t Was een mistige zaterdagavond in november. De stoof bleef met moeite aan, er zat geen trek in de schouw. Zoals elke avond zat Traske in haar zetel, een relaxzetel die ze enkele jaren geleden met nieuwjaar van haar jongste had gekregen. De televisie stond op het BRT-nieuws. De andere programmas interesseerden haar slechts matig. Alleen een Vlaams stuk dat zag ze wel eens graag. Meestal viel ze in slaap en werd ze wakker wanneer de uitzendingen al lang voorbij waren.
Vanavond had ze bezoek gekregen van haar jongste met zijn gezin. Dat was niet ongewoon, Willy kwam elke dag even bij haar langs. Soms nog heel laat op de avond. Ja, daar kreeg ze veel vriendschap van, echt gemeende vriendschap. Ze woonde nu reeds van in negenenzestig in een huis van hem en nooit hoefde ze een frank huur te betalen. Elke dag bracht hij een brood voor haar mee uit het dorp. Neen, zoals haar jongste voor haar zorgde, zo vond Traske, waren er geen twee op de wereld. Hij was wel een keer gescheiden. Als enige van al haar kinderen. Twee jaar is hij toen alleen geweest. Gelukkig heeft hij iemand anders gevonden. Op zijn vijfendertigste kreeg hij zijn eerste zoontje. Vanavond nog had ze een dikke kus gekregen van dat jongste kleinkind.
Traske was gelukkig. Ze was dat niet altijd geweest, nee, dikwijls heeft ze zwarte sneeuw gezien. Altijd hard gesloofd voor haar gezin. Haar man, Louis, had altijd gewerkt voor een klein loon. Hij was fier geweest een arbeider te zijn. Toen men hem een hoger loon en een bediendenstatuut aanbood heeft hij geweigerd. Hij wilde arbeider blijven tot aan zijn dood. En hij is het gebleven, tenminste, hij heeft slechts één jaar van zijn pensioen genoten. Hij is op een zondag verongelukt toen hij van de mis naar huis toe kwam. Zonde van zon mens. Dat heeft zijn hele leven hard gewerkt en wanneer hij van zijn rust kon genieten is hij verongelukt, dood. Traske en Louis woonden in een huis van de fabriek en op de begrafenis van Louis kreeg ze al te horen dat ze moest verhuizen. Rijken hebben geen hart. Traske heeft niet geklaagd. Ze is verhuisd naar het huis van haar jongste waar ze altijd gelukkig is geweest omdat Willy elke dag op bezoek kwam.
Ze hield zielsveel van haar kinderen en kleinkinderen. Niet dat ze van allemaal evenveel vriendschap kreeg, nee. Er waren er bij die van haar profiteerden. Vooral sinds ze wat geërfd had van haar zuster Fien. Fien was rijk geweest. Ze had geen kinderen. Onder den oorlog had ze een melktoer en menig keer is ze gepakt omdat ze water bij haar melk deed. Eigenlijk was het een schande wat Fien de arme mensen toen heeft aangedaan. Traske heeft van dat geërfde geld dan ook nog geen frank voor haar zelf opgedaan, nee, het moest dienen om mensen te helpen. Sinds die erfenis kwamen er heel wat over de vloer bij Traske. Ze had alleen maar gegeven als ze dacht, die mensen hebben het echt nodig. Traske had compassie met leed van anderen. Spijtig genoeg wisten sommigen daarvan handig gebruik te maken. Eigenlijk had ze wat te veel vertrouwen in iedereen.
Zeven kinderen heeft ze groot gebracht. Ze hebben allemaal mogen studeren, tenminste, diegenen die bekwaam waren. Alleen de meisjes zijn op hun veertiende gaan werken. Traske heeft dat allemaal met één pree gedaan. Ze kan er nog altijd niet aanuit hoe ze dat allemaal heeft betaald gekregen.
Sooi den oudste heeft nog in de vreemde gezeten, in de Kongo. Die is
teruggekomen toen dat land onafhankelijk is geworden. Hij is nu bedrijfsleider in een boekbinderij.
Anna was met een douaan getrouwd. Die heeft ne goeie man gehad. Hij is gestorven aan een hartaanval op zijn werk. Anna heeft altijd hard gewerkt als kuisvrouw. Van al haar kinderen leek Anna het meest op Traske.
