Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
19-01-2011
Nieuwjaar wensen bij tante Lieske.
Nonkel Roger is gestorven in 1998, meer dan twaalf jaar geleden, als laatste van mijn negen nonkels, de aangetrouwde meegerekend. Evenveel tantes heb ik gehad, eveneens de aangetrouwde meegerekend, en daarvan is er op t ogenblik nog eentje in leven: tante Lieske, de weduwe van nonkel Roger. Ze is amper achterin de zeventig: ze was dan ook zestien jaar jonger dan haar echtgenoot.
Tante Lieske slijt haar laatste levensjaren in het rusthuis De Meers in Waregem. Met haar nog geen tachtig lentes moet ze daar één van de allerjongsten zijn. De gemiddelde leeftijd van de bewoners in hoofdzaak bewoonsters van De Meers moet een eind in de negentig liggen. Van het half dozijn jarigen in januari is de jongste éénennegentig: de lijst met de namen en de bijhorende leeftijd hangt in de hall van het rusthuis. Ernaast hangen een paar gedichten van tante Lieske, alias Alice Dewinter: een nieuwjaarsgedicht en een poëtische ontboezeming over de winter. Streuvels en Gezelle in één persoon! Een doorgemaakte hersenbloeding en een aan-blindheid-grenzende slechtziendheid hebben haar niet weerhouden van dé home-dichteres van De Meers te zijn en tegelijkertijd één van de uitblinkers in het kegelspel.
Ze toont mij een beduimelde foto van nonkel Roger, genomen enkele jaren vóór zijn dood. Mét de accordeon, waarmee hij zo vaak heeft opgetreden in zijn jeugdjaren. Roger Vantieghem was een veelzijdig man: accordeonist, schoenmaker, postbode en later postmeester, en daarenboven een getalenteerd tekenaar en een vlotte schrijver. En, zegt Lieske, t was zon mooie man.
In mijn memoires (O jerum jerum jerum , 2006) heb ik over hem geschreven:
Na de dood van tante Jenna ben ik in het bezit gekomen van drie dozijn brieven die nonkel Roger, vierentwintig jaar oud en korporaal bij het Belgisch leger, aan zijn familie schreef tijdens de mobilisatie in het begin van de tweede wereldoorlog.
De eerste brief dateert van 4 augustus 1939, de laatste van 16 mei 1940. Op een paar uitzonderingen na zijn al de brieven gedagtekend en dragen ze de naam van de plaats waar ze geschreven zijn, dat is waar mijn nonkel gelegerd was. Die plaatsen zijn achtereenvolgens: Lapscheure, Torhout, Wommelgem, Wijnegem, Steenokkerzeel, Kortenberg en Brustem. De laatste brieven komen van "ergens te velde": de legerplaats mocht toen niet meer vermeld worden In zijn brief van 10 februari 1940, verzonden vanuit Kortenberg, schrijft nonkel Roger: "Het was ook niet noodig van te Elsegem nog soldaatjes bij te maken, want ze loopen al dikke genoeg". Hij doelde daarmee op mijn nakende geboorte, overtuigd als hij ervan moet geweest zijn dat het een jongen zou worden. Voor veel kanonnenvlees werd door moeders broers en zusters overigens niet gezorgd: Julien, die nooit getrouwd is, Irma, Jozef, Jenna en Roger zijn allen kinderloos gebleven. Bij moeder was ik de enige telg en ze heeft er voorzeker lang over nagedacht want ze was al zevenendertig en dertien jaar getrouwd toen ik geboren werd. Enkele dagen tevoren - Kortenberg, 5 februari 1940 - had nonkel Roger zich nochtans heel wat positiever uitgelaten over mijn nakende geboorte: "Meer nieuws weet ik niet tenzij dat er bij ons Marie allichte eenen zal zijn die zal vragen: wanneer komt nonkel Roger nog eens, moeder?" Later heb ik als kind die vraag ongetwijfeld meerdere keren gesteld want ik heb veel van nonkel Roger gehouden. Ik heb hem ook bewonderd om zijn zeer uiteenlopende talenten: hij was schoenmaker, accordeonist, postbode en later postmeester. Het meest nog imponeerde hij mij door zijn weergaloos tekentalent. Jammer dat er een vete ontstaan is in de familie, waardoor ik geen contact meer mocht hebben met nonkel Roger. Later heb ik het proberen goed te maken, maar hij wees mijn toenaderingspogingen af. Zeker, ik had meer moeten aandringen, maar daar was ik dan weer te fier voor. Misplaatste fierheid. Toen hij vier jaar geleden getroffen werd door een hersenbloeding, die hem enkele dagen later fataal zou worden, heb ik hem nog opgezocht in het ziekenhuis. Hij straalde een ongewone zachtaardigheid uit en hij wilde zich, denk ik, helemaal met mij verzoenen. Maar 't was te laat, hij kon zijn gedachten niet meer verwoorden. Zo is hij dan heengegaan, Roger Vantieghem, met een gave zwarte haardos, waarin ondanks zijn bijna drieëntachtig jaar nog geen spikkeltje grijs te bekennen was, de man die liefdevol over mij schreef toen ik nog niet geboren was, de man van wie ik als kind genoten heb - en hij ook van mij, naar ik verhoop -, de man met wie ik het overgrote deel van mijn leven in vete geleefd heb, ofschoon wij elkaar niets, maar dan ook niets hadden misdaan
En na de dood van mijn grootmoeder heb ik op haar zolder een schoolrapport van zoonlief Roger gevonden. Het betreft het vierde leerjaar, schooljaar 1925-26. Een rapport om van te duizelen. We bespreken het bij de eerstvolgende gelegenheid. Ik hou er de spanning nog even in, mijn waarde lezer
Picasso, dat was nogal eens een schilder!Al moet ik toegeven dat ik niets van kunst ken of begrijp. Ik weet niet eens waar ik de schilderkunst van Picasso moet onderbrengen. Non-figuratieve kunst? Expressionistische kunst? Moderne kunst?Hedendaagse kunst? Alleszins kunst waar ik, zestig jaar geleden, geen tien op tien voor zou gekregen hebben van juffrouw Valentine Laten we vooral niet smalend doen over Picasso, alsof hij niet in staat zou zijn geweest figuratiefte tekenen. In zijn jonge jaren zou hij wel degelijk naar de natuur getekend en geschilderd hebben. Maar met het komen van de jaren moet hij gedacht hebben: wie kan nu geen paard tekenen, geen bloemen, geen landschap? En hij zal verder gedacht hebben: weten jullie wát? Ik ga dit niveau overstijgen, ik ga schilderijen maken waar de mensen moeten over nadenken vooraleer ze begrijpen waar het over gaat en ze zullen er achteraf ééns zoveel plezier aan beleven. Ik ga schilderen voor een begrijpende elite en de rest zal wel vanzelf volgen. En het heeft gewerkt. Grosso modo kunnen we stellen dat Picassos kunst hoger werd aangeslagen naarmate ze minder figuratief werd. En kunnen we dat ook niet in zekere mate zeggen van Van Gogh, Raveel, Permeke, Gustaaf Desmet, en zoveel anderen? Allemaal mensen die genoegzaam bewezen hebben dat ze kúnnen tekenen, allemaal mensen die tijdens de laatste periode van hun carrière simpelweg de lat wat hoger hebben gelegd. En nu kom jij mij vertellen dat ook jij weldra je grafische kunst naar een hoger niveau gaat tillen, omdat het tekenen naar de natuur je niet meer zo goed afgaat vanwege die vervelende artrose in je vingeren. En je maakt er mij opmerkzaam op dat al die grote kunstenaars met de jaren in de richting van het expressionisme of het non-figuratieve evolueren en nooit andersom. En je noemt dat niveau hoger brutaalweg artrosekunst. Ben je je er wel goed van bewust dat je mijn simpele ziel, waar het kunst betreft, daarmee in een opperste staat van verwarring brengt?
Hé, artrosekunst, ik heb het in geen enkel woordenboek gevonden. Dat ware nog eens een woord geweest om woord van het jaar te worden. Ach, t is niet dat ik niet met tentsletje kan leven we zijn tenslotte óók jong geweest. Maar dat mijn gulpbisschop niet eens bij de tien genomineerden was, daar wordt ik hoe langer hoe kwader om, zeker nu uit de uitslag van de verkiezing van het woord van het jaar blijkt dat het woord pedopriester, dat zelfs nog geen zwak afkooksel is van gulpbisschop op de tweede plaats is geëindigd. Als je eens wist hoeveel blijken van medeleven ik al heb ontvangen, van mensen die net als ik kwáád zijn. En al die sympathisanten zijn er vast van overtuigd dat mijn gulpbisschop het zou gehaald hebben, met een stráát voorsprong. Maar jij moet het eens proberen met artrosekunst. Zorg maar eerst dat je woord genomineerd wordt en dan zorg ik wel voor de rest.
Van gulpbisschop gesproken. Onze gewezen aartsbisschop lijdt. Hij lijdt ongetwijfeld reeds lang, maar hij heeft het vroeger nooit aan zijn hart laten komen. Maar nu het aan zíjn vlieger begint te vriezen ik bedoel hiermee: nu zijn verantwoordelijkheid in het gedrang komt en er schadeclaims dreigen te komen, lijdt hij alleszins nog méér en kan hij het niet langer verborgen houden.
Hé, schadeclaims, daar moet ik mij eens over bezinnen. Ook ik ben in mijn prille kinderjaren slachtoffer geweest van misplaatste sexuele handelingen. En, jawel, door een pater. Hoewel, geen échte pater. Men noemde hem de pater, omdat hij vroeger nog gedurende een korte periode in een klooster zou geleefd hebben en omdat hij Sint-Antonius speelde in de jaarlijkse dorpsprocessie. Van beroep was hij leurder met zaden voor de moestuin. Vooral in t voorjaar kwam hij regelmatig langs, met de vraag of er nog zaad moest zijn. Twee keer heeft hij mij aangeraakt op een onbehoorlijke plaats. Ik moet een jaar of zeven, acht geweest zijn. De eerste keer liep ik gewoon weg. De tweede keer zei ik dat, als hij dat nog een keer deed, ik het aan mijn vader zou zeggen. De pater heeft daarna niets meer ondernomen en een trauma heb ik er niet van over gehouden. Integendeel. Ik verklaar mij nader. Ik wist dat wat de pater deed onkuisheid was: dat had ik op school geleerd. En dat onkuisheid, zelfs al was het maar in gedachten, tot de zwaarste doodzonden te rekenen was, op hetzelfde niveau als moord. Maar al was ik dan een erg naïef en lichtgelovigjongetje, het kon er bij mij niet in dat onkuise gedachten mij in het hiernamaals zó zwaar zouden aangerekend worden. En omdat iemand als de zaad-verkopende pater Antonius zelf onkuise handelingen verrichtte, heb ik het gluren naar mijn buurmeisje of mijn nachtelijke fantasieën over Brigitte Bardot ik was toen al een paar jaar ouder nooit zwaarder willen taxeren dan als dagelijkse zonden, en dagelijkse zonden hoefden niet écht beleden te worden in de biechtstoel. Dáár ging ik dus veel minder onder gebukt dan velen van mijn vriendjes.
