bent terug gekomen,” zuchtte ze, alsof ze daar de hele tijd aan getwijfeld had. Ik knikte. “Ja. Een zoveelste verkeerde beslissing uit mijn leven.” Mijn sarcasme raakte haar. Ze boog het hoofd. Meteen had ik spijt.

    “Ik wilde je hier niet in betrekken,” zei ze. “Maar ik kon niemand anders bellen. We hebben niet veel tijd. Mijn echtgenoot heeft net voor zijn onfortuinlijke kennismaking met het mes nog op de rechtstreekse verbinding met de politie kunnen drukken. Binnen enkele minuten komt er hier een patrouille kijken wat er aan de hand is.” Ook dat nog. “Wil je gewoon op de vlucht slaan of wat?” Vroeg ik ongelovig. “Jouw man ligt daar dood op een stoel, jij zit onder de bloedvlekken en nu moet ik ervoor zorgen dat jij kan verdwijnen?”

    Ze keek me opeens recht in de ogen. Ik richtte nog een verdedigingsschild op maar ze doorbrak moeiteloos mijn pantser. “Het wordt nog erger,” fluisterde ze hees met een knikje naar de schrijftafel. “Hoe kan het nu nog erger worden?”

    “Het is jouw mes,” hijgde ze, terwijl bij mij op dat moment eventjes het licht uitging.

    Ik zat in mijn auto, mijn handen bleek van het verkrampt vastklemmen van het stuur. Naast mij zat Kirsten Vanhaelst, haar handen gevouwen in haar schoot, een lange blauwe regenjas over haar, met bloedspatten besmeurde, avondjurk. Op de achterbank lag een demichef mes, afgespoeld, nog glanzend van het water, met haaks op het lemmet mijn naam in zilveren gegraveerde letters.

    Voor het eerst zag ik een zweem van kwetsbaarheid in de vrouw naast me. De wijze waarop ze haar handen in elkaar kneep in haar schoot en haar licht gebogen schouders verraadden toch een vorm van emoties. Het maakte het er niet eenvoudiger op. Misschien had ik een harteloze vrouw met een grimmige grijns van gevoelloosheid over zich makkelijker uit de auto kunnen gooien, om mijn eigen hachje te redden. Zelfs dat betwijfel ik. Ik was maar een simpele columnist. Het enige spannende dat ik beleefde vloeide uit mijn pen, niet uit mijn ervaringen. Kirsten zuchtte. Ze keek schichtig achterom, maar de sirenes van de aanstormende politiewagens waren niet meer te horen. Hoe we in mijn auto terechtkwamen weet ik niet meer, maar we waren duidelijk niet gezien. We reden de stad uit in oostelijke richting. Ik dacht er niet echt bij na.

    “Bedankt,” zei ze opeens. Ik fronste. “Omdat je geen vragen stelt.” Ik haalde mijn schouders op. Ik wilde geen vragen stellen. Ik wou vooral geen antwoorden. Antwoorden betekenden problemen. Ik was niet in stemming voor nog meer problemen. Voor de stilte pijnlijk werd ging ze verder. “Waar gaan we heen?” Ik had er nog niet over nagedacht eigenlijk. Ik reed volledig op automatische piloot. Ik merkte opeens dat ik mij in de duistere straten in de wijk waarin ik woonde bevond. “Naar mij thuis,” zei ik met een overtuiging alsof ik dat al de hele tijd van plan was geweest. Ze schrok. “Naar jouw huis,” herhaalde ze. “Maar …” Ik wist wat ze bedoelde. Ik wist niet hoe ze het wist, maar ik wist het. “Mijn vrouw.” Ik zei het alsof het alles verklaarde. “Wat gaat ze zeggen?”

    “Met een beetje geluk slaapt ze en zal ze niets zeggen.” Het klonk me zwak in de oren. Mijn vrouw kende geen diepe slaap. Het gekraak van een vermoeide houtnerf in de planken vloer was ruim voldoende om haar te wekken. Bovendien had ik plechtig beloofd om voor middernacht thuis te zijn. Het was op dat moment 3:15 uur. Als ik nu binnenkwam met een beeldschone vrouw, die onder de bloedspatten zat kon ik mij wel aan enig commentaar verwachten. Ik zei niets van dit alles aan Kirsten, zo dom was ik nu ook weer niet.

    “Is dit nu het uur waarop jij thuis komt. Zonder ook maar eventjes te bellen.” Ik kon moeilijk mijn cynische grijns verbergen. Misschien hadden we wel meer nodig gehad dan een beetje geluk. Voor ik kon reageren stapte Kirsten mijn woonkamer binnen. Mijn vrouw slikte haar volgende zweepslagen abrupt in en staarde met grote ogen naar deze verrassende verschijning.

