DE STRAATMUZIKANT scriptum: fons dehouwer
t Was één van de eerste zomerse lentedagen. Nog te koud om in hemdsmouwen te lopen en te warm om een jas aan te doen. Kortom één van die dagen waarna dokters goede zaken doen aan verkoudheden.
Op de Eiermarkt en de Melkmarkt is er een verkeersprobleem. Men lost er een grote vrachtwagen en dat geeft altijd wat hinder in de smalle Antwerpse straatjes. Op de grote markt fotografeert een schare Aziatische toeristen de onuitputtelijke waterfontijn van Brabo.
Langs de Maalderijstraat krijg ik een mooi zicht op de voet van de Onze Lieve Vrouwetoren die zijn schaduw werpt over de nog wat te vroeg uitgezette terrasjes. Onwillekeurig roept dit beeld mij een sfeer van vakantie op. De wandelende mensen doen mij denken aan een aquarel van een stadsgezicht gemaakt in de jaren vijftig.
Halfweg tussen zon en schaduw plaatst een gracieuze zestiger een vouwstoeltje op de grond. Uit een bruine, versleten kast haalt hij zijn muziekinstrument. Een veel bespeelde gitaar, van een uitstekende kwaliteit, waarvan de glitter reeds enkele jaren is weggesleten. Met een ongekende vaardigheid stemt hij zijn instrument en laat zijn hand, als opwarming, glijden over de snaren die een weelde aan klanken over het plein uitzaaien. Hij schudt enkele keren zijn pols alsof hij zijn slapende hand wil wakker maken. Dan speelt hij... de Moonlight Serenade van Glenn Miller. Wondermooi is de akoestiek aan de voet van de toren. De man speelt met een virtuositeit van een professional. Zowel de bas, de begeleiding en de melodie klinken als een orkestrale harmonie. Je kunt het genot van de gezichten der wandelaars aflezen. De meeste mensen gooien muntstukken in de hoed van de muzikant terwijl anderen onverschillig om hem heen lopen.
De kalende man lijkt als vergroeid met zijn gitaar. Zijn kleren zijn wat oudmodisch. Alleen de schoenen zijn van een uitstekende kwaliteit. Italiaans, geloof ik, van een zeer dure soort. Zijn snor heeft nog vaag de vorm van een verzorgde lijn zoals je die vroeger vaak bij orkestleden aantrof.
Na zijn eerste nummer neemt hij de muntstukken uit zijn hoed en steekt een sigaret op. Hij rookt met gulzige trekken alsof hij te weinig tijd heeft en houdt zijn sigaret tussen duim en middenvinger. Als het stompje te klein is geworden schiet hij het weg op een handige manier die hij waarschijnlijk reeds duizenden keren heeft herhaald.
Als om de hoek een groep voetgangers komt opdagen begint hij weer te spelen... Strangers in de Night. Zijn hele repertoire bestaat uit oude evergreens.
Wanneer de voetgangers weg zijn stopt hij midden in de melodie, raapt zijn geldstukken uit zijn hoed en steekt weer een sigaret op die hij op dezelfde gulzige manier oprookt.
Je speelt mooi zeg ik hem.
Och meneer, mijn tijd is voorbij zegt hij met wat spijt in zijn stem.Ge had me vroeger moeten horen, toen ik nog in de showbizz zat. Allemaal heb ik ze begeleid. Al de groten van de jaren vijftig en zestig. Sinatra, Belafonte, Piaf, Louis Armstrong, dat is trouwens de meest sympathieke mens die ik ooit heb ontmoet.
Hij spreekt een Antwerps dialekt, vermengd met de vreemde klanken
van een Brusselse afkomst.
Dan heb je toch wel in een groot orkest gespeeld vraag ik hem.
Het grootste meneer zegt hij.
Heel de wereld heb ik gezien, Parijs, Londen, New-York, Tokio. Overal heb ik geleefd als een koning. Maar nu zijn ze me vergeten. Hij zucht, weemoedig denkend aan vroeger. Waarom hoor je er niet meer bij? vraag ik hem.
Den drank he jong zegt hij wat verlegen.Maar vooral die verlamming op mijn pols. Lang aan een stuk kan ik niet meer spelen. Tussen elk stuk moet ik wat rusten.
En kunt ge niet op pensioen gaan?
Pensioen? Maar meneer, in mijn tijd heb ik daar nooit voor betaald en
bovendien leefden wij meestal in het buitenland. Voor dat ik die verlamming op mijn pols kreeg was ik misschien vijf jaar van mijn loopbaan in ons land. We verdienden veel geld. Hadden zelf weinig onkosten en tijd om uit te gaan was er niet want we moesten altijd optreden. Eten en drinken was meestal gratis. Maar ik had niet op tegenslagen gerekend. Na die verlamming op mijne pols kon ik natuurlijk niet meer mee. Ik heb nog wel eens geprobeerd in een klein orkestje maar dat ging niet. Dat zijn geen echte muzikanten meneer.
Hebt ge dan geen spaarcenten opzij kunnen leggen voor uw oude dag? vraag ik de man.
Dat had ik meneer, dat had ik. Maar dat heeft ons dierbaar België mij allemaal afgenomen.
Er klinkt een wrange klank over onrecht in zijn stem.
Toen ik tien jaar geleden ben gestopt had ik genoeg geld om de rest van mijn leven mee rond te komen, tenminste, als ik het kalm aan zou doen. Ik kocht drie appartementen met alles erop en eraan. Eén om zelf te bewonen en twee om te verhuren. Van de huur had ik mijn hele leven kunnen rondkomen meneer. Maar toen moest ik mijn belastingaangifte doen en kreeg ik één van die controleurs op mijn dak. Van al die jaren dat ik gewerkt en gespaard had waren er geen bewijzen meer te vinden. Het orkest bestond niet meer en ik kon nergens navraag doen. Ik ben toen belast op mijn hele bezit met als gevolg dat ik om mijn belasting te kunnen betalen alles heb moeten verkopen. Ik heb er niets van overgehouden dan miserie. Mijn hele leven heb ik voor niets gewerkt meneer. Je zou voor minder de hand aan jezelf slaan. Nu werk ik voor mezelf. Ik huur een kleine studio en ga dagelijks hier en daar wat spelen, tenminste, als het weer het toelaat. Ik verdien niet veel maar ik kan rond komen. Ik wil niemand tot last zijn. Ik vertik het trouwens om naar het OCMW te gaan. Als ik ooit zal sterven zal er geen geld zijn om me te begraven, daar zorg ik wel voor. Dat ze daarvoor maar het geld gebruiken dat ze me hebben afgenomen, de dieven.
Dan stokt zijn stem. Over zijn wang vloeit een traan. De straatmuzikant heeft zijn hart gelucht en speelt zijn volgende melodie. Het Slavenkoor van Verdi.
|