Wie mij in mijn kinderjaren wél een psychisch trauma heeft bezorgd was Ratje. Hij was een keuterboertje, klein en spichtig, en daarom noemde men hem Ratje. Een keer of drie in de week stuurde moeder mij naar de bakker en dan moest ik iedere keer voorbij de boerderij van Ratje. Op een dag dat Ratje aan zijn hofgat stond, trok hij zon afschuwelijk lelijk gezicht naar mij dat ik het op een lopen zette, en via een andere weg een omweg weer naar huis ging. Daarna ben ik nooit meer via de gewone korte weg brood gaan halen en het gebekketrek van Ratje heeft mij nachtmerries en slapeloze nachten bezorgd. Het heeft jaren geduurd voor ik mij begon te realiseren dat Ratje niets kwaads in de zin had en waarschijnlijk alleen maar grappig wilde doen, net zoals ikzelf nu scheve bekken trek tegen de dochtertjes van mijn nichtje. Overigens heeft het nu ongetwijfeld geen zin meer om een claim in te dienen tegen Ratje: hij moet al een jaar of veertig dood zijn en de feiten zijn verjaard. Alhoewel, wie weet, via de Boerenbond?...
Maar laten we het onderwerp kindermisbruik nu even rusten. Een mens wordt daar zo moe van, van dat eeuwig gezeur. Kardinaal Danneels heeft dat ook. Laten we het liever hebben over artrose. Als het voor jou een troost kan wezen (maladie de voisin, weet je wel): iedereen heeft het, of zal het krijgen als hij maar oud genoeg wordt. Het tast vooral de wervelkolom in de nek en de lenden aan, de grote gewrichten in de onderste ledematen (de heup en de knie) en de kleine gewrichtjes in de bovenste ledematen (de handen). Wanneer tijdig ingegrepen wordt zijn de artroseklachten niet onomkeerbaar. Zorg tijdens de nacht voor steun in nek en lenden, t is te zeggen op de plaatsen waar de wervelzuil een kromming maakt met naar achter gerichte concaviteit. En wat de grote gewrichten betreft: véél water drinken is de boodschap, zoals ik je bij vorige gelegenheden reeds heb verteld.Ik heb dat alles proefondervindelijk bij mezelf ondervonden: ervaringsdeskundigheid, noemt men dat. Wat bij mij werkt, moet immers bij anderen óók werken: ab uno disce omnes! Voor de artrose in de vingers kan ik je helaas geen goed advies geven. Tracht dat maar eens zelf uit te zoeken je bent al goed op weg en raadpleeg vooral geen dokter
Van dokters gesproken Er zijn er teveel in ons land: 347,65 per 10.000 inwoners tegen 126,27 in Nederland. Als we alleen de huisartsen in beschouwing nemen is de wanverhouding nog groter: 177,30 bij ons tegen 52,00 in Nederland. Die cijfers zijn gepubliceerd in het medisch tijdschrift de Specialisten van 14.12.2010. Zelf heb ik vier jaar als ziekenhuisarts gewerkt in Nederland en ik heb niet de indruk dat de geneeskunde er minder goed zou zijn dan in ons land, wel integendeel.
In je laatste mail erger jij je aan de manier waarop sommigen, politici bijvoorbeeld, hun materiële welstand etaleren op TV. Publiciteit, man! Ze worden beneden om hun welstand, maar tegelijkertijd ook bewonderd en uiteindelijk bij de verkiezingen bijvoorbeeld blijkt de balans in hun voordeel door te slaan. Mundus vult decipi!
Vooraleer mijn brief te beëindigen wil ik nog een kort overzicht geven van míjn 2010. Een lach en een traan, zoals steeds.Een traan was er om twee mensen die ik het eeuwig leven had gegund: Pierre Devos en Leo Debudt. Ik ben kwaad geweest op de Dikke van Dale, in verband met mijn gulpbisschop, en ook op de twee Kameroenschaapjes Tsjoep en Lala omdat ze zonder boe of ba te zeggen de wijde wereld zijn ingetrokken. Maar mijn lieve Ouessantjes Blanche en Brownie waarvan een foto in bijlage hebben mij ruimschoots vergoed voor de geleden schapenellende. Een hoogtepunt waren de festiviteiten ter gelegenheid van het tachtigjarig bestaan van mijn studentenclub Laetitia, met als klap op de vuurpijl mijn ave confrater met niemand minder dan de rector van de universiteit: ave confra-ater, k heb liever bier dan wa-ater Of de ellende in de wereld, het oorlogsgeweld, de natuurrampen, de economische crisis, de regeringscrisis, mij dan niet beroerd hebben? Om eerlijk te zijn: nauwelijks. Te ver van mijn bed, zeg ik dan, en laten we ons nog slechts bemoeien met onze eigen paar vierkante meters. Vorig jaar nog heb ik een oplossing voorgesteld om de wereldoverbevolking, en al de daaruit voortvloeiende ellende, een halt toe te roepen. Het voorstel om definitief komaf te maken met het probleem België de splitsing in drie koninkrijken, weet je wel was ook van mij: t stond op mijn blog en de hele wereld kon het lezen.Maar ik was als een roepende in de woestijn. Ik mocht al blij zijn met een lezer of tien... Als het dus alleen van mijn redelijk verstand afhangt, ga ik mij vanaf heden dus nergens meer mee bemoeien.
Bedankt nog voor de foto van de sneeuwman en de sneeuwvrouw. Heb je die zelf gemaakt (ik bedoel het sneeuwkoppel)? Hierbij dus míjn foto: een winters landschap met een herderinnetje en twee schaapjes in de sneeuw. Van links naar rechts: Amy (mijn jongste kleindochter), Brownie en Blanche.
En moge 2011 rustig verder dobberen met zo mogelijk hier en daar een klein succesje of iets hartverwarmends: ik wens het ook u van harte op de laatste dag van dit onzalig jaar.
In Wallonië is er een kanunnikdie tweemaal een jongetje heeft aangeraakt waar het niet hoort en daardoor een mogelijke nobelprijs aan zijn neus ziet voorbijgaan. Jammer voor de kanunnik en voor onze Waalse buren: het zou reeds de tweede Waalse nobelprijswinnaar-voor-de-vrede geweest zijn (remember pater Pire in 1958). Tja, handjes thuishouden, eerwaarde, of anders had u maar kinderuroloog moeten worden!...
Dat ik de laatste tijd af en toe eens de Nederlandse krant met hoofdzetel in Rotterdam, NRC Handelsblad, doorblader, heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat onze Vlaamse Peter Vandermeersch daar nu hoofredacteur is, en misschien ook wel een beetje met een nostalgisch gevoel naar lang vervlogen tijd, toen ik in Rotterdam woonde en de krant nog "Nieuwe Rotterdamsche Courant" - jawel, met een "sch" - heette. En dat verklaart waarom op dinsdag 5 oktober 2010 mijn oog viel op een artikel van ene Coen van Zwol:
Mocht u vóór 15 december in de buurt van Gent zijn, dan loont het de moeite om langs te gaan in museum Dhondt-Dhaenens in Deurle. De Zwitserse kunstenaar Thomas Hirschhorn dumpte daar in het kader van Too Too Much Much veertien vrachtwagens recyclebare blikjes. Zondag mochten de eerste bezoekers door de vuilnisbergen waden op zoek naar verborgen leven.
Geen kunstminnend mens die zo een gelegenheid kan laten voorbij gaan. Het zal u dan ook niet verwonderen, beste lezer, dat ik op staande voet, in mijn nochtans druk bezette agenda, een plaatsje heb vrijgemaakt voor deze unieke kunsttentoonstelling: op maandag 11 december. Ik vermoedde niet dat de tentoonstelling op 11 december reeds zou opgedoekt zijn, zelfs niet nadat ik omstreeks half november het volgende had gezien in de Gentse Stadskrant ZONE 09:
... tot ik eergisteren de volgende fatale mededeling las in Het Nieuwsblad:
SINT-MARTENS-LATEM - De enorme afvalberg blikjes is weg uit het Museum Dhondt-Dhaenens. Tot gisteren vormden die blikjes het kunstwerk 'Too Too - Much Much' van de Zwitser Thomas Hirschhorn. Met kruiwagens werd de afvalberg naar buiten gevoerd.
'Wat een museummedewerker lijden kan', denken wij als we aan de hoofdingang van het museum zes tot zeven medewerkers met stevig schoeisel en een mondmasker kruiwagen na kruiwagen vol blik en viezigheid naar buiten zien voeren en op het voorplein uitkieperen. Van de kou voelen ze niet veel, want het is een bijzonder intensief karwei, waar ze nog de rest van de week zoet mee zijn. 'Tot en met gisteren was dit een kunstwerk dat afgelopen weekend nog ruim driehonderd toeschouwers lokte', zegt artistieke medewerker Tanguy Eeckhout. 'Nu is het gewoon één grote afvalberg waarvan de kunstenaar alleen nog enkele paspoppen en installaties wenst terug te krijgen. De rest gaat voor versnippering en recyclage naar Indaver in Antwerpen. Die plaatsen hier vanaf morgen (vandaag, nvdr) twee grote metaalcontainers die we zo snel mogelijk vullen.' Alle medewerkers dragen een stofmasker. 'Dat is nodig', zegt Eeckhout. 'Bij het opscheppen van alle rommel komt zeer veel stof vrij. Eigenlijk zouden ze ook nog een koptelefoon mogen dragen, want het knisperen van al dat blik maakt een hels lawaai.' De kunstenaar zelf maakt zich geen zorgen over het opruimen en het ontsmettings- en schilderwerk dat de komende weken nog volgt .
Hoe weinig attent kan een mens zijn! De kans om door vuilnisbergen te waden op zoek naar verborgen leven, is nu waarschijnklijk voorgoed aan mijn neus voorbijgegaan. En dat er wel degelijk verborgen leven moet geweest zijn, kan men zó afleiden uit... de insectenspray en het ontsmettingswerk. Overigens maak ik mij zorgen over het kostenplaatje voor de opruimingswerken en het herstel van de schade aan het gebouw. Hopelijk komt minister van cultuur, Joke Schauvliege, met de nodige Vlaamse subsidies over de brug... En een nog groter probleem misschien is de te verwachten schade aan de gezondheid van de medewerkers, wat veel kosten zou kunnen meebrengen voor het RIZIV en waar in principe onze Waalse broeders en zusters mede zullen moeten voor opdraaien: de gezondheidszorg is immers "federale materie". Onrechtvaardig natuurlijk. De gezondheidszorg moet dringend overgeheveld worden naar de gemeenschappen. Ik zeg het al jaren.
Die 60e Gravensteenfeesten, was dat eergisteren woensdag? Of was het vorige week? t Was vorige week: niet te geloven! Wat vliegt de tijd En hoe zere vallen ze af Neen, k heb het niet over de zieke zomerblâren van Guido Gezelle, maar over de pioniers van 1949: initiatiefnemers, krijgers, ooggetuigen van de bezetting van het Gentse Gravensteen door de studenten van Gent, the biggest in the World, zoals de New York Herald Tribune toentertijd blokletterde. Jos De Seranno, één van de zes initiatiefnemers: enkele weken geleden ter ziele gegaan. Ook de grote kunstenaar-striptekenaar Leo Debuth heeft ons onlangs voorgoed verlaten: als ooggetuige heeft hij op onnavolgbare wijze de grootste studentengrap aller tijden in beeld gebracht. En de grote Laetitiaan Pierre Devos, strijder van het eerste uur, die vorig jaar voor t eerst, na meer dan een halve eeuw, de weg naar de Gravensteenfeesten had teruggevonden. Hij had gezworen er voortaan ieder jaar bij te zijn. Helaas, ook Pierre is niet meer Van al diegenen die vorige week aanwezig waren in de troonzaal van het Gravensteen, was er één slechts die er in 1949 óók bij was: Marcel Cambier. Op zijn hoofd de flat, de typische muts, die in die tijd nog door de Gentse studenten gedragen werd: de vier sterren (nu heeft hij er vijf!) wijzen erop dat hij toen in t vierde jaar zat (2e doctoraat rechten). Hij is nog niets veranderd, zei mijn schoondochter, bij t zien van deze foto. Ik dacht eerst dat ze de flat bedoelde, maar ze bedoelde wel degelijk Marcel
Gelukkig dat Marcel er was, want wie had anders voor t verzamelde studentengild voor de zoveelste keer verslag uitgebracht van het verloop van de strijd in 1949. Valeer Van Overwalle, één van de zes pioniers, neemt die taak al sinds jaren op zijn schouders. Maar van Valeer was dit jaar geen spoor. Ik ben bang dat hij definitief afhaakt
De tijd vliegt niet alleen razendsnel voorbij, de tijden veranderen. Voor t eerst in de geschiedenis is de senior seniorum van het vrouwelijk geslacht. Zevenenveertig jaar geleden, toen ikzelf senior seniorum was, zetelde voor t eerst een vrouw in t dagelijks bestuur van het seniorenkonvent: Mimi Smith, die een Bekende Vlaming is geworden.
47 jaar later...
Zolang heeft het dus geduurd voor een vrouwelijke student de hoogste studentikoze titel te beurt is gevallen: Karen Bourlez. Deze uiterst charmante jongedame vervult haar taak méér dan naar behoren en ze lijkt de touwtjes stevig in handen te hebben. Deze 60e feesten zijn overigens weer goed verlopen. Het weerzien van de mannen van de oude garde heeft mijn hart verblijd: Jaak, Mico, Freddy, Lode, Georges, Vincent, Carl en nog een half dozijn Oostendse Zandlopers. En dan de jongere prosenioren: Peter, Jean, Micha, Jan-Bart, Jern, Brecht ik vergeet er nog.
Na de symbolische herbezetting van het Gravensteen trekken de studenten in stoet naar het Sint-Pietersplein, alwaar een reuzegrote tent staat opgesteld met daar middenin een immens groot vat Rodenbach: vierendertig hectoliter! Mico en ik mogen het eerst binnen, wij proeven de Rodenbach en zeggen dat het goed is. We maken ons daarna snel uit de voeten vooraleer hier onder het jong geweld de studentikoze hel zal losbreken, tot in de vroege uurtjes. Vierendertig hectoliter We hebben heimwee naar de Gravensteenfeesten van onze jeugdjaren. Ze waren anders, waarmee ik niet wil gezegd hebben dat ze beter waren: er was een imposante stoet en een even imposant bal in de zalen van het Floraliënpaleis. Die tent op het Sint-Pietersplein en die vierendertig hectoliter Rodenbach waren er toen niet, maar of er minder gedronken werd ? Ziehier wat ik schrijf over de Gravensteenfeesten van zevenenveertig jaar geleden, in het boek 50 jaar Gravensteenfeesten (1999):
De stoet was één van de succesrijkste uit de geschiedenis van de Gravensteenfeesten en de belangstelling was enorm. Ook al omdat er zoveel personaliteiten mee optrokken: Liz Taylor, John Kennedy (enkele dagen later werd hij in Dallas vermoord), de Waregemse schandaal-boy Milou Pauwels en Ngo Dihn Nhu (wie was dat ook weer?). Na de toespraken van op het Gravensteen trok een massa studenten naar het Sint-Pietersstation om er Christine Keeler, de beroemdste call-girl aller tijden, op te halen en mee te voeren naar het Floraliënpaleis, waar het Gravensteenbal plaatsgreep, wéér in vijf zalen en wéér met vijf grote orkesten
Tempus fugit! de tijd holt alsmaar sneller, een jaar duurt nu geen dág meer, het eigen leven glijdt door onze met artrose getekende tentakels zoals fijn wit zand, zo betoogt O. van Togenbirger. Volgens deze filosoof zou het niet enkel een indruk zijn die wij opdoen bij het ouder worden, maar zou de tijd ook werkelijk steeds sneller gaan. En dat legt hij uit op zijn blog (klik hier op www.bloggen.be/omskvtdw/archief.php?ID=984890). Ik heb het voorgelegd aan Gilbert Terras, de bejaarde trainer van Loopclub Grijsloke. Naarmate het gezichtsvermogen van opa Gilbert vermindert, begint hij meer en meer te lijken op de oude wijze ziener Teiresias uit de oudheid: Gilbert ziet dingen die een ander niet ziet. En waar de gesprekken in de cantine, na de training, vroeger voornamelijk over voetbal en vrouwen gingen, wordt er nu meer gefilosofeerd over tijd, ruimte en massa. En ziehier tot welke voorlopige conclusies die toogfilosofie heeft geleid:
- de tijd heeft begin noch einde en gaat al lijkt het soms anders altijd even snel;
- de ruimte is onbegrensd en oneindig;
- de massa is onveranderlijk, t.t.z. al het stoffelijke wat er is, of ooit zal zijn, is er altijd al geweest; m.a.w. géén elementair deeltje zal ooit uit zichzelf ontstaan of ooit verdwijnen; of de massa ook oneindig is, blijft vooralsnog onbeantwoord (als dat niet zo is, moet het heelal beschouwd worden als een nietige, zo goed als onbestaande fractie in de ruimte).
Voor we dr echt uit zijn zal er ongetwijfeld nog heel wat water door de zee vloeien en nog heel wat Rodenbach door ons keelgat. We moeten ons haasten, want de tijd gaat razend snel. Zoals ik al zei, dus: tempus fugit.
U gelooft het niet, beste lezer: ik ga mijn Dikke Van Dale verbranden. Ik ben boos, zeer boos. Ik ben woedend.
Maar laat ik u eerst verblijden met een mop. Kent u die van die man, die zwaar onder invloed van sterke drank, ongeschoren en met zijn gezicht vol lippenstift een treincoupé kwam binnengestrompeld? Voor het geval u hem niet mocht kennen: het gaat als volgt
De man laat zich neervallen op een bank; tegenover hem zit een pastoor. De man neemt de krant uit zijn jaszak, kijkt er even in en stopt die na nog geen minuut lezen terug in zijn zak. Dan wendt hij zich, met een dubbele tong, tot de pastoor:
- Weet u, meneer pastoor, waardoor een mens artritis krijgt?
De pastoor bekijkt de zatlap minachtend en zegt dan met overtuiging:
- Jazeker weet ik dat: door te veel te drinken, door zich niet te verzorgen, door de omgang met slechte vrouwen, door een liederlijk en losbandig leven
- Ach, is dat zo? zegt de man.
- Ongetwijfeld! En, hoelang hebt u al last van artritis?
- Ikke, mijnheer pastoor, artritis? Ík heb geen last van artritis, maar ik heb zopas in de krant gelezen dat de paus daar last van heeft
Nu ben ik er welhaast zeker van dat de paus zelf dit verhaal zou kunnen appreciëren. Een mens moet een beetje gevoel voor humor hebben. En dát heeft de Dikke Van Dale nu eenmaal niet. Hoe anders verklaren dat mijn inzendingvoor het woord van het jaar niet voorkomt op de lijst van de tien genomineerde? Gulpbisschop! Een woord waar de actualiteit, de originaliteit en de woordspelerigheid zó van afdruipt. Het woord is een schilderachtig synoniem voor iemand oorspronkelijk een bisschop, maar bij verdere uitbreiding een geestelijke en bij nog verdere uitbreiding eender welk individu die ongeoorloofde dingen doet met kleine jongetjes. Maar de Dikke vindt het woord beledigend natuurlijk. Voor de bisschop? Bijlange niet! In mijn streek, het grensgebied tussen Oost- en Westvlaanderen wordt een rare kwibus wel eens een rare apotheker genoemd. Denkt u nu werkelijk dat er één apothekerzich door zoiets beledigd zal voelen? Overigens, het zielloze, fantasieloze en van enige originaliteit gespeende woord pedopriester staat wél bij de tien genomineerde en betekent dat niet ongeveer hetzelfde als gulpbisschop? Er is wel degelijk een verschil, ik weet het wel: de eerste is eerder een pedofiel, terwijl de tweede eerder een pederast is. Zoek dát maar eens op in uw Dikke, als u er één hebt, en als u hem nog niet verbrand hebt hetgeen ik u aanraad zo snel mogelijk te doen. Daarenboven: verdient een bisschop dan zoveel meer respect dan een gewone priester? t Zijn toch allebei mensen nietwaar, en niets menselijks zal hen vreemd zijn: homo sum et humani nil me alienum puto, zou Bart Dewever voorzeker zeggen.
Neen, geachte lezer, de Dikke, die een Sluizenaar is, en dus een halve Westvlaming, zal zich in het nauw gedreven voelen door de woordspelinghulpbisschop-gulpbisschop. Iedereen weet dat Westvlaanderen naast een bisschop ook een hulpbisschop heeft en dat de Westvlaming de h ofwel helemaal niet ofwel als g uitspreekt (dit laatste is het geval als hij beschaafd probeert te spreken) en dat hij de g onveranderlijk als h uitspreekt. De verwarring zou groot zijn bachten de Kupe en omliggende, maar t is ook niet uitgesloten dat daar iets goeds zou uit voorkomen: ieder nadeel heb immers se voordeel, zou Johan Cruyff eens gezegd hebben. En moest nou omwille van amper een klein miljoen Westvlamingen dit prachtig woord gulpbisschop! zo nodig voor de bijl gaan?
Denk nu maar niet, beste Westvlaamse lezer de kans is groot dat u er een bent dat ik ú wil verantwoordelijk stellen voor het feit dat mijn prachtig woord, de vrucht van vier dagen en evenveel nachten ingespannen peinzen, nu zo onbarmhartig wordt afgewezen. Alleen op de Dikke heb ik het gemunt. Ú neem ik niets kwalijk. Waarom zou ik ook? Ik heb zelf minstens voor vijftig procent Westvlaams bloed in mijn aderen en daaraan heb ik het misschien wel te danken dat ik mijn diploma heb gehaald. Teneinde dat te illustreren citeer ik nogmaals een stukje uit mijn boek O jerum jerum jerum :
In zijn laatste jaar als professor nam Heymans geen examen meer af. Die taak liet hij over aan professor Devleeschouwer die ook farmacodynamie onderwees, maar dan bij de apothekers. Van Devleeschouwer, een West-Vlaming uit Poperinge, was bekend dat hij een boontje had voor West-Vlaamse studenten. En dat is dan nog zacht uitgedrukt: hij trok deWest-Vlamingen flagrant voor en hij stak dat niet eens onder stoelen of banken.
Ik woonde in de Broekstraat in het Oost-Vlaamse Elsegem. De overkant van de straat is Kaster, nu groot-Anzegem en dat is West-Vlaanderen. Toen Devleeschouwer mij op 't examen vroeg waar ik woonde zei ik dus "Anzegem". Hij vroeg mijn studentenkaart*, waarop inderdaad Anzegem stond omdat ik daar geboren ben, in dokter Rommens' privé-kliniekje, drie bedden groot. Eén dag na de bevalling ging moeder met mij reeds naar huis
Een geluk dat de studentenkaart* enkel de geboorteplaats vermeldde. Een échte leugen was het niet. De vier scholen die ik had bezocht lagen alle in West-Vlaanderen. Zowel mijn eerste als mijn plechtige communie had ik in West-Vlaanderen gedaan. En de zondag ging ik naar de mis in Grijsloke, wat eveneens in West-Vlaanderen ligt. De helft van mijn kinderjaren* had ik doorgebracht in Anzegem, bij tante Irma en tante Jenna.
Devleeschouwer vroeg in welke provincie Anzegem lag. Toen ik "West-Vlaanderen" zei, fronste hij de wenkbrauwen, ging dat snel even nachecken in een boekje en glimlachte toen: "nog net". Hij verklaarde eerst nog hoe goed de West-Vlaamse studenten wel waren en dat het examen voor mij dus maar een fluitje van een cent zou zijn.
Toch vond ik de vragen die hij stelde moeilijk en de antwoorden kwamen niet vlot.
- Je kent de stof, dat voel ik wel, zei professor Devleeschouwer. Alle West-Vlamingen kennen trouwens de stof. Maar je bent nerveus, nietwaar? Véél te nerveus.
Ik knikte en ik mocht gaan. Ik weet zeker dat ik daar nog een vrij goed cijfer gekregen heb.
Begrijpt u, lieve lezer, waarom ik het alleen op de Dikke gemunt heb? Ik was zo overtuigd van de nominatie en nu ligt mijn hele wereld als het ware in duigen. Honderden vrienden had ik al opgetrommeld. Ze vonden gulpbisschop een geweldig woord. Ze zouden allen voor dat woord gestemd hebben en ze zouden ieder zelf nog een tiental vrienden warm gemaakt hebben om hetzelfde te doen. En hoeveel rondjes heb ik al niet gegeven in mijn stamcafés Ik had het nóóit kunnen verliezen! Ach, was ik maar genomineerd geweest.
En ten bewijze dat het woord niet zou misstaan hebben in de Dikke, hieronder een simulatie van wat het had kunnen worden. Maar wees dáár maar zeker van: morgen gaat de Dikke met simulatie en al de open haard in. Mijn wraak zal zoet zijn.
t Is al een week of vier geleden dat het mij overkomen is. Ik moest ergens in de Vennestraat in Waregem zijn. Dat is op amper een paar honderd meter van de school waar ik de eerste helft van mijn secundair onderwijs heb doorgemaakt: de Rijksmiddelbare School, Broekstraat, nummer 4 , in Waregem. Ik woonde toen in de Broekstraat, nummer 4, in Elsegem. De meeste van mijn latere vrienden zaten in het katholiek onderwijs, doch vader had voor mij het rijksonderwijs gekozen, omdat het goedkoper was vader was een eenvoudige werkman en omdat hij veronderstelde dat er in de katholieke scholen teveel tijd besteed werd aan godsdienst. Vader had in feite niets tegen godsdienst, maar hij vond het verloren tijd, die aan zoveel serieuzere zaken kon besteed worden. Hijzelf was maar tot zijn twaalfde naar school geweest en het enige leerboek dat hij ooit heeft gehad is de Catechismus.
In mijn boek O jerum, jerum, jerum (2006) heb ik zes bladzijden gewijd aan de tijd die ik in die rijksmiddelbare school heb doorgebracht: drie gelukkige jaren. Ik zat in de latijn-wiskundige afdeling.
Het was op een woensdagmiddag en de school lag er verlaten bij. Ik verstoutte mij de speelplaats op te wandelen en in de klaslokalen naar binnen te kijken. Een dame, amper enkele jaren jonger dan ikzelf kwam naar mij toe. Het was de bezorgde conciërge: ze vroeg of ik iets zocht, of ze mij van dienst kon zijn. Ze zal zich ongetwijfeld afgevraagd hebben of ik een snoodaard was, die iets in t schild voerde of misschien een demente bejaarde die t Noorden was kwijtgeraakt. Ik vertelde haar dat nostalgie mijn enige drijfveer was en dat ik, nu bijna zestig jaar geleden, dáár op de schoolbanken had gezeten. En het bleek dat zij daar ook school had gelopen. En zodoende was het ijs gebroken. Ze had bijna al de leraren en de toen nog zeldzame leraressen gekend die ik haar opsomde: Dassonville, Bossuyt, Trips, Bradt, Esprit, Detremmerie, Decock, Huys, Dobbelaere... en bovenal Hoebeke. Edgard Hoebeke, de directeur. Hij was een indrukwekkende man, groot en wijs. Ik bewonderde die man al van in den beginne. Maar na wat er op een dag is voorgevallen is Edgard Hoebeke voor mij een heilige geworden, een god Sta mij toe dat ik, teneinde alles te verduidelijken, één bladzijde citeer uit mijn O jerum-boek:
Die drie jaar in Waregem waren per slot van rekening vrij gelukkige jaren. Afgezien van die ene keer dat het ernstig mis had kunnen lopen. Hoe het gekomen was weet ik niet meer, ik kon wondergoed de handtekening van de directeur namaken. Enkele leraars hadden de gewoonte om, als een leerling het al te bont maakte, een aanmerking te schrijven in zijn schoolagenda. Daarmee moest de leerling dan naar de directeur, die het ondertekende voor gezien en de naam van de leerling opschreef in een speciaal schrift, hetgeen vaak gepaard ging met een bestraffend sermoen en puntenverlies* voor "opvoeding en wellevendheid" op het schoolrapport. Omdat iedereen wist hoe kundig ik de handtekening van de directeur kon namaken, wendden de "boosdoeners" zich tot mij om hun agenda te tekenen. Het spelletje duurde tot een van de leraars onraad rook. Ik moest mij verantwoorden bij de directeur. Schriftvervalsing! Dat had mijduur te staan kunnen komen. Met knikkende knieën stond ik voor de heer Hoebeke. Naar 't schijnt, zei de directeur, kan jij mijn handtekening perfect namaken? Ik knikte. Hij reikte mij een groot wit blad papier en zijn persoonlijke vulpen aan. Ga zitten en schrijf tien keer mijn handtekening, zei hij, en als je het goed doet kom je er voor deze keer goedkoop vanaf. Ik voelde mij al wat meer op mijn gemak. Ik hanteerde de mooie gouden vulpen alsof ik nooit met een andere geschreven had en in een mum van tijd prijkte daar tien keer "EHoebeke", in sierlijke krullen. Echte kunstwerken. De directeur stond er paf van. Hij feliciteerdemij met de opmerking dat ik het beter kon dan hijzelf. Maar, en hij beet hard op zijn pijp in een poging om te laten blijken dat hij nu toch echt boos werd, doe dat nóóit meer, hoor je mij, nóóóit meer. En ik heb het nooit meer gedaan Dank u, mijnheer Hoebeke. Nu gij er al verscheidene jaren niet meer zijt, ben ik ongetwijfeld de enige die die prachtige handtekening van u nog kan maken. Na al die jaren heb ik dát niet verleerd, en als ik hierbij mijn belofte breek door het nog één keer te doen dan is dat bedoeld als eeneresaluut en om u nogmaals te bedanken dat ge mij toen geen straf hebt gegeven:
en dan volgt de handtekening van de directeur. U begrijpt, beste lezer, dat ik hier niet nogmaals mijn belofte wil breken. Als u het dus wil zien, moet u het boek maar kopen of lenen in de gemeentelijke bibliotheek.
Ik heb de zoon van Edgard Hoebeke gekend. Hij was toen een klein jongetje van een jaar of drie, vier. Dat jongetje is nu gepensioneerd en is een van de grootste rechters van de streek geweest. Ik heb hem de passage over zijn vader met de handtekening opgestuurd. Hij was erover opgetogen en hij heeft mij een brief teruggezonden ergens moet ik die brief nog liggen hebben waarin hij met veel eerbied over zijn vader schrijft: een wijs en rechtvaardig man! Wat een contrast met de directeur van mijn latere school, de heer Suys, aan wie ik tot op de dag van heden een hartsgrondige hekel heb. Hoebeke en Suys: de wijze goede god en de baarlijke duivel. Waarom het tussen die mijnheer Suys en mij verkeerd gelopen is, staat ook in mijn hogergenoemd boek te lezen.
En het schooltijdschrift De Gaverbeek had de conciërge óók gekend. Ik mocht er vaak een verhaaltje in schrijven. Dat kon ik goed. Telkens als er een opstelletje van mij instond kocht ik vier of vijf exemplaren: dan was er telkens één bij voor tante Irma en één voor tante Jenna. Van alle Gaverbeekjes van mijn drie jaar in Waregem heb ik minstens één exemplaar bewaard. Op de cover prijkt het schild van de stad al dient gezegd dat Waregem pas jaren later de titel van stad gekregen heeft. Boven het schild staat een brandende olielamp die een fel licht werpt over de streek en verlichting in de geesten van de bewoners. Bovenaan: het kapiteel van een Korinthische zuil met een rad en ernaast staat geschreven NON SCHOLAE SED VITAE DISCIMUS. In die prille jeugdjaren studeerde ik als een kleine gek en daar zat, denk ik, die tekst op de cover van de Gaverbeek voor iets tussen. Ik was fier op dit schooltijdschrift en ook op mijn school. Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik naar de armenschool ging en nog steeds ben ik ervan overtuigd dat ik daar uitstekend onderwijs genoten heb.
Nú zal De Gaverbeek waarschijnlijk al lang niet meer bestaan, maar wat merk ik op bij t afscheid nemen? Op het graspleintje bij de ingang staat een groot bord met de tekst, jawel, Non scholae sed vitae discimus! Nog steeds leren ze daar voor het leven, niet voor de school...
Er was eens een man die heel veel hield van zijn gezinnetje: zijn vrouw Barbara en zijn twee kinderen. Vooral zijn echtgenote Barbara droeg hij op handen. Maar het aanbeden vrouwtje had een minnaar, een vrijgezel. Er waren veel mensen uit de kennissenkring die dat wisten. Haar man was zich echter van geen kwaad bewust. De romance duurde al een jaar of vijf. Elk week-end bracht de vrouw de nacht door bij haar minnaar Romeo. Ze vertelde haar echtgenoot dat ze dan telkens bij haar vriendin vertoefde, een alleenwonende jonge vrouw. Iedere andere man zou dit verhaal verdacht gevonden hebben, zou op onderzoek zijn uitgegaan en achter de waarheid gekomen, en met echtscheiding gedreigd hebben. Niet déze man: zo groot was zijn vertrouwen inde geliefde echtgenote.Er waren er die beweerden dat de man van alles op de hoogte was en ongetwijfeld zijn vrouw zou verstoten hebben en van haar zou gescheiden zijn, maar dat hij het niet deed omwille van zijn handelszaak die hij dan zou moeten verkopen om haar deel uit te betalen. Maar dat waren kwatongen
En wat wilde nu het toeval? Dat de vriendin (we noemen haar Moeps) bij wie de vrouw zogezegd haar week-end doorbracht eveneens verliefd werd op dezelfde minnaar. Was die minnaar dan zon aantrekkelijke man? Op t eerste gezicht niet en men kon zich aanvragen wat hij dan wel bezat dat hem zo aantrekkelijk maakte bij de vrouwen. Hij had ongetwijfeld- zeggen ze in de streek van Bachten de Kupe, als ze t antwoord op die vraag schuldig moeten blijven -suiker aan zijne stok. Moeps wist van de verhouding van Romeo met Barbara en van het feit dat ze op zaterdagavond samen sliepen, en ze vond het best, of zo leek het althans, dat Romeo de vrijdagavond voor haar reserveerde.Barbara daarentegen verkeerde in de waan dat zij Romeos enige liefde was. En op een dag
Ja, op een dag werd Barbara dood aangetroffen. Vermoord. De moordenaar werd niet gevonden, of, beter gezegd, er was geen materieel bewijs, maar het kon natuurlijk niet anders of Moeps had het gedaan. Wie anders had een motief voor die misdaad? Moeps bekende niet, maar de jury liet zich natuurlijk niet in de luren leggen: Moeps werd tot dertig jaar celstraf veroordeeld, plus het betalen van een serieus geldbedrag aan de echtgenoot. Deze had zich immers voorbeeldig gedragen. Na de gruwelijke moord kon het natuurlijk niet voor hem verborgen blijven dat zijn vrouw vijf jaar lang een verhouding had gehad met de-man-met-suiker-aan-de-stok. Maar deze wetenschap was allerminst van aard om de liefdevolle gevoelens van de man jegens zijn vermoorde echtgenote te bekoelen: hij voelde zich zelfs geroepen om luide te verkondigen hoe gelukkig zijn gezinnetje steeds was geweest en op het doodsprentje van Barbara prijkte een foto van dat gelukkig gezinnetje: het hoofd van de geliefde vrouw rust er teder op s mans schouder
Ontroerend was ook de reactie van de echtgenoot toen de jury het verdict uitsprak: Moeps was de schuldige. Doodgelukkig met die uitspraak vielen de man en zijn advocaat elkaar om de hals: het leek erop dat zijzelf tot het laatste ogenblik getwijfeld hadden of in deze zaak, die nochtans zo klaar was als pompwater, naar rechte zou gesproken worden. De motivatie van de rechter bij het toekennen van de schadevergoeding was - aldus schrijft Erwin Verhoeven in Het Laatste Nieuws -de innige band die de echtgenoot had met het slachtoffer en het feit dat ze samen een juwelierszaak uitbaatten. Ook zes familieleden van de vermoorde vrouw kregen een bedrag toegewezen, te betalen door Moeps, of voor het geval Moeps dat niet kan opbrengen door de gemeenschap. Eén benadeelde van de moordpartij werd evenwel schromelijk vergeten door de rechter. U raadt het, beste lezer: Romeo, de man met suiker aan de stok. In één klap was die man twee beddegenotes kwijt. En dan géén centje schadevergoeding krijgen!...
Dertig jaar gevangenisstraf dus voor Moeps. Een veel te lichte straf in feite. Als ze vrijkomt zal ze amper zestig zijn en dan zal ze nog bijna een half leven voor de boeg hebben. Terwijl Barbara niets meer heeft. Levenslang had het moeten zijn! Er is geen gerechtigheid
Deze morgen is in Gent Leo Debudt ten grave gedragen. Er was een plechtigheid in de Sint-Jacobskerk. De kerk zat afgeladen vol doch het stadsbestuur leek mij ondervertegenwoordigd. Toch is Leo één van de allergrootste kunstenaars die de Arteveldestad heeft gekend. Op de kist lagen de witte hoed die hij placht te dragen als hij in 't openbaar verscheen, alsook de muis van de Ronde, waarvan er ook talrijke exemplaren verscholen zitten in de grote tekening die hij maakte van de belegering van het Gravensteen door de Gentse studenten in 1949 en die een ereplaats bekleedt in mijn woonkamer. Op 17 november wordt het Gravensteen voor de 60e keer opnieuw ingenomen door de Gentse studenten: de jaarlijkse herdenking van de grootste studentengrap aller tijden. Leo Debuth zal het gebeuren nu voor 't eerst bekijken vanuit de hemel. Die dag zullen alle studenten hem gedenken met een moment van ingetogenheid, gevolgd door een daverend "io vivat". Op het gedachtenisprentje herkennen we drie van zijn striphelden: Thomas Pips, Lange Lo en Henkje...
Gisteren is Leo Debudt, alias Buth, overleden. Op 19 februari zou hij 92 worden. Verdriet om zijn heengaan, maar ook blijdschap dat ik deze grote kunstenaar gekend heb. In 2007 en in 1999 heb ik over hem geschreven:
10.12.2007 Leo Debudt.
De man die ik op 29 november ontmoet heb, is de pionier van het beeldverhaal in Vlaanderen en tegelijkertijd één van onze grootste Vlaamse kunstenaars: Leo Debudt, alias Buth. Ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling over zijn werk in de kunsthal van de Sint-Pietersabdij in Gent. De grootmeester zelf, die op 19 februari negenentachtig wordt, was er aanwezig, met zijn lieve echtgenote en familie. In 1999 heb ik Buth bezocht in zijn woning aan de Baudeloostraat. Het was meteen mijn eerste kennismaking met de man die mijn jeugd en die van honderdduizenden verblijd heeft. Mijn hart heeft op 29 november een ongewoon vreugdesprongetje gemaakt: de grote kleine man blijkt mij nog steeds te kennen en zich nog goed mijn bezoek van 1999 te herinneren. Er waren toespraken door allerhande personaliteiten in de grote Sint-Pieterskerk, die voor de gelegenheid bomvol zat. De gevoelens van dankbaarheid en bewondering die Zaki tot uiting bracht in zijn toespraak, waren ook míjn gevoelens. De prachtige tentoonstelling zelf die loopt tot en met 17 februari geeft een schitterend beeld van de ongelooflijke hoeveelheid werk die Buth tijdens zijn lange loopbaan heeft geleverd.
In het boek 50 jaar Gravensteenfeesten heb ik een pagina gewijd aan Leo Debudt:
50 jaar Gravensteenfeesten met Buth.
De illustratie op de omslag van dit boek is van de hand van Leo Debudt, alias Buth, één van de belangrijkste grafische kunstenaars van Vlaanderen en alleszins die met het grootste studentenminnend hart. Deze minzame man, pionier van het Vlaamse beeldverhaal, woont nu, met zijn allercharmantste echtgenote, aan de Baudeloostraat te Gent, op een boogscheut van het Gravensteen.
De vader van Leo was de bekende kunstschilder Victor Debudt. Tijdens de eerste wereldoorlog vluchtte deze naar Nederland. Hij vestigde zich in Den Haag en het was daar dat Leopold (Leo) Debudt geboren werd op 19 februari 1919. De jonge Leo begon geneeskunde te studeren doch al snel schakelde hij over op de Academie (Gent, afdeling schilderkunst), waar hij primus perpetuus was. In 1938 kreeg hij de Koninklijke medaille voor tekenen en een jaar later viel hem de vijfjaarlijkse prijs voor tekenkunst te beurt. Hij ging in de leer bij de grote expressionistische schilder Frits Van den Berghe, die toen reeds ingesteld was op het beeldverhaal en zelf strips tekende, o.a. in het dagblad Vooruit. Na het overlijden van Van den Berghe, in 1939, zette Debudt zijn werk in Vooruit verder en dat was meteen de start van een grote carrière.
Algauw leverde Debudt allerlei grafische werken: cartoons, covers, illustraties, beeldverhalen. tijdens de bezettingsjaren tekende hij diverse strips (o.a. Flip en Flop, Mijnheer Dinges) voor verscheidene dag- en weekbladen. Na de bevrijding tekende hij met de naam Buth. Thomas Pips, Buths bekendste stripfiguur, zag het levenslicht in 1946. Tot in de jaren 80 zouden de Thomas Pips-verhalen verschijnen in het dagblad Het Volk en de wekelijkse kinderbijlage t Kapoentje. In de jaren 60 illustreerde hij Zonneland met strips aan de lopende band. Zeer bekend ook zijn zijn biografische verhalen (o.a. het leven van Bernadette Soubirous) en de uitgebreide cartoonreeks over de Ronde van Frankrijk die tot een jaarlijkse serie is uitgegroeid. hij toonde zich een meester in het tekenen van figuren: zijn 3 Gentse typen zijn zeer kunstzinnig. Een aantal seniores seniorum is overigens de eer te beurt gevallen door Buth getekend te worden.
Hij tekende klassieke epische verhalen zoals Reinaert de Vos, Uilenspiegel, Baron von Munchhausen. Het verhaal van de Gravensteenslag op 16 november 1949, de grootste studentengrap aller tijden, zou eveneens een machtig beeldepos geworden zijn. Buth begon aan dit stripverhaal in het begin van de jaren tachtig doch door omstandigheden (zijn contract met Het Volk werd verbroken) bleef het bij twee platen (hooguit een twintigtal tekeningen) die nooit gepubliceerd werden. De originele tekeningen met bijhorende teksten, die vrijwel nooit iemand te zien heeft gekregen, heeft Buth tot op heden zorgvuldig bewaard en ze ons ter beschikking gesteld voor het boek en de tentoonstelling in het kader van 50 jaar Gravensteenfeesten. Hetzelfde geldt voor de tekening (71x63cm), vol actie en ironie, de Uilenspiegeliaanse studentikoziteit te voeten uit, in beeld gebracht door een kunstenaar op het hoogtepunt van zijn kunnen. Die tekening siert de omslag van het lustrumboek 50 jaar Gravensteenfeesten.
Bedankt voor de uitnodiging voor de Taaldag op 19 oktober. Het onthaal was prima en de zorg die besteed werd aan de inwendige mens zowel wat het gastro-intestinaal aspect als de geestelijke regionen betreft was van een ongekend hoog niveau. Die Taaldag is voor mij telkens een van de mooiste dagen van het jaar. Niet in het minst vanwege de aangename en leerzame gesprekken met talrijke bekende en minder bekende Vlamingen. Tot deze laatste categorie behoort alleszins Jolanta Truchanowicz, al durf ik er een lief ding op verwedden dat zij binnen afzienbare tijd wel tot de eerste categorie zal behoren.
Maar nu terzake. U vraagt ideeën voor het Vlaams woord van het jaar. Ik stel het woord gulpbisschop (= pederastische priester, pederast) voor, ofschoon ik de kans dat dit woord het uiteindelijk zal halen, vrij gering acht. Ik vermoed immers dat een groot deel van onze landgenoten, met name de West-Vlamingen van dit woord horendol (1) wat zij uitspreken als horendul zouden worden. En dan heb ik het niet eens over wat zich in het bisdom Brugge heeft afgespeeld, maar wel over de verwarring die zou ontstaan met het woord hulpbisschop (= wijbisschop, staat de bisschop bij in zijn ambt; vlgs. Van Dale). Zoals iedere kenner van de wonderzoete Vlaamsche tale weet, spreekt de rechtgeaarde ABN-sprekende West-Vlaming de h uit als g, en de g als h. Voor wie dit vreemd mag vinden volgt hierna de uitleg
In het West-Vlaams dialect wordt de h niet uitgesproken. Dat weglaten van nog andere medeklinkers is in het West-Vlaams overigens schering en inslag: de g, de k en in de streek van Kortrijk ook de vaak de eind-d, maar daar kom ik later nog wel op terug en het doet hier niets ter zake. Dat de West-Vlaming de h niet uitspreekt komt misschien wel door de invloed van het Frans, waar de h evenmin uitgesproken wordt, en dat geldt zelfs voor de h aspiré zou dat te maken hebben met de talloze West-Vlaamse Flandriens die een eeuw geleden als seizoenarbeiders naar Frankrijk trokken? Wanneer nu die West-Vlaming een beschaafd Nederlands probeert te hanteren zal hij, zich bewust zijnde van zijn tekortkoming, zijn best doen om de h wel degelijk uit te spreken, en in zijn ijver om het goed te doen, zet hij zijn supraglottische spieren in werking en brengt hij een stemloze g uit, in plaats van de stemhebbende h. En wat betreft de West-Vlaamse g. Het is de bekende zachte Vlaamse g, maar nóg zachter, zodat het gaat klinken als een h. Waar komt het contrast tussen de bedeesde (West-)Vlaming en de assertieve Nederlander beter tot uiting dan in de uitspraak van de g? De super-zachte tegenover de schurende schrapende van boven de Moerdijk, die in feite de ch is van kachel en bochel en rochel
Wellicht is gulpbisschop dan toch geen goed idee. En daar zal de hulpbisschop van het bisdom Brugge het ongetwijfeld mee eens zijn. Maar iedere West-Vlaming, die aan mijn woord aanstoot zou kunnen nemen, mag rustig weten dat ik er ook één ben. Als dat de pil misschien kan vergulden...
(1)horendol staat m.i. ook niet gek als woord van t jaar, maar t is geen nieuw woord en daarenboven niet typisch Vlaams.
Het boek is tot verdwijnen gedoemd. Verbrand uw oude boeken niet, waarde lezer, want de tijd is niet veraf dat het waardevolle museumartikelen worden. Het heeft misschien een beetje te maken met het feit dat er geen grote talentvolle schrijvers meer zijn Piet Huysentruyt en Herman Brusselmans in ons taalgebied niet te na gesproken maar de voornaamste reden is wel de verelectronisering, het internet. De beste literatuur vindt men op t ogenblik op blogs allerhande. Neem nu de blogs van O. van Togenbirger de Waelekens. Deze grote Vlaamse filosoof schrijft zijn ideeën vrijwel uitsluitend neer op blogs. Aan mij heeft hij alvast een trouwe lezer, wat niet betekent dat ik het altijd met hem eens ben. Over de wereldbevolking bijvoorbeeld. Barst uit haar voegen, heeft nu al een dramatisch hoogtepunt bereikt, zo denk ík erover: de theorie van Malthus. Maar zo heeft O. van Togenbirger er nooit over gedacht. Althans tot vóór enkele dagen, want toen ik op één van zijn blogs in een artikel dat de titel droeg Het recht is voor de doden de hiernavolgende zin las, kwam het mij voor of Malthus zelf aan t orakelen was:
De gedachte dat de overbevolking op aarde reeds een feit geworden is, tast ons persoonlijk op een bijzonder dramatische wijze aan. Het teveel aan individuen van eenzelfde soort, maakt dat men agressie ontwikkelt die zich richt, ofwel tegen anderen, ofwel tegen zichzelf. In het laatste geval voelt men zich overbodig en verglijdt men in depressies; in het eerste geval concurreert men of voert men oorlog. Het veiligheidsgevoel verdwijnt, men bewapent zich, men gaat elkaar wantrouwen.
Was het mogelijk dat een groot filosoof en een man, zo standvastig als O. van Togenbirger, een overtuigd anti-malthusianist, zo schaamteloos een bocht van honderdtachtig graden kon maken? Ik ben het hem persoonlijk gaan vragen, ten huize. Tot mijn scha en schande
- Mijnheer, zo zei hij, ik heb het u al gezegd en ik moet het blijkbaar tot treurens toe herhalen, maar gij moet leren lezen!
Ja, dat zei hij, en ik schrok uiteraard.
- Wijs mij dat eens, zei hij, toen ik geen vin meer dorst te roeren: wijs mij eens waar dat staat, dat er overbevolking is en dat die allerlei agressie en depressie veroorzaakt!
Ik neeg mij dus over "Het recht is voor de doden" en ik las, weliswaar fluisterend: "De gedachte dat de overbevolking op aarde reeds een feit geworden is, tast ons persoonlijk op een bijzonder dramatische wijze aan." Ik aarzelde een ogenblik.
- Wel, zei hij: ik hoor niets meer?
Ik dacht het nu wél te begrijpen, maar ik twijfelde nog.
- Akkoord, zei ik, ik had het niet gezien.
- Wát hadt gij niet gezien? vroeg hij door, want hij wilde zich ervan verzekeren dat ik niet zomaar iets zegde om mij er rap van af te maken.
- Ik had gedacht dat er stond dat de overbevolking een feit was dat ons aantastte, zei ik.
- En wat staat er dan wél? zo vroeg hij door.
- Er staat dat de gedáchte dat de overbevolking een feit is, ons aantast, antwoordde ik.
- Ziet ge, zei hij: gij moet leren lezen! Iedereen kan lezen, maar niet iedereen leest wat er staat. Het merendeel onder ons, die lezen wat er niét staat. Vindt gij dat ook niet vreemd?
Ik trok mijn schouders op.
