Nostalgie troef deze week. Laat ik het vandaag enkel hebben over eergisteren 28 november. Professor Laurent Vandendriessche kwam zijn levensverhaal doen in Het Pand, Onderbergen 1 Gent. Wellicht is hij niet de allergrootste prof geweest bij wie ik onderwijs genoten heb hij had wat dat betreft immers op te boksen tegen Corneel Heymans, Nobelprijswinnaar, en tegen de wereldberoemde oogarts François maar dan toch zeker één van de grootsten. Groot in daden, zeker niet in gestalte. Het feit dat hij niet van hoge afkomst was én communist heeft Laurent Vandendriessche niet belet het tot professor te brengen aan de Gentse universiteit en zelfs tot rector aan de universiteit Antwerpen (UIA). Zijn vak was de fysiologische scheikunde ofte biochemie. Hij ligt aan de basis van de oprichting van een medische faculteit in Antwerpen en in de Ruandese hoofdstad Kigali. Hij had banden met Amerikaanse en Chinese universiteiten
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Op zijn negenentachtigste is professor Vandendriessche een gezapige bejaarde man: goedlachs, een buikje, nog immer dat eeuwige vlinderdasje van achtenveertig jaar geleden, maar niet meer
dat rosse haar. Het haar ís er nog wel, maar het is geelgrijs van kleur geworden. Onder de studenten was hij enkel gekend onder zijn bijnaam de Rosten. Bijna een halve eeuw geleden bracht de Rosten mij één van de heuglijkste tijdingen uit mijn leven. Ik heb niet kunnen nalaten het verhaal van die heuglijke tijding te doen in mijn boek O jerum jerum jerum
(zie 4 juni 2007). Ik weet wel dat u na het lezen van die passage over de Rosten zult vragen: zijt gij niet beschaamd, u te verheugen in het lijden en de dood van één van uw leermeesters? En ik antwoord u: probeer u in mijn plaats te stellen, na het lezen van het nu volgend verhaal...
Gigi, de Rosten en Marcel Marchau.
Fysiologie is de leer van de levensverschijnselen* van levende wezens, zoals de dikke van Dale ons leert. Een volslagen leek zou het kunnen verwarren met filosofie, fytologie, filologie en dies meer. Er zijn tientallen vakken waarvan de naam begint met "fi". De menselijke fysiologie werd ons, in het tweede en het derde jaar, aangeleerd door professor Jean Jacques Vandevelde. De initialen van professor Vandevelde klonken - op zijn Frans - als "gigi" en Gigi was dan ook de naam waaronder alle studenten hem kenden. Een grote, corpulente, nogal goedmoedige man van rond de zestig, grijzend en kalend. De finishing touch was een bril met dikke glazen en een grote donkere montuur op zijn rond aangezicht. Het gaf hem iets geleerds en tegelijkertijd iets komisch. Niemand van zijn studenten beschouwde Gigi als een hoogvlieger en ook de andere professoren leken zijn intellectuele capaciteiten niet erg hoog in te schatten. Naar verluidt was hij al prof van op zéér jonge leeftijd, van toen hij nog lang geen dertig was. Maar er werd ook gezegd dat hij per ongeluk professor geworden was, dat zijn benoeming een vergissing was.
Gigi werd niet echt au sérieux genomen en dat was jammer voor het vak fysiologie, dat toch zonder meer een hoofdvak was. Wat een contrast met de briljante docent die professor Fautrez was en die de studenten met zijn lessen in anatomie - in wezen toch een droge materie - oneindig veel meer kon boeien dan Gigi met zijn fysiologie. Dat het vak nochtans niet mocht onderschat worden moge blijken uit het groot aantal uren les die Gigi waren toebedeeld. Zeker in het derde jaar: drie tot vier keer in de week een dubbele les van twee keer vijftig minuten. En dan nog telkens om acht uur 's morgens. Dat betekende opstaan om half acht als je een half uur uittrok om je aan te kleden - wassen, scheren en ontbijt konden desnoods overgeslagen worden - en naar de les te gaan. Het auditorium was in de Apotheekstraat en vooral in het derde jaar, toen ik op kot was in de Afsneelaan, was dat een heel eind. Als je wat laat kwam had je soms niet eens een zitplaats, want er waren niet meer dan honderd plaatsen voor zo'n honderdvijftig studenten. In het begin van 't academisch jaar zat het er wel eens bomvol en moesten er een stuk of twintig blijven rechtstaan. Maar algauw waren er die zich "opofferden" en de lessen brosten. En toen het jaar halverwege was zat het auditorium nog amper halfvol
Fysiologie is op zichzelf een interessant en boeiend vak. De lessen van Gigi waren het evenwel niet. Gigi had bitter weinig didactische capaciteiten. Hij liet ook een beetje met zich sollen. 't Was één van de zeldzame keren dat ik zijn lessen heb bijgewoond: men had één van zijn dia's vervangen door de blote borsten van Jane Mansfield. Het plaatje had een weergave moeten zijn van de werking van de borstkas. Een andere keer kwamen Karel Ringoet en ik het leslokaal binnen, respectievelijk als Zwarte Piet en Sinterklaas. Gigi vond het wel leuk. Of misschien deed hij maar alsof? We hebben hem warempel zover gekregen dat hij op de knieën ging zitten voor de goede Sint.