Dan had je Terry die getrouwd is met een postbode. Eigenlijk heette ze Trees maar sinds ze onder den oorlog met een Engelsman verkering heeft gehad liet ze zich Terry noemen. Terry was eerder aan de luie kant. Altijd genegen om van anderen te profiteren en te gierig om een frank uit te geven. Zij had aan Traske hopen vol geld gekost. Terry had zich tijdens den oorlog opgehouden met slechte mannen en had zo een ziekte opgedaan waar ze jaren voor heeft moeten doktoren. Traske heeft daarvoor al haar spaarcenten nodig gehad en dikwijls had ze toen water moeten drinken van de honger.
Van Terry heeft Traske nooit veel vriendschap gehad. Wat je aan haar leende zag je meestal nooit terug. Haar eigen kinderen, ze had er drie, moesten aan haar nooit wat vragen. Nog liever stak die haar geld in een schoenendoos dan het aan haar kinderen te besteden.
Ludo, haar vierde, had een hoge rang in het leger bij de luchtmacht. Hij was op zijn zestiende bij den troep gegaan, had er gestudeerd en was er gebleven.
Geert, haar vijfde, werkte als beambte aan de staat. Die zag ze niet zo veel. Hij had zijn eigen kennissenkring. Traske heeft altijd een beetje het gevoel gehad dat ze wat te min was voor Geert.
Dan had je Louis. Die had een fabriek in chocolade. Hij verdiende veel geld en was rijk. Hij woonde zelfs in een villa die ooit van een baron was geweest. De eerste tienduizend frank had hij van Traske geleend. Al de rest had hij met zijn handen verdiend tezamen met zijn vrouw. Traske was fier op Louis.
Willy, haar jongste, had een drukkerij. Traske voelde zich het meest door hem aangetrokken. Hij behandelde al haar zaken, ook de financiële. Uren heeft ze met Willy gepraat. Neen als Traske zou komen te sterven hoefde er niets meer gezegd te worden. Ze wisten alles van mekaar.
Traske dacht na over haar leven. Twee keer heeft ze ooit in een ziekenhuis gelegen. Een keer had ze haar voet gebroken bij een ongeval. Verleden jaar in de winter was ze gevallen en had ze haar schouder gebroken. Verder heeft ze een tijd gesukkeld met hoge bloeddruk. Voor de rest is ze bijna nooit ziek geweest.
Traske voelde zich gezond en gelukkig. Ze had geen zorgen en elke dag kwam Willy op bezoek. Ze had meer dan veertig klein- en achterkleinkinderen wat kun je als achtenzeventigjarige nog meer wensen. Moest Traske nu sterven dan kon dat rustig gebeuren. Ze schrok even bij die gedachte.
Zoals elke avond bad Traske haar rozenhoedje. t Was fris in huis. Er zat geen trek in de schouw. De stoof gaf een geur af van verbrande koolgassen. Dat gebeurde wel meer. Ze was daar gerust in. Haar hondje, Daske, lag te slapen in zijn mand.
Traske keek naar de klok. Ze duizelde en kon de cijfers niet van de wijzers onderscheiden. Een loom gevoel maakte zich van haar meester. Dat had ze nog nooit meegemaakt. Haar keel voelde droog aan, ze wilde wat gaan drinken.
Met moeite stond ze recht en wankelde naar de pompsteen. Ze moest er met haar beide handen op steunen. Traske kon niet meer recht blijven, ze ging op de grond zitten en legde zich neer met haar hoofd tegen de keukenkast. Ze sloot haar ogen en haar gedachten gleden weg in een droom zonder einde. Geen echte droom, neen, Traske zag zichzelf liggen in de huiskamer. Ze keek naar zichzelf. Haar lichaam leek vredig te slapen en toch was Traske wakker. Ze zag Daske liggen in zijn mand. De TV stond nog aan, zonder beeld, alleen een fluittoon kon je horen. Al de rest was stil en vredig. Zij voelde geen kou of warmte meer, een onbeschrijflijk geluk voerde haar mee in een tunnel van licht en hemelse muziek. Sneller en sneller ging het. Aan het einde zag ze Louis, die haar glimlachend zijn hand toestak. Traske hoorde bekende stemmen uit een verre herinnering. Het wereldse maakte plaats voor het hemelse voor Traske Begges.
Op een zondagmorgen in november werd het lichaam van Traske Begges gevonden door haar zoon Willy. Ze was gestorven door de uitwasemingen van een slechttrekkende kachel. Traske is een eenvoudig en gelukkig mens geweest tot de laatste dag van haar leven.
Er zijn op de wereld mensen die altijd geluk hebben en anderen die nooit geluk hebben. Zij die het geluk hebben gelukkig te zijn verlangen niet meer naar geluk.
