Waarom zou
ik je maar mijn vinger geven, als je met mijn hand zoveel meer kan doen.
In Arzùa, de
plaats waar de camino del norte en de camino frances samenkomen vond ik een bed
aan de kerktoren en recht over een fotograaf. Hierbij waren twee zaken
tegelijker tijd opgelost. Na de dagdagelijkse werkzaamheden en een lekkere
paëlla nestelde ik mij in het stadspark op een bank met een ½ kg kersen en
genoot van het mensen kijken. Deze morgen om 6h30 stond ik onder een min of
meer bewolkte hemel al startensklaar. Eenmaal buiten het dorp begint het feest
al. Ik loop van holle weg naar holle weg holle wegen met zijwanden van 4 a 5
meter hoog begroeid met grillige bomen, varens en bloemen. Fluitende vogels
eisen voortdurend mijn aandacht op. Na twee of drie stappen komt de geur van
spek en eieren mijn neusgaten plagen. Ik kan niet aan de verleiding weerstaan
en wacht in de bar geduldig mijn beurt af. Twee eieren en vijf sneden spek
later moet ik als ik verder stap al mijn zonnehoed boven halen. De zon heeft de
wolken verdrongen, en zal me voor de rest van de dag niet sparen. Als ik niet
door holle wegen stap gaat het over veldwegen van dorpje naar dorpje. Zo beland
ik ergens in een mooi kerkje waar de laatste kaars voor ik Compostela bereik
vuur vat. Mijn plan om in Lavocolla te overnachten laat ik varen. In deze stad
wasten de middeleeuwse pelgrims zich een laatste keer om fris en welriekend aan
St. Jacobus te verschijnen. Ik besluit dus om nog 10 km verder te trekken om
nog vandaag in Santiago aan te komen. Maar eerst doe ik nog boodschappen in de
plaatselijke supermercado, vooral vers fruit, dat ik verorber terwijl ik
zwoegend verder trek bergopwaarts. Het sap druipt van mijn kin, en plots mis
ik iets ..mijn wandelstokken. Verschrikt blijf ik twee seconden als aan de
grond genageld stokstijf staan, om daarna al spurtend de berg af te rennen.
Mijn rugzak herinnert mij eraan dat ik vooral geen domme dingen mag doen, maar
anderzijds moet ik op tijd aan de winkel zijn want het sluitingsuur komt akelig dichtbij.
Een kilometer sprint bergaf met rugzak doet mijn knieën beven, maar het heeft
geloond, ik verschijn aan de winkel als de eigenares buiten komt met in de ene
hand de sleutels om af te sluiten en in de andere hand mijn wandelstokken. We
zijn allebei even blij, en na een welgemeende muchos gracias van mij en een
buen camino van haar halen we allebei opgelucht adem en gaat ieder zijn eigen
weg. Ik begin voor de tweede maal aan dezelfde steile klim terwijl de zon
ongenadig haar stralen op me afvuurt, nergens vind ik schaduw, of toch, in de
verte ontwaar ik enkele bomen. Als ik eindelijk bij de bomen aankom bevind ik mij
op een open hoogvlakte. Ik zet mij onder één van de weinige bomen en doe me te goed
aan sardines in olijfolie en brood, als toetje is er zoals altijd zwarte
chocolade. Sardines in olijfolie eet ik op mijn tochten minimaal drie maal in
de week, om mijn scharnierpunten te voorzien van de nodige smeermiddelen,
misschien zit het zoals zoveel zaken alleen maar in het koppeke, maar laat het
dan zo maar zijn baat het niet het schaadt zeker niet, en alles blijft lekker
scharnieren. De eucalyptus bossen liggen ondertussen achter mij, en twee uur na
mijn stop sta ik op Monte de Gozo. Vroeger, vele jaren geleden zagen de
pelgrims van op deze hoogte in de verte de torens van de kathedraal, dit moet
voor hen een ongelooflijk moment zijn geweest om na zo vele maanden eindelijk
een glimp te kunnen opvangen van hun uiteindelijke doel. Nu zie ik enkel
gebouwen en nog eens gebouwen maar geen torens van de kathedraal. De
uitbreiding van de stad met haar hoogbouw ontneemt ieder zicht op mijn eindbestemming.
Tot mijn spijt moet ik vaststellen dat deze mooie plaats ook langzaam wordt
herleidt tot een vuilnisbelt. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat wij
pelgrims op de plaatsen zoals Cruz Ferro en Monte do Gozo versleten kleding en
andere troep achterlaten. Na een moment van bezinning daal ik langzaam af en
vervolg mijn weg door stedelijk gebied naar santiago de compostela. Ongeveer
1,5 km voor de kathedraal daal ik de vele trappen af naar de refuge Acuario.
