Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
25-10-2012
DAFO-bib en Leuven (deel2).
[Vervolg van 24.10.2012]
Er was al behoorlijk wat volk toen ik de boekhandel aan de Blijde Inkomststraat betrad. Bij de ingang stonden de burgemeester van de stad, naast een boomlange man, van wie mij later duidelijk zou worden dat hij de grote baas was van t Davidsfonds. t Was alleszins een ongewoon gezicht: de korte gestalte van de burgemeester, naast die lange bonestaak: Goliath en David of De reus en Klein Duimpje. Die ene, zou mijn goede vriend Jack Vanlichtervelde zaliger gezegd hebben, was zo lang, dat hij voorzeker op zijn knieën moest gaan zitten om zijn haar te kunnen kammen, en die andere moest wellicht op zijn tenen staan om op de grond te kunnen spuwen. Maar Jack kon altijd fel overdrijven: als hij de draak stak met mijn hoogtevrees vertelde hij dat ik al misselijk werd als ik uit een diep bord diende te eten, en dat was inderdaad fel overdreven. Ik drukte de burgemeester de hand en ik zei dag meneer Tobback en ik maakte aanstalten om mij voor te stellen. Hij zei goedendag en ik had de indruk dat hij het daarbij wilde laten. Toch probeerde ik het nog eens met mijn gelukwensen aan te bieden met de uitslag van de gemeenteraadsverkiezing van twaalf dagen geleden. Wist ik véél, hoe die uitslag er in Leuven heeft uitgezien, maar goed zijn die uitslagen altijd, ook als het stemmenaantal achteruitgegaan is ten opzichte van de vorige verkiezing, al was het maar omdat het verlies beduidend kleiner is dan algemeen werd verwacht. Dank u zei de burgemeester. Het drong nu toch echt wel tot mij door dat hij het gesprek als afgerond beschouwde
Toen de winnaar in dit geval een winnares werd bekendgemaakt, bleek dat zij al van te voren op de hoogte was gebracht van haar overwinning, maar dat het ook voor háár een verrassing was omdat men haar tot op het laatste ogenblik in het ongewisse had gelaten over wélke van haar inzendingen het gehaald had: zij had er namelijk zestien opgestuurd! Had ik dát geweten, ik had er ook meerdere opgestuurd, voorstellen van alle slag: idyllische, poëtische, prozaïsche, ludieke, sprookjesachtige, romantische Maar goed, ik zou het sowieso niet gehaald hebben, want de winnaar bleek een knaller van formaat te zijn, een effenaf schitterende vondst, zó geplukt uit het bekende vingersprookje van Duimelot, Likkepot, Langejaap, Korteknaap en Pinkeling: boekhandel duimelot met een voorarm en een opgestoken duim in het logo. Het is de opgestoken duim die we dezer dagen eindeloos terugvinden op facebook, om te zeggen vind ik leuk. En -elot is natuurlijk het Engelse a lot, zodat het geheel wil zeggen dat we de boekhandel leuk vinden en niet zomaar een klein beetje. Daarenboven, zo merkte de directeur Langejaap terecht op begint duimelot met exact dezelfde letter als Davidsfonds: een belangrijke toegevoegde waarde en dus weer een sterk argument. Het was burgemeester Korteknaap die het doek wegtrok dat de naam verhulde. De winnares is ene Gonda Lesaffer, dichteres en schrijfster van menig jeugdboek, uitgegeven door het Davidsfonds. Ze stond er bij, gelukkig en blij, en fier. Terecht, want zelfs met tweeëndertig inzendingen waren ik noch enig ander er ooit in geslaagd háár leuke vondst te evenaren.
We zijn nog twee dagen in Leuven gebleven, tot de zondagavond. De zaterdag werd een uitgebreid gegidst bezoek gebracht aan het indrukwekkend stadhuis, waar Duimelot Tobback al sinds mensenheugenis de plak zwaait als burgemeester. Dat ander prachtig gebouw, de Sint-Pieterskerk annex museum (de schatkamer van Sint-Pieter) kreeg onze volle aandacht en s avonds hebben we er zelfs een heilige mis bijgewoond, mét heilige communie.
Een foto met Fonske op het Rector De Somerplein hoorde er ook bij. Fonske moet de student voorstellen, die zijn wijsheid uit de boeken haalt en ondertussen zijn brein voedt met geestverrijkendgerstenat. Zijn volledige naam is Fons Sapientiae en hij staat er van in t jaar 1975.
En nog maar net is de foto genomen als een getalenteerde man van mijn leeftijd mij ongevraagd wat uitleg verschaft over de stad Leuven - ongetwijfeld zíjn stad - en haar vele bezienswaardigheden. Ik maak van de gelegenheid gebruik om hem te vragen waarom het bronzen beeld, een liggend naakt, aan de Tiensestraat verdwenen is. Ook dát had ik digitaal willen vereeuwigen Met kennis van zaken doet de man het verhaal van de Fiere Margriet.
t Was in het begin van de 13e eeuw dat rovers een huis plunderden aan de Tiensestraat. De bewoners, een man en zijn vrouw, werden vermoord, alsook de dochter des huizes, de Fiere Margriet, dewelke de rovers eerst poogden te verkrachten. Maar de poging mislukte: zó hardnekkig had het meisje zich verzet. Haar lijk werd in de Dijle gegooid. Maar twee dagen later kwam Margriet bovendrijven geheel ongeschonden en met een glimlach op het gezicht. Een wonder! Vissers brachten het lichaam aan wal en begroeven het op de oever van de Dijle. Ze kreeg haar beeld, een levensgroot liggend naakt, aan de Tiensestraat in de buurt van de plaats waar de gruwelijke moord zich heeft afgespeeld.
Dat beeld is nu weggenomen vanwege de stadsverfraaiende werken in de Tiensestraat en het zal vermoedelijk een nieuwe plaats krijgen, aan de oever van de Dijle, waar de Fiere Margriet werd begraven. Ze zal er meer rust hebben. In het centrum van de stad werd zij, die zo zeer haar maagdelijkheid had verdedigd, maar al te vaak door drieste studenten onteerd met, zoals mijn gids het letterlijk zei, een kwak mayonnaise in haar poeierdoos. Ik zal mij dan maar tevreden stellen zeker, met het beeld van de zittende kotmadam op de Oude Markt?
De zondag heb ik voorbehouden voor de beroemde Norbertijnenabdij van t Park in Heverlee. Zéér de moeite waard. Er waren geleide rondleidingen. Ik heb er een praatje geslagen met professor Zeger Debyser, één van Vlaanderens grootste wetenschappers, tevens voorzitter van de Vrienden van de abdij. k Heb mijn bezoek afgesloten met een bezoek aan t kerkhof bij de abdij. Professor De Somer ligt er begraven, onder een eenvoudige grafsteen. Volstrekte verlatenheid. Geen mens die er naar omkijkt. Wat een verschil met de drukte op het Rector De Somerplein in het hartje van de stad. Sic transit gloria.
Met een blij hart verlaat ik Leuven, waar ik nooit gestudeerd heb, maar waar ik ongetwijfeld mijn hart zou verloren hebben, zo ik het wél had gedaan. Zoals ik nu mijn hart verpand heb aan Gent. Blij ook omdat professor Debyser mij heeft toevertrouwd dat hij mijn inzending voor t Davidsfonds beter vindt dan die van Gonda Lesaffer. Zeger en ik zullen voortaan onze boeken kopen bij DAFO-bib. Voor die 5.999.998 andere Vlamingen blijft het wel degelijk Boekhandel Duimelot
De mail van t Davidsfonds, een week of drie geleden, kwam heel onverwachts. Op vrijdag 19 oktober was ik uitgenodigd, mét partner, op een receptie in de Blijde Inkomststraat 79 te Leuven. Plus voor elk van ons beiden een gratis boek uit de boekhandel van het Davidsfonds en daarbovenop nog wéér voor elk een geschenkenpakket. Dat alles had ik te danken aan het feit dat ik in het voorjaar had deelgenomen aan een wedstrijd voor wie de mooiste naam kon bedenken voor de boekhandel. Het heeft een minuut of tien geduurd voor ik mij kon herinneren dat ik aan een dergelijke wedstrijd had deelgenomen en het heeft tot s anderendaags geduurd voor ik weer wist wát mijn inzending was geweest. Ongetwijfeld heeft dat te maken met het feit dat ik de tweede wereldoorlog nog bewust heb meegemaakt. Maar toen alles weer teruggekeerd was, begon ik mij plots illusies te maken: ik vond mijn inzending namelijk nog niet zo slecht. Er was namelijk een mooie prijs voor de beste inzending: een jaar lang gratis boeken! En niet te vergeten: de eeuwige roem! Wat zou dát mij goed uitkomen, nu mijn jongste boek Odysseus op Aiaia zo goed als af is. Het moet alleszins in 2013 verschijnen en er is nog geen uitgever voor gevonden. De Davidsfonds-uitgeverij zou nooit meer om mij heen kunnen
Er waren meer dan tweehonderd inzendingen, stond er in de mail, en de winnende inzending zou pas bekend gemaakt worden tijdens de receptie. Spanning dus tot op het ultieme moment. En hoop was er voor alle deelnemers. Ook voor mij dus En ziehier dan de naam die ik bedacht had voor de boekhandel van het Davidsfonds:
DA van Davids-, FO van -fonds, gevolgd door een horizontale streep en het voor zichzelf sprekende bib. Maar er is meer Klinkt Dafobib niet als daffodil (dat ook wel als dafodil wordt gespeld) en is een daffodil geen mooie gele bloem, die het symbool is van liefde, trouw en geluk. De liefde voor het boek, de trouw aan de Davidsfonds-boekhandel en als gevolg van dat alles: het geluk? Een béétje illustrator maakt daarvan toch een mooi logo met een gele narcis, in de zin van:
En geel, op een zwarte achtergrond: dat zijn toch de Vlaamse kleuren en is het Davidsfonds niet óp en tóp Vlaams? En er is nóg meer, voor het geval die eerste prijs zou te beurt vallen aan een Vlaamse auteur van mythologische werken zoals Grijslokes Olympiade, Uit het schuim van de zee en Odysseus op Aiaia. Er is namelijk het ontroerend verhaal uit de Griekse mythologie, over Narkissos, die door de goden veranderd werd in een bloem, een narcis. Een gele wellicht
Het verhaal gaat als volgt:
Er was eens een mooie jongeling: Narkissos. Talloos waren de jonge meisjes en de nimfen wier hart voor hem in liefde ontbrandde. Maar al hun toenaderingspogingenbleven onbeantwoord. De goden zelf vonden het gedrag van de jongeman ongepast en ze besloten hem te straffen: dat hij dan maar verliefd worde op zichzelf. Die vervloeking voltrok zich toen Narkissos op een dag zichzelf weerspiegeld zag in het water van een beek. Op staande voet werd hij verliefd op zijn eigen spiegelbeeld en wel in die mate dat hij niet in staat was zijn ogen ook maar één ogenblik ervan af te wenden. Hij bleef als vastgenageld zitten aan de oever van de vliet, betoverd door zijn eigen beeld. Hij vergat te eten en te drinken en starend in het water, kwijnde hij weg en groeide vast in de grond. De goden kregen uiteindelijk medelijden met de jongen en ze veranderden hem in een mooie bloem, de narcis.