- De meeste lezers lezen wat er in hun gedachten staat, zei hij: zij lezen niet de tekst, zij lezen hun eigen gedachten, zij zijn gedachtenlezers!
Hij maakte mij voorwaar aan 't lachen.
- Ha, gij wist niet dat zij ook echt bestonden, niet? vroeg hij: de gedachtenlezers? Maar kijk, nu ontdekt gij warempel er zelf eentje te zijn, niet? Héél gevaarlijk!
- Gevaarlijk?
- Er is geen overbevolking en die hoeft er ook niet te zijn opdat zij effect zou ressorteren: het gelóóf in de overbevolking volstaat om agressie op gang te brengen, ziet ge?
Ik voelde mij heel kleintjes. Ik had hem nog willen interpelleren over een andere zin in hetzelfde artikel, maar die zou ik wel weer verkeerd gelezen hebben: wishfull reading Ik zei daarom niets meer, ik bood de grote man mijn excuses aan, dankte hem omdat hij tijd voor mij had vrijgemaakt en als een op heterdaad betrapte schooljongen droop ik af.
Een paar dagen later. Rustig gezeten achter mijn bureel, lees ik weer die zin, die ik O. van Togenbirger de Waelekens niet onder de neus heb durven duwen.
Maar hoe men het ook draait of keert: depressie, de kwaal van onze tijd die op haar beurt een niet meer te stoppen trein van andere kwalen op gang trekt, is de druk die uitgaat van een veel te dicht geworden populatie.
Als u dit leest, eerbiedwaardige O. van Togenbirger, laat mij dan alstublieft weten aan welke dwaling ik ten prooi ben, als ik u op basis van deze laatste zin ook maar een zweem van malthusianistische ideeën toedicht. Doe het alstublieft via e-mail, zonder dat ik die doordringende blik en die opgeheven wijsvinger van u moet trotseren
t Was wel erg laat toen we deze ochtend wakker werden. Zij trok het rolluik omhoog en ik mijn ogen open. Het verblindend licht van een prachtige nazomerse oktoberdag vulde de kamer.
- Heeft het gesneeuwd? vroeg ik.
Ze keek mij vreemd aan. Even moet ze zich afgevraagd hebben: had de dementie nu eindelijk toegeslagen of probeerde ik enkel maar grappig te zijn? Even maar, want al snel had ze in de gaten dat ik enkel maar probeerde grappig te zijn.
In het café De Zilveren Kroon is de stoel in de hoek waar Macaire altijd placht te zitten op zondagvoormiddag, weer onbezet. Al voor de vierde opeenvolgende week. Macaire is niet ziek. De droeve realiteit is dat Macaire zich geen cafébezoek meer kon permitteren. Drie jaar geleden is de fabriek waar Macaire werkte over de kop gegaan en nergens heeft hij nog werk gevonden. Wie wil er nu nog iemand in dienst nemen, die zesenvijftig is en waar t beste al lang van af is. Macaire leeft dus nu al drie jaar, samen met zijn vrouw Jaklien, van de werkloosheidsuitkering, van den dop. En nu is er iets heel ergs gebeurd met Macaire. Een ijverige controleur heeft hem betrapt toen hij bij boer Verhelst een hok aan t ineentimmeren was, voor de schapen. En een handje toesteken bij een buurman, dat mag een werkloze niet doen, zelfs al doet hij dat onbezoldigd, als vriendendienst. Werkloos is werkloos! En in t geval van Macaire wás het een vriendendienst. Toegegeven dat hij van de boer al eens een zak aardappelen krijgt of een mand appelen of wat eieren, maar geld zou Macaire er nooit voor aanvaarden. Maar daar heeft een jonge ambitieuze controleur geen oren naar. Werk is werk en werkloos is werkloos en een werkloze hóórt niet te werken. En nu is Macaire voor een jaar geschorst van den dop. Hij en zijn vrouw Jaklien moeten nu een jaar lang op hun kin kloppen, leven van hun magere spaarcentjes, geen cafébezoek meer op zondagmorgen. En vooral niet proberen een centje in t zwart te verdienen, want de controleur houdt hem in de gaten en bij een volgende inbreuk wordt Macaire definitief geschorst.
- t Is een schande, zegt Jean-Marie. Als ge bedenkt dat er in ons land allochtonen zijn k heb het uit goede bron die hier nooit gewerkt hebben, en vermoedelijk ook nooit zullen werken, en voor hun gezin, bestaande uit twee vrouwen en een dozijn kinderen, zomaar eventjes achtduizend euro in de maand trekken. Das tien keer zoveel als dat schamel dopke van Macaire. En stel dat zon allochtoon nog probeert bij te verdienen in t zwart, denkt ge dat ze zijn achtduizend euro gaan afpakken? De wereld zou op zijn kop staan. En let wel, ik ben geen racist, en alle mensen zijn gelijk, en iedereen moet kunnen leven, maar dan zouden ze ook iets moeten doen voor de armen van t eigen volk, voor de daklozen, de clochards. En dat ze Macaire dan zo te pakken hebben dat hij zich hier niet meer durft vertonen, omdat hij zich geen rondje meer kan permitteren, zie daar word ik razend kwaad van.
Jean-Marie meent wat hij zegt. Hij slaat met zijn vuist op de tafel, dat de glazen dansen. Ursin, die goed geluisterd heeft en zich al de hele tijd heeft ingehouden, is het volmondig met Jean-Marie eens:
- Ze zouden er beter aan doen al die hoge wedden af te schaffen van die pennelikkers, en die hoge ontslagpremies als ze de zaak naar de knoppen geholpen hebben, in de plaats van een brave werkwillige mens zijn armzalig dopke af te pakken.
- En al die vetbetaalde en nutteloze posten afschaffen, zegt Gerard. Senatoren, provinciegouverneurs, arrondissementscommissarissen: waartoe dient dat allemaal? Om nog maar te zwijgen van al die overtollige ministers. En ze blijven maar ministerpostjes bijmaken. Ze hebben nu zelfs al een minister van vereenvoudiging. En wie in de ene regering minister van verkeer was, wordt in een volgende regering misschien minister van onderwijs. Niet te verwonderen dat er dan dwaze voorstellen op tafel komen zoals: iedereen moet tot zijn zestiende latijn leren
- Eén ding is zeker, weet Gilbert er nog aan toe te voegen, en dat is dat de rijkdom niet goed verdeeld is. En dat het niet altijd de paarden zijn die de haver verdienen die ze ook krijgen. Neem nu mijn straat. Ze hebben daar een enorme partij landbouwgrond verkaveld tot zes grote loten bouwgrond: de prijs per vierkante meter om van te duizelen. Dat neemt niet weg dat ze alle zes verkocht zijn, aan rijke stinkerds uit de stad. Op twee ervan zijn ze al huizen aan t bouwen, huizen als kastelen. Gisteren kwam een dametje met een dure splinternieuwe BMW kijken hoe de werkzaamheden aan haar nieuw kasteel vorderden. Ze is een jaar of veertig, platinablond haar en gepoeierd en geparfumeerd dat ge t niet voor mogelijk houdt en ze vroeg mij of er een fitness-centrum in de buurt is. Een fitness-centrum, verdomme, in een boerendorp! En waar heeft zo een modepop dat verdiend om zo in weelde te leven? Terwijl een sukkelaar, als Macaire
Dan laat Ivan, die de hele tijd nog niets heeft gezegd, en meestal erg filosofisch uit de hoek komt, zich ontvallen:
- Maar Macaire zal het in het hiernamaals alvast heel wat beter hebben, want Onze-Lieve-Heer heeft het zelf gezegd, dat het voor de rijke veel moeilijker is om het rijk der hemelen binnen te gaan dan voor de arme. Onze-Lieve-Heer heeft immers een boontje voor arme drommels.
Ik zou zelf ook wel wat kunnen zeggen, maar ik wil niet: van nature ben ik een zwijger
Die avond neem ik het boek De Maanden van Stijn Streuvels ter hand, tweede druk. Er zijn twaalf hoofstukken: één voor iedere maand. Oktober staat voor de deur en met stijgende verbauwereerdheid lees ik waar het gesprek tussen de mulder, de smid en de boer zoal over ging, in de oktobermaand, zon driekwart eeuw geleden. Nil novi sub sole.
Het gesprek vangt aan over werk en weer, over kost en prijzen in t boerenbedrijf. Gorie de mulder neemt zulk een kans dadelijk waar om te laten zien dat hij er evenveel van weet als zijn gebuur en in t discuteeren zijn man kan staan. Het loopt al gauw over algemeene toestanden: de werkloozenplaag, de publieke schandalen in de regeering van het land en de politiek. Waar het naartoe gaat: dat menschen geld trekken om niets te doen! Kerels van in de dertig, in de fleur van t leven, die nooit gewerkt hebben en nooit zullen werken omdat ze t ontleerd zijn en beter aan den kost komen met te gaan doppen dan met te werken, en dat alles door de zwendelarij der syndicaten. Op die manier moet de wereld ten onder gaan en naar den dieperik de burger en kleine mensch t eerst. Daarover zijn boer en mulder het volkomen eens. De smid zwijgt en luistert. Nu geraakt de mulder in zijn schik en laat den boer niet meer aan t woord komen het is zijn stokpaard op zijn manier de crisis op te lossen; het zijn afdoende en radicale middelen en hij gaat er te kloffe op los: al het kwaad komt van hoogerhand, van de regeering, van degenen die t verstand zouden moeten hebben en t voorbeeld moesten geven, t vertrouwen bij t volk verwekken, en t zijn een bende onbevoegden of nietweerds, er enkel op uit den kleinen man te foppen en hun eigen zak te vullen. De aanmaning om te sparen, terwijl ze zelf het geld met hoopen zienling verkwisten!