Deze heel speciale refuge heeft mijn hart reeds gestolen op mijn vorige tocht.
Vriendelijke jonge mensen met het hart op de juiste plaats, zij steunen ook een
project om Indiase kinderen onderwijs en gezondheidszorg aan te bieden. De
overschot van de euros die mensen me hebben gegeven om kaarsen te branden gaat
naar dit project, en wees gerust, daar boven weten ze dit wel te plaatsen. Aan
wassen en plassen wil ik vandaag geen tijd besteden. Na een verkwikkende douche
die de vermoeidheid graag van mij overneemt, trek ik verder naar de kathedraal
en ga op zoek naar mijn welverdiende Compostela. Hoe gek het ook klinkt
aankomen op de plaats waarnaar ik zo lang naar verlang, geeft me ook deze maal
geen voldoening. Het is net of je tocht niet voleindigd is dat dit niet het
doel was. Maar wat dan wel? De meeste pelgrims waar ik mee praat hebben het
zelfde gevoel. Het is uniek en fantaschtisch om onderweg te zijn, om zoveel te
mogen beleven. Ik begin steeds meer en meer te begrijpen wat men bedoelt met niet
het doel op zich maar de weg er naar toe geeft de meeste bevrediging.
Misschien is het ook daarom dat er een nieuw zaadje is gelegd dat zich langzaam
in mijn hoofd begint te ontkiemen? Ik probeer het nog te verdringen, maar het
zal niet lukken, dat voel ik nu al. Na een bezoek aan de kathedraal en met mijn
stempel op zak, stap ik omstreeks 10 h af naar mijn slaapplaats, en daar staat
een geweldige verrassing op me te wachten. Maar dat vertel ik later
Vertrouw op
het vertrouwen, geloof in het geloven.
Deeprak
chopra.
Nadat ik
gisteren een slaapplaats had gevonden, heb ik enkel nog mijn was gedaan. Daarna
was het tijd om mijn vermoeide ledematen te verzorgen en te rusten. De
hospitalera had in een kamer gelegd met 6 dames. Vier van hen zijn snachts met
en botte zaag het bos ingetrokken. Maar ik was zo vermoeid dat ik er toch
doorheen ben geslapen. Wie mij deze nacht heeft verzorgd, daar heb ik het raden
naar. Maar deze morgen functioneerde alles weer zoals nieuw. De duivels van
gisteren zijn terug tot de orde geroepen, rondde klok van zeven sta ik starters
klaar. De eerste herberg buiten de stad vereer ik met een bezoek om te
ontbijten, een Spaanse moeder (uit Barcelona) met haar twee tiener dochters kan
blijkbaar ook aan de verleiding niet weerstaan en trekt mee naar binnen. Na het
ontbijt trek ik nog verder langs de grote baan, net voor ik links de grote baan
wil verlaten zie ik twee pelgrims in hun slaapzak op een bank liggen, iedereen
heeft zo zijn eigen idee om de nacht door te brengen. Maar of het erg
comfortabel is betwijfel ik toch. Zelf duik ik een mooi onverhard pad in waar
ik verder trek langs oude kastanjebomen waar vreemde vogelgeluiden uit komen.
Hier in dit prachtig kader ben ik de dag van gisteren snel vergeten. Het gaat
overwegend bergaf langs overvolle kikkerpoelen waar een immens gekwaak uit
opstijgt en langs weilanden zonder koeien. Ondertussen is de zon op het toneel
verschenen, om 8h45 zet ik mij neer aan een bar om in de schaduw vocht te
tanken. Koekoek geroep begeleidt me van de morgen tot de avond, soms zou ik
willen dat de pauw eens wou roepen. Er duikt langzaam meer en meer eucalyptus
bos op metbomen die loodrecht naar de
hemel groeien, hun geur doen me dromen van een deugddoende sauna. Nog voor ik
Melide bereik word ik verrast door het interieur van twee prachtige kerkjes in
beiden laat ik een vlammetje achter. Gisteren waren ze er misschien ook, maar
vandaag zie ik ze. Mooie, lachende bloemen die ik welgezind een goede dag wens.