    “Ik leg het straks wel uit,” zuchtte ik. “Kan jij je om haar bekommeren?” Haar zorgende kant kreeg de bovenhand en ze leidde Kirsten bezorgd en met een zekere troostende tederheid naar de badkamer. Ik sleepte mijn vermoeide lijf naar de living, die wat kleine, gedrongen ruimte, die mij op dit moment zoveel aantrekkelijker leek dan de zeeën van ruimte tijdens het feestje. Er lag nog een fles Chileense Carmenere in het koele berghok onder de trap. Ik schonk een glas uit en genoot van de smaak op mijn tong, ondanks de te lage temperatuur. Eerst te warme nepchampagne en nu te koude wijn; het was werkelijk mijn nachtje niet.

    Ik merkte pas dat mijn vrouw terug was toen ze naast mij in de zetel neerplofte. Aan de warmte van de namaakhaard was niets nep te voelen en de carmenere was sneller dan gewoonlijk naar mijn hoofd gestegen. Ik moest even ingedommeld zijn.

    Rita zag bleek. Haar anders zo heldere, blauwe ogen stonden wat wazig en haar halflange, bruine lokken kleefden wat oneerbiedig tegen haar slapen. Ze pakte het glas uit mijn handen en sloeg de inmiddels op temperatuur gekomen Chileense wijn in een teug achterover. “Wauw,” zuchtte ze. Het ging niet over de wijn. “Ik laat je één avond alleen buiten en jij maakt er meteen een serieuze mesthoop van.” Ik vulde mijn glas voor de derde keer bij. “Ik heb die mesthoop wel niet gemaakt. Ik ben er gewoon in gelopen.” Ze grijnsde en deed weer een uitval naar mijn glas, maar deze keer was ik voorbereid. “Ingelopen is een understatement,” zei ze. “Volgens mij zit je tot aan je nek in de mest.” Ik keek opzij. “Wat heeft ze je verteld?”

    Rita keek opeens weer ernstig. Ze pakte haar met vingerafdrukken besmeurde glas van de salontafel en vulde dat tot aan de rand. “Genoeg,” zuchtte ze. “Genoeg om me een beeld te vormen. Ze liet de laatste gasten op het feestje buiten omstreeks 2 uur. Dan ging ze naar boven om haar echtgenoot te melden dat het feestje afgelopen was. Ze hoorde stemmen in zijn kantoor en aarzelde, want ze dacht dat iedereen weg was. Ze sloop naar de deur, maar kon niet verstaan wat ze zeiden. Tot haar man zijn stem verhief en ze hem op licht spottende toon hoorde zeggen dat hij de directe verbinding naar de politie had ingedrukt, en dat de ander geen schijn van kans had om te ontkomen en zijn verraad duur zou betalen. Meteen daarop klonk er een ijselijke kreet gevolgd door een luide bons en het slaan van de andere deur van het vertrek. Ze raapte haar moed bijeen en ging de kamer in.” Ik hief mijn hand op.

    “Ja, stop maar. Ik weet perfect wat ze daar zag. Het beeld staat op mijn netvlies gebrand. De kans is klein dat ik dat onmiddellijk vergeet.” Ze kneep even bemoedigend in mijn arm.

    “Naar eigen zeggen raakte ze in paniek toen ze haar stervende man zag. Hij keek haar beschuldigend aan en blies toen zijn laatste adem uit, en ja, dat vertelde ze exact op deze nogal dramatische manier. Ze hadden niet echt een spetterende relatie, denk ik.” “Dat kan jij zo maar besluiten na een gesprek van amper 5 minuten,” zei ik. “Jij moet voor een vrouwenblad gaan werken. Brieven beantwoorden of zo; lieve Rita.”

    “Ben je met haar naar bed geweest?” De vraag raakte mij compleet onverwacht. Ik hoestte toen de wijn mijn keelgat niet meteen vond. “Wat is dat nu voor een vraag?” stamelde ik.

    “Ben je met haar naar bed geweest?” Herhaalde ze. “Neen,” zei ik naar waarheid. “Hoe zou ik dat aan boord gelegd hebben? Jij weet hoe onhandig ik ben met vrouwen.” Ze knikte. “Maar zij lijkt mij anders zeer handig met mannen.”

    “Zeg, ik heb wel wat anders aan mijn hoofd dan dat.”

    “Ben je verliefd op haar?”

