(Even later verschijnt Hermes
gezwind in de deuropening; Polyxena gebaart Eris dat ze nu eindelijk moet
verdwijnen, wat ze ook doet)
HERMES : (enthousiast en met wijdse gebaren) Hermes,
god van de handel, bode van de goden! Is hij welkom? Waar is het feest?
POLYXENA : Geef míj maar uw mantel
en uw staf en alles wat u daarbinnen niet nodig hebt.
HERMES : Mijn staf die hou ik liever bij, "jonge
dame".
(Polyxena glundert)
Die kan ik
daar misschien wel nodig hebben. Maar ik geef u mijn gevleugelde helm en
sandalen (geeft zijn mantel, zijn helm en zijn sandalen).
(Polyxena ruikt er tersluiks aan,
bah!).
Met die attributen voel ik wel
eens te veel aandrang om te gaan vliegen, zeker als ik een glas teveel op heb. (doet
zijn cadeau, een klein doosje, in de mand) À propos, er is toch wel iets stevigs
te drinken hoop ik, iets wat de goden waardig is?
POLYXENA : Er is van alles, eerbiedwaardige god!
Trappist en Duvel en Tripel van de abdij van Steenbrugge
DIMITRIOS : En Ouzo, en Wortegemsen
POLYXENA : En alle soorten wijn: rode en witte en rosé
en
nog veel andere kleuren.
DIMITRIOS : En Rodenbach van 't vat!
POLYXENA : Kom Dimitrios, 't is al goed. Leid de god
binnen in de feestzaal.
DIMITRIOS : (roept aan de ingang van de feestzaal) Hermes,
god van de boden, eh, bode van de goden, en zelf god van de handel en van de
commercie, van de leugenaars en van de dieven!
(Hermes wendt zich kwaad om en
geeft een slag met zijn staf op het hoofd van Dimitrios; deze valt in zwijm;
Hermes verdwijnt in de zaal)
POLYXENA : Dimitrios! Dimitrioske!
ERIS : (komt voorzichtig piepen) Wat is er nu
weer gebeurd?
POLYXENA : Hermes heeft hem een klop gegeven met zijn
staf. Nu zie je wat er van komt als men de goden beledigt. Misschien is
Dimitrios wel dood! (buigt zich over Dimitrios)
ERIS : Waarom heeft Hermes hem die klop gegeven?
POLYXENA : Omdat hij zei dat Hermes de god is van de
leugenaars en van de dieven.
ERIS : Maar dat is toch de zuivere waarheid: een
grotere dief en leugenaar bestaat er niet in het rijk van Zeus!
(Polyxena
slaat een kruisteken)
En dáárvoor
slaat hij iemand groggy, iemand die de waarheid zegt! En dan beweren ze dat ík
de ruziemaakster ben!
POLYXENA : Alstublieft, hou toch op met die taal! (kijkt
weer naar Dimitrios) Ik begin toch echt te geloven dat hij dood is.
ERIS : Bijlange niet (ze knielt naast Dimitrios
en beluistert zijn borstkas). Ziet ge wel, ik hoor zijn hart kloppen, luid
en regelmatig. Luister maar.
POLYXENA : (buigt zich en haalt uit Dimitrios' jas
een zakhorloge te voorschijn) Is het dát wat je hoort?
ERIS : Een zakhorloge. Onmogelijk, die moet toch nog
uitgevonden worden: we zijn pas in de 15e eeuw vóór Christus!
POLYXENA : Dan was het tóch zijn hart?
ERIS : Geen twijfel mogelijk. Ik zal hem eens gauw
bij zijn positieven brengen, zie. (ze buigt zich over Dimitrios en geeft hem
links en rechts enkele klinkende klappen in het aangezicht)
DIMITRIOS : (wordt wakker, wrijft over pijnlijk
aangezicht) Waar ben ik?
POLYXENA : Oef, wat heb je mij doen schrikken, Dimitrios.