Zo hoorde Charel van den Ekkelboer tot diegenen waarvoor geen geluk was weggelegd. Na zijn dood heeft hij een hoop schulden achtergelaten en is begraven door den arme. De mensen die hem ooit genegenheid hebben betoond kon Charel op één hand tellen. Nochtans het had ook anders kunnen zijn.
Zijn vader, Miel, was facteur maar verzamelde als hoofdverdienste eikels welke hij verkocht aan de bloemmolens. Daarom noemden ze hem den Ekkelboer. In die tijd kon je daar veel geld mee verdienen. De eikels werden gemalen en verwerkt tot varkensvoer. Charels moeder, Trees, bracht het grootste deel van haar tijd door &met klagen over zichzelf en kwaadspreken over een ander. s Zondags had ze haar vaste plaats vooraan in de kerk. In het gezin van den Ekkelboer kwam er niet veel op tafel, een kwestie van spaarzame gierigheid.
Charel werd geboren in Tielen tijdens de krisisjaren op een woensdagnacht in de maand februari. Buiten vroor het dat het kraakte, de vriesbloemen stonden op de ruiten en er woei een snijdende oostenwind. De bakel was verkleumd toegekomen. Toen ze haar handen in lauw water had gewassen, begonnen haar vingers zo erg te tintelen dat ze zich moest bedwingen om het niet uit te schreeuwen van de pijn.
Het werd een moeilijke bevalling, het kind lag in stuitligging. Gelukkig had de bakel genoeg ervaring om het te keren. Op het ogenblik van de bevalling begonnen de geiten in de stal rumoerig te mekkeren en de schelfdeur klepperde angstaanjagend alsof de kwade hand er mee gemoeid was. s Anderendaags vond men al de geiten op de grond liggen met hun kettingen in elkaar verstrengeld. Voor de staldeur lag een kindermutsje, gemaakt van zwarte kattepels. Het was een voorteken van een moeilijk leven.
Het kind zweefde weken aan een stuk tussen leven en dood. Er was geen eten in te houden. Omdat Trees zelf de borst niet kon geven werd het gevoed met geitemelk. De melk kwam van een boerke uit Gierle wiens dochter ze elke dag vers thuisbezorgde bij den Ekkelboer. Jeanneke, de boerendochter was een zonderling. Ze zei nooit wat maar mummelde onophoudelijk onverstaanbare woorden terwijl ze voortdurend op haar stoel zat heen en weer te wiegen. Ze kwam elke dag langs en Trees kreeg haar nooit de deur uit voor ze wat van de melk had mogen proeven.
Toen Charel ongeveer een maand of twee was kwam Miel thuis met luguber nieuws. Hij had in Vosselaar horen zeggen dat Jeanneke van de Geitenboer reeds verscheidene kinderen had behekst. Moeder Diels had hem de raad gegeven een kruisbeeld te plakken onder de stoel waar Jeanneke zou gaan zitten. Zo gezegd zo gedaan en toen Jeanneke s anderendaags de melk kwam brengen, hield ze plots op met mummelen en schommelen en bleef stokstijf zitten op de stoel waaronder het kruisbeeld was geplakt. Haar ogen puilden uit van schrik en het zweet stond haar op het voorhoofd. Ja, waarlijk hier zat een heks op deze stoel. Toen Trees voorzichtig het kruisbeeld van onder de stoel wegnam is Jeanneke recht gevlogen en gaan lopen zo hard ze kon. Nooit heeft ze nog melk gebracht naar den Ekkelboer en vanaf toen ging het met de gezondheid van Charel iets beter.
Als kind was Charel dikwijls ziek. Bij momenten stond hij van onder tot boven vol huiduitslag. Trees is er eens mee naar Mie Broos geweest in Vorselaar. Mie had de naam raad te weten met alle mogelijke zweren en huidziekten. Voor Charel had ze een groen zalfje meegegeven in een mosselschelp maar t had niet veel geholpen en Trees vond het zonde van t geld dat ze aan Mie Broos had gegeven. Mie Broos hielp arme mensen nochtans meestal gratis maar Trees vond zichzelf van hogere stand omdat haar man facteur was en had haar hooghartig een fooi gegeven. Toen Charel een jaar of zeven was is de huiduitslag spontaan verdwenen en ging het hem in alle opzichten beter af.
Op school heeft Charel niet veel opgestoken. Hij kon lezen ja, en geld tellen had hij ook geleerd. Maar sparen, nee, al had hij gierige ouders, Charel heeft nooit een frank opzij kunnen leggen. Niet dat hij geen geld heeft verdiend. Hij heeft altijd hard gewerkt, tenminste, als hij geld nodig had. Charel kon geen frank in zijn broekzak verdragen. Als hij zijn loon getrokken had was het feest en liep hij meestal zat rond. Als zijn geld op was had hij armoede.