Het meeste wat ik over Gigi weet, heb ik van horen zeggen. Ik heb in die twee jaar immers geen twintig van zijn lessen bijgewoond, misschien maar tien. Als je jong bent heb je veel slaap nodig: Gigi had het ons zelf geleerd
En als je maar zelden vóór twee en vaak zelfs niet vóór vier uur in bed geraakt, is opstaan om half acht vroeg, té vroeg, onverantwoord vroeg. Te weinig slaap kan immers de gezondheid schaden. En wat doe je dan? Een gedrukte cursus bestond er niet
Ik stelde al mijn hoop op Marcel Marchau, een flink uit de kluiten gewassen medestudent van een meter negentig, met een weelderig krullende haardos die naar het hoogblonde neigde en een ruw en ietwat pokdalig gezicht. Marcel behoorde tot het groepje studenten die alle dagen trouw de lessen bijwoonden en de rest van hun tijd besteedden aan eten, slapen en studeren. Dat waren de modelstudenten, die zich gedroegen zoals iedere rechtgeaarde ouder dat van zijn kinderen verlangt. Ikzelf behoorde tot de tegenovergestelde groep: het hele jaar uitgaan, feestvieren, lessen brossen en op 't einde van 't jaar in ijltempo studeren en de leerstof toch nog in 't kopke krijgen op amper twee maanden tijd, waar de anderen een heel jaar over deden. De "ernstige" groep keek ongetwijfeld met enige minachting neer op de "losbandige" groep. Zij vonden ons opportunisten die met onvoldoende kennis door de brede mazen van het examennet wisten te glippen. Met lede ogen zagen ze hoe de meesten van ons telkenjare slaagden in 't examen en regelrecht op het diploma afstevenden. Of verbeeld ik mij dat alleen maar? Zeker is dat de losbandigen zelf - ik noem ze liever " de studentikozen" - smalend spraken over de "blokbeesten", van wie wij beweerden dat zij de smaak van het bier niet kenden. We waren er overigens heilig van overtuigd dat als wíj het hele jaar zouden blokken, wij veel betere resultaten zouden behalen dan zíj
Maar keren we terug tot Marcel Marchau. Ik wist dat hij trouw alle lessen van Gigi had gevolgd, dat hij alles had neergepend en, wat niet onbelangrijk was, dat hij een goed leesbaar handschrift had. De laatste twee weken had ik mij bijzonder vriendelijk opgesteld tegenover Marcel en toen de lessen fysiologie ten einde liepen kwam ik met de vraag naar hem toe: of ik misschien zijn notities mocht lenen voor een paar dagen?
's Anderendaags bracht Marcel zijn notities mee: drie dikke ringmappen vol! Enkel maar voor een paar dagen, zei Marcel. Die drie dikke mappen! En het fotocopieerapparaat moest nog uitgevonden worden. Een hele week dag en nacht werken zou amper volstaan hebben om alles over te pennen. Ik nam de drie mappen mee
en toen moet ik een van de meest afschuwelijke black-outs van mijn leven gehad hebben. Het is namelijk een feit dat ik die avond op mijn kot arriveerde zonder de geschreven cursus van Marchau. Waar had ik de drie mappen achtergelaten? In de Casbah? In de Tivoli? Bij Njora? Was ik die namiddag naar de Savoy geweest, naar de film met Noël Roquevert en Darry Cowl? Of was dat de dag ervoor? In den Amber was ik niet geweest. In de Brug ook niet. Of toch? In paniek zocht ik de hele stad af. Ik zocht in cafés en winkels. Ik zocht zelfs in panden waar ik zelden of nooit een voet binnenzette. Ik vroeg aan eenieder die ik ontmoette of ze "om de liefde Gods" geen drie dikke ringmappen gezien hadden.