DIMITRIOS : Wat heb ik dan gedaan?
POLYXENA : Je hebt de god Hermes
beledigd. Doe dat asjeblief nóóit meer, Dimitrioske.
ERIS : De waarheid, niets dan de waarheid heeft hij
gezegd, Polyxena. Hermes is een huichelaar, een leugenaar en een rover, een doortrapte
boef
Maar als ik zo rondkijk, zie ik dat er hier nog veel groter crapuul in
huis is. Zie ik daar niet de lier van Apollo en de boog van zijn tweelingszus
Artemis? Moordenaars zijn dat, massamoordenaars!
POLYXENA : (slaat de armen ten hemel) Zeus, laat
haar toch ophouden!
ERIS : Weet ge dan niet hoe ze beiden in koelen
bloede de zeven zonen en zeven dochters van Niobe, de koningin van Thebe, met
hun pijlen hebben doodgeschoten, recht in het hart. En dát in opdracht van hun
moeder Leto, die Titanes, dat duistere schorremorrie, die het geluk van Niobe,
omwille van haar schitterend kroost, niet kon verdragen en daarom aan haar
eigen schamele tweeling de opdracht gaf tot die laffe veertienvoudige moord. (wendt
zich tot Polyxena) Van pure wanhoop en verdriet is die arme Niobe veranderd
in een druipende steenrots, die tot in eeuwigheid blijft wenen om haar
kinderen.
POLYXENA : Ik weet het, ik weet het. Maar is dit het
ogenblik om al die gruwelijke zaken op te rakelen?
ERIS : Ik vraag u alleen maar, Polyxena,
wíe hier nu de onverdraagzame is, de ruziemaker. Ben ík het of zijn zíj het?
(er wordt weer gebeld)
POLYXENA : Doe open, Dimitrios.
(Dimitrios opent de deur en
Dionysos en Hephaistos komen binnen, duidelijk aangeschoten; Dionysos heeft een
fles wijn in de hand)
DIONYSOS : Mogen we binnenkomen? We hebben allebei een
uitnodiging ontvangen voor het trouwfeest van ene Peleus met ene nimf Thetis,
dochter van Okeanus. Ik ben Dionysos, god van de wijn en van de goede sier. En
mag ik u de wijnschenker van de goden voorstellen (hij geeft Hephaistos een
vriendschappelijke doch harde klop tussen de schouderbladen), mijn
halfbroer Hephaistos, god van de smeden? (plots valt zijn oog op Eris) Wat
staat dat lelijk vuil schepsel daar te doen?
ERIS : Lelijk schepsel!? Bekijk uzelf, ge zijt alle
twee dronken.
DIONYSOS : Zééér juist. Maar als ik wil is dat bij mij
morgen over. Maar dat wil ik niét, omdat ik de god ben van de wijndrinkers.
Mijn halfbroer Hephaistos daarentegen drinkt om zijn verdriet te vergeten.
Omdat zijn dierbare echtgenote Aphrodite hem voortdurend ontrouw is.
(Hephaistos deponeert zijn
cadeau in de mand, een groot pak)
ERIS : Nogal logisch! Wie zou er met zo'n misbaksel
ooit het bed willen delen? Ik weet maar al te goed dat hij haar nog nooit met
één vinger heeft mogen aanraken. Laat staan, met iets anders
DIONYSOS : Wie heeft dat venijn hier uitgenodigd?
HEPHAISTOS : Ja, wie?
POLYXENA : Niemand, o hooggeplaatste goden, heeft haar
uitgenodigd. Ongenood is ze hier binnengekomen. Maar ik zweer u dat ze de
feestzaal niet zal betreden: Dimitrios en ikzelf staan daar borg voor.
(Dimitrios zet een stoere
borst op in de richting van Eris)
DIONYSOS & HEPHAISTOS : Het zij
u geraden, jonge dame!