Charel nam het niet zo nauw met het leven. Plezier had hij alleen als hij iemand een pee kon stoven. Zo had hij eens op een avond een frats uitgehaald waarvan de hele buurt was geschrokken en nog jaren later over werd nagepraat.
Hij was in loondienst op de boerderij van Begges. Hij kwam moe en bezweet van den akker, zijn schup over zijn schouder. Achter t woonhuis zat, zoals gewoonlijk s avonds, het vrouwvolk, jonge meisjes van een jaar of zeventien, te buurten. Onder Clemanske haar stoel lag haar troeteldier Krol, een vette rosse kater, te slapen. Krol lag met zijn achterste tegen de stoelpoot, zijn staart krulde af en toe langzaam op en neer achter Clemanske haar stoel. Je kon zien dat het dier genoot van zijn eigen luiheid. Charel begaf zich eerst naar de put om zijn dorst te lessen en toen hij gedronken had en zijn mond aan zijn mouw had afgeveegd keek hij met een grijns naar het vrouwvolk.
Aan t kwaadspreken meiskes ? zei Charel.
De meisjes die het niet zo op Charel hadden staan antwoordden niet en negeerden hem.
Ik zal ze eens laten schrikken dacht Charel. Hij ging stillekens achter
Clemanske haar stoel staan, hief zijn schup omhoog en stak die pardoes in de grond vlak op krol zijn staart. Met een geweldige schreeuw stoof de kater weg.
Verdomme, das den eerste keer dat ik zoiets zie, de kater gaat lopen en zijne staart blijft liggen zei Charel.
Paniek onder t vrouwvolk. Clemanske viel flauw op de grond bij het zien van de nog kronkelende kattestaart. De kater stoof t schaarhout in en is daar tot laat in de nacht blijven schreeuwen en grollen van de pijn. De hele buurt heeft er niet van kunnen slapen. Krol die nog een paar jaar heeft geleefd deed telkens denken aan dat voorval. Wat wilt ge, ne kater zonder staart was geen alledaags gezicht.
Zulke fratsen maakten dat Charel bij niemand geliefd was. Nochtans hij had een gouden hart. Hij zou iedereen geholpen hebben die armer was dan hijzelf maar wat van ne rijke was mocht je zomaar pikken vond Charel. Hij is een paar keer opgepakt wegens stropen. Niet dat hij zich daarover druk maakte want Charel kon uren vertellen over zijn nachtelijke strooptochten.
Eén keer heeft hij geweldige schrik gehad. Niet van de boswachter, nee, van zwarte katten die hem snachts achtervolgden. Eind Januari was Charel gaan stropen op t goed van den Emsens. Hij had geen succes gehad, zelfs geen konijntje had hij tijdens zijn strooptocht kunnen verschalken. t Was volle maan en ijzig koud. Charel zijn handen en voeten waren als bevroren.
Gelukkig had hij altijd een fles jenever bij zich. t Was jenever van den Tuut. Die stookte hem zelf in t geheim en Charel ging daar af en toe wel eens bij helpen. Zo kwam hij goedkoop aan zijn drank.
Charel dronk met volle teugen van het straffe vocht. Hij voelde het gloeien van zijn keel tot in zijn maag, een weldadig gevoel dat Charel niet kon missen.
Hij was tot bijna aan de Haarlebeek geweest en begaf zich ontmoedigd opweg terug naar huis. In de Smallebroeken sprong hij over de Laak met een lange staak die hij daar onder de varens had verborgen. De Schrieken lagen er stil bij. Geen zuchtje wind beroerde de boomkruinen. Charel hoorde zijn eigen stappen en het kraken van de bevroren aarde onder zijn voeten en naast hem volgde zijn schaduw, door het licht van de maan. In de stilte van deze nacht was er alleen het kabbelende water onder het kelderijs van de Laakbeek dat af en toe de stilte doorbrak.
Het sloeg twaalf uur op de kerktoren van Beerse. Door het vriesweer klonk het klokgelui helder en klaar tot ver buiten het centrum van het dorp. Charel was nog nooit bang geweest maar vandaag voelde hij zich niet gerust. Volle maan, twaalf uur... t Was alsof iets of iemand hem bespiedde. Hij voelde een brandende blik van starende ogen op zijn rug. Charel hijgde een beetje van de schrik en voelde zijn hart kloppen tot in zijn keel.
Hij keek achterom en zag plots een zwarte kat springen in het schijnsel van de maan. En nog één, wel drie, vijf, misschien wel tien zwarte katten sprongen zigzag over de Laakbeek.
Charel wreef zich de ogen. Had hij nu teveel gedronken? Nee, hij voelde zich nuchter. Hij keek nog eens om en zette het op een lopen. Hoe harder Charel liep, hoe sneller ook de zwarte katten achter hem aan sprongen. Altijd maar zigzag over de beek.
Charel liep zo hard hij kon, struikelde, viel op de grond en stond weer terug recht zonder snelheid te verliezen. Hij hoorde de katten achter zich ijselijk miauwen. Hij kreeg er kippevel van en in één ruk liep hij door naar de schelft van Begges waar hij placht te slapen. De hele nacht is hij toen blijven zweten en hijgen van de schrik en t heeft weken geduurd voor hij weer eens durfde te gaan stropen.
Telkens wanneer Charel dat verhaal, laat op de avond, vertelde aan de buren was het of hij het steeds weer opnieuw beleefde. Niemand waagde het dan s nachts alleen naar huis te gaan en wie één keer het verhaal had gehoord vergat het nooit meer.
Zo leefde Charel van de ene dag in de andere zonder aan morgen te denken. Hij trok van de ene boerderij naar de andere. Bleef nooit lang op dezelfde plaats en het gebeurde wel eens dat hij naar de Walen trok om er te helpen bij den oogst.
Charel zijn schulden werden altijd groter en groter. Schulden die hem uiteindelijk fataal zijn geworden tezamen met zijn groot verdriet.
Charel van den Ekkelboer had de naam een eenzaat te zijn. Toch is hij ooit een paar jaar getrouwd geweest. Hij moet zelfs een dochter hebben. Hij praat daar nooit over. Verdriet is het enige wat hem daarvan rest.
Het begon al toen hij Linda, zijn vrouw, leerde kennen. Ze was wat wulps ja, maar Charel hield veel van haar en zij van hem. Trees, zijn moeder, had nooit een goed woord over voor Linda. Ze was van te min volk, vond Trees, alhoewel zij zelf ook niet van zon bijzondere komaf waren.
Toen hun dochter, Sandra, geboren was, werd het nog erger en van pure treiterij door Trees is Linda toen bij Charel weggegaan. Hij heeft haar nooit meer teruggezien. Toch is hij haar nooit vergeten en in zijn hart bleef hij altijd van haar houden.
Charel heeft toen een paar jaar samen met kleine Sandra bij zijn ouders ingewoond. Dat was een echte nachtmerrie. Hij moest er bijna al zijn geld afgeven voor kost en inwoon.
Nochtans had Trees door haar kwaadspreken over de rest van de familie, bekomen dat zij, en zij alleen, veel geld had geerft van tante Marie, geld dat moest dienen om kleine Sandra op te voeden.
Charel werd kort gehouden toen hij thuis inwoonde. Had hij soms kennis met één of ander meisje dan was die nooit goed genoeg voor Trees. Sandra werd tegen haar vader opgestookt en het kind vervreemde helemaal van hem.
Omdat Charel thuis geen begrip en liefde vond is hij het maar afgestapt. Maar denkt ge dat hij toen gerust was? Het kwam zelfs zover dat Miel, zijn Vader, hem is gaan overdragen bij de gendarmen omdat hij geen vast adres had. Hij heeft toen een paar maand als landloper op de kolonie gezeten. Hoe kun je nu je eigen zoon zoiets aandoen. Van toen af is het altijd bergaf gegaan met hem, hij kon zijn schulden niet meer overzien en is stilaan weggekwijnd.
Hij is meer en meer beginnen drinken, verzorgde zich niet meer en zijn oude kleren leken soms wel lompen. Vrouw Begges heeft hem ooit eens uit louter compassie in t nieuw willen zetten.
Charel zei ze op een keer
Morgen ga ik met U naar Turnhout, een nieuw kostuum en wat nieuwe kleren kopen. Zie dat ge U wast en opfrist. Zondag is het Pasen, dan kunt ge tenminste deftig mee met de familie uwe pasen gaan houden.
Charel antwoordde niet maar is toch samen met Vrouw Begges naar Turnhout gereden met den Tram. In de Gasthuisstraat hebben ze toen een nieuw kostuum, een werkbroek en een hemd gekocht.
Pak zijn oude spullen maar in had Vrouw Begges gezegd. Die zijn voor de voddenmand.
Samen stonden ze op de markt naar den tram te wachten. Vrouw Begges die moeilijk haar water kon ophouden en regelmatig naar de WC moest, ging rap onder het gemeentehuis naar de openbare waterplaats. Charel zou aan de tramhalte op haar blijven wachten. Terug aan de tramhalte gekomen kon Vrouw Begges Charel nergens meer vinden, hij was op stap gegaan.
Drie dagen later vonden ze hem terug in t café bij den Besseleer. Hij had zijn oude spullen terug aan. Zijn nieuw kostuum had hij verkocht en het geld allemaal opgedronken.
Van de groten dorst had Charel gezegd. Van toen af is hij in ongenade gevallen bij Vrouw Begges.
De laatste jaren van zijn leven zat er niet veel moed meer in bij Charel van den Ekkelboer. Hij werkte zo hard hij kon maar het ging hem allemaal niet meer af. Meestal voelde hij zich ziek en moedeloos. Hij was nochtans amper veertig jaar oud.
Hij woonde bij een weduwe in Turnhout, Vera heette ze. Een vrouw die bijna evenveel problemen had als Charel zelf. Ze had een zoontje van een jaar of vijftien. Of het nu Charel was die Vera onderhield of andersom weet ik niet. Feit is dat geen van beide het breed hadden.
Op het einde was Charel zich zelf niet meer. De kloeke knappe man van vroeger was een stuk verdriet geworden. Er ging geen uur voorbij zonder dat Charel een traan wegpinkte. Hij bezat niets meer en zijn schuldenberg kon hij niet meer overzien. Zijn ouders waren rijk genoeg maar te gierig om hem te helpen. Andere familie had hij wel eens wat gevraagd maar die konden hem ook niet helpen. Charel begreep dat wel.
t Was Kerstavond geweest. Hij had alleen thuis gezeten. Niemand had hem uitgenodigd voor het kerstfeest, eigenlijk al jaren niet meer. Met zon dagen voelde Charel nog meer de eenzaamheid dan anders.
Kon hij vandaag zijn dochter maar eens in zijn armen houden. Hij wist geeneens meer hoe oud ze nu was. Wat had hij graag haar lieve kindermond gevoeld op zijn wang. En Linda, waar zou die nu zijn. Hoe graag wou hij zijn
gezinnetje nog eenmaal terug samen zien. Een ontzettend verdriet maakte zich meester van Charel. Een verdriet zo groot en zwaar dat geen mens in staat is het te dragen. Een verdriet dat meer pijn doet dan dood te gaan.
Charel is traag de zoldertrap opgegaan. Met zijn betraande ogen keek hij nog eenmaal naar beneden, naar de vloer die hij nooit meer levend zou betreden. Hij ging moeizaam op de houten ladder staan en deed zichzelf de koord om de hals die hij aan een balk had vastgemaakt. Nog eenmaal ademde Charel de aardse lucht in zijn longen, hij zag zijn droevig leven in een oogwenk aan zijn geest voorbijgaan. Hij snikte nog enkele keren zijn verdriet uit en is toen naar beneden gesprongen. Tijdens de korte snok hoorde Charel zijn halswervels kraken, een geluid als dat van een snaar die brak, sterretjes, en het wegebben van zijn levenspijn. En dan... een engelenhand die hem werd toegestoken. Een vrijgeleide voor de hemel der eenzame zielen. Want wie zon verdriet heeft gehad krijgt van ons Heer vergiffenis ook al heeft hij een eind gemaakt aan zijn eigen leven.
Charel werd op het einde begraven door den arme, de dienst voor arme mensen.
DE WIJSHEID VAN MIJN MOEDER scriptum: fons dehouwer
Ofschoon wij mensen allemaal een vrije wil hebben, zegt men wel eens dat al ons doen en laten reeds op voorhand was voorbestemd in ons karma. Het is dan ook moeilijk te begrijpen dat wij daadwerkelijk een vrije wil hebben.
Wij zijn allen kinderen van onze Hemelse Vader en ik geloof dat de Heer onze God een perfect beeld heeft van wat wij met onze vrije wil zullen doen en dat Hij op voorhand weet hoe wij in alle omstandigheden zullen reageren. Ik wil dit op een menselijke manier voorstellen door U dit waargebeurde verhaaltje te vertellen.
