Er komen pluimen aan het riet de blauwe reiger zoekt verborgen in nazomer naar de gezondste vis terwijl de herfst de vaartrand al had moeten tooien is de berm nog lang niet uitgebloeid op afstand merk je golvend zilverlicht tussen differente groene kleuren
Heer, het lijkt wel of U hier het scheppingsverhaal terug uitvindt de stad op adem wilt laten komen
heerlijk slenteren door het weidegroen en het jongvernieuwde bos laat haren los en wapperen in de wind
gezwind de flierenfluiter horen, laat je maar bekoren de zwaluwen zijn terug de vijvers waden open met zwanen, ganzen, meerkoeten op hun plek, te gek
de lente is geboren kinderen spelen dartel schaapjes blaten krols en katten dollen door de blauweregen een zegen, de paarden fluisteren hun voorjaarstoelededoe, de bosduif roept aanhoudend roekedekoe
zo had ik je nooit bekeken een bloementrosje vurig geel dat oplicht naar de zon je stengel plakt zurig maar zuivert net als je blad gekarteld glad ik kom je tegen, talrijke zegen langs bermen, in weiden in drukte en rust tussen tuig, soms ruig maar ook gedwee sleept de wind je zaadjes eindeloos
onder de blauweregen met je ogen toe speelt een briesje in haren met licht mauve blaadjes ze blijven kleven aan bloot en schuiven zachtjes met vlagen mee
Met jou bewandel ik de weg van mijn jeugd en zie een korenbloemeke hemelsblauw voeg er het rood van klaproosjes toe
uit de weelderige veldensprei pluk ik madeliefjes en een handvol vergeetmenietjes tarwe-en gerstenkolven spriet ik er doorheen en aan de havervruchten slinger ik zilver één voor één
het fluitekruid zorgt voor weelde alom gesterkt door de zachtgele knopjes van de boerenworm 't paars van de distel en de brandnetel heb ik bewust laten staan
alles wil ik verbinden met 't groen van klimop winger het rond tot een bloemekéke uit het veld voor jou terstond