    “Man, wat een vragen zeg. Wat is dit? De plaatselijke roddelrubriek of zo?” Ze bleef me doordringend aankijken. “Ik ben niet verliefd op haar. Hoe kan dat? Tot voor een paar uur had ik haar nog nooit gezien.” “En dan? Hoelang heeft het geduurd voor wij samen in bed lagen?” Ik dronk mijn glas leeg. “Ik was vijftien jaar jonger dan,” probeerde ik. “Ik geef toe dat ze mij niet geheel koud laat,” bekende ik dan toch schoorvoetend. “Maar ik ben niet verliefd op haar. Hooguit ‘verlust’. Als ik er enig idee van zou hebben hoe ik zoiets aan boord zou leggen dan zou ik wel met haar naar bed willen, denk ik.”

    “Dat is tenminste eerlijk,” zei Rita. “Ik neem het je niet kwalijk. Het is een buitengewoon knappe vrouw. En ik heb blijkbaar veel meer van haar gezien dan jij.”

    “Je doet me dingen zeggen die ik niet wil,” protesteerde ik, met moeite het beeld verdringend van wat er zich in de badkamer had kunnen afspelen. “Ik moet nadenken. Hoe komt mijn mes op dat feestje terecht, bijvoorbeeld.”

    “Wie zegt dat het jouw mes is?”

    “Mijn naam staat erin gegraveerd.”

    “Dat betekent niets. Iedereen kan een naam graveren. Heb je je koffer nagekeken?” Ik schudde verbaasd mijn hoofd. Zij haalde haar schouders op. Ik probeerde op te staan, maar ondertussen had de carmenere zich niet alleen in mijn hoofd genesteld. De avond eiste meer tol van mijn spieren dan pakweg 20 jaar geleden. Er schoot een pijnscheut door mijn knie. Ik strompelde moeizaam naar de keuken, waar mijn zwarte messenkoffer stond, die ik elke week meenam naar de avondschool. “Het is mijn koffer in ieder geval,” gaf ik ongewenst commentaar. “De linker sluiting sluit al niet meer zo goed als in het begin.” De koffer floepte open en zoals gewoonlijk lagen alle keukenspullen wat chaotisch door mekaar geschud. Dan zag ik het. Mijn demichef, netjes klevend tegen de magneetstrook van de koffer, mijn naam gegraveerd in zilveren letters, haaks op het lemmet. Ik keek naar mijn vrouw. Ze moet mijn gezichtsuitdrukking gelezen hebben want ze sprak haast meteen de voor de hand liggende woorden: “Jij bent echt wel een idioot.”

    Mijn vierde glas was al halfleeg toen ik de draad weer opnam. “Waarom?” Vroeg ik. Rita schrok op uit haar eigen overpeinzingen. “Waarom ben ik een idioot?” Ze zuchtte. “Dat was eruit voor ik er erg in had,” verontschuldigde ze zich, terwijl ze haar hoofd op mijn schouder vleide. “Je was in paniek. Je bent dergelijke zaken niet gewoon.”

    “Wat had ik dan moeten doen? Ik had wel echt geen tijd om het mes aan een grondig onderzoek te onderwerpen.”

    “Ik begrijp het schat,” zei ze. “Maar je moet het objectief bekijken. Je vindt een lijk dat vrijwel zeker is neergestoken met een mes waarop jouw naam staat. Op het moment dat je aankomt heeft de vrouw van het slachtoffer het mes in haar handen. Wat doe jij op zo’n moment. Je gaat het mes afspoelen, daarmee alle sporen van de eventuele dader wissend, je pakt het moordwapen mee in je auto samen met de, met bloed besmeurde vrouw. Je ontloopt de aanstormende politiewagens en neemt alle belastende zaken mee naar je eigen huis. En wat nog erger is; naar je eigen vrouw, die nota bene inspecteur is bij diezelfde politie en nu opgescheept zit met een situatie waar ze zeker niet om heeft gevraagd en niet meteen een uitweg uit ziet.”

    “Shit,” stamelde ik. “Daar had ik niet aan gedacht.” Maar verder dan dat kwam ik niet want mijn gsm kondigde op dat moment met de tune van de Doctor Who serie uit de jaren 80 een berichtje aan; van mijn collega Sven, van bij de krant. Er stond: “As j nog wakker bent kijk dn nr vrt nieuws. Zal j interessrn. Grt. Sven.”

    Op het grote plasmascherm verscheen even later het kalmerende effect van de onnozele nieuwe vormgeving van tv zender één terwijl de stem van kersverse omroepster Sandrine door de luidsprekers galmde. “Tot 6 uur vanochtend kan u kijken naar de herhaling van het laatavond journaal, deze keer voorafgegaan door een speciale nieuwsuitzending met belangrijk nieuws uit de hoofdstad.” Annelies van Herck zag er vermoeid en verward uit, alsof ze in allerijl was opgetrommeld voor deze onverwachte flash. Haar stem trilde niet.