Ongeveer drie jaar oud was ik alleen thuis met mijn moeder en vroeg haar om een snoepje. Mijn moeder had meestal wat chocolade in huis, zon blok van ongeveer 250 gram waar je kleine reepjes kon afbreken. Ze gaf mij een half stuk van zon reepje. Ik begrijp nu best dat mijn moeder het zich toen niet kon veroorloven mij een heel stuk te geven. Wij waren immers met een groot gezin en bijna behoeftig. Je weet hoe dat met kinderen van drie jaar gaat, ik wou en zou een heel stuk chocolade hebben. Natuurlijk kreeg ik geen heel stuk en weende tranen met tuiten.
Nadat ik zo geruime tijd had gezaagd en geweend werd mijn moeder het uiteindelijk beu. Ze nam de andere helft van het stuk en legde dat voor mij op de tafel met deze woorden:
Hier heb je de andere helft, eet het maar op.
Maar denk eraan, je krijgt het niet van mij, wél van de duivel. Als je het opeet heb je dat stuk chocolade van de duivel gekregen.
Ik herinner me nog letterlijk haar vermanende woorden.
Daar stond ik dan plots als van de hand Gods geslagen. Je moet weten dat wij werden opgevoed in een sfeer van volkomen eerlijkheid en godsvrucht. Het idee dat ik dat half stukje chocolade van de duivel kreeg deed me verstijven van schrik. Ik heb het wijselijk niet opgegeten en begreep volkomen de les welke mijn moeder me toen heeft gegeven en tot op de dag van heden is die wijsheid me altijd bij gebleven.
Zo zie je maar eens hoe goed mijn moeder mijn vrije wil wist in te schatten. Ze wist op voorhand wat ik zou doen. Nochtans, het bleef mijn vrije wil.
Heb jij er al bij stilgestaan h
oeveel beter nog God, Onze Hemelse Vader, ons als kinderen kent en hoeveel beter Hij op voorhand weet wat wij met onze vrije wil zullen doen?
t Was één van de eerste zomerse lentedagen. Nog te koud om in hemdsmouwen te lopen en te warm om een jas aan te doen. Kortom één van die dagen waarna dokters goede zaken doen aan verkoudheden.
Op de Eiermarkt en de Melkmarkt is er een verkeersprobleem. Men lost er een grote vrachtwagen en dat geeft altijd wat hinder in de smalle Antwerpse straatjes. Op de grote markt fotografeert een schare Aziatische toeristen de onuitputtelijke waterfontijn van Brabo.
Langs de Maalderijstraat krijg ik een mooi zicht op de voet van de Onze Lieve Vrouwetoren die zijn schaduw werpt over de nog wat te vroeg uitgezette terrasjes. Onwillekeurig roept dit beeld mij een sfeer van vakantie op. De wandelende mensen doen mij denken aan een aquarel van een stadsgezicht gemaakt in de jaren vijftig.
Halfweg tussen zon en schaduw plaatst een gracieuze zestiger een vouwstoeltje op de grond. Uit een bruine, versleten kast haalt hij zijn muziekinstrument. Een veel bespeelde gitaar, van een uitstekende kwaliteit, waarvan de glitter reeds enkele jaren is weggesleten. Met een ongekende vaardigheid stemt hij zijn instrument en laat zijn hand, als opwarming, glijden over de snaren die een weelde aan klanken over het plein uitzaaien. Hij schudt enkele keren zijn pols alsof hij zijn slapende hand wil wakker maken. Dan speelt hij... de Moonlight Serenade van Glenn Miller. Wondermooi is de akoestiek aan de voet van de toren. De man speelt met een virtuositeit van een professional. Zowel de bas, de begeleiding en de melodie klinken als een orkestrale harmonie. Je kunt het genot van de gezichten der wandelaars aflezen. De meeste mensen gooien muntstukken in de hoed van de muzikant terwijl anderen onverschillig om hem heen lopen.
De kalende man lijkt als vergroeid met zijn gitaar. Zijn kleren zijn wat oudmodisch. Alleen de schoenen zijn van een uitstekende kwaliteit. Italiaans, geloof ik, van een zeer dure soort. Zijn snor heeft nog vaag de vorm van een verzorgde lijn zoals je die vroeger vaak bij orkestleden aantrof.
Na zijn eerste nummer neemt hij de muntstukken uit zijn hoed en steekt een sigaret op. Hij rookt met gulzige trekken alsof hij te weinig tijd heeft en houdt zijn sigaret tussen duim en middenvinger. Als het stompje te klein is geworden schiet hij het weg op een handige manier die hij waarschijnlijk reeds duizenden keren heeft herhaald.
Als om de hoek een groep voetgangers komt opdagen begint hij weer te spelen... Strangers in de Night. Zijn hele repertoire bestaat uit oude evergreens.