Degenen die van enden in geleefd hebben, effenaan alles opgegeten of verbrast, varen er nu best bij, - voor dezulken wordt gezorgd op den rug echter van de brave krasselaars die hun lijf aan stukken gebeuld hebben, t brood uit den mond gespaard uit voorzienigheid voor hun schamelen ouden dag; dezulken worden nuhun spaarcentjes ontfutseld door de devaluatie. De crisis van het vertrouwen, beweert Gorie, is nog veel erger dan de crisis van het geld; waaraan geloven de rechtschapen landsche mensen nu nog? Wij hebben vooreerst het failliet van het gezond verstand gezien en ondergaan nu ook het failliet der eerlijkheid een ding dat in de overtuiging van alle brave lieden onaanraakbaar en heilig was! Hoe wilt ge dat menschen vertrouwen hebben in hun regeerders als t een na t ander, plechtige uitspraken en beloften door tegenstrijdige handeling worden te niete gedaan. Een regeering waar om de drie maanden de ministers van vak veranderen of er ongestraft kunnen uittrekken als ze de boel bedorven hebben! Volksvertegenwoordigers die praten tegen sterren en wind en als er een wet moet gestemd worden die den toestand zal verbeteren, er zoodanig aan knabbelen en knagen tot er niets meer van overblijft. Wat zitten die heren in met de welvaart van t Land ze zijn gebonden aan hun politieke partij en enkel bezorgd om herkozen te worden en hun geld op te strijken. Een regeering die t vertrouwen verbeurd heeft, die haar gegeven woord verbreekt, schippert, bang is of onmachtig om radicale maatregelen te nemen, heeft haar gezag verspeeld. We beleven een tijd dat belangen gaan boven rechten, of liever: dat recht maar geldt zoover t de belangen van zekere soort menschen niet schaadt. Het onrecht wordt met groote woorden goedgepraat; de woorden zelf hebben hun betekenis verloren: constructivisme, rechtsstatuten, structuurhervorming, devaluatie, devalvatie, inflatie wie wordt daar wijs uit. Al woorden die heel leelijke dingen moeten helpen verdoezelen. En wat heeft al die woordenkramerij voor eerde aan den dijk gebracht? Er is te veel geld, te veel eten op de wereld, maar t is slecht verdeeld de eenen stikken er in en de anderen vergaan van nood. Er wordt mede gemorst alsof het slijk ware. Iedereen wil zo gauw mogelijk rijk worden en met alle middelen t geld dat ze gewonnen hebben moet nog eens geld winnen en wordt uitbesteed met woeker. Als ge uw geld niet zelf weet te gebruiken of te bewaren, hoe wilt ge dat iemand anders het voor u beter zal bewaren? Ik ken menschen die hard hebben moeten zweeten om hun spaargeld bij elkaar te krijgen, maar t zonder zweeten weer kwijt zijn gerocht. En eens dat de mannen van t bestier meedoen met de ronselaars is t Land gereed voor de revolutie. Alle vier, vijfhonderd jaar moet dat gebeuren: t menschdom wordt ziek, is tenden geleefd en moet herriesterd worden ander heerschers aan t bewind komen, mannen die met de vuist en geweld het kraam weer op zn pooten zetten. Er zijn te veel geleerden, elk wil zijn kinders boven den eigen stand opbrengen, heeren er van maken die niet hoeven te werken. De menschen hebben zelf hun ondergang bewerkt: telkens een mechaniek werd uitgevonden die handwerk vervangen heeft en meer werk voortbracht, heeft men de markt overvoerd; de afnemers uit de vreemde hebben hier ons kunsten afgeleerd, hebben zelf voortgebracht en wel aan lagere prijzen, zoodat ze mededingers geworden zijn. Vandaar het protectionisme, zoodat ieder land voor den uitvoer gesloten bleef, met als gevolg, de werkloozen Als er toen maar met alle macht bezuinigd werd en alle nuttelooze uitgaven geweerd, maar wat hebben we gezien? t Land opgegeten door de hooge wedden, de pensioenen, de administratie, t leger De ontwaarding van het geld viel weeral uit ten nadele van de kleine spaarders, t geen werd goedgepraat door te beweren dat het belang der gemeenschap gaat boven het belang van den eenling de eenling dat zijn wij, de menschen die werken en arm leven, de gemeenschap, dat zijn de bankiers en de spekulateurs
Kunt ge u voorstellen, Verbeke, dat de eigenaar van een hofstede een pachter of kastelein op zijn boerderij zal plaatsen, die geen boer is of verstand heeft van boeren? Zulke mannen zitten in ons ministerie van landbouw! We moesten één man hebben die bestiert de koning of een eerste minister, die baas is gelijk de boer op zijn hof, zonder kamerleden, zonder wettenmakers, zonder politiek, die zegt hoe het zijn moet en de macht heeft om het uit te voeren. In een huishouden dat in krot verkeert, worden vooreerst alle nuttelooze uitgaven afgeschaft: bier, wijn, schoone kleeren, korten drank, likeuren, parfumerie, juweelen en bijzonderlijk al wat op de vreemde moet gekocht worden geen hoge wedden meer, ingrijpen zonder genade waar misbruiken bestaan; zolang de nood aan den man is, rantsoeneeren: boerenkost eten. Sedert t land in schulden zit, is er wel ooit zoveel weeldevertoon geweest, zoveel verkwisting? Kiekens worden met kostelijke tarwe gevoederd, varkens krijgen roggemeel te eten. Dertig jaar geleden aten de menschen drie keer in de week vleesch nu eten ze er drie keer daags; witbrood in plaats van tarwe uit den zak of rogge t is alle Zondagen kermis! Er wordt gegeten en gesmeerd, gezopen en gedronken van t vaderland weg, alsof t niet opgeraken kon en er geen eind aan was! De weelde is in de mode gekomen en wordt ten toon gespreid elk doet mede aan de verkwisting. Wat wordt er niet verteerd aan autos! Ik heb het gezien onlangs in stad hoe een klein nietig pimpelmeesje van een meisje, haar wezen geschilderd dat t op geen mensch meer geleek, diep gezonken in de kussens en de pelsen van een auto, als een schip zo groot, waar ze heel alleen in zit, achteloos aan t stuur alsof t een kinderwagentje was, elk end een uitdagend met een doening van kijk-naar-mij, de hele wereld behoort mij toe! Wat kost zulk een schepsel van onderhoud, en waar moet het naartoe in een huishouden waar de kinders in zulke zotte weelde opgebracht zijn? Ons Land loopt vol van menschen die niet weten hoe hun geld op te maken. t Gaat zoodanig over zijn hout dat iedereen zegt: Het kan niet blijven duren! En intusschen duurt het omdat niemand een poot uitsteekt om het tegen te houden, omdat er geen overheid is die er met den groven borstel doorgaat. Er zullen eerst schromelijke dingen moeten gebeuren: duren tijd, hongersnood, oorlog, met heel den nasleep van rampen en ellende, om de menschen tot bezinning te brengen en alles omver te keeren. Dàt zullen we in ons leven nog zien gebeuren en misschien wel eerder dan we denken.
Streuvels schreef dit verhaal in de jaren 1935-39. En de schromelijke dingen die te gebeuren stonden? In 1940 stond de wereld in brand!...
Cadzand is, voor wie het niet weten mocht, de meest westelijkebadplaats van Zeeuws-Vlaanderen, gelegen in het verlengde van onze Vlaamse badsteden, en het is er minder druk en daarom is het er heerlijk toeven. De helft van de bevolking zijn Nederlanders, de andere helft zijn Duitsers. Grosso modo. In de winkels en de eet- en drankhuizen is alles tweetalig en het tijdschrift van de toeristische dienst is er eveneens tweetalig. Doorgaans ben je er beter af met Duits dan met Nederlands. Ik vroeg een keurige heer naar nummer zevenentwintig. Hij keek alsof hij het in Köln hoorde donderen: nicht verstanden Toen ik siebenundzwanzig zei, klaarde zijn gezicht helemaal op. En met siebenundzwanzig kan men in Cadzand ongetwijfeld wel bij iedere Nederlandstalige terecht. Zou daar Duits gesproken worden in de gemeenteraad? Zouden die Duitse immigranten niet verplicht worden een examen af te leggen betreffende hun kennis van de Nederlandse taal? Vragen waarvan, naar mijn gevoel, in Cadzand niemand wakker ligt.
In Cadzand-bad is het heerlijk wandelen en fietsen. Iedere dag een uurtje joggen door de duinen, met mijn goede vriend, die ik voor deze gelegenheid Thomas Pips noem: kan men zich een beter preventief middel indenken tegen hart- en vaatziekten? Het was voor Thomas een gelegenheid om zijn laatst verworven technisch snufje uit te proberen: een soort polshorloge, die perfect de afgelegde afstand aanduidt, evenals de gemiddelde snelheid tijdens het afgelegde traject en de snelheid van het ogenblik. En dat allemaal via satellieten die onzichtbaar hoog boven onze hoofden zweven. Waar gaat het toch naartoe met de technologie? En met deze wereld?
Tevergeefs heb ik getracht om in Cadzand iets te weten te komen over een dijkgraaf die daar ooit moet geleefd hebben. Er moet een verhaal over bestaan, dat ook in boekvorm werd uitgegeven. Mijn schoonvader zaliger heeft mij er vaak genoeg over verteld, maar van het verhaal had hij niet veel onthouden, ofschoon het een schoon vertelselke moet geweest zijn. Het boekje, u had het al geraden, is helaas verdwenen.
In Cadzand-dorp staat een prachtige ronde stenen molen, een korenmolen. De naam van de molen is Nooitgedacht. Twee keer in de week is de molen open voor het publiek. Vroeger stond daar een andere molen, die zon eeuw geleden is afgebrand. Die molen heette toen De Kat. De Katzantenaren zullen zeker nooit gedacht hebben dat hij opnieuw zou opgebouwd worden De molen van Cadzand is zeker een fotootje waard.
We maken een fietstochtje naar Groede, via Nieuwvliet. Omdat we maar drie fietsen hebben en Thomas andere katten te geselen heeft, trekken wij er gedrieën op uit: ikzelf en de meisjes, die ik voor de gelegenheid Genoveva en Mylène zal noemen. In Nieuwvliet is er weer een mooie stenen molen. Dat roept een nieuwe ambitie bij mij wakker: ik wil een foto nemen van alle molens van Zeeuws-Vlaanderen. Deze korenmolen zou nog steeds in gebruik zijn. Een naam hebben ze voor de molen blijkbaar niet kunnen bedenken: hij is dus gewoon de molen van Nieuwvliet.
De vrouwtjes lusten wel een kop koffie en daarom houden we halt aan het enige café dat het dorp rijk is. Gesloten. Een sportieve en nette bejaarde heer, per fiets en in korte broek precies het type waar Genoveva en Mylène op verslingerd zijn vertelt ons dat het café pas na de middag open is. Hij heeft duidelijk zin