(Polyxena kijkt weer gevleid)
DIONYSOS : Kom, halfbroeder Hephaistos, laten we mijn
thyrsos-staf en die zware hamer van jou aan die dame geven en ons bij de
feestvierders voegen (geeft staf en hamer aan Polyxena). Waar brandt de
lamp? (doet "enveloppe met inhoud" in de bus)
DIMITRIOS : De lamp?? (kijkt vragend naar Polyxena;
deze wijst driftig in de richting van de feestzaal) Hierheen, "o hooggeplaatste
goden". (roepend, bij de ingang van de feestzaal) Dionysos! God van
de wijn! Hephaistos! God van de smeden!
(Dionysos en Hephaistos
treden, een beetje wankelend, de feestzaal binnen; een gejoel stijgt op)
POLYXENA : (tot Eris)
Ach wat doe jij ons toch aan!
(er wordt weer gebeld)
Verberg je
snel en laat je niet meer zien!
(Eris gaat zich verbergen in
het toilet)
Doe open
Dimitrios.
(Dimitrios opent de deur; daar
staan Zeus en Hera, plechtig; Dimitrios beeft op zijn benen en stottert)
DIMITRIOS : Z.z.zeus en H.h.hera, veronderstel ik.
(Zeus en Hera treden binnen; Hera
duwt Dimitrios minachtend opzij zodat hij valt)
POLYXENA : Let niet op hem, o machtig opperste goddelijk
paar, en treedt nader in koning Peleus' nederig paleis. Peleus en Thetis danken
u dat u zich verwaardigd hebt te hunner ere van de hoge Olymposberg neder te
dalen. Vertrouwt mij uw mantels en uw overtollige spullen toe. Ik zal er zorg
voor dragen als voor mijn eigen leven.
ZEUS : (met theatraal gebaar) Treed nader
mooie meid (Polyxena glundert weer) en vergeet ook mijn staf niet.
(Polyxena neemt de mantels van
Zeus en Hera. Hera deponeert cadeau, een boek. Ondertussen kan Zeus niet
nalaten Polyxena eens flink bij de kont te pakken; Hera heeft dat in de gaten
en geeft Zeus een geweldige por in de rug)
HERA : Héla. Zal 't gaan, ja? Vrouwenzot! (Zeus
deponeert gauw zijn geschenkje)
(Hera neemt Zeus bij de arm en al
ruziënd neemt ze hem snel mee naar binnen)
ERIS : (komt weer te voorschijn) Daar hebt ge
't al. Die komen nog maar binnen en 't zit er al op. En dan zeggen ze van mij
dat ik een ruziemaakster ben. Die Zeus, die kan met zijn poten van geen enkel
vrouwelijk lijf afblijven. En erg kieskeurig is hij dan nog niet eens (Eris
kijkt met een zekere minachting naar Polyxena).
POLYXENA : (verontwaardigd) O, dank u, voor 't compliment.
ERIS : Niet één vrouwspersoon,
hetzij godin, hetzij nimf, hetzij sterveling, is veilig voor die geilaard. Wat
al bastaards er van hem niet rondlopen: honderden, ja duizenden! Wat al trucs
heeft hij niet uitgehaald om vrouwen te benaderen! Tot Leda is hij gekomen in
de gedaante van een zwaan en om Europa te veroveren heeft hij zich veranderd in
een stier. Stel u eens in de plaats van Akrisios, koning van Argos, aan wie het
orakel voorspeld had dat zijn kleinzoon hem de dood zou aandoen. Akrisios sloot
zijn eigen kind, zijn dochter Danaë op in een kerker, opdat géén man haar zou
benaderen. Maar Zeus nam de gedaante aan van een gouden regen en gleed alzo
tussen de traliën van Danaë's kerker en tussen haar dijen, die ze nochtans fel
toegeknepen hield - althans, dat had haar vader haar toch opgedragen -. En er
kwam een kind van, natuurlijk, en later doodde het kind zijn grootvader,
precies zoals het orakel voorspeld had
Ach, wat een ellende heeft die
onverbeterlijke smeerlap al niet in de wereld gebracht!