[Hoe alles verder verlopen is leest u morgen 25.10.2012 op deze blog]
Een voordracht houden voor de Kolibris is altijd een waar genoegen geweest. In de jaren zeventig en tachtig heb ik drie keer voor hen opgetreden. Ik herinner ze mij nog alle drie: over het Peter principe, over het nut van het lange-afstandlopen, over de strijd tussen de Lapithen en de Kentauren. Later heb ik dat Peter principenog uitgewerkt en ik heb er mijn naam aan toegevoegd: het Peter-Vansteenbrugge principe dus. Dat maratonlopen positieve effecten heeft op de gezondheid trek ik nog steeds niet in twijfel, al weet ik nu met zekerheid als ervaringsdeskundige dat die regel allerminst opgaat voor de kniegewrichten. En nog ben ik niet vergeten de fijne opmerking van dokter Piet Houthuys toentertijd: dat er onder de leden van de Kolibris geen Kentauren waren en zelfs geen Lapithen, of t moest zijn dat Laverge er één was. Op heden is Laverge er niet meer bij en evenmin dokter Houthuys. Er waren toen vier dokters in de club. De enige van de vier die nog overgebleven is, is Armand Boosten, de ouderdomsdeken. De anderen:business developer, commercial adviser, system engineer, project manager, sales manager en nog andere managers. Geen apothekers meer, geen tandartsen of timmerlui, geen onderwijzers of beenhouwers, kortom geen beroepen meer waar een mens die de tweede wereldoorlog nog heeft meegemaakt zich iets kan bij voorstellen.
Wat mijn voorwaarden waren om nog eens te komen spreken en waarover ik het eventueel had willen hebben? Ik vroeg of ze een verhaal over de Olympische goden zagen zitten en ik zei dat ik het gratis wilde doen op voorwaarde dat er meer dan honderd aanwezigen zouden zijn. Sedert het verschijnen van mijn boek Uit het schuim van de zee vorig jaar, en nu mijn nieuw boek Odysseus op Aiaia zijn voltooiing nadert, is de Griekse mythologie meer dan ooit mijn geliefkoosd onderwerp. Ik ben op mijn best voor een talrijk publiek. Een klein publiek bezorgt mij plankenkoorts: het lijkt dan of ze mij allemaal zitten aan te staren Ja, dat verhaal over de Olympische goden, dat zagen ze zitten, maar die honderd man konden ze onmogelijk bij elkaar krijgen om de simpele reden dat de club amper een twintigtal leden telde Ach, voor de Kolibris zou ik het dan toch maar doen, weze het voor een klein publiek. En gratis. Wat nog niet wilde zeggen dat ik een eventueel cadeautje zou weigeren Je kan de werkuren die de voorbereiding van zon voordracht mét power-point presentatie! vergt, onmogelijk doorrekenen tegen een uurloon van pakweg het tarief van een bouwvakker, een loodgieter of een kapper. Je komt dan immers algauw uit bij een bedrag van tussen de vijfhonderd en de duizend euro. Tweehonderdvijftig euro zou redelijk zijn, zegt mijn nicht, die bestuurslid is van een vrouwenvereniging die zichzelf bescheiden Intellectueel Denken noemt: bij ons is dat het minimum-ereloon voor een spreker. Maar zij hebben dan ook rond de vijfhonderd leden en het lidgeld bedraagt vijfenveertig euro! De Kolibris steunen goede doelen en dat betekent dat iedere euro die ze aan mij zouden betalen er één minder is voor het goede doel. À propos, nu realiseer ik mij plots dat ik vrijwel uitsluitend voordrachten geef voor verenigingen die werken voor goede doelen en dat ik dus zelf al heel wat gepresteerd heb voor het goede doel. Wat jammer dat de hemel niet meer bestaat en de aflaten. Ik zal mij dus wel weer moeten tevreden stellen met een fles wijn als vergoeding voor mijn werk en mijn verplaatsingskosten. Maar t zal ongetwijfeld rode wijn van de beste zijn. Alhoewel ik drink eigenlijk geen wijn, tenzij zoete witte, genre Rijnwijn, of Moezelwijn, of Liebfraumilch. Een fles wijn, das een klassieker voor een spreker die geen ereloon vraagt. Ik heb het vaak genoeg ervaren. Eén keer was het maar slapjes: t was in Brugge dat ik een voordracht hield voor hellenofielen. Een flesje Retsina om je dood te braken! voor een voordracht van twee uur en een autorit van rond de honderd kilometer. Benzine inbegrepen in de Retsina! En t was niet eens voor een goed doel
Er waren slechts elf Kolibris. Voor zon ontalrijke menigte heb ik nooit eerder gesproken. En tóch is t meegevallen. Het duurde weliswaar een vol uur vooraleer de apparatuur in orde was voor het afspelen van mijn power-point presentatie, maar daarna ging het vlotjes. Dankbaar werd er gelachen en zelfs geapplaudisseerd bij iedere mop of grappige woordspeling die ik uit mijn mouw schudde. Er was meer enthousiasme dan hetgeen men vaak ondervindt van een auditorium van wel tweehonderd man. Zoiets doet deugd aan het hart van een spreker, zeker als het er een is met een addertje onder het gras, zegge een atrioventriculair block. Iemand van de toehoorders kwam mij na de voordracht vertellen dat hij nog nooit van-ze-leven zo goed gelachen had, bij geen enkel one-man optreden van welke stand-up comedian dan ook. Dat zoiets deugd doet, zei ik dus al, beste lezer, maar wat ook bijzonder veel deugd heeft gedaan Het laatste plaatje van mijn power-point presentatie ging over mijn boek Uit het schuim van de zee. Wie geïnteresseerd is, zei ik, kan er nu één bij mij kopen, ik heb er in mijn auto. Mijn woorden waren niet koud of er gingen één, twee, drie, elf vingers naar omhoog. En deugd dat zoiets doet! In een bui van dankbaarheid zei ik dat ze het boek konden krijgen aan de inkoopprijs. Stiekem had ik gehoopt dat ze daar in koor zouden tegen protesteren, maar ze deden het niet. Ach wat, die enkele euros t Allervoornaamste is toch maar dat mijn boek geapprecieerd wordt, nietwaar? En er was ook nog wat te eten en te drinken achteraf: een lekkere Salade Niçoise met een niet minder lekkere rode wijn. Dat het laatste niet aan mij besteed was, begrijpt u ondertussen wel. Een pintje bier in de plaats zou mij wel gesmaakt hebben, maar dat durfde ik niet vragen, omdat er op mij negen op de tien nog een fles rode wijn lag te wachten: het zou de sfeer verpest hebben
t Bleek inderdaad een fles rode wijn te zijn. Heel zeker een klassewijn, een vin de Bourgogne van 2007, ongetwijfeld een uitstekend jaar:
Nuits-Saint-Georges
1er Cru Les Chaboeufs
Appellation Nuits-Saint-Georges 1er cru contrôlée
Domaine Maurice Gavignet, propriétaire à
Nuits-Saint-Georges-Bourgogne-France.
We hebben elkaar bij t afscheid hartelijk bedankt, de Kolibris en ik. Zij voor het entertainment, ik voor de gemoedelijke sfeer, de belangstelling, de salade niçoise en de fles rode wijn. Ik zal de fles schenken aan een goed doel, das beloofd. En komend jaar mogen ze mij zeker wéér vragen. Aan t einde van de voordracht kom ik dan wel weer op de proppen met mijn laatste nieuw boek Odysseus op Aiaia.
Wat zijn wij allen, studenten en oudstudenten van de Gentse stede, heden blij met de nieuwe codex. En wat zijn de Laetitianen fier dat één van hen de promotor was van dit initiatief. En dat dit gebeurt in het jaar dat de senior seniorum er één is uit mijn geboortedorp Anzegem: Jelle Demaré. Negenenveertig jaar later. O jerum, jerum, jerum
De voorstelling van de codex op 18 september in het studentenhuis aan de Hoveniersberg was, om het met jouw woorden te zeggen, geen succes: het was een overweldigend succes! Het auditorium zat afgeladen vol. De rector was er spijtig genoeg niet, maar zoals het gaat met mensen op dat niveau: hij was niet afwezig doch zijn aanwezigheid was elders vereist. Overigens geen kwaad woord over de rector: hij heeft zijn volle medewerking verleend aan de totstandkoming van de codex. Zijn lijfelijke absentie werd overigens ruimschoots vergoed door de aanwezigheid van Yves Benoit, senior seniorum 1972-73, en heden ten dage misschien wel de wereldvermaardste professor aan de Gentse medische faculteit, tevens bekend als de stichter van het Kinderkankerfonds. Dat ik samen met Yves als student heette hij Ite, en dat was hij voor de gelegenheid weer de grote studentenmassa heb mogen toespreken was in feite een veel te grote eer: per slot van rekening heb ik maar ingestaan voor de laatste drie paginas van het boek, zegge amper 0,5 percent. Maar óf ik het gesmaakt heb. En wát een signeersessie hebben Yves en ikzelf daar gehouden! Een vol uur! En t waren meest porrekens. Of was de vrouwelijke vertegenwoordiging daar in de meerderheid? Daar heb ik niet zo goed op gelet. Ontroerend vond ik het toen een knappe flink uit de kluiten gewassen meid naar Yves toestapte om haar codex te laten signeren, met de mededeling dat zij als kind aan kanker had geleden en door hem met succes behandeld was: dank dat ik nog leef, professor.
Nogmaals gelukgewenst en bedankt, Christophe. En ook nog een woordje van dank aan Stephanie Burick, die ik niet vermeld heb in mijn toespraak: de duivel-doet-al, de rots in de branding, overvloeiend van sympathie. Die toespraak van mij moet er overigens min of meer als volgt uitgezien hebben:
t Is dus een tijd geleden dat er nog een echte Gentse studentencodex was. Ik had er zo één. Het dierbaarste boek dat ik in mijn leven ooit heb gehad. Het was zeven jaar oud, het was tientallen keren gedoopt met bier, ik had het een keer moeten opvissen uit de Leie en het had ook eens op een gloeiende kookplaat gelegen, waardoor een aantal paginas verbrand waren. Maar het was een uniek boek. Naast alles wat een student van het studentenleven dient te weten, naast een schat aan liederen, stond mijn codex propvol wijze woorden, geschreven door o zo vele commillitones. Een halve eeuw geleden (48 jaar om precies te zijn) heb ik die codex voor t laatst in mijn handen gehad. t Was tijdens mijn allerlaatste clubavond (wij gebruikten toen niet vaak het woord cantus), mijn allerlaatste lied: De oude roldersklacht. Bij kaarslicht zongen wij op gedempte toon de ontroerende verzen, die we van buiten kenden, doch niettemin zongen met de codex in de hand. Met een krop in de keel zong ik: Zij gingen, t hart gebroken, voort van hier naar t stil geboorteoord. Toen brak inderdaad mijn hart en een paar dikke tranen leekten op mijn dierbare codex. Kon ik vermoeden dat op dat ogenblik niet alleen de mooiste periode uit mijn leven werd afgesloten, maar dat dit tegelijkertijd het definitief afscheid betekende van mijn codex, mijn bijbel, waarvoor ik al die jaren zoveel zorg had gedragen? Hoe hij die keer zoek is geraakt weet ik niet. Ik vond hem niet op mijn kot, toen ik de volgende ochtend opstond, met een kater. Ach, ik zou hem wel terugvinden: hij was al zo vaak zoek geweest Maar Ik zocht hem langs mijn wegen weer en vond zijn sporen nimmermeer!
