Haarfijn beschreef ze me hoe de toekomst er nu zou uitzien. We zouden elkaar een kus geven, afscheid nemen en onze eigen weg inwandelen, recht een nieuw leven binnen. Droge ogen keken dwars door me heen, geen traan in de uithoeken te bekennen.
Haar woorden waren nog niet koud, of ze sneden al dwars doorheen mijn vel. Afscheid nemen was nooit mijn sterkste punt, maar toen haar woorden schaamteloos de mijne deden vergeten, leek ik nog sterker dan ooit te falen.
Het schoot door me heen dat men een zin zou moeten uitvinden die afscheid nemen vergemakkelijkt. Een zin om te zeggen en te helen, om de pijn een kanaal naar buiten te bieden. Een zin om zin te geven aan een afscheid dat broos en koud aanvoelt.
De tranen die ik niet in de hare terugvond, verschenen vanachter mijn brandende ogen. Sterk zijn jongen, fluisterde ik mezelf toe. Maar zelfs mijn eigen woorden verbrandden zich nog voor ze waren uitgesproken. De koude van het afscheid had staalhard toegeslaan, en met tranen in de ogen zocht ik naar een zin die een volgende afscheid draaglijker zou maken..