HET WARE GELOOF IN GOD scripsit: Fons Dehouwer 1985
EN HET EEUWIG LEVEN
Met welke naam je God ook noemt of tot welke religie je ook behoort, het is dezelfde God tot wie wij allen bidden. Dezelfde God voor alle mensen. Eén en dezelfde mensengemeenschap tot welke wij behoren en de natuur is onze tempel.
Herken God in je medemens en bemin Hem boven alles.
Tracht volmaakt lief te hebben en vergeet jezelf in die liefde.
Ben je arm of rijk, het is je een bijzondere eer dat te zijn.
De arme heeft een groot voorrecht. Hij hoeft niet alles weg te geven om verdienstelijk te zijn en zijn weg tot God is vaak reeds geëffend.
Ben je rijk blijf dan nederig want je hebt het voorrecht dingen te mogen gebruiken die jou eigenlijk niet toebehoren maar je zult later aan God rekenschap moeten geven voor wat je met je rijkdom hebt gedaan.
Wees tevreden met je loon want het is een geschenk van God en méér dan dat verdien je niet.
Als je de Geest van de Heilige geschriften begrijpt, mag je de woorden en de zinnen vergeten want ze worden slechts op vele tegenstrijdige manieren uitgelegd.
Schrijf je wijze en positieve gedachten op zodat ze een heilig geschrift vormen voor je nageslacht.
Wie of wat je ook bent, wees nederig als het gras onder de voeten van een bedelaar en wees fier op de enige opdracht die God je geeft: leren volmaakt lief te hebben.
Voor mij is God mijn Geliefde Hemelse Vader tot wie ik alles kan vertellen in meditatie en gebed.
Moederke, gij hebt ons allen gevormd tot de mensen die we thans zijn. We mochten studeren. Zaten we in nood, steeds hielp je waar je kon. Je gaf ons alles terwijl je eigenlijk zelf bijna niets méér bezat dan je eenvoudige menselijke wijsheid waarmee je ons hebt opgevoed. Hebben wij U daarvoor wel genoeg gedankt Moederke? Kwamen we wel vaak genoeg op bezoek bij U? Nooit klaagde je. Altijd waart ge tevreden.
Lieve Moemoe, wij waren jou hemel op aarde. Nooit was je kwaad op ons. We herinneren ons je goedig lachend gezicht vol vertedering. Als er iemand is waaraan wij in ons leven een voorbeeld mogen nemen dan ben jij dat. Tot ziens Moemoe, later, in uw Hemelhuis.
Mijn liefste kinderen, ik heb jullie lief, o, zo lief. Mijn leven was soms moeilijk maar samen met ons vader en met de hulp van Onze Lieve Heer heb ik altijd alles voor jullie kunnen doen. Ik weet, samen zijn we soms arm geweest, maar toch gelukkig en rijk aan liefde. Ik ben thans heengegaan. Ik weet het, voor sommigen nog te vroeg, maar het was mijn tijd. Ik voelde me wel goed de laatste tijd. Ik hoopte nog in ons nieuw huis te kunnen wonen. Mijn leven was echt gelukkig met zoveel klein- en achterkleinkinderen die me allemaal Moemoe noemden, dat was voor mij méér dan de allerhoogste titel. Dank zij mijn dagelijks gebed ben ik ingeslapen na s avonds nog een laatste kusje van mijn jongste kleinkind. Wat kon ik nog mooier wensen?
Kinderen, wees goed voor mekaar. Wees mekaar een troost en een steun en houd onze familie tezamen. Heb mekaar lief zoals ik U heb liefgehad. Ik ga nu heen. Ik weet, en dat getuig ik U door de Heilige Geest, dat ik verder leef en dat ik aan de poort van het paradijs word opgewacht door ons Vader, onze Marcel, ons Doeska en ons Gertie. Vaarwel. Bewandel de weg van het goede, dan zie ik u later weer in de Hemel. Tot ziens...
Dit is de oorspronkelijke tekst, zoals geschreven voor mijn moeders doodsprentje.
Delen van deze tekst zijn tot mijn spijt, buiten mijn wil om, gekopieerd naar andere prentjes.
Wanneer ik iemand ontmoet die ik in geen jaren meer heb gezien bekruipt mij steeds een weemoedig gevoel omdat de tijd mij verloren herinneringen teruggeeft.
Dat gevoel kende ik deze middag toen ik voor mijn werk naar Turnhout reed.
Alhoewel ik de man die ik ontmoette niet echt ken, draag ik van hem reeds mijn hele leven een geheimzinnige voorstelling mee.
Vanaf mijn eerste kinderjaren reed ik bijna wekelijks tezamen met mijn moederzaliger naar Turnhout. We bezochten de zaterdagsmarkt en s zondags woonden wij de mis bij in de Sint Pieterskerk of de Heilig Hartkerk.