    “Goedenacht, beste kijkers. We vernemen zopas dat de politie van de Brusselse deelgemeente Sint-Pieters-Woluwe het levenloze lichaam heeft aangetroffen van Jean-Pierre Heylen. Volgens de eerste berichten zou Heylen door messteken zijn omgebracht. Van de dader ontbreekt elk spoor. Jean-Pierre Heylen was de grote baas van de Chemiereus Styron, maar bij het grote publiek beter bekend door zijn flamboyante levensstijl. Heylen was een frequent bezoeker van glamoureuze, high society party’s. Hij had relaties met verschillende bekende Vlaamse vrouwen en was vier keer gehuwd. We schakelen nu rechtstreeks over naar onze reporter ter plaatse. Freek, ben jij al iets meer te weten gekomen over de eventuele dader of daders.

    Goede nacht, Annelies. Ik sta hier inderdaad in de residentiele wijk van Sint Pieters Woluwe, beter bekend als Stokkel, waar ooit Eddy Merck nog gewoond heeft, voor het huis van Jean Pierre Heylen. Er heerst een grote bedrijvigheid op het door grote hekken afgesloten domein van de chemiebons. Flikkerende zwaailichten van een groot aantal politiewagens werpen grillige schaduwen op de omgeving, maar op een handvol buren na hebben de loeiende sirenes geen nieuwsgierigen gelokt. In dit soort wijken is iedereen nogal op privacy gesteld, liet één van de buren ons weten. Informatie van de plaats van het misdrijf bereikt ons slechts mondjesmaat, maar ik heb hier nu toch bij mij de commissaris van de plaatselijke politie, Mr. Du Chateaux. Commissaris, kan u ons vertellen wat hier deze nacht is gebeurd?”

    “Even over 2 vannacht kregen wij een alarmsignaal door via de rechtstreekse verbinding met de villa van Mr Heylen. De agent van dienst heeft dan onmiddellijk gebeld naar de villa zoals de procedure voorschrijft. Zonder respons. Bij een volgende poging verklaarde iemand van het personeel van de villa dat hij niets verdachts had opgemerkt. Mr Heylen bevond zich volgens dit personeelslid in zijn kantoor op de bovenverdieping. De agent van dienst drong erop aan dat de man ging informeren bij Mr Heylen zelf, waarom deze de alarmknop had ingedrukt. Toen de man even later ter plaatse kwam, trof hij deze laatste levenloos aan.”

    “Is er hier sprake van een misdrijf, commissaris?”

    “Het is nog veel te vroeg om dergelijke conclusies te trekken. Volgens de eerste vaststellingen is Mr. Heylen geen natuurlijke dood gestorven. Maar op dit moment kunnen we niets uitsluiten.”

    “Moord?”

    “Moord of zelfmoord of een ongeluk? Alle pistes worden onderzocht.”

    “Was het slachtoffer alleen thuis?”

    “Blijkbaar is dit de trieste uitloper van een feestje in de villa. De laatste gasten hebben even voor twee uur het pand verlaten. Enkel een viertal personeelsleden en Mv. Heylen bevonden zich na het feestje nog op de plaats van de misdaad. Van Mv. Heylen is op dit moment geen spoor.”

    “Betekent dit dat er nog slachtoffers kunnen zijn?”

    “Ook daar bestaan geen aanwijzingen voor. Er kan van alles gebeurd zijn. Misschien is de echtgenote in paniek gevlucht of ligt zij nog ergens anders in dit reuze pand verborgen. Maar wij gaan ervan uit dat de mogelijkheid bestaat dat het hier om een uit de hand gelopen ontvoering gaat.”

    “Is Mv. Heylen ontvoerd?”

    “Dat ook is een mogelijkheid. Mr. Heylen heeft mogelijk de ontvoerders op heterdaad betrapt en is zo ongelukkig aan zijn einde gekomen. Maar dit zijn natuurlijk speculaties. We wachten de resultaten van het onderzoek af.”

    “Bedankt Commissaris. Zo Annelies. Je hoort het. De zaak is hier nog helemaal niet afgerond. Mogelijk is diegene die Kirsten Van Haelst op dit moment bij zich heeft tevens de moordenaar van Jean-Pierre Heylen.”

    Met een kracht alsof ik de knop door het grijze kastje wilde duwen, schakelde ik de tv uit. Ik zuchtte en voelde mijn hoofd zowat uiteen barsten. Rita reikte me mijn opnieuw bijgevulde glas aan. “Ik vergiste me,” zei ze hees. “Je zit tot over je oren in de mest.”

    07-02-2009 om 22:53 geschreven door Patrick  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 29/02-06/03 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 19/01-25/01 2015
  • 16/12-22/12 2013
  • 16/07-22/07 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 22/03-28/03 2010
  • 14/09-20/09 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 02/02-08/02 2009

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Laatste commentaren


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs