PENNENVRUCHTEN 2013, verzamelbundel van de gelijknamige poëziewedstrijd, uitg.: PHL, Universiteit Hasselt, Xios, Hasselt 2012, 86 p.
VOORWOORD
Het doet deugd de 76 gedichten van deze zesde Kruip in je Pen-poëziewedstrijd te
mogen lezen. Ze zijn nog niet aangetast door het virus van de gekunsteldheid,
professionalisme, hermetisme, postmodernistisch abracadabra of andere zichzelf
bedruipende literaire producten. De ingezonden verzen zijn soms charmant naïef
maar meestal oprecht, open, authentiek en getuigen van wat binnenin een (jonge)
mens roert en broedt. Het is goed om zien hoe in onze hectische tijd, van
oppervlakkigheid en commercie 76 dichters in spe uit de tredmolen stappen, op
de rem staan om drukte opzij te schuiven en rust en stilte op zich laten
inwerken. Een gedicht bestaat in de eerste plaats uit stilte en pas daarna uit
woorden. Het levert geen verloren tijd op, geen verloren geld, maar een
rijkelijke rente aan zelfkennis en verdieping.
In talrijke gedichten staat de auteur stil bij zichzelf.
Hij zoekt zijn coördinaten in de maatschappij, toetst zijn verhouding tot de
anderen af. Vooral de doorvoelde ontmoeting met een persoon staat bij velen
centraal. In deze liefdesgedichten is het niet altijd rozengeur en maneschijn,
maar dikwijls een pijnlijke breuk, die onder woorden gebracht wordt en dus
beter te verwerken is. Wie zichzelf gevonden heeft, is gewapend tegen de
uniformisering van de geesten, zal attenter in het leven staan, beter de echt
wezenlijke dingen uit de overvloed aan faits-divers, amusementjes en
schijnwaarden kunnen ziften. Poëzie transformeert
alles wat ze aanraakt; ze verhevigt en vernieuwt onze waarneming door ons de
dingen met frisse ogen te laten ervaren, ze stoot door onze vertrouwdheid en
gewoontes heen die het ware zicht op de wereld verduisteren, argumenteerde
Shelley (1821) reeds in zijn A defence
of Poetry (p. 256-275). Poëzie is dus menselijk gezien, uiterst utilitair
en efficiënt. In slechts enkele verzen treedt de dichter buiten zijn
kleine biosfeer en toont hij empathie, heeft hij oog voor de natuur of is sociaal
betrokken.
Onder invloed van de successen van wetenschap en
techniek meent men alles in regels en reglementen te moeten gieten. Op die
manier meent men het leven te kunnen beheersen en zekerheid te hebben. Poëzie
is een van de weinige vrijplaatsen waar nauwelijks regels of codes gelden. Maak
er gebruik van om ongehinderd je pen haar gang te laten gaan. Het wekt dan ook verbazing
dat er nog heel wat bindend rijmwerk voorkomt. Slechts enkele dichters lukken
er in om ondanks deze rijmdwang hun tekst een ongedwongen, ongewrongen,
natuurlijk karakter mee te geven.
Een gedicht is een plaats om zijn dromen te vertalen
in woorden en dus een eerste stap naar de verwerkelijking. In de ingezonden teksten overheerst een eerder
nuchtere instelling. Er werden flink wat prozagedichten ingezonden.
Wijdlopigheid en herhaling zijn hierbij een probleem, clichés ontsieren soms.
Gevoel en intuïtie werd tot voor kort nog afgedaan als
nutteloze dromerijen. Als romantische reactie kwam de oververhitte emocultuur
op. Het gedicht was altijd al een plaats waar het hart mocht spreken. In de
inzendingen komen inderdaad kreten, emoties, droefheid, vreugde, ironisch
tandengeknars en verontwaardiging voor.
Maat houden is hier de gulden regel; maak er geen tranendal van. Een gedicht is
een uitstap, een verkenning, een uitvinding om op een eigen, originele wijze
wat ons beroert onder woorden te brengen. Een tegengif tegen de verzakelijking
van zowat alles in onze maatschappij, tot en met de persoonlijke contacten toe.
Een gedicht is maar gedicht als er met de taal gewerkt
wordt. In heel wat verzen is dit het geval en soms mondt die poging uit in puur
taalplezier. Dan zijn we gelukkig. Maar er bleven nog heel wat mogelijkheden
ongebruikt. Er ligt nog een uitgestrekt poëtisch continent klaar om aangeboord
te woorden: metaforen, vergelijkingen, ritmiek, zuivere lyriek, verwondering en
andere kleine mirakels. Wat minder kommer en kwel, wat meer geluk en schoonheid
mag. De natuur is op een enkele eik of schelp na schaars aanwezig in de
gedichten. Als we Shelley mogen geloven is een
dichter een nachtegaal die in het donker zit en zingt om zijn eigen eenzaamheid
op te vrolijken met aangename geluiden (p. 255). Dit moet zoet klinken in
Limburgse oren
Waar blijven de -desnoods
rappende- nachtegalen?
Mark Meekers (Marcel Rademakers)
|