Je kan niet heel de dag in je pyjama blijven zitten.
De jongen reageerde niet.
Tim, kleed je aan, herhaalde papa, wat strenger nu.
Tim deed alsof hij papa niet hoorde, want Tim was al 5 en Tim dacht dat hij nu niet meer naar papa moest luisteren. Papa werd een klein beetje boos.
Kleed je aan of ik verander je in een banaan.
Tim haalde de schouders op.
Pfff, deed hij. Verander mij dan in een banaan.
OK, zei papa. Hij begon wild met zijn armen te zwaaien en draaide wat raar met zijn ogen.
Hokus, pokus, pas, zei papa met een holle stem. Ik wou dat Tim een banaan was.
Tim keek wat verveeld. Er gebeurde niets. Ik ben toch geen banaan, riep hij. Kijk maar.
Ho, ho, zei papa. Maar dan heb je niet goed gekeken. Ga maar eens naar de slaapkamer en kijk maar eens in de spiegel. Je bent echt wel een banaan, hoor.
Pff, zei Tim. Een banaan kan toch niet stappen naar de slaapkamer.
Jij bent niet zomaar een banaan, zei papa. Jij bent een stappende banaan.
Kleine Tim was er toch niet helemaal gerust is en schuifelde voorzichtig naar de slaapkamer. Links van het bed hing een grote spiegel en toen Tim er in keek schrok hij heel erg. Hij zag een banaan met benen.
Help, riep hij. Ik ben een banaan.
Komaan, meisje, zei papa. Kleed je aan.
Ik ben nog moe, zeurde het meisje.
Kleed je aan, vraag ik je.
Ik kan dat niet.
Emma, kleed je aan of ik verander je in een aap.
Emma keek onverschillig.
Pff, deed ze. Verander mij dan in een aap.
Je hebt het zelf gewild, zei papa. Hij begon wild met de armen te zwaaien en draaide wat raar met de ogen.
Hokus, pokus, pas, zei papa met een holle stem. Ik wou dat Emma een aap was.
Emma lachte wat toegeeflijk. Ze had het allemaal al eens eerder gehoord.
Ik ben wel geen aap hoor, papa.
Wat? deed papa overdreven. Je bent heus wel een aap nu.
Een aap kan toch niet praten, zei Emma.
Ho, ho, antwoordde papa. Dan ben je verkeerd hoor. Ik heb een sprekende aap van jou gemaakt. Ga maar eens kijken in de spiegel van de badkamer.
Kleine Emma was er toch niet helemaal gerust in en schuifelde voorzichtig naar de badkamer. Boven de wasbak hing een grote spiegel en toen Emma erin keek schrok zij heel erg. Ze zag een aap, een aap die kon spreken.
Help, riep Emma. Ik ben een aap.
Terug in de woonkamer keken beide kinderen naar hun papa.
Ik heb honger, zei Emma.
Zo, zei papa. Heb jij honger? En weet jij wat apen eten?
Emma keek naar Tim. Bananen, zei ze.
Neen, schreeuwde Tim en hij begon weg te lopen. Zij mag mij niet opeten.
Maar ik heb honger, zei Emma opnieuw. Ik wil geen bananen.
Toe papa, vroeg Tim. Tover ons nu terug.
Goed dan. Hokus. Pokus. Pas. Ik wou dat Tim weer Tim was. Hokus. Pokus. Pas. Ik wou dat Emma geen aap meer was. Zo, wat gaan jullie nu doen.
Ons aankleden, zeiden ze allebei tegelijk.
Heel goed, zei papa. En ga dan maar eens mee kijken in de slaapkamer en in de badkamer.
Papa nam hen mee en liet hen de spiegels zien. Met een ondeugend lachje op zijn gezicht haalde papa de grote fotos van een banaan met benen en van een aap weg, die hij voor de spiegels had gehangen. Dan moest hij heel hard lachen om de verbaasde blikken op de gezichtjes van zijn kinderen.