Juni 2009. Begin van de zomer. Rond deze tijd stijgt steevast de bedrijvigheid van mijn schoonfamilie. Vooral als de zon van de partij is begint het in alle hevigheid te kriebelen. Niet bij heel mijn schoonfamilie, want mijn schoonmoeder is eigenlijk in de familie in getrouwd en mist de microbe. Meestal ziet zij met lede ogen aan hoe mijn schoonvader wild om zich heen rekruteert om zijn troepen voor de campagne van dit jaar samen te stellen. Hij ruilt zijn nette pak voor makkelijk zittende, al licht bevuilde werkkledij, grijpt zijn plastic kommetje en een kartonnen doos en trekt op pad.
Ik behoor sinds een paar jaar tot zijn rekruten. Al enkele dagen op voorhand polst hij naar mijn bereidwilligheid en die van mijn kinderen. Die hebben de besmetting trouwens genetisch meegekregen, want ze zijn meer dan blij met zijn verzoek. Dus vergezel ik, niet geheel aangestoken door het enthousiasme, in mijn vuile T-shirt, beladen met plastic kommen mijn schoonvader naar de tuin van de paters Passionisten van Wezembeek-Oppem.
Achterin deze mooie, sobere doch rustgevende tuin, staan naast de kloostermuur verschillende meters bessenstruiken. Overijverige tuinpaters zijn er in de loop van de geschiedenis wat kwistig omgesprongen met hun zaaigoed, want naast de bessenstruiken groeit een nogal chaotische willekeur van bloemen en planten; sommigen symbiotisch vergroeit met de bessenstruiken.
Precies over die struiken gaat het nu. Inderdaad, mijn schoonfamilie zijn plukkers, enthousiaste plukkers. Althans een deel van de familie. Meester-plukker is de broer van mijn schoonvader. Die bezit een gesofisticeerde set bessenplukdozen en herbergt in zijn wagen zeer gespecialiseerd plukmateriaal. Want hij beperkt zich niet tot bessen. Neen hoor, alles wat plukbaar is moet eraan geloven. Zijn enorme drijfkracht voorkomt elk jaar opnieuw de verrotting van kilos niet geplukt fruit. Elk jaar om deze tijd scheidt er één of ander hormoon een stof af waardoor hij van een rustig, aimabel man verandert in een niets ontziende plukmachine, een soort fruit-terminator, die tegen elke gepluimde boom de legendarische woorden spreekt: Ill be back.
Maar goed, ik overdrijf een beetje om aan te tonen dat ik het zelf niet zo begrepen heb op deze, wat kleverige sport. Ik beperk mij dus tot de rode bessen van de paters, die er wat troosteloos en slapjes bij hangen: ik bedoel de struiken. Terwijl mijn zoon zich zorgen maakt over het verstoren van de natuurlijke leefwereld van spinnen en kevers, oorknijpers en pissebedden rijven we de oogst van vandaag binnen. Die is overvloedig dit jaar en hoewel mijn schoonvader met enige afgunst opmerkt dat er al iemand de betere struik wat verderop is komen plukken, gaat hij toch even later volledig op in het plukproces. Onder het keurend oog van enkele paters die ons vanuit hun kamers gadeslaan staan we al meteen hevig te plukken.
Dat is niet zo eenvoudig dus krijgen we onderwijl instructies: de rotte bessen niet meeplukken, de takjes wel, liefst niet de bessen tegen de grond, want die zijn vuil, opletten voor de uitstekende ijzeren staven in de muur. Dit alles terwijl we onze uiterste best doen om de stekende rozendoornen te ontwijken en uitgebloeide papavers niet plat te stampen.
Mijn kinderen blijken waardige erfgenamen van het gen, want ze zijn niet te stoppen. Binnen de kortste keren druipt het sap van onze vingers en raken de kommen vol. Hoewel ik het al na zowat drie minuten beu ben om te wroeten tussen de spinnenwebben en de zoveelste rotte bes tussen mijn vingers te zien uiteenspatten blijf ik stug volhouden tot mijn kom vol is. Badend in het zweet keren we met onze buit huiswaarts. Mijn schoonvader werpt nog een laatste, nijdige blik op de door de concurrentie geplukte struiken.
Mijn schoonmoeder talmt als we aanbellen. Zij heeft vermoedelijk al visioenen over dit moment. Haar blik valt kritisch op de naar schatting 10 kilo bessen waarmee we, getooid in met platgetrapte bessenmodder besmeurde schoenen, door haar pas gepoetste gang marcheren. Afgepeigerd storten we ons in de klaarstaande terrasstoelen, met onze buit voor ons uitgestald op tafel.
Het stopt hier natuurlijk niet. Nu is het tijd voor de jaarlijkse discussie. Wie gaat de bessen wassen en waar? Welk soort suiker gebruik jij? Gelfix of Quick en Fruity, kristalsuiker of Candico? Zoals steeds geraken we er weer niet uit. Zoals elk jaar beslissen we dat elk met zijn deel van het sap zijn eigen confituur maakt.
Mijn schoonouders hebben vorig jaar een ontsapper aangeschaft, wiens bestaan me doet vermoeden dat nog andere families dergelijke scenarios elk jaar doorlopen. Het is een vooruitgang, want ik herinner mij nog hoe mijn moeder kleine hoopjes bessen in een neteldoek tot moes kneep tot haar handen zo rood zagen alsof ze net een varken had gekeeld. De beschaving heet dus ontsapper, maar sapontsnapper had evengoed gekund. Je legt de bessen erin, zet de ketel op het fornuis en het sap loopt gretig in een kom, takjes en velletjes netjes achterlatend.
We eindigen met 12 liter sap. Nu nog confituur, of moet ik gelei zeggen, maken en we kunnen weer de bokalen vullen om tot volgende zomer geen enkele dag confituurloos door te brengen. Niet mijn schoonouders echter, want mijn schoonvader zal waarschijnlijk nog een andere traditie in ere houden; namelijk het wegschenken van zijn eigen gemaakte confituur. Een zeer katholieke traditie als je het mij vraagt. Maar ja, het zijn dan ook de bessen van de paters.