Zon 35 jaar later, tegen t einde van de vorige eeuw, heb ik een nieuwe codex gekocht, bij Rita van de Salamander. Het heeft dan nog enkele jaren geduurd vooraleer ik doorhad dat het in feite een Leuvense codex was, toen mijn oog viel op de laatste strofe van Tunke, een lied vol bruisende levenslust: Mein Löwen, du sollst leben, sollst reichen Stoff mir geben, waar het natuurlijk moet zijn Mein Gent . Ook dat Werchters bier uit De oude roldersklacht stond mij niet aan. In de spiksplinternieuwe codex zijn deze en talloze andere fouten gecorrigeerd. Deze prachtig uitgegeven codex is een meesterwerk, op en top Gents, op en top van ons. Ik heb er al die mooie liederen van vroeger in teruggevonden en nog véél meer. Wie wordt er niet reeds bekoord door de originele titelpagina? En tenslotte ben ik blij dat ik in de nieuwe codex het verhaal heb mogen doen van de bezetting van de stad Damme door de Gentse studenten in 1964, een stunt die ook heel wat weerklank heeft gevonden, zij het natuurlijk veel minder dan de fameuze belegering van het Gravensteen in 1949.
De Leuvense codex staat geklasseerd in mijn boekenkast, tussen honderden andere boeken. Ik heb aan niemand gevraagd om er wat in te schrijven. De codex die vandaag voorgesteld wordt, draag ik nu al in mijn hart en ik zal hem koesteren alle levensdagen die mij nog gegund zijn, zoals ik die verloren gegane codex gekoesterd heb. Om te beginnen zou ik willen dat de verwezenlijkers van dit meesterwerk er een woordje in schrijven: Christophe Bostyn, Chriz De Clercq, Jan-Bart Demuelenaere en Jern Vermeiren. En last but not least de meest studentikoze rector die we in Gent ooit hebben gehad en die zijn volledige medewerking heeft toegezegd en die ik bij deze nog eens wil bedanken omdat hij mij een paar jaar geleden één van de mooiste momenten van mijn leven heeft bezorgd, toen wij samen een ave confrater hebben gedaan tijdens de modelcantus ter gelegenheid van het 80-jarig bestaan van moeder Laetitia.
Om te eindigen: deze codex gaat een grote toekomst tegemoet. Ik hoef het niet eens meer te wensen
De nieuwe codex
Het titelblad
Vijf gewezen seniores seniorum op een rij tijdens de voorstelling van de nieuwe codex: vlnr. Nathalie Schoup (2011-12), Karen Bourlez (2011-13), Jan-Bart De Muelenaere (2005-06), Kris Vansteenbrugge (1963-64), Yves Benoit (1972-73). Uiterst rechts: Christophe Bostijn (prosenior Laetitia), promotor van de codex.
t Is weeral een paar weken achter de rug, Dwars door Grijsloke, Vlaanderens mooiste stratenloop. Voor t eerst sinds jaren heb ikzelf niet deelgenomen: mijn kniegewrichten laten het niet toe, en dat heeft alles te maken met mijn geboortedatum. t Zal er dus ongetwijfeld niet op verbeteren. Maar geen gezeur: laten we dankbaar zijn voor alles wat we wél nog kunnen, en das nog een heleboel.
Krulbollen bijvoorbeeld. Op de vooravond van DDG hebben we een serieus partijtje krulbol gespeeld in De Zandvlooi in Kruishoutem. Tot mijn opperste voldoening heeft míjn ploeg de overwinning in de wacht gesleept. Op de foto poseert het winnend team. Ik sta uiterst links. Naast mij, de Engelse Juliette Ramsey, zó uit een Hollywood-film geplukt en s anderendaags 132e op de 10 mijl in 1u2727. Verder, mijn kleindochter (314e op de 7,4 km in 5052) die gebaart dat mijn bijdrage in de overwinning nul is geweest, hetgeen ik evenwel ten stelligste betwist. Maar t is maar plagen en plagen is, zoals eenieder weet, om liefde vragen: dus, dat zit wel snor. Het vierde lid van de ploeg is Steve Uzzell. Hij komt eveneens van over de plas, trouwe deelnemer sinds járen en 293e op de 7,4 km in 4648.
Ouderdomsdeken onder de Engelse deelnemers is Rodney King: 73 jaar oud, 22e deelname en een mooie 214e plaats op de 7,4 km in 4024. Dank zij een stevig ontbijt
Vroeg in de ochtend, op de omloop van DDG, loop ik Didier Libbrecht en Willy Depraetere tegen het lijf. Didier, ouwe pionier van de koers, op zijn onafscheidelijke fiets. Willy met op de rug alles wat een persfotograaf nodig heeft. Met deze foto op mijn blog wil ik gaarne iets terugdoen voor de vele fotos die Willy in t verleden van mij genomen heeft voor de krant.
Stephen Soetaert, trouw lid van Loopclub Grijsloke. Vóór de start van de 7,4 km. Zijn gemoedstoestand is niet te peilen. Hij zou een ongelooflijk knappe 7,4 km lopen: 3e in 2359! We zullen ongetwijfeld nog héél veel plezier beleven aan die knaap.
Beter te peilen en geheel ontspannen: blonde Brenda Boyle, uit Hastings. Heeft dit jaar vermoedelijk niet deelgenomen. Althans, ik heb haar naam niet teruggevonden in de uitslag. De vorige jaren was ze nochtans iedere keer deelnemer aan de tien mijl: telkens met de glimlach aan de start en met de glimlach zij het iets afgezwakt aan de finish. Brenda heeft alleszins nog andere (gedeeltelijk verborgen) talenten.
Verder nog een kort onderhoud gehad met Rony Verhulst, vóór de start. Rony is 179e geworden op de 7,4 km, in 3810. Hij was er al bij in 1981 en heeft sindsdien geen enkele keer op het appel ontbroken. Dit was dus zijn 32e deelname. Dat record deelt hij met zes anderen.
Telkenjare een opvallende figuur in Grijsloke, doch dit jaar voor t eerst niet deelgenomen, is Paul Cabban, voorzitter van de Hastings Runners. In juli is hem de grote eer te beurt gevallen een stukje door Engeland te mogen lopen met de fakkel die het Olympisch vuur van Griekenland naar Londen moest brengen. Krist Vantieghem, voorzitter van DDG, en ikzelf waren wát fier samen met Paul Cabban én de fakkel te mogen poseren.
Van de Paralympics tot het bier van Steenbrugge. (brief aan Imsgard Stroykens)
Beste Imsgard,
Een fietstochtje maken van Erembodegem naar de kust en terug, t is niet iedereen gegeven. Jij met je kunstbeen zougeen slecht figuur geslagen hebben op de Paralympics in Londen, me dunkt. Van de Paralympics gesproken In dat verband heb ik een vraag, die mij al jaren lang kwelt en waarop jij misschien t antwoord weet. Hoe zwaar moet een mens geïnvalideerd zijn om in aanmerking te komen voor deelname aan, laten we zeggen een loopwedstrijd, op de Paralympics? Tijdens de laatste Dwars door Grijsloke hebben we geen glimp gezien van Frederic Van den Heede, een trouwe deelnemer, die in Grijsloke verscheidene malen het erepodium heeft gehaald, in 2010 zelfs het hoogste schavotje. Zijn afwezigheid dit jaar zou alles te maken hebben met zijn selectie voor de Paralympics. Frederic heeft maar één hand. Maar is hij dan niet zwaar in t voordeel tegenover iemand die, pakweg, nóch armen nóch benen heeft? Zó iemand heeft ooit eens deelgenomen aan de marathon van Londen. Hij haalde de finish in een behoorlijke tijd en werd gelukgewenst door prins Charles. De prins wou hem instinctief een hand geven maar hield het uiteindelijk noodgedwongen bij een schouderklopje. Ik bedoel maar waar moet de grens getrokken worden? Hoeveel vingers moet men kwijt zijn om op de Paralympics te mogen deelnemen aan een loopnummer? Of is een hele hand het minimum? En schieten voor blinden: doen ze dat op de Paralympics?
Maar keren we terug tot jouw fietstocht. Je hebt dus Steenbrugge ontdekt en je vraagt je waarschijnlijk af of mijn verre voorouders dáár niet vandaan komen? Welneen, mijn beste: de oudste Vansteenbrugges hebben we teruggevonden aan de oevers van de Schelde in Kluisbergen, Avelgem en Wortegem-Petegem. Tot op heden zijn ze nog maar een klein beetje uitgezwermd, naar Anzegem en naar Kortrijk en Oudenaarde, en in mindere mate in de richting Gent. De oorsprong van de naam? De stamvader zal gewoond hebben in de buurt van een stenen brug. Ze waren toen nog zeldzaam, de stenen bruggen: de meeste waren van hout. Toch laat Georges, de genealoog van de familie, die vorig jaar overleden is, de mogelijkheid open van een veel grootsere origine: misschien stammen wij wel af van niemand minder dan Robert de Pierpont. Samen met veledappere Waalse,Normandische en andere ridders ging Robert, onder de leiding van Willem de Veroveraar, de Engelsen verslaan in the Battle of Hastings, anno 1066. Robert bleef na die overwinning in Engeland en verwekte daar vele nakomelingen. Enkelen behielden de naam de Pierpont en spraken die uit zoals ieder normaal mens dat zou doen, met een hete aardappel in de mond. Anderen verengelsten hun naam tot Stonebridge. Ze zijn legio in het zuidoostelijk deel van Engeland, de Stonebridges. En een klein aantal kwam terug naar België. In Wallonië bleven ze Pierponts natuurlijk, maar dan zonder hete aardappel. In Vlaanderen, aan de Scheldeboorden werden het Steenbrugges. Eén alvast heeft er naam en faam verworven: Walter, niet alleen Vlaanderens beroemdste advocaat, maar tevens een getalenteerd lange-afstandloper. In tegenstelling tot andere jaren stond Walter dit jaar niet aan de start van Vlaanderens mooiste stratenloop (Dwars door Grijsloke voor wie dat niet mocht weten). De Hastings Runners waren er wel weer, met zon vijfentwintig, afstammelingen van de loosers van 1066 Maar over die 32e Dwars door Grijsloke heb ik het later nog wel.