In Melide breng ik enkel een bezoek aan de plaatselijke fruitwinkel om daarna
zo snel mogelijk de stad te verlaten. Als de stad achter me ligt trek ik verder
over golvende veldwegen. In de verte lonken de bergen, maar de wil om ze aan te
vallen ontbreekt me. Ik wandel door idyllische dorpjes en kom zo in Boente
terecht waar in een kerkje een mooi st. Jacobs beeld staat. Na Boente gaat het
met de zon op volle toeren en weinig schaduw flink bergop en bergaf. In het dal
van de Rio Boente wil ik een foto maken van een naar mijn mening buitenaardse
plaats. Maar min camera zegt geheugenkaart opgebruikt de buitenaardse plaats
zal via mij zeker niet wereldkundig gemaakt worden. Het is ondertussen snikheet
geworden, en ik ben weer aan een stop toe, met bier en limoensap probeer ik
mijn dorst te lessen. Ik ga nog door het mooie dorpje Ribadiso da Baixo en
besluit dan om in het volgende dorp (stad) Arzùa op zoek te gaan naar een
slaapplaats en een tarjeta de memoria. Nog 40 km scheiden mij van St.Jacob.
De paradox
van de reis van de held is de opperste synchroniciteit: je vindt iets pas als
je er niet meer naar zoekt.
David Richo.
Het zijn er
inderdaad geen honderd meer, maar ik voel evengoed dat ik er nog lang niet ben.
De inspanningen van de afgelopen dagen om op tijd thuis te zijn voor het
afscheid van onze vriendin, beginnen zich te laten voelen. Na een bezoek aan de
Iglesia de San Nicolas en een babbel met twee Vlaamse fietsende dames ben ik na
het pelgrimsmenu gisteren avond vroeg gaan slapen. Deze morgen leek het erop of
de hel al zijn duivels had ontbonden, het was nog geen vijf uur toen de eerste
zich al begonnen klaar te maken. Zonder het minste respect voor hun
medepelgrims gaan de ritssluitingen voortdurend open en dicht. Nochtans met een
minimum aan voorbereiding kan men zonder iemand te storen vertrekken zo vroeg
men wil. Om 6h30 sta ik buiten in een dichte mist startensklaar. Als de stad
achter me licht verdwijn ik ineen bos waar een steile klim op me ligt te
wachten. Ik ben niet alleen nog moe, maar bovendien begint alles pijn te doen.
Dit belooft een heel zware tocht te worden. Rond 8h verdwijnt langzaam de mist
en tegelijkertijd kom ik boven in een open terrein terecht waar de zon me de
volle laag geeft. De pelgrims die gisteren gestart zijn ( om in Santiago als
wandelaar uw compostela te krijgen moet je de laatste honderd kilometer gewandeld hebben)
lopen mij als jonge veulens voorbij. En dat doet me mentaal geen goed. Maar de
vogels proberen mij op te vrolijken met hun gezang, en vooral eentje. Voor hem
blijf ik menigmaal stilstaan, ik ken zijn melodie niet en krijg hem ook niet te
zien. In Gonzar een klein bergdorp ga ik een bar binnen om te ontbijten, het is
hier een echt zottekot. De pelgrims die enkel de laatste 100 km stappen moeten
via minstens twee stempels per dag bewijzen dat ze de tocht te voet deden. Dus
snel een stempel en verder, te voet of met de bus, want die staat even verder
wel te wachten. Na het ontbijt smeer ik nog wat zalf op mijn pijnlijke knoken
en trek verder. De zon brandt nu ongenadig en van schaduw is er weinig of geen
sprake. Als er al eens een streepje schaduw verschijnt is dat ingenomen door
een pelgrim die stokstijf van geen wijken wil weten. In de verte levert de mist
die nog tegen de bergflanken hangt prachtige vergezichten op. Wandelend van
dorp naar dorp en meestal stijgend maak ik van iedere gelegenheid gebruik om in
een bar wat te rusten en te drinken. Er zijn in deze verzengende hitte weinig
bloemen te bespeuren, maar in de plaats van bloeiende bremstruiken verschijnen
er nu bloeiende brem bomen, en hier en daar een palmboom. Als ik om 1h30 in Palas
de Rei aankom geef ik er de brui aan en
ga een slaapplaats zoeken met de hoop dat het morgen beter zal gaan. Er staan
nog 69,5 km voor de deur.
Iemand die
niets weet, en weet dat hij niets weet, weet meer dan iemand die niets weet en
niet weet dat hij niets weet.
Naar Samos
lopen was een goed idee, in de herberg die ondergebracht is in een oud gedeelte
van het klooster kan men enkel slapen en douchen. Dus geen druk gedoe met koken
afwassen of kleding wassen. Puur relaxen dus, als ik goed en wel geïnstalleerd
ben ontmoet ik aan de ingang een Nederlander die thuis per fiets is vertrokken.
Hij weet nog niet goed of hij hier zal verblijven of verder rijden, maar als
hij de rust erkend die deze plaats uitstraalt is zijn beslissing snel genomen.
Samen brengen we nog een hele fijne avond door, blijkbaar hadden we allebei
nood aan een goed gesprek. Ik wilde hier wel graag de mis bijwonen maar als ik
om 7h30 verneem dat het nog een uur te vroeg is voor de paters besluit ik om na
het ontbijt dat ik trouwens samen met mijn Nederlandse fietsvriend alle eer aan
doe verder te trekken. Ik neem afscheid van Roger en allebei verdwijnen we in
de mist. Als ik na ongeveer 15 min. De mogelijkheid krijg om voor een
alternatieve weg te kiezen laat ik deze mogelijkheid niet aan mij voorbijgaan.
Een smal asfalt pad stuurt mij steil omhoog richting Pascais. Boven verdwijn ik
in een holle weg waar me moeilijke maar mooie afdaling te wachten staat. De
bomen die hier groeien lijken wel uit het sprookjesbos van de Efteling te
komen. Het wordt nog mooier als ik in het eerst volgende dorp een loslopende
ezel zie staan op het kerkhof en rond de kerk. Beiden zijn ommuurd zodat onze
vriend de ezel ongestoord zijn buikje rond kan eten. En niemand van de hier
aanwezigen op het kerkhof deed zijn of haar beklag. Als ik niet over holle
wegen wandel, loop ik over paden die afgebakend zijn met op elkaar gestapelde
stenen, eeuwen lang trotseren deze muren al de tijd, het lijkt of ze
samengehouden worden door mos en varens. Zo wandel ik verder van bergdorp naar
bergdorp als een danser de koeienvlaaien ontwijkend. In één van deze dorpjes
staat een kapel waar ik door de tralies een foto probeer te nemen van het
prachtige interieur. Als ik Sarria, de stad die door koning Alfons IX in de
dertiende eeuw werd gesticht, bereik is het tijd om inkopen te doen en de post
te versturen. Mijn inkopen wegen veel te zwaar, en op de oever van de Rio
Pequeño nog in het centrum van de stad eet ik al een deel op. Het interieur van
de kerken blijft ook hier voor mij verborgen, dus trek ik verder naar Barbadelo
over een prachtig bospad waar oeroude bomen heersen over alles wat de natuur
hier ten toon spreidt. Ik wandel verder door dorpjes die in Bokrijk thuis
horen, maar in ieder dorpje ook al telt het maar drie huizen is wel een bar en
een slaapplaats te vinden. Nog één maal gaat het over een met losliggende keien
bezaaid pad steil omhoog, bijna boven laat ik mij in een bocht aan de rand van
de weg op een stuk rots neerploffen om de rest van mijn inkopen te verorberen.
Ik zie de voorbij zwoegende pelgrims heimelijk naar mijn mooie rustplaats
gluren. De refuges in deze kleine dorpjes lonken verleidelijk, maar na een
drankje in een plaatselijke bar besluit ik om toch verder te trekken naar Porto
Marin. Nog voor ik mijn slaapplaats bereik zie ik een zestal ooievaars spelevaren in de blauwe
lucht. Vader en moeder ooievaar zijn bezig hun kroost te leren hoe ze voordeel
kunnen halen uit de opstijgende warme lucht. Een prachtig schouwspel, ik prijs
me gelukkig dat ik dit mag aanschouwen. Nog enkele mooie vergezichten en dan
begint de veel te steile afdaling naar Porto Marin waar ik een slaapplaats ga
zoeken. Nog minder dan 100 km scheiden mij van Santiago.
Ik weet het
weer, onze pelgrim bedelaar kwam uit Madagascar. Gisteren avond heb ik nog een
kort gesprek gehad met een man uit Californië, alhoewel hij nog enkele jaren
ouder is als ik is hetzijn ultieme
droom om eens naar Jeruzalem te stappen. Ja, welken pelgrim droomt daar nu niet
van, misschien komen we op die weg elkaar nog eens tegen. In dit boerendorp
hoog in de bergen was eten vinden geen enkel probleem, en zeker het uur niet.