POLYXENA : Zeus behoede dit huis. Ze weet niet wat ze
zegt.
ERIS : Ze weet het maar al te goed. Ik denk ook aan
die arme Io. Toen Hera op 't punt stond haar ontrouwe echtgenoot tijdens het
liefdesspel met Io te betrappen, veranderde hij Io in een koe. Maar Hera liet
zich niet om de tuin leiden en ze wist precies wat er gaande was. Ze stuurde
een horzel op het arme dier af. Op de vlucht voor de horzel heeft Io alzo al de
wereldzeeën doorzwommen. Verschrikkelijk toch? Of níet soms? En sta mij niet zo
aan te gapen. Wat ik vertel is toch geen fantasie. Dat is toch door iedereen
gekend.
DIMITRIOS : (terzijde) Door wie tenminste zijn middelbaar gedaan heeft
ERIS : Denk toch eens aan al die bastaards die
daar uit voortgekomen zijn. Hera heeft ze met nooit aflatende ijver vervolgd.
Heracles is er één van, de zoon van Alcmene van Thebe. Zeus had Heracles bij
haar verwekt door haar te benaderen in de gedaante van haar echtgenoot.
DIMITRIOS : (terzijde) Wat een gemene truc!
(er wordt weer gebeld; Dimitrios
gaat snel de deur openen; daar staat Aphrodite in volle glorie; Eris vlucht in
het toilet)
(stom van verbazing) A..a..a..
APHRODITE : (tot Dimitrios en Polyxena) Goedenavond.
DIMITRIOS : A..a..a..
APHRODITE : (tot Dimitrios) Je ziet er zo verbauwereerd uit, knappe
jongeling. Kom hier dat ik je tegen mijn boezem druk. (ze omhelst Dimitrios)
DIMITRIOS : (wankelt op zijn benen en valt achterover,
murmelend) A..a..a.. (en,
rechtkrabbelend, op de knieën en met de handen smekend naar Aphrodite
gericht) A..a..a..aphrodite!
APHRODITE : (verder niet veel aandacht meer bestedend
aan Dimitrios, tot Polyxena) Ben ik
niet een beetje laat?
POLYXENA : Inderdaad, o
allerbeminnelijkste godin van de liefde. De meeste genodigden zijn er al. Ook
Hephaistos, uw echtgenoot.
APHRODITE : Je had toch zeker niet
gedacht dat ik samen met mijn echtgenoot zou gekomen zijn? Wij hebben nog nóóit
iets samen gedaan. We praten zelfs niet met elkaar. Je weet toch hoe het komt
dat hij mijn echtgenoot geworden is?
POLYXENA : In de middelbare school hebben we daar wel
iets over geleerd
maar geen details.
APHRODITE : Dan wil ik je best de details vertellen.
POLYXENA : O, gaarne, allerbekoorlijkste onder de
godinnen! (tot Dimitrios) Luister jij ook maar eens mee, Dimitrios.
(en weer tot Aphrodite) Daar weet híj natuurlijk niets van: enkel maar
lager onderwijs gedaan, ziet u
(Dimitrios trekt een kwaad
gezicht naar Polyxena)
APHRODITE (bekijkt Dimitrios, vertederd) Jammer toch van zo'n mooie jongen (Dimitrios zwijmelt weer van genoegen) dat hij zo weinig ontwikkeld is (Dimitrios kijkt weer kwaad naar Polyxena),
ik bedoel hiér (ze wijst op haar voorhoofd) van bóven. Van onderen zal
alles wel dik in orde zijn, veronderstel ik.
(Dimitrios zet een fiere borst
op in de richting van Polyxena en knikt dan heftig bevestigend naar Aphrodite).