Ik wil maar zeggen: het dorp Steenbrugge heeft niets met mijn voorouders te maken, of men nu de versie van de stenen brug aankleeft of de versie Robert de Pierpont. Of Steenbrugge ooit een volwaardige gemeente is geweest, met burgemeester en schepenen en zo, weet ik niet zeker. Er staat alleszins een wereldberoemde abdij. In de buurt van die abdij heb ik zon kwarteeuw geleden een voordracht gehouden in een parochiezaal, voor de leden van het Davidsfonds. Er waren amper dertien toehoorders. Wat een contrast met enkele weken tevoren in Anzegem: óók voor t Davidsfonds en voor zon tweehonderd man! Ik werd onzeker en zenuwachtig voor zon onooglijke menigte en dan nog wel met een voordracht over de onchristelijke daden van de Griekse oppergod Zeus en met twee paters tussen de dertien. Het zweet brak mij uit, maar t verbeterde gaandeweg toen het mij duidelijk werd dat de paters de enige écht geïnteresseerden bleken te zijn: de anderen zaten mij aan te staren als een hond op een zieke koe, om nu maar eens een treffende beeldspraak te gebruiken. Na de voordracht kwamen de paters mij feliciteren en ze namen mij mee naar hun abdij, jawel, de wereldberoemde abdij van Steenbrugge. Ze hadden met de meeste aandacht naar mijn verhaal geluisterd en ze wilden nog wel meer van dat wonderlijks. En ik vertelde over Aphrodite en haar ontstaan uit het schuim van de zee. Schuim, het deed een belletje rinkelen bij de paters. Trek in een glas bier? vroegen ze. Echt abdijbier, dat eertijds in deze abdij gebrouwen werd, maar nu uitsluitend nog gebrouwd wordt in de brouwerij De Gouden Boom in Brugge. De naam van het bier is Steenbrugge en gek genoeg, das ook úw naam! Ik heb er één gedronken. De paters dronken er één mee. En ze gaven er mij nog twee mee naar huis. Zo heb ik het bier van Steenbrugge leren kennen.
Betreft uw vraag om een universele speech of een toespraak voor alle doeleinden. Dit soort toespraken wordt inderdaad gebruikt door mensen die lijden aan het topsyndroom, t.t.z. diegenen die hun incompetentieniveau (ook topniveau of Peters plateau) bereikt hebben. Zij gaan namelijk ophouden met denken, of ze gaan op zijn minst het denken drastisch beperken. Om dit te verbergen leggen ze een voorraadje aan van konversaties voor alle doeleinden of, in het geval van prominente personen (burgemeesters, ministers, voorzitters van sportclubs of andere verenigingen, bestuursleden, directeuren ): toespraken voor alle doeleinden. Deze bestaan uit opmerkingen, die indrukwekkend klinken, maar die vaag genoeg zijn om te gelden voor alle situaties, met misschien enkele woorden, die aan elk nieuw gehoor kunnen aangepast worden. In het boek The Peter principle staat een voorbeeld van een toespraak voor alle doeleinden:
Dames en/of Heren,
In deze veelbewogen tijd is het mij een groot genoegen tot u te mogen spreken over het zo belangrijke onderwerp .. Dit is een gebied waarop fantastische vorderingen zijn gemaakt. Natuurlijk en terecht zijn wij in onze stad trots op wat wij bereikt hebben, maar wij mogen niet nalaten een woord van hulde uit te spreken voor die enkelingen en groepen, die op zo loffelijke wijze hun steentje hebben bijgedragen voor een groter doel, op gewestelijk, op nationaal, ja, en ik durf haast te zeggen op internationaal niveau
Terwijl wij de wonderen, die bereikt kunnen worden door persoonlijke toewijding, vastbeslotenheid en volharding nooit mogen onderschatten, zou ik toch willen zeggen, dat het aanmatigend van ons zou zijn als wij dachten dat wij de problemen kunnen oplossen waar de grootste geesten van de vorige en de huidige generatie zich vergeefs mee hebben bezig gehouden. Ik moge dus tot besluit mijn standpunt ondubbelzinnig en zonder voorbehoud uiteenzetten. Ik sta volkomen achter de vooruitgang, ik roep om vooruitgang, ik verwacht vooruitgang te zien! Maar waar ik naar streef is de wáre vooruitgang; geen grillige wisselingen ter wille van iets nieuws. Die ware vooruitgang, vrienden, zal, dacht ik, alleen bereikt worden als, en indien, wij onze gedachten bepalen, en onwrikbaar bepaald houden, op ons groot historisch erfgoed en op de schitterende tradities waarin, nu en voor altijd, onze ware kracht ligt.
Zeker, mijn beste Luc, deze toespraak doet u glimlachen. Maar dat komt omdat gij erop voorbereid waart. Zoniet gij zowel als ik, we hadden een traan van fierheid weggepinkt bij het aanhoren van zon diepgaande toespraak vanwege onze directeur (of bv. onze voorzitter van Dwars door Grijsloke), tot ons gericht en betreffende onze zaak.
De mooiste atlete van de laatste Spelen vond ik Lolo Jones, de hordenloopster. Beter nog dan Maria Sharapova. t Is in feite nog maar de derde Olympische vrouw die mij in verrukking brengt. De eerste was Wilma Rudolph, de zwarte gazelle, tijdens de Spelen van t jaar 1960 in Rome. Ze behaalde toen drie gouden medailles op de korte loopnummers. Ze was twintig: een ranke ebbenhouten Aphrodite. De zwarte godin van de schoonheid! Maar een godin bleek ze niet te zijn: godinnen immers hebben de eeuwige jeugd alsook het eeuwig leven. Wilma Rudolph bleek geen van beide te hebben. Op haar veertigste was ze een lelijke corpulente matrone en toen ze een eind in de vijftig was is ze overleden. Ik wil mij alleen maar de zwarte gazelle van 1960 herinneren, zoals ik mij enkel maar de Brigitte Bardot uit de jaren 50 en 60 wil herinneren. De tweede deed pas twintig jaar later haar intrede in mijn fantasiewereldje. Merlene Ottey, een Jamaïcaanse, weer een van het donkere type en ook weer een loopster van de korte afstand: in de jaren 80 en 90 behoorde ze tot de wereldtop, twintig jaar lang. En het heeft dus geduurd tot op heden vooraleer ik mij weer heb laten inpalmen door een sprintende schoonheid, een blanke, zij het mooi gebronzeerd: Lolo Jones, vierde op de 100 meter horden en dus net geen medaille en geen podium. Doodjammer. Een van geluk snotterende Lolo op het erepodium: een oog- en zinnenstrelender schouwspel zou ik mij nauwelijks kunnen voorstellen.
Dan is er Epke Zonderland. Nederlander en gouden medaille aan de rekstok. Bij het horen van de naam stelt men zich een klein broekventje voor, een epke,dat staat te huilen aan de rand van de weg. En je bent geneigd om dat manneke een stukje land te geven, al is het nog zon klein stukje. Toen het jongetje een kwarteeuw geleden nog in zijn wiegje lag, moet het een lief klein Epke geweest zijn. Op de Spelen heeft hij zich gemanifesteerd als een flink uit de kluiten gewassen Ep, wiens acrobatische toeren aan de rekstok op het roekeloze af hem een oververdiende gouden medaille hebben opgeleverd. Bravo Ep en bedankt voor de koude rillingen die je mij hebt bezorgd.
En wat gedacht van de Poolse 800 meter-loper met de oeroude voornaam Adam? Ik zal je zijn naam even spellen, zei ik tegen mijn vriend Erwin Vankrunkelsven: k, s, z, c , z Hou op, zei Erwin, das ál te zot! Precies, zei ik, zijn naam is Kszczot en die naam vinden ze in Polen doodgewoon. Vankrunkelsven daarentegen
De Nederlandse zwemster Krommowidjojo wordt in haar eigen land steevast met haar voornaam benoemd: Ranomi. Dat ik nog nooit van deze sportvrouw had gehoord, pleit allerminst voor mijn interesse voor de zwemsport. Krommowidjojo is immers een zwemster van wereldklasse. Ik heb er geen verklaring voor, maar de naam roept bij mij een aandoening voor de geest die ik mij nog levendig herinner van toen ik medicijnen studeerde: de ziekte van Peyronie zoek dát maar eens op, beste lezer, op t internet. Dat Krommowidjojo niet de eerste de beste is bewijzen haar twee gouden medailles, en nog een zilveren daar bovenop. Die Nederlanders hebben zomaar eventjes twintig Olympische medailles mee naar huis genomen. Wij Vlamingen slechts een schamele één. Gelukkig vormen wij een federatie met onze Waalse vrienden, waardoor wij van drié medailles kunnen gewagen. In een federatie met onze Nederlandse taalgenoten waren we natuurlijk nóg veel beter af geweest: dan zou de teller op eenentwintig gestaan hebben. Maar t zou hoe dan ook pronken geweest zijn met andermans veren. Profiteren van andermans zweet. Parasiteren. Ach, misschien zijn wij Vlamingen wel goed in andere zaken.
Mijns inziens is dé vedette van de Olympische Spelen ditmaal evenwel geen schepsel van vlees en bloed, maar wel een dood voorwerp. Tenminste als men een superintelligente en niet van humor gespeende hindernis bij een springconcours voor paarden, een dood voorwerp kan noemen. Wat wil het geval? Ziehier. Eén van de deelnemende paarden leek plots bevangen door een appelflauwte en slaagde er niet meer in om nog maar één hindernis behoorlijk te overschrijden. Eén voor één gingen dus alle hindernissen tegen de vlakte. Dan hou ik liever de eer aan mijzelf, moet die laatste hindernis gedacht hebben, toen de flaterende paard-ruiter combinatie eraan kwam: toen deze laatste tot op een tiental meter genaderd was ging de hindernis er zélf bij liggen!...
Kamalzoufi Al Zachad.Doorheen een indrukwekkende stofwolk zag ik zijn silhouet, de vorige week, op een hoge stelling en in de brandende zon, met een zware machine, bezig met het uitslijpen van de voegen van een reusachtige oude muur. Hij droeg een gasmasker, tegen het stof, en een geluidsdempende helm want de slijpmachine was oorverdovend. Precies op het middaguur kwam hij naar beneden, ging zitten in de schaduw van een boom. Niet om een boterhammetje te eten of een slok te drinken om het ingeslikte stof door te spoelen en tezelfdertijd de uitgezwete liters vocht te compenseren. Neen, t is ramadan en dan mag een moslim de hele dag niets tot zich nemen, nog geen beetje water. Hij zat daar stil onder zijn boom, in de schaduw, uit te rusten en te mediteren, of te bidden misschien. Na een poos kwam een klein vogeltje, een roodborstje denk ik, naast hem zitten in het gras. Hij praatte tegen het vogeltje in t Westvlaams. Toen ik naderbij kwam vloog het vogeltje weg. Ik zei dat ik nogal te doen had met hem vanwege zijn zware job. Ja, zei hij, t is zwaar werk, vooral in de ramadan en als t zo warm is, maar we worden goed betaald. Kamalzoufi moet een jaar of vijfentwintig zijn. Een vriendelijke werkzame jongeman die zijn vak door en door kent en die dus een behoorlijk loon verdient. Maar toch heb ik met hem te doen. Zal hij dit werk nog kunnen doen over tien of twintig, laat staan dertig jaar? Zal hij dan niet zwaar astmatisch zijn en doof? En zal hij dan nog van het leven kunnen genieten?