Het was allemaal tevergeefs. Stilaan drong het tot mij door dat de mappen onherroepelijk verloren waren. Het angstzweet brak mij uit. Wat had de toekomst voor mij nog in petto? Was er überhaupt nog een toekomst voor mij? Marchau zou mij vermoorden als ik hem ging vertellen dat ik alles wat hij een jaar lang zorgvuldig genoteerd had, gewoonweg had verloren. Kon ik dan maar niet beter zelf een eind maken aan mijn leven? Ik kon er alvast niet van slapen. En als ik dan toch even voor een korte wijle indommelde, kwam Marchau die slaap deerlijk verstoren: ik een droom voelde ik zijn sterke vuisten als mokers op mijn hoofd beuken
Tegen 't einde van de week gaf Marchau te kennen dat hij zijn cursus terug wilde krijgen. Ik vroeg nog uitstel tot na het weekend. En na 't weekend - 't was na de les van "de Rosten" - vroeg ik nóg een paar dagen uitstel. De Rosten, dat was professor Vandendriessche. Zijn bijnaam had hij te danken aan de kleur van zijn haar. De Rosten doceerde biochemie, een moeilijk vak. Hij was uit ander hout gesneden dan Gigi. Klein van gestalte en minder aristocratisch. Maar een man met veel meer autoriteit en die zijn vak ook veel beter beheerste. Hij droeg te allen tijde een vlinderdasje en hij reed met een deux-chevauxtje waar tegen de voorruit een flessenopener* bengelde. Jaren later is hij rector geworden aan de universiteit van Antwerpen.
Nog twee dagen en dan wilde Marchau zijn drie mappen terug hebben of
Hij tikte drie keer onheilspellend met zijn gebalde vuist tegen zijn onderkin. Die vuist was bestemd om op míjn onderkin terecht te komen
De lessen van de Rosten mochten niet gebrost worden. Het was immers een vrij ingewikkelde materie, die niet zo goed in leerboeken terug te vinden was, en net zo min als van fysiologie bestond er een gedrukte cursus van biochemie. De dag dat mijn ultimatum verstreek kwam ik opzettelijk een paar minuten te laat in de les. Ik nam plaats op de achterste bankenrij*, zo dicht mogelijk bij de uitgang. Marchau die zoals steeds vooraan zat, keerde zich tijdens de les een paar keer om. Verscholen achter de brede rug van Ivan Coessens ontsnapte ik aan zijn speurende en dreigende blik. Maar dat spelletje kon niet blijven duren. Ik zou als een rat in de val komen te zitten, Marcel Marchau zou mij een ongeluk aandoen en ik zou nog niet eens op een beetje begrip kunnen rekenen, bij niemand!.. Ik was één en al ellende. De nood was hoog, zéér hoog.
Maar, als de nood het hoogst is, is de redding nabij! En waarachtig, tegen 't einde van de les kwam er plots een straaltje hoop. De Rosten had, vóór het afsluiten van zijn les, nog een droevige mededeling: professor Vandevelde was ziek, ernstig ziek. Denk nu maar niet dat ik mij daar niet diep over schaam, maar het ís niet anders: die woorden van de Rosten klonken als muziek in mijn oren. Het leek wel als een geschenk uit de hemel: Gigi zou spoedig doodgaan en dan had zijn cursus geen enkel belang meer. De een zijn dood is de ander zijn brood, zegt het spreekwoord. Voor mij zou Gigi's dood de redding betekenen uit een uitzichtloze situatie.
Twee dagen later hoorden we de honden in het laboratorium van Gigi janken en de Rosten maakte er ons op attent dat het een slecht voorteken was. Ik voelde, en de anderen zullen het ook wel gevoeld hebben, dat het met Gigi op zijn einde liep. Nog diezelfde dag overleed professor J.J. Vandevelde. De Rosten zou het examen van fysiologie afnemen. Hij gaf ons de titel van een boekje dat we dienden te kopen, een dun boekje van nog geen honderd bladzijden, en daarover zou hij ons ondervragen. Over de cursus van Gigi werd geen woord meer gerept.
Zes of zeven weken waren verstreken en Marcel Marchau had, net als ikzelf trouwens, met succes het examen fysiologie afgelegd. Toen heb ik het aangedurfd hem de waarheid te vertellen: dat ik de cursus verloren had. Hij antwoordde kortaf dat hij zoiets al vermoed had. En uit wat hij er nog aan toevoegde meen ik begrepen te hebben dat als Gigi niet gestorven was, ze niet Gigi maar mij hadden moeten begraven
Vrienden zijn Marcel Marchau en ik tijdens onze verdere studiejaren nooit geweest. Marcel was tóch al mijn type niet, net zo min als ík zíjn type was natuurlijk. Na 't afstuderen hebben onze wegen elkander nog één keer vluchtig gekruist. 't Was in 't begin van de tachtiger jaren. Ik had de marathon Kortrijk-Brugge gelopen, in een verzengende hitte. Na de aankomst had ik verzorging nodig. De arts die mij bijstond was niemand minder dan Marcel Marchau, neuroloog aan het Sint-Janshospitaal in Brugge. Ik vroeg hem of hij mij nog kende. Of hij het zich nog herinnerde van die cursus van Gigi. Het beroerde hem blijkbaar niet. Wist hij het allemaal niet meer? Of was hij nog steeds kwaad op mij? Ik zou het hem niet eens kwalijk kunnen nemen
|