doelen
geluiden ervaren en herkennen
de middelen/handelingen die nodig zijn om goed te kunnen luisteren, benoemen
reageren op signalen
inleiding: ik hoor, ik hoor, wat jij niet hoort
De kinderen zoeken een plaats in de klas. Ze leggen zich neer (rug, buik, zij) en sluiten de ogen.
Ze krijgen als opdracht om gedurende een minuut te luisteren. Wat horen ze?
Na de minuut verzamelen we in de kring en mogen de kinderen aan elkaar vertellen wat ze gehoord hebben...
luisteren doe je zo
De leerkracht vraagt wat we moeten doen om goed te kunnen luisteren.
Ze heeft picto's om dit te verduidelijken (zie bijlage)
1) Als iemand tegen je praat, dan kijk je die aan.
We doen de test: kinderen sluiten de ogen.
De leerkracht vraagt welke kleur ze heeft aangewezen.
We leren dat gebaar en mimiek het spreken versterkt en ondersteunt.
2) Je gebruikt je oren, want zonder oren kan je niet luisteren.
Probeer maar eens: kinderen houden de handen op de oren terwijl de leerkracht iets fluistert.
Heb je dit goed verstaan?
3) Als je luistert, moet je zelf zwijgen.
Ook dit kan je proberen: kinderen zingen een lied, terwijl de leerkracht een opdracht geeft.
Zou dit lukken?
luisteren met heel je lichaam
bij oudere kleuters kan je de afspraken rond luisteren uitbreiden naar heel het lichaam (zie bijlage)
1) kijken naar de spreker
2) luisteren naar de spreker
3) je mond is stil
4) je handen liggen stil
5) je voeten staan stil
6) je draait je lichaam naar de spreker
7) je hoofd denkt na over wat de spreker zegt
8) je hart voelt mee met de spreker
fluisterspel
De kinderen zitten in de kring. De leerkracht geeft fluisterend een opdracht: ga op één been staan, wijs je neus aan, stap naar de deur, ...
Fluisterspelletjes bevorderen de luisterhouding van kinderen.
luisterspel: trommelen
De kinderen zitten in de kring. We spreken enkele gebaren af:
fluit = handen voor de mond, denkbeeldige blokfluit
gitaar = denkbeeldige gitaar spelen
trommelen = met de wijsvingers op de knieën tikken
Het spel begint: de leerkracht zegt één van de afgesproken woorden en de kinderen doen de juiste beweging. De leerkracht doet mee.
Af en toe doet de leerkracht een foute beweging (vb. 'fluit' en leerkracht trommelt) fopt de kinderen.
Doen de kinderen de leerkracht na of hebben ze goed geluisterd naar de opdracht?
|