Met Louis Michel heb ik ook te doen. De grote Waalse staatsman, die de Nederlandse taal zeer goed machtig is want germanist van opleiding komt materieel niets tekort. Hij bekleedt, als gepensioneerde als ik goed ingelicht ben een Europees postje wat hem zon tien keer meer oplevert dan wat Kamalzoufi verdient. Maar zielig vond ik het hoe ze hem op de VRT op de rooster gelegd hebben, omwille van zijn loon. Of hij niet vond dat hij teveel verdiende? Onbehoorlijk veel? Hij vond dat hij niet mocht klagen, dat zijn werk heel goed verloond werd, dat hij een degelijk inkomen had, ofschoon niet onfatsoenlijk hoog, althans niet naar Europese normen. Maar die journalist bleef maar doordrammen en zijn slachtoffer bestoken met vragen over dat loon. Ik had echt medelijden met de arme Louis, die alles lijdzaam onderging. Wat had de journalist dan verwacht van Louis? Dat hij zijn loon zou weigeren, het zou terugstorten? Géén redelijk mens toch zou zoiets doen. Ík zou het niet doen, beste lezer, en ú ongetwijfeld evenmin. En stel dat er iemand bestaat die zo gek is om het wel te doen, hij zou het gewoonweg niet kúnnen: hij zou belaagd en beschimpt worden door zijn naasten, zijn vrouw, zijn kinderen en alle zijn erven. Het probleem is eenvoudig op te lossen: die lui moeten niet zon hoge sommen aangeboden worden voor iets wat ze in feite gratis zouden moeten doen! Vrijwilligerswerk zoals gepensioneerde vrouwen verrichten in ziekenhuizen, omdat daar een tekort is aan personeel. En in Europa is er voorzeker géén tekort aan personeel: staat niet iedereen te springen voor zon zwaar betaalde post? En die gepensioneerden, ze doen het niet voor t geld, maar omdat ze dat werk zo gaarne doen. Onbetaald zouden ze hun werk ongetwijfeld beter doen want, onder ons, zó goed gaat het nu ook weer niet in Europa en ze zouden er meer plezier aan beleven, want dan zou het iets zijn van mogen en nu ze ervoor betaald worden is het een werk van moeten: wie in zijn jeugd de boeken van Mark Twain gelezen heeft zal zich herinneren dat Tom Sawyer dat principe reeds had ontdekt toen hij nog een broekventje was. Wát graag zou ik nog een paar uur per week consultaties doen in een ziekenhuis en amandeltjes opereren of haviksneuzen corrigeren! Onbezoldigd. Ik kán het nog, op mijn tweeënzeventigste En dan heb ik nog niets gezegd over die twee gewezen eerste ministers, al lang met pensioen, maar die Europa niet kunnen loslaten en taken op hun schouders laden waaronder een jong en gezond individu zou bezwijken: de ene lijkt mij nochtans een beetje te zeer aan de zwaarlijvige kant en de andere beleeft naar eigen zeggen op sexueel gebied de tijd van zijn leven, hetgeen ook wel zijn beslommeringen zal meebrengen.
Als ík het voor het zeggen had: ik zou het loon van Kamalzoufi als norm nemen. En omdat het ondenkbaar is dat iemand méér dan tweemaal zo hard kan werken als Kamalzoufi zou ik de hoogste inkomens aftoppen op tweemaal die norm. Nu nog diegenen overtuigen die het loon van die werkers voor Europa bepalen. Wie zijn het? Zijzelf, naar t schijnt
En dan heb ik ook nog te doen met de zes verpleegsters die op staande voet ontslagen werden uit een rusthuis in Erembodegem, omdat ze een nachtelijk feestje gebouwd hadden in het rusthuis, alwaar de drank rijkelijk zou gevloeid hebben. Volgens hun vakbond zou het er véél soberder aan toegegaan zijn. De waarheid zal wel in t midden liggen Eén of twee zullen het initiatief genomen hebben en de anderen stonden voor de keus: meedoen of levenslang als seut versleten worden. Vooral met die anderen heb ik te doen.
Niet de zingende meidengroep is bedoeld. Wél drie artikeltjes, met rode balpen aangekruist, en alle met een "K", uit de krant Het Laatste Nieuws van 7 juli, dewelke ik, niet geheel toevallig, op mijn schrijftafel heb laten slingeren. Eerste in de rij is Gerrit
Komrij. Overleden. Hij moet zowat de grootste dichter-schrijver uit het Nederlands taalgebied zijn, van de laatste decennia. Zijn Vlaamse tegenhanger was Hugo Claus. Beiden veelschrijvers, elite-schrijvers ook. t Zou mij geen zier verwonderen als ze allebei kandidaat voor de Nobelprijs zijn geweest. Als geen anderen hebben zij bibliotheken gevuld, met duizenden paginas waarvan het grootste deel ongelezen is gebleven. Grote schrijvers, maar té groot voor het grote publiek.Komrij
Kayleigh is de tweede. Het meisje werd talloze malen vreselijk toegetakeld door een ander meisje: gepest noemen ze dat in de krant. En Kayleigh is niet vergevingsgezind: ze kan de pestster niet vergeven, althans nú nog niet Weet u wat ik denk: dat ze het nóóit zal kunnen. En weet u waarom ik dat denk? Ab uno disce omnes, om het nu eens te zeggen met Bart Dewever en met de Latijnen. À propos, k vind het vreemd dat Bart mijn boek Uit het schuim van de zee (de klassieke mythologie in 136 verhalen, speciaal geschreven voor het middelbaar onderwijs) nog niet besteld heeft, ten behoeve van zijn kinderen, die ongetwijfeld de klassieke richting zullen opgaan. Aan zichzelf kent men de anderen! Ook ik ben gepest geweest op school, drie jaar lang. Ik heb het in geuren en kleuren beschreven in mijn boek (O jerum jerum jerum , pag. 36-46). Wie het verhaal hic et nunc wil lezen klikke hier opwww.bloggen.be/kris/archief.php?ID=123515. Of mijn grootste pestkop nog in leven is weet ik niet, maar k heb het hem na ruim een halve eeuw nog steeds niet vergeven. Een bankoverval, een diefstal, een ongewenste sexuele intimiteit, ja zelfs een passionele moord: t zijn misdrijven die vatbaar zijn voor vergeving, omdat men de drijfveer van de dader kan bevatten. Maar wat onze pester bezield heeft zullen Kayleigh en ik wellicht nooit kunnen begrijpen. Dat denk ik, tenminste
Kayleigh
En danis er, op de voorpagina, de Kortingsbon. Een puzzelboek voor 3,95 in plaats van 4,95 euro. Mits overlegging van de kortingsbon natuurlijk. Zondag laatstleden zag ik vrijwel identieke puzzelboeken op een braderie: splinternieuwe voor een halve euro. En niemand die er één gekocht heeft. Van de puzzelboeken uit de krant vermoed ik dat ze een relatief succes zullen gekend hebben. Vanwege de één euro korting. Waren ze zo dom geweest van het boek te koop aan te bieden voor 2,95 euro dan had er geen haan naar gekraaid natuurlijk. Vanwege geen korting.
In mijn vorig verhaal heb ik u beloofd, beste lezer, nog even door te bomen over de begrippen zonde, biecht, hel, en dies meer. Nu ja, beloofd Het zal u misschien wel worst wezen. In dat geval moet u dit maar ongelezen laten.
Het heeft natuurlijk bijna alles te maken met de catechismus van het jaar 1894, uit de nalatenschap van mijn schoonvader, de legendarische meester Albert, die het boek ongetwijfeld glad van buiten moet gekend hebben en decennia lang zijn best heeft gedaan om die kennis op zijn leerlingen over te brengen. En het feit dat die catechismus mij onlangs toevallig onder ogen is gekomen, op dezelfde dag waarop ik uit betrouwbare bron verneem dat de hoger aangehaalde begrippen geheel achterhaald zijn. En het heeft natuurlijk ook te maken met professor X uit mijn vorig verhaal. Hoeveel héérlijke zonden zou de professor niet bedreven hebben uit schrik voor de eeuwige verdoemenis, de hel? En hoeveel oudere gelovigen mensen van mijn leeftijd die in hetzelfde geval verkeren? Zonder te spreken over de vreselijke angsten die uitgestaan werden als men dan toch eens over de schreef was gegaan: de vrees om plots te sterven met een doodzonde op het geweten, t is te zeggen zonder dat men de kans gekregen had die zonde te belijden en men dus veroordeeld was om eeuwig te branden in de hel. En dan te vernemen dat de hel niet meer bestaat! Uitgelachen te worden door je kleinkinderen als je met begrippen als zonde, biecht en hel voor de dag komt. Waarom heb ik dat nooit vernomen, de dag dat de zonde, de biecht en de hel werden afgeschaft? Dat was toch wereldschokkend nieuws! Is er ooit iets ingrijpenders geschied in het leven van zoveel miljoenen christenen dan dát. Of is de afschaffing geleidelijk gebeurd? Onzin! Dat kán toch niet. Het moet van de ene dag op de andere gegaan zijn. Gisteren was Jantje veroordeeld om eeuwig te branden in de hel als hij onder de juffrouw haar rok geloerd had, want dat was een zware doodzonde. Maar vanaf vandaag mág het: de zonde en de hel zijn afgeschaft! Zo van de ene dag op de andere. Of zou de maatregel met terugwerkende kracht zijn? Ik ben geneigd om neen te antwoorden op die vraag. Wie betrapt is op een snelheidsovertreding is gehouden zijn boete te betalen ongeacht het feit dat de snelheidsbeperking de dag erna opgeheven wordt.
In het vorig verhaal heb ik u laten genieten van twee lessen over de zonde. Over de biecht staan er vier hoofdstukjes, namelijk: Van de biecht in t algemeen, Van het berouw, Van de belijdenis, Van de absolutie en de voldoening. Eén slechts pik ik er uit:
VAN DE BELIJDENIS.
1. Wat zult gij denken als gij in den biechtstoel zijt?
Dat ik als een misdadige aan de voeten van Jezus zit, om Hem vergiffenis te vragen van mijne zonden.
2. Wat doet gij als de biechtvader u de benedictie geeft?
Ik maak een kruis en ik zeg de voorbiecht.
3. Zeg de voorbiecht.
Ik belijd aan God almachtig, aan de H. Maagd Maria, aan alle Heiligen en aan u, Vader, dat ik gezondigd heb met gepeinzen, woorden en werken, door mijne schuld, door mijne schuld, door mijne allergrootste schuld; mijne laatste biecht is geleden ééne week, ééne maand, enz.
4. Als gij de voorbiecht gezeid hebt, wat doet gij dan?
Ik belijd mijne zonden.
5. Welke zonden moeten wij belijden?
Alle doodzonden die wij na een neerstig onderzoek gevonden hebben en indachtig zijn, daarbijvoegende het getal en alles wat de zonde mag veranderen of zeer bezwaren.
6. Welke zonden moet men eerst biechten?
Die men wil; nochtans is het geraadzaam de grootste zonden eerst te biechten, om die niet te vergeten of uit vrees achter te laten.
7. Hoe moet men zijne zonden biechten?
Met getal en omstandigheden.
8. Wat is zonden biechten met getal?
Zeggen hoe dikwijls men iedere zonde gedaan heeft.
9. Als men het getal niet zeker weet, wat doet men dan?
Men zegt het naaste getal, daar bijvoegende min of meer.
10. Mag men altijd bijvoegen min of meer.
Neen; maar alleenlijk als men twijfelt.
11. Wat is biechten met omstandigheden?
Dat is zóó biechten, dat men niet alleenlijk de zonde in haar zelve belijde, maar ook nog verklare al wat de zonde mag veranderen of zeer bezwaren.
12. Moet men de dagelijksche zonden ook biechten?
Neen; maar het is zeer geraadzaam en voordeelig.
13. Mag men uit vrees of schaamte ene doodzonde achterlaten?
Neen; men moet de vrees overwinnen, en de schaamte verduldig verdragen.
14. Hoe zal men de vrees van eene doodzonde te biechten best overwinnen?
Met den H.Geest om gratie te bidden, en te denken dat het beter is rechtzinnig te biechten dan eene kwade biecht te doen, eene knagende consciëntie te hebben, en bijaldien men in dezen staat kwame te sterven, in de Laatsten Dag des oordeels vóór alle menschen beschaamd te staan, en eeuwig te lijden in de Hel.
15. Als iemand uit schaamte of anderszins vrijwillig in de biecht eene doodzonde achterlaat, doet hij eene goede biecht?
Neen; integendeel hij bedrijft ene heiligschenderij.
16. Als men onvrijwillig eene doodzonde vergeet, doet men dan eene goede biecht?
Ja.
17. Wordt die vergetene zonde met de andere zonden vergeven?
Ja.
18. Indien men die zonde daarna indachtig wordt, moet men ze biechten en wanneer?
Ja, en dat in de naaste biecht.
19. Waarom moet men die zonde biechten, alhoewel zij vergeven is?
Omdat, volgens het gebod van Christus, alle doodzonden moeten gebiecht worden.
20. Wat zal men doen, als men sedert zijne laatste biecht geene zonden gedaan heeft, en geerne de absolutie zou ontvangen, bij voorbeeld, om enen vollen aflaat te verdienen?
Men moet ene zonde van het voorgaande leven biechten.
21. Waarop moet men dan letten?
Dat men daarover een nieuw berouw verwekke.
22. Waarom moet men nog een berouw verwekken, daar nochtans die zonde vergeven is?
Omdat het berouw een noodzakelijk deel is van de biecht, zonder hetwelk deze van geener weerde is.
Mijn vader, die amper tot zijn twaalfde jaar naar school is geweest naar de nonnekensschool en naar hij beweert in die school niets anders heeft geleerd, op een beetje rekenen na, dan catechismus, besloot zijn enige zoon naar het niet-katholiek onderwijs te sturen. Biecht, hel en zonde, ik heb er nooit écht in geloofd. Als kind al zag ik dat als een soort folklore. Als onkuise gedachten doodzonden! mijn brein benevelden bekroop mij niet de angst voor de hel. Godverdomme was een doodzonde en s zondags de mis verzuimen ook, maar niet voor mij. Maar misschien is het altijd al geweest zoals mijn kleindochters mij voorhouden: zonde, biecht, hel en hemel, t is iets persoonlijks en ieder moet voor zichzelf maar uitmaken wat hij daarvan gelooft. Jammer voor de professor Een verontschuldiging urbi et orbi vanwege de paus namens de Heilige Kerk voor al het zieleed dat de mensen is aangedaan, ware nochtans niet misplaatst.
t Schijnt dat wie op zijn laatste benen loopt, wie zijn einde voelt naderen, gaat nadenken over de zonden die hij in zijn leven heeft bedreven. Zo ook met mijn collega professor X. Ik heb de professor nooit zelf gekend, maar ik heb het verhaal uit perfect ingelichte bron. Ik noem hem X om dwingende redenen van anonimiteit en om geen trammelant te krijgen met zijn nabestaanden. Collega noem ik hem vanwege zijn professorstitel wie aan mijn professoraat mocht twijfelen, klikke hier gewoon op www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=269 . Het schijnt, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vanwege de perfect ingelichte bron dat professor X zou verklaard hebben: Ik heb spijt van de zonden die in mijn leven heb bedreven, maar meer spijt nog heb ik van de zonden die ik niét heb bedreven. Toen dergelijke indringende uitspraak, van een afscheidnemende prominente wereldburger,mij een paar weken geleden ter ore kwam, heb ik mijn geest even laten stilstaan bij het begrip zonde. Ruim zestig jaar geleden heb ik daarover geleerd in de lagere school bij juffrouw Valentine en bij madame Janssens. Ik kon de antwoorden op de catechismusvragen over de zonde perfect afdreunen. Maar de begrippen zonde en de onderafdelingen doodzonde en dagelijkse zonde zijn nooit echt goed tot mij doorgedrongen. Komt het doordat ik vanaf mijn achtste levensjaar nooit meer naar katholieke scholen ben geweest? Ik ben te rade geweest bij mijn beide kleindochters die hun middelbare studies wel degelijk in katholieke scholen gedaan hebben en allebei goede punten behaald hebben voor het vak godsdienst. De zonde? Tja, daar weten zij eigenlijk ook niets over te vertellen. En de aanverwante begrippen zoals de biecht, de hel en de hemel? Die bestaan in feite niet meer! t Is iets persoonlijks, zeggen ze, en iedereen moet het maar voor zichzelf uitmaken wat hij daarvan gelooft. Tja, zo is t gemakkelijk! Wat leren ze tegenwoordig in de godsdienstlessen? Vroeger was het wel even anders. Mag ik u, beste lezer, ter illustratie daarvan, een uittreksel presenteren uit de CATECHISMUS of christelijke leering voor de katholieke jonkheid in het Bisdom Gent? In tegenstelling tot wat u wel eens zoudt kunnen denken, heb ik geen iota aan de tekst gewijzigd, want toegegeven het ís een beetje míjn stijl (*).
37e LES: VAN DE ERFZONDE EN DE DADELIJKE ZONDE.
1. Hoeveel deelen zijn er van de Christelijke Rechtveerdigheid?
Twee, te weten: het kwaad schuwen en het goed doen, of de zonden vlieden en de deugden oefenen.
2. Wat is zonde?
Een woord, werk, begeerte of verzuimenis tegen de wet en den wil Gods.
3. Hoevelerlei zonden zijn er?
Tweeërlei: de erfzonde en de dadelijke zonde; en onder de zonden die met de daad geschieden, zijn eenige doodelijke en andere dagelijksche.
4. Wat is de erfzonde?
Eene afgekeerdheid van God en berooving van de rechtveerdigheid, die alle menschen aangeboren wordt door den val van onzen eersten vader Adam.
5. Wat kwaad doet ons de erfzonde?
Dat zij ons de rechtveerdigheid beneemt en onbekwaam maakt om de glorie des Hemels te genieten.
6. Wat is de dagelijksche zonde?
Eene zonde zóó gedaan tegen de wet Gods, dat zij nochtans de goddelijke liefde niet wegneemt, maar alleenlijk tot eenige tijdelijke pijn verbindt.
7. Wat kwaad doen ons de dagelijksche zonden?
Ten eerste, zij doen ons in de liefde Gods verflauwen; ten tweede, zij maken ons gereed tot meerderen val; ten derde, zij verbinden ons tot tijdelijke straffen.
8. Wat zijn vreemde zonden?
Zonden die, hoewel zij door anderen geschieden, nochtans ons toegeschreven en aangerekend worden, omdat wij tot dezelve in eenige manier geholpen hebben.
9. Hoe geschieden de vreemde zonden?
Door raden, beschermen en gebieden, prijzen, mededeelen en behagen, niet straffen, niet beletten, niet overdragen.
38e LES: VAN DE DOODZONDE.
1. Wat is eene doodzonde?
Eene zonde zóó strijdende tegen de wet Gods, dat zij ons geheellijk berooft van de goddelijke liefde, die het leven onzer zielen is.
2. Is het al doodzonde, dat tegen Gods gebod geschiedt?
Neen, als het gedaan wordt zonder vol verstand en vrijen wil, of als de zaak in haar zelve klein is.
3. Waaraan zal men in twijfeling kennen dat eenige zonde doodelijk is?
Is t dat zij vrijwillig gedaan wordt en grootelijks strijdt tegen de eer Gods of de welvaart van onzen evennaaste.
4. Wat verliezen wij door de doodzonde?
Ten eerste, de goddelijke gratie; ten tweede, de verdiensten van onze goede werken; ten derde, de hemelsche glorie.
5. Waartoe brengt ons de doodzonde?
Tot eene schandelijke slavernij des duivels en de pijnen der hel.
6. Wat heet men hoofdzonde?
Die gelijk oorsprongen zijn en beginselen van vele zonden.
Die uit enkele boosheid geschieden en strijden tegen de goddelijke bermhertigheid, en daarom zeer zelden vergeven worden.
9.Welke zijn de zonden tegen den H. Geest?
Deze zes: 1° Van Gods genade wanhopen; 2° Op Gods bermhertigheid zonder deugden zich beroemen; 3° De welbekende waarheid bestrijden; 4° De broederlijke liefde benijden; 5° Hardnekkig zijn in de boosheid; 6° Verachten het berouw of de penitentie.
10. Waarom worden sommige zonden genoemd wraakroepende zonden?
Omdat zij door hunne groote boosheid met reden de goddelijke rechtveerdige wraak, ook in deze wereld, vereischen.
11. Welke zijn de wraakroepende zonden?
Deze vier: 1° Vrijwillige doodslag; 2° Onkuischheid tegen de natuur; 3° Verdrukking van armen, weduwen en wezen; 4° Achterhouding van den loon der werklieden.
Maar hiermee, lieve gewillige lezer, is de kous niet af. Verre van! Zo gemakkelijk komen mijnheer pastoor en al zijn hogergeplaatsten er bij mij niet vanaf. Hierover moeten wij doorbomen. Dat zal voor een volgend verhaal zijn. Komende week misschien?
(*) Phil Bosmans heeft mijn blog-verhalen ooit genoemd goed geschreven, met die pen van ironie. Ik zweer u dat het waar is, op het eerste-communiezieltje van allen die mij lief zijn. Dus ook op dat van u, beste lezer.
- Als ge eens in de streek van Serskamp komt, kom dan gerust eens ontsteken, zei de man uit Serskamp aan de telefoon.
- Wát moet ik komen doen? vroeg ik.
- Ontsteken. Das een uitdrukking die hier vroeger veel gebruikt werd. Komen ontsteken betekent binnenwippen.
- Hebt gij een idee waar de uitdrukking vandaan komt?