Bijna telkens wanneer wij halverwege Vosselaar en Turnhout waren zagen wij een tamelijk oude magere man met een getaande huidkleur langs de weg marcheren. Hij leek mij een vreemdeling. Vooral zijn donkere huidkleur en zijn verrimpeld kaal hoofd imponeerden mij. Hij wandelde met een verbazend hoge snelheid. Zijn lange grauwe regenjas wapperde achter hem aan en rond zijn nek hing een enorme gebreide sjaal die bij koud weer was opgerold en bij warm weer los hing tot bijna aan de grond. Winter en zomer droeg hij dezelfde kleren. Al die jaren had die regenjas dezelfde kenmerken van slijtage. Niet echt versleten maar toch wat afgedragen.
Mijn hele verdere leven bleef die man mij een mysterie. Ik kende zijn naam niet, wist niet waar hij woonde en zelfs de klank van zijn stem heb ik nooit gehoord. Alleen die geheimzinnige indruk, steeds wanneer ik hem ontmoette, is me bijgebleven.
Eén keer zag ik hem op een andere plaats dan gewoonlijk. Ik moet toen ongeveer achttien jaar geweest zijn. Die oude man haalde het stoeltjesgeld op in de Heilig Hartkerk in Turnhout. Het was de enige keer dat ik hem aandachtig kon bekijken.
Ondertussen is dit alles meer dan twintig jaar geleden. Alhoewel ik af en toe nog vaag aan die man dacht was ik bijna zeker dat hij reeds lang was overleden.
Deze middag zag ik hem weer. Plots wandelde hij langs de weg. Hij droeg nog steeds diezelfde afgedragen regenjas en... die man lijkt me nog even oud als de eerste keer dat ik hem ontmoette.
Vakantie was vroeger voor ons, bengels, een zalige tijd van spel, vermaak en guitenstreken. Het leek een eindeloze tijd van kommer noch zorg. We stonden op wanneer het s morgens licht werd, we aten als we honger hadden en wanneer s avonds de zon achter de einder verdween wisten we dat het tijd werd om naar bed te gaan.
Tijdens de vakantie waren we nooit alleen. Ik denk dat er geen dag is geweest dat er niet één of meer van onze neven of nichtjes bij ons op vakantie waren. We sliepen soms met vier of vijf tezamen in één bed. Buiten het gebruikelijke gekibbel om de dekens vonden wij geen enkel ongemak aan die toestand.
Voor ons spel hadden we meer dan honderd hectaren bos en velden tER beschikking. Ons vader was immers boswachter. Soms, als zich vreemden in onze bossen waagden, vonden wij dat we het recht hadden die mensen uit te wijzen. Je begrijpt hoe trots wij ons altijd voelden.
Juist voor de oogsttijd, als het rijpende koren zich vergulde in het zonlicht en wij de zoete bedwelmende geur van de aren in onze jeugdige lichamen opnamen, bracht dat in ons een roes van energie teweeg. Energie die ons genoodzaakte onze driften te uiten in deugnieterijen. Wat was het een geweldige sensatie te kunnen wegkruipen in het landschap tussen de halmen, zonder dat iemand je kon zien. We hebben toen heel wat koren platgelopen.
De boeren van de streek waren daar natuurlijk niet mee opgezet. Ik denk dat daardoor ieder jaar opnieuw het gerucht de ronde deed dat de korenpater in de velden werd gezien.
Wie of wat de korenpater was is moeilijk uit te leggen. Niemand van ons zag hem ooit in levende lijve en de voorstelling in onze geest was bij ieder van ons waarschijnlijk verschillend. Ikzelf dacht dat hij iets had van Pietje met de zeis. Het bovenste deel van zijn schedel was kaal, zoals vroeger bij de bruine paters in t klooster. De krans haar rond zijn hoofd leek wel een vogelnest. De korenpater had geen baard maar was begroeid met allerlei haarstoppels die hem een bijzonder onverzorgd uiterlijk gaven. Zijn rood opgelopen gezicht, als van een dronkaard, vertoonde allerlei bubbels en zweren. Onder zijn brede neus gaapte een mond zonder lippen met verrotte tanden en uit zijn magere armen staken beenknokkels naar buiten. Ik kon me gewoon geen lelijker wezen indenken dan de korenpater.
Zo doorkruiste de korenpater de velden op zoek naar bengels die het waagden tussen het koren te spelen. Die bengels werden dan, volgens de vertelsels, vastgebonden aan het zeel dat de korenpater om zijn middel droeg. Waar hij ze naartoe bracht werd ons nooit gezegd. Het leek een zo geheimzinnig gebeuren dat we er stil van werden. En... bij die jaarlijks terugkerende verhalen over de korenpater besloten wij toch maar het zekere voor het onzekere te kiezen en ons wijselijk niet te wagen op die plaatsen waar de korenpater werd gezien. Want hij werd gezien, dat staat vast. Gelukkig ben ik hem zelf nooit tegengekomen.
Ik ben Fons Dehouwer
Ik ben een man en woon in Vosselaar (België) en mijn beroep is Auteur van romans, poëzie, proza, filisofie,.
Ik ben geboren op 22/03/1947 en ben nu dus 78 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: schrijven, musiceren, gitaarspelen,.
"Machianta" (1995)
"Vroege Oogst" (2000)
"Hooglied van de liefde" (2020)
"Annelies, liefde, geluk en verdriet (2021)
Zoeken in blog
E-mail mij
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
forum
Druk op onderstaande knop om te reageren in mijn forum