Het is dan ook de eerste maal sinds ik in Spanje ben dat ik kan avondeten voor
zeven uur. Daar maak ik dankbaar gebruik van, en om 7H30 lig ik al uitgeteld
onder de wol. Ik heb vannacht weer anatomie les gehad ik weet weer exact ieder
scharnierpunt en iedere spier of pees in mijn benen en voeten liggen. Maar deze
morgen toen de les voorbij was stond ik om 6h30 startensklaar fit en gezond. Ik
verlaat dit boeren bergdorp over een smalle stijgende met stenen bezaaide
smalle weg. Steeds verder stijgend komen er prachtige vergezichten tevoorschijn,
een berglandschap dat terug begroeid is met goudgele bloemen. De ene bergrug
lijkt de andere wel te willen verdringen, of het zou ook kunnen dat ze
geleidelijk en liefdevol in elkaar overgaan. Na ongeveer ¾ uur bereik ik het
laatste bergdorp in de provincie Léon. Koeienvlaaien ontwijkend zoek ik mij een
weg naar de enige bar in dit dorp om me er te goed te doen aan een stevig
ontbijt. Het belooft een zware dag te worden, ook na het ontbijt gaat het
steeds verder in stijgende lijn soms over flinke kuitenbijters richting O Cebreiro.
Dit dorp is een levend museum, de Iglesia Santa Maria la Real is de oudste
bewaard gebleven kerk op de route. Door de gesloten deur kan ik door een klein
gaatje in de verte met veel moeite iets onderscheiden. Enkele pallozas zijn
volledig gerestaureerd, in deze van oorsprong Keltische huizen leefden mens en
dier samen. Tot in de jaren 60 waren deze pallozas nog in gebruik, nu dienen ze
nog als museum. Ik verlaat dit Spaanse Bokrijk nog altijd in stijgende lijn
verder trekkend door een bos waarvan de takken begroeid zijn met Ijslands mos.
Mooie bloemen en vogelgezang doen me de aardse zaken en het klimmen vergeten.
Enorme witte heidestruiken lokken duizenden bijen. Nog voor ik de pashoogte van
San Roque bereik beland ik in een mooi kerkje, waar ik even tijd neem voor
mezelf en een lichtje laat branden voor anderen. Op de hoogte van San Roque
staat een enorm bronzen beeld van een pelgrim die zich schrap zet tegen de
wind. Maar vandaag is er van wind geen spraken, een azuurblauwe hemel en een
deugddoende zonnewarmte vergezellen mij. Na de bronzen pelgrim gaat het verder
over een gemakkelijk begaanbaar golvend pad, vergezeld van de mooiste melodieën
geniet ik van prachtige vergezichten die me meermaals verplichten om halt te
houden. Zo gaat het verder tot in Hospital de Condesa. Daar doemt zonder
overgang de klim naar de Alto do Polo voor me op, het laatste stuk gaat zeer
steil, kromgebogen zwetend en puffend overwin ik deze hindernis. De beloning is
groot, wanneer ik boven rechts van mij een bar zie doe ik mij te goed aan een
boccadillo en een koffie om mijn grommende maag het zwijgen op te leggen. Als
ik even later zie hoe de mannen van de Gardia Civil hier boven arriveren en dat
zonder rugzak ben ik toch een beetje fier op mezelf en mijn niet meer zo jonge
knoken. Na een lange welverdiende pauze stap ik verder met voor en achter mij
de Garda Civil, nooit heeft een pelgrim zich veiliger gevoeld. Het uitzicht
over het Gaicishe berland of over het dal van Triacastela is adembenemend. Het
is net alsof de dorpjes in de verte samen met de koeien aan hun dagelijkse
siesta bezig zijn, nergens is er ook maar enige beweging te zien. Uiteindelijk
beland ik na 26 km in Triacastela in de Iglesia de Santiago. In dit prachtig
kader neem ik nog wat tijd voor mezelf en besluit om naar het 10 km verder
gelegen Samos te trekken. Mijn besluit om naar Samos verder te trekken is niet
zomaar genomen. Ik ga proberen om een slaapplaats te veroveren in één van de
oudste kloosters van de westerse wereld. Het Monastario de Samos werd omstreeks
de 5a6 eeuw gesticht. Na Triacastela waar ik de Garda Civil achter laat loop ik
ongeveer 45 min. Langs de grote baan, maar als ik rechts over een smal pad in
de bossen verdwijn begin ik aan het mooiste deel van mijn tocht van vandaag. Ik
loop bijna altijd in holle wegen waarvan de wanden bezaaid zijn met
verschillende soorten mossen en bloemen, het spel van schaduw en zonlicht geeft
aan dit alles een sprookjesachtig uitzicht. De door iedereen met honderden koeienvlaaien
bezaaide vergeten dorpjes waar aan de ingang luie honden de wacht houden heten
mij in stilte welkom. De Rio Oribio daarentegen gaat links van mij in de diepte
wild te keer. De bomen aan weerszijde van de holle wegen zijn met hun kruinen
in elkaar verstrengeld, zo kom ik goed beschermd tegen de zon omstreeks 16h30
in Samos aan. Waar tot mijn grote vreugde nog een plaatsje vrij is voor mij.