Wanneer de voetgangers weg zijn stopt hij midden in de melodie, raapt zijn geldstukken uit zijn hoed en steekt weer een sigaret op die hij op dezelfde gulzige manier oprookt.
Je speelt mooi zeg ik hem.
Och meneer, mijn tijd is voorbij zegt hij met wat spijt in zijn stem.Ge had me vroeger moeten horen, toen ik nog in de showbizz zat. Allemaal heb ik ze begeleid. Al de groten van de jaren vijftig en zestig. Sinatra, Belafonte, Piaf, Louis Armstrong, dat is trouwens de meest sympathieke mens die ik ooit heb ontmoet.
Hij spreekt een Antwerps dialekt, vermengd met de vreemde klanken
van een Brusselse afkomst.
Dan heb je toch wel in een groot orkest gespeeld vraag ik hem.
Het grootste meneer zegt hij.
Heel de wereld heb ik gezien, Parijs, Londen, New-York, Tokio. Overal heb ik geleefd als een koning. Maar nu zijn ze me vergeten. Hij zucht, weemoedig denkend aan vroeger. Waarom hoor je er niet meer bij? vraag ik hem.
Den drank he jong zegt hij wat verlegen.Maar vooral die verlamming op mijn pols. Lang aan een stuk kan ik niet meer spelen. Tussen elk stuk moet ik wat rusten.
En kunt ge niet op pensioen gaan?
Pensioen? Maar meneer, in mijn tijd heb ik daar nooit voor betaald en
bovendien leefden wij meestal in het buitenland. Voor dat ik die verlamming op mijn pols kreeg was ik misschien vijf jaar van mijn loopbaan in ons land. We verdienden veel geld. Hadden zelf weinig onkosten en tijd om uit te gaan was er niet want we moesten altijd optreden. Eten en drinken was meestal gratis. Maar ik had niet op tegenslagen gerekend. Na die verlamming op mijne pols kon ik natuurlijk niet meer mee. Ik heb nog wel eens geprobeerd in een klein orkestje maar dat ging niet. Dat zijn geen echte muzikanten meneer.
Hebt ge dan geen spaarcenten opzij kunnen leggen voor uw oude dag? vraag ik de man.
Dat had ik meneer, dat had ik. Maar dat heeft ons dierbaar België mij allemaal afgenomen.
Er klinkt een wrange klank over onrecht in zijn stem.
Toen ik tien jaar geleden ben gestopt had ik genoeg geld om de rest van mijn leven mee rond te komen, tenminste, als ik het kalm aan zou doen. Ik kocht drie appartementen met alles erop en eraan. Eén om zelf te bewonen en twee om te verhuren. Van de huur had ik mijn hele leven kunnen rondkomen meneer. Maar toen moest ik mijn belastingaangifte doen en kreeg ik één van die controleurs op mijn dak. Van al die jaren dat ik gewerkt en gespaard had waren er geen bewijzen meer te vinden. Het orkest bestond niet meer en ik kon nergens navraag doen. Ik ben toen belast op mijn hele bezit met als gevolg dat ik om mijn belasting te kunnen betalen alles heb moeten verkopen. Ik heb er niets van overgehouden dan miserie. Mijn hele leven heb ik voor niets gewerkt meneer. Je zou voor minder de hand aan jezelf slaan. Nu werk ik voor mezelf. Ik huur een kleine studio en ga dagelijks hier en daar wat spelen, tenminste, als het weer het toelaat. Ik verdien niet veel maar ik kan rond komen. Ik wil niemand tot last zijn. Ik vertik het trouwens om naar het OCMW te gaan. Als ik ooit zal sterven zal er geen geld zijn om me te begraven, daar zorg ik wel voor. Dat ze daarvoor maar het geld gebruiken dat ze me hebben afgenomen, de dieven.
Dan stokt zijn stem. Over zijn wang vloeit een traan. De straatmuzikant heeft zijn hart gelucht en speelt zijn volgende melodie. Het Slavenkoor van Verdi.
Ik ben Fons Dehouwer
Ik ben een man en woon in Vosselaar (België) en mijn beroep is Auteur van romans, poëzie, proza, filisofie,.
Ik ben geboren op 22/03/1947 en ben nu dus 78 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: schrijven, musiceren, gitaarspelen,.
"Machianta" (1995)
"Vroege Oogst" (2000)
"Hooglied van de liefde" (2020)
"Annelies, liefde, geluk en verdriet (2021)
Zoeken in blog
E-mail mij
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
forum
Druk op onderstaande knop om te reageren in mijn forum