De Serskampenaar had geen idee. Voor mij daarentegen kende de uitdrukking geen geheimen. In mijn kinderjaren, in de grensstreek van West- en Oostvlaanderen, tussen Waregem en Oudenaarde, was de uitdrukking zeer courant. Ik dacht dat ze typisch was voor mijn geboortestreek maar ook in Serskamp, in t hart van Oostvlaanderen werd ze dus gebruikt. Wát er ontstoken werd was een pijp, of eventueel een sigaar, of misschien ook helemaal niets. Komen ontsteken betekende: eens langskomen, een praatje komen slaan. Omdat vrouwen in die tijd niet rookten - en al helemáál geen pijpen of sigaren - waren het alleen de mannen die kwamen ontsteken. De vrouwen kwamen koffie drinken. Maar zowel de koffie als de pijp waren bijzaak: de hoofdzaak was het kletsen.
Overigens werd in mijn streek omsteken gezegd en ik ben er nog niet zeker van of daar wel ontsteken mee werd bedoeld. Zeker is dat het de bedoeling was dat men de pijp deed branden, maar dat doet men ook als men de pijp gaat aansteken of opsteken. Deze laatste twee termen zijn daarenboven in de Nederlandse taal meer gebruikelijk dan ontsteken, althans wanneer een pijp in het geding is. Opsteken wordt zelfs bijna uitsluitend in de rokerij gebruikt: zo betekent er één opsteken niets anders dan er één roken. Dat ons omsteken afgeleid zou zijn van opsteken acht ik niet waarschijnlijk, want op wordt in ons dialect uitgesproken als ip en een droake ipsteken is een vlieger oplaten. Daarenboven ligt de klemtoon bij opsteken en ook bij ipsteken op de eerste lettergreep, en bij omsteken op de tweede. Om dezelfde reden zou ik ook aansteken door de mand willen laten vallen. Qua klemtoon zit het met ontsteken wel kits, maar dan kunnen we ons afvragen waarom men in ons gewest spreekt van het ontsteken van een wonde en het
omsteken van een pijp. Het lijvig (700 paginas) en zeer goed gestoffeerd Anzegems dialectwoordenboek pleit voor aansteken. Op pagina 480:
omsteekn: aansteken; ook: buurten.
om t vier te kunnn omsteekn in dn hird beezigde best van al wa verfrommeld papier en wa stoofhout daje dr boovn ip legt
n pijpe omsteekn
ge moet de zondagoavnd ne keer kommn omsteekn
Ik had nooit verwacht het woord omsteken terug te vinden in de Dikke Van Dale. Weliswaar heb ik in mijn chirurgische loopbaan vele bloedvaten omstoken: het leggen van een draadje rond een bloedend vat door middel van een kromme hechtingsnaald. Ik beschouwde het als puur vakjargon; groot was mijn verbazing toen in de Dikke zo maar eventjes nog tien andere betekenissen voor het woord omsteken vond
Veertien dagen geleden is Lode Vergracht overleden. Zeven dagen geleden hebben we zijn uitvaart bijgewoond. ' t Was in de Sint-Pieterskerk in Gent, het studentikoos centrum. Van 1964 tot 1967 was Lode preses van de studentenfanfare. Als student heb ik hem gekend. Beter nog heb ik hem leren kennen de laatste vijftien jaar. We kwamen dan ieder jaar trouw naar de Gravensteenfeesten. Hij was één van die mensen van wie ik zou willen dat ze nooit heengaan. Hij was 566 dagen jonger dan ik en toch is hij vóór mij moeten gaan. Ik heb over hem geschreven in mijn memoires en dat verzacht mijn verdriet. Een kleine band over de dood heen...
Vijf dagen geleden heb ik een ontmoeting gehad met de grootste Nederlandstalige dichter aller tijden, vlakbij de kerk van het Zeeuwse dorp Groede. Wie die dichter dan wel mag wezen? Gerrit Komrij? Bijlange niet. Komrij reikt niet eens tot aan zijn enkels. Ik zag hem, zittend aan een tafeltje, op een graspleintje, vlak naast de kerk. Hij herkende mij niet, wat logisch is. En misschien had ik hem ook niet herkend, zo er aan de kerkmuur, op luttele meters afstand, geen plaatje had gehangen met zijn naam: Jacob Cats. De grote dichter Jacob Cats! Vader Cats, of vadertje Cats, zoals hij wel eens genoemd wordt, want hij is, hoewel zijn daden groot benne, klein van gestalte. Ik dacht dat hij die titel van grootste Nederlandstalige dichter aller tijden moest delen met Joost van den Vondel, maar na het lezen van de plaat aan de kerkmuur weet ik wel beter. Niet alleen qua populariteit werd Vondel door vadertje Cats overtroffen, óók als ze zich met elkander gingen meten, man-tegen-man. Zo won vadertje Cats met brio in een wedstrijd om het kortste gedicht. Wilt u, beste lezer, weten hoe dat precies in zijn werk ging, klik dan hier:www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=183091 .
Jacob Cats is geboren in 1577 en overleden in 1660. Maar hij is niet dood natuurlijk. Kunstenaars van zijn gehalte sterven niet. Ik heb hem getrakteerd op een pint bier en hij leek dat erg op prijs te stellen. Ik denk zelfs dat hij genoot van mijn gezelschap: bekijk maar eens de foto aan het eind van dit verhaal. Op de blog waarnaar ik zopas verwezen heb (klik nogmaals), staat een korte dialoog, van mijn hand: de kortste zinvolle dialoog die ooit door mensenhanden werd geschreven. Maar als twee genieën hun krachten bundelen, kunnen ze altijd nog iets meer. Ziehier dan die allerkortste, niet-meer-te-overtreffen dialoog, die wij gevoerd hebben, de grote dichter Jacob Cats en ikzelf, op het graspleintje naast de kerk van Groede:
Ik heb vadertje Cats beloofd dat ik, als ik naar de buiten ga wonen, hem een korte brief zal schrijven in t Latijn, zoals mij een paar duizend jaar geleden al door een onbekende Romein werd voorgedaan:
Eorus(ik ga naar het platteland).
Hopelijk stuurt hij mij dan een briefje terug:
I(ga).
Misschien wordt het dan Groede wel, om altijd dicht bij vadertje Cats te zijn.
Enkele jaren geleden eindigde Waterlandkerkje op de tweede plaats in een wedstrijd voor Nederlandse dorpsnamen. Een mooie ereplaats weliswaar. Maar anderzijds: kan men zich een meer schilderachtige of lieflijker naam voorstellen dan Waterlandkerkje? Wie dan wel met de gouden plak is gaan lopen? Doodstil! Asjemenou Doodstil moet ergens in Groningen liggen. Om van te griezelen!...
Wat er ook van zij, ik heb het voorbije weekend een bezoek gebracht aan Waterlandkerkje in Zeeuws-Vlaanderen. Mét mijn assistent, of liever: mijn aspirant-assistent. Tot op heden had ik er geen, maar nu ik tot professor benoemd ben en her en der in het Vlaamse land gevraagd word om voordrachten te geven, vind ik het nodig mij er een aan te schaffen. Noblesse oblige! En de jongeman, weliswaar de zestig voorbij maar nog in de volle kracht van t leven, lijkt mij ruimschoots te voldoen. Zijn echte naam wens ik nog niet aan de openbaarheid prijs te geven en bij deze gelegenheid noem ik hem Thomas. Hij wordt dus ongetwijfeld mijn assistent, mijn manager, mijn secretaris, mijn chauffeur, de man die mijn afspraken regelt en desgevallend zorgt voor de hotelaccomodatie. Ik verkies Thomas boven het half dozijn vrouwelijke kandidaten die zich hebben aangemeld, allen tussen de achttien en de achtentwintig, want met vrouwen krijgt een mens niets dan gedonder. Ja, beste lezer, ik heb het wel degelijk over ongewenste intimiteiten. En een man hij mag dan nog zeventig plusser zijn wiens ringvingers uitgesproken langer zijn dan zijn wijsvingers, kan maar best dubbel zo goed op zijn hoede zijn.
Wat nu de ideale assistent betreft, die kan maar best van alle markten thuis zijn en daarenboven nog over een flinke dosis tact en psychologisch inzicht beschikken. Bij Thomas zit dat allemaal snor: nooit dringt hij zich op, overal bedient hij de professor in casu mijzelf op zijn wenken en tijdens een partijtje armworstelen in IJzendijke heeft hij zich ridderlijk laten verliezen. t Is maar net zoals het hoort, hoor ik u al zeggen. Maar hoevelen zijn er dezer dagen nog die zich gedragen zoals het hoort?
.
In Waterlandkerkje staat een hervormd kerkje of had u dat niet verwacht? en vóór dat kerkje staat een levensgroot beeld van Johannes Stuerbaut, een Oost-Vlaming, afkomstig uit Geraardsbergen en de eerste predikant alhier. Op 25 november van t jaar 1668 werd hij tijdens de kerkdienst door acht Spaanse ruiters van zijn preekstoel gesleurd en deerlijk verwond. Twee maanden later is hij aan zijn verwondingen overleden.
Spijtig dat het voortbestaan van dit kerkje bedreigd is, zo lijkt mij althans. Amper één keer om de vijf à zes weken heeft hier nog een misviering plaats, of een gebedsdienst, of hoe ze dat ook noemen bij de hervormden. Ik vermoed dat het kerkje nu ook reeds voor andere doeleinden wordt gebruikt. Zoals we gezien hebben in de kerk van het naburig dorp Groede, waar men de zaterdag vóór Pinksteren alles aan t klaarzetten was voor een receptie, met hapjes en drankjes, en een muzikaal optreden. En erger nog is het gesteld in een ander naburig dorp, Zuidzande, waar we logeerden in De Rode Leeuw. Dáár is de kerk omgevormd tot een café-restaurant en doet daar dus helemaal geen dienst meer als kerk. Als de Heer Jezus nog in leven was, hij geselde die ketterse kooplui uit het huis van God, of anders draaide hij zich om in zijn graf. De torenklok van de kerk laat zich evenwel nog horen, om het half uur, dag en nacht, met luide stemme. En dat is mooi en aandoenlijk, maar het maakt er de toestand niet minder schrijnend om. Integendeel.
In Waterlandkerkje staat ook een schooltje: de Inspecteur Leenhoutschool. In dit dorp zou ik wel willen wonen, al was het maar om weldra mijn achterkleinkinderen naar dit schooltje te begeleiden. Maar die mogelijkheid hoef ik niet eens te overwegen. Aan de deur van het schooltje hangt een brief: de basisschool Inspecteur Leenhout gaat dicht over een maand. Definitief! Voor eeuwig en altijd! Wat is dit toch voor een wereld, waar alle dorpsschooltjes en kerkjes het voor bekeken houden?!
Op het Redouteplein in Waterlandkerkje staat een monument voor de zeemeermin Hildegonda. Zij raakte verstrikt in de netten van een visser uit Oostburg. t Was tegen de avond en de visser had de hele dag nog niets gevangen. Maar deze vangst zou zijn dag goedmaken. Hij nam zich voor de meermin tentoon te stellen op de markt van Oostburg. Hij was dus niet van zins haar te laten gaan, hoe hard zij ook schreeuwde om bevrijd te worden. Op het geschreeuw kwam iemand tussenbeide, een inwoner van Waterlandkerkje. Hij sloeg de visser buiten westen en verloste Hildegonda, die snel onderdook in de zee. Enige tijd later verscheen zij weer op een plein (het Redouteplein?) in Waterlandkerkje, waar op dat ogenblik veel mensen van het dorp bijeen waren. Met trompetgeschal dankte zij de inwoners van het dorp omdat één van hen haar gered had en zij voorspelde een grote toekomst en bergen van geluk voor het kleine Waterlandkerkje. Als daarmee die tweede plaats bedoeld werd, lijkt de beloning maar povertjes En misschien zitten de dorpelingen hier nog steeds te wachten op een groot geluk, maar misschien ook hébben ze t al: de rust en de vrede van Waterlandkerkje.