Wel ziehier hoe de vork aan de
steel zit
Zoals jullie zeker horen te weten is Hephaistos de zoon van Hera. Ze
zou hem bij zichzelf verwekt hebben. Daar heeft ze geen man voor nodig gehad.
DIMITRIOS : 't Is raar.
APHRODITE : Ja, vreemd dat zoiets kan. Het zou verboden
moeten worden! (vermanend) Want het is zeer slecht voor de liefde. Dat
de goden zich met dergelijke praktijken inlaten! En wat gaat dat worden als de
stervelingen dat gaan na-apen? Volgens Cassandra, de zieneres van Troje, zal
het menselijk geslacht over 3500 jaar geen zaadcellen meer nodig hebben om zich
voort te planten. Niemand gelóóft Cassandra en toch: ze heeft zich nog nóóit
vergist! Waar moet dat dan met de seks naartoe? (kijkt Dimitrios aan, die
Aphrodite al de hele tijd in bewonderende aanbidding staat aan te gapen)
DIMITRIOS : (verbauwereerd) Ik
ik weet het niet.
APHRODITE : Natuurlijk dat jij dat niet weet. Jij hebt
toch alleen maar
DIMITRIOS : (gedeeltelijk tot de zaal)
lager
onderwijs gevolgd.
APHRODITE : Maar toen Hephaistos geboren werd, bleek hij
zo lelijk te zijn dat Hera hem niet wilde hebben.
DIMITRIOS : (terzijde)
Dat komt ervan
APHRODITE : Ze gooide hem uit de hemel, recht in de zee.
Twee nimfen redden hem van de verdrinkingsdood en voedden hem op in hun paleis
op de bodem van de zee. En later verzoende hij zich met zijn moeder en werd hij
weer opgenomen tussen de goden op de Olympos. Toen mijn vader Zeus, die zoals
ieder gezond mannelijk wezen nogal graag een slippertje maakt, op een goede dag
het gezeur van Hera over zijn liederlijk gedrag kotsbeu was, bond hij haar met
kettingen aan de handen vast aan het hoge hemelgewelf, met een zwaar aambeeld
aan de voeten. En Hephaistos, hoewel ze hem zo onmenselijk behandeld had,
bevrijdde zijn moeder uit die hachelijke situatie. Maar daarmee haalde Hephaistos
de vreselijke toorn van mijn vader Zeus over zich en voor de tweede keer werd
hij uit de hemel gedonderd. Nu kwam hij echter minder zacht terecht, namelijk
op de harde grond van het eiland Lemnos. Al zijn beenderen waren gebroken. De
Kabiren die op Lemnos vertoefden in hun onderaardse smidsen, hebben hem zo goed
en zo kwaad als het kon opgelapt en hem ook de stiel geleerd. Mijn vader Zeus
heeft hem achteraf in een bui van medelijden toch weer teruggehaald en hem
zelfs bevorderd tot wijnschenker van de goden. En mij, de schoonste onder alle
godinnen, heeft hij hem tot bruid gegeven.
DIMITRIOS : (terzijde)
De gelukzak.
APHRODITE : Dat Hephaistos mijn echtgenoot is mag dan
zíjn ijdelheid strelen, daarom hoef ík mij nog niet te laten aanraken door dat
lelijk scharminkel, dat voorwerp van spot is voor al de goden op de Olympos. (tot
Dimitrios) Wat denk jij daarvan, Dimitrios?
DIMITRIOS : D..d.. dat u gelijk hebt, o wondermooie
Aphrodite.
APHRODITE : Wondermooi, zeg dat wel, knappe jongeling.
Maar dat doet er mij aan denken dat ik, vooraleer de feestzaal te betreden,
mijn haartooi nog wat moet bijwerken en mijn gezicht wat bijpoederen, en mijn
wenkbrauwen, mijn oogschaduw, mijn wimpers
En nog wat intiemspray
aanbrengen (doet een "spuitbeweging"
naar de oksels en naar de "intieme delen"). Mag ik misschien het
toilet even gebruiken?