Thomas was danig onder de indruk van dit prachtig dorp. Als zijn vrouw het er mee eens is, dan koopt hij hier een huis met een groot stuk land waarop honderden laagstammige pereboompjes staan. Dan nodigt hij mij uit om te komen helpen bij de perenpluk. Drie weken peren plukken, in ruil voor logement, full pension. Ik zie het wel zitten.
Van uitzonderlijke historische importentie is de tiendpaal die zich bevindt op nog geen steenworp van de meermin.
Op de paal staat aan de ene kant SB en aan de andere kant de drie sleutels van Sint-Pieter. Tot in de 19e eeuw waren de boeren hier tienden verschuldigd aan de Gentse abdijen: wie aan de kant van SB woonde diende één tiende van zijn opbrengst af te staan aan de Sint-Baafsabdij, wie aan de andere kant woonde aan de Sint-Pietersabdij. Gent, Geraardsbergen t zijn Vlaamse steden. Ook de Waterlandkerkjenaren zijn Vlaams. Holland is hier ver weg
Aanleiding tot dit gedicht is het verschijnen van de memoires van Jean-Luc Dehaene, die (als we de media mogen geloven), gepensioneerd en dus op non-actief zijnde, nog steeds grote sommen binnenrijft. Maar eerlijkheidshalve dient hier aan toegevoegd: hoge (en dikke) bomen vangen veel wind en andere, kleinere en dunnere bomen, rijven vaak nog véél grotere sommen binnen dan Jean-Luc.
Commentaar bij de tweede strofe:
k Zou het vooralgunnen aan allen die gebrek lijden en in t bijzonder die sukkelaars die s winters hun nachten doorbrengen in het Sint-Pietersstation in Gent, gewikkeld in een heerlijk warme wollen deken.
Commentaar bij de derde strofe:
En daarmee weten we nog steeds niet wat die lui doen met al dat geld. t Zou alvast een heel goede bestemming kunnen krijgen
t Is de laatste tijd weer al kwel en kommer in de media. Bijna niets dan slecht nieuws. Hier en daar slechts een lichtpuntje. Laat ik het lichtpuntje voor t laatst houden. De donkere bladzijde open ik meteen: over de seksuele aberraties in onze maatschappij, de sexuele intimidatie van de vrouwen, de ongewenste intimiteiten en dat soort zaken.
Mag ik om te beginnen iets duidelijk stellen? Dat afwijkend seksueel gedoe is niet typisch voor onze tijd. Het bestond vroeger ook. Het kwam alleen niet of nauwelijks aan bod in de media. Kindermisbruik was overigens geen voorrecht van de katholieke scholen: in mijn memoires (O jerum jerum jerum, 2006, pag.33) heb ik zon geval van verregaande seksuele intimiteit van een leraar met een van zijn leerlingen beschreven, en dat speelde zich af in een niet-katholieke school
De gevolgen van dat onbehoorlijk seksueel gedrag kunnen soms heel ernstig zijn voor de slachtoffers en een enkele keer ook voor de daders. Maar deze laatsten verdienen natuurlijk niet beter, hoor ik u al zeggen, beste lezer. Neem nu Pol V. die door het uitlekken van zijn ongewenst seksueel gedrag in t verleden nu een burgemeesterssjerp aan zijn neus ziet voorbijgaan. Een peulschil natuurlijk als men het vergelijkt met die talloze vrouwenlevens die hij verwoest heeft. Het geval van Pol V. doet mij denken aan het geval van één van mijn vrienden, die gynecoloog was, nu gepensioneerd. Hij had de onhebbelijke gewoonte sommigen van zijn patiënten een lichte vriendschappelijke tik tegen het achterwerk te geven bij het afscheid, nadat hij ze, nota bene, tijdens de raadpleging van binnen en van buiten had bepoteld. Soms was die vriendschappelijke tik zelfs een vriendschappelijke kneep, hetgeen hem de bijnaam de billenknijper bezorgde. Iedereen die de dokter een beetje kende wist dat en niemand die er over viel. Volledigheidshalve moet ik er aan toevoegen dat hij zon supervriendelijk afscheid voorbehield voor dames van middelbare leeftijd en rijpere dames, zeg maar voor diegenen die allerminst aanspraak hadden kunnen maken op de titel van miss België. Hij had geen andere bedoeling dan die minderbedeelden een hart onder de riem te steken, alsof hij wilde beduiden: ondanks je ziekte, ondanks het onappetijtelijk onderzoek van daarnet vind ik jou best nog aantrekkelijk. Bij een jonge schoonheid ze konden mij enkel maar bekoren als ze aangekleed waren, zei hij zou hij dat billenknijpend afscheid nooit toegepast hebben. Daarvoor was hij veel te ernstig. Ik ben er vast van overtuigd dat hij nooit bewust enige verkeerde handeling heeft verricht. Maar dat hijzelf vaak sexueel misbruikt werd, dáár ben ik evenzeer van overtuigd: meerdere malen kwamen vrouwen met een smoesjes mans advies en tegelijk een grondig gynecologisch onderzoek aanvragen. En nadat hij zon dertig jaar billenknijpend door het leven was gestapt werd zijn ziekenhuiscarrière bruusk onderbroken. Een drietal slachtoffers haddensamen een klacht ingediend, gesteund door een advocaat die niet tot de geringste kon gerekend worden. De ziekenhuisdirecteur kon niets anders dan de dokter ontslaan, met pijn in t hart weliswaar want dokter V. was een uitstekend verloskundige en chirurg.Uiteindelijk heeft hij een privé-praktijk gehouden, gedurende vijf jaar, tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Het zijn vijf rustige jaren geweest, zonder de stress die het ziekenhuisleven met zich meebrengt. Dat ontslag? Eén van de beste dingen die mij overkomen zijn, placht hij te zeggen. Het werd overigens nooit aan het klokzeel gehangen en maar weinig mensen hebben geweten dat hij niet vrijwillig in het ziekenhuis is opgestapt.
Nog zon geval, waarvan de media dezer dagen bol staan is dat van Jos G. Een man van radio en teevee, tevens auteur van vooral korte verhalen. Hij wordt aangeklaagd door een dame waarmee hij jaren heeft samengewerkt en zelfs een tijdje mee heeft samengewoond. Nu, een jaar of veertig na de feiten, klaagt ze hem aan voor ongewenste seks en voor het feit dat hij haar om de haverklap bont en blauw zou geslagen hebben. Dat laatste kan ik nauwelijks geloven. U moet namelijk weten dat Jos G. een mager schriel mannetje is. Je zou hem, bij wijze van spreken, zó kunnen wegblazen. Een beetje uit de kluiten gewassen vrouwmoet zich tegen zo iemand heus wel kunnen verdedigen. Maar laten we de stok in twee doen. Slagen? Akkoord. Maar bont en blauw? Laten we het enkel maar op bont houden. Of op blauw. En om de haverklap? Laten we zeggen: af en toe eens, als t pás gaf
Maar ik had ook nog goed nieuws achter de hand. Een, weliswaar zeldzaam, lichtpuntje. De kroonprins van het Groot-Hertogdom gaat trouwen met een Belgische. Ze is van zwaar adellijken bloede natuurlijk, en ze woont in Anvaing. De blauwbloederigeaanstaande bruid woont weliswaar in Wallonië, maar dan toch in een dorpje dat vlak bij de Vlaamse grens ligt, een grensgemeente van Ronse, en waar zeer veel Vlamingen wonen. En ze heeft een universitair diploma: ze is germaniste! En ze kent vier talen: Frans, Engels, Duits en Russisch.
Van al mijn dierbare afgestorvenen zijn tante Jenna en tante Irma mij het dierbaarst, mijn ouders niet te na gesproken. Tante Jenna is de linkse op de foto. Ze woonde in Anzegem, in t begin van de Wortegemse steenweg, op een paar honderd meter van de kerk. Ze had er een kruidenierswinkeltje en daar is nu de pralinenwinkel van Leonidas gevestigd. Tante Irma woonde in een klein huisje achter de kerk. Dat huisje heeft samen met nog een paar andere huisjes plaats moeten maken voor een flatgebouw Ofschoon de beide tantes elk een eigen woning hadden, verbleven ze de laatste jaren van hun leven vrijwel steeds in elkaars nabijheid, de ene dag in het huis van tante Jenna, de andere dag in het huis van tante Irma. Achteraan het huis aan de Wortegemse steenweg was een koertje en daar stond een bijgebouw, dat ze het washuis noemden. Achter de raampjes van het washuis stonden vier postuurtjes in porselein. Op de foto zijn ze goed te zien tussen de twee poserende tantes. In t midden: twee vrijwelidentieke beeldjes, voorstellende een peuter die fier en geduldig de wacht houdt naast iets wat een huisje zou kunnen zijn, of een staande klok of misschien wel een duiventil voor één duif. Maar méér was ik geïntrigeerd door de koppeltjes aan de zijkant: links vraagt het knaapje aan het meisje of ze zijn liefje wil worden, rechts keert hij zich boos van het meisje af omdat zij iets verkeerds gezegd heeft en nu probeert zij op haar beurt weer in zijn gunst te komen. Dat is het verhaal dat de tantes aan de beeldjes koppelden en ik was erdoor gefascineerd. In huis, goed verstopt in een kast bewaarde tante Irma nog een ander beeldje. Het was van kostbaarder porselein dan de beeldjes van tante Jenna en er was nog een veel wonderbaarlijker verhaal aan verbonden. Af en toe, bij uitzonderlijke gelegenheden en als ik heel braaf was geweest, ging de deur van de kast open enmocht ik dat beeldje aanschouwen en naar het bijbehorende verhaal luisteren. Tientallen keren heb ik het verhaal gehoord en nooit heeft het mij verveeld. Het beeld stelt eenklein jongetje voor en een meisje met een pop. Bij het jongetje ontbreekt de rechter hand. Wil je mij? vraagt het jongetje maar ik moet je bekennen dat ik maar één handje heb. Geeft niets zegt het meisje want ook ik ben niet zon goede partij: ik heb reeds een kind!
De vier beeldjes van tante Jenna zijn verdwenen. Het kostbare beeldje van tante Irma eveneens. Ten minste, dat dacht ik. Enkele dagen geleden is het opgedoken op mijn zolder, in een kartonnen doos tussen allerlei rommel. Jaren zijn Sander en Katlijn deerlijk verwaarloosd geweest. Maar nu ze op mijn blog staan kan de hele wereld ervan genieten (klik hier: www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=1802493). Van de vergeetput naar de eeuwige roem!...
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.