POLYXENA : (angstig omdat Eris in
het toilet zit, doet een beweging als om Aphrodite de weg te versperren) Nee!
(Aphrodite kijkt onthutst)
Ik bedoel, u kunt het híer doen. D.. daar is geen spiegel. Maar hier
hebt u er wel een (overhandigt Aphrodite een spiegel met handvat).
(Terwijl Aphrodite in de spiegel
kijkt, komt Eris vliegensvlug uit het toilet en verdwijnt min of meer ongemerkt achter de balie)
APHRODITE : Maar dan kan ik toch beter dit spiegeltje
meenemen naar het toilet. Ik wil immers ook nog van beha en van slipje
wisselen. Speciaal voor dit feest wil ik deze wonderbra en deze tanga aandoen (haalt
een onooglijk bh'tje en dito slipje uit haar beauty-case) en dat kan ik
toch onmogelijk doen in 't aanschijn van al die mensen hier (richt zich tot
de zaal) nietwaar! (laat eventueel wat tijd aan de zaal om te reageren)
(Eris steekt even het hoofd boven
de rand van de balie en duikt dan snel weer weg; Aphrodite heeft daar een glimp
van opgevangen)
Hé, zit daar iemand achter de
balie?
ERIS : (duikt weer op) Nee hoor! (duikt weer weg)
APHRODITE : Ha, dan is 't goed.
DIMITRIOS : (terzijde, spottend) Dom blondje!
APHRODITE : En nu trek ik mij toch maar even terug in het
toilet. Ik moet plá-ássen (met de handen aan haar kruis trippelt ze vlug het
toilet binnen).
ERIS : (te voorschijn komend) "O
allermooiste Aphrodite" (ironisch). Mooi, aan de buitenkant, ja. En
dan nog allemaal kitsch! Geschilderd en gepoederd, maar rót van binnen. D'r is
maar één vent in de hele wereld waarmee ze niet bereid is te slapen en dat is
haar eigen echtgenoot. Ik acht haar in staat om het zelfs met joú te doen,
Dimitrios.
DIMITRIOS : (kan zijn oren bijna
niet geloven) Z..z..zou je dat denken?
ERIS : En ze noemt zich dochter van Zeus: "Mijn
vader Zeus". Maar de waarheid is dat ze ontstaan is uit het schuim van de
zee. Dat weet toch iedereen!
DIMITRIOS : (tot het publiek en tot Eris)
die
zijn middelbaar gedaan heeft.
ERIS : Dat behoort inderdaad tot de vaste leerstof
van het middelbaar, Dimitrios. Dat de oergod Oeranos door zijn zoon Kronos
ontmand werd. Kronos wierp het geslachtsdeel van Oeranos van op het Griekse
vasteland ver weg in de zee, alwaar het met een plons terecht kwam in de buurt
van het eiland Cyprus. Op die plaats begon het water te schuimen en uit dat
schuim is ze ontstaan. En zo'n overspelig en leugenachtig schepsel is hier
welkom, terwijl een rechtschapen en vredelievend persoon als ik, die nog nooit
van iemand kwaad heeft gesproken
(Aphrodite komt uit toilet,
Eris verbergt zich vliegensvlug achter het gordijn)
APHRODITE : Hier doe ik dan mijn huwelijkscadeau in, en
mijn beauty-case vertrouw ik jou toe, Polyxena. Draag er goed zorg voor.
POLYXENA : Daar sta ik borg voor, schone heiligheid.
DIMITRIOS : (smachtend) En ik
ook, "schat", eh, ik bedoel
"schone heiligheid" (knipoogt
naar Aphrodite, die in de zaal verdwijnt)
(een bewonderend gefluit stijgt
op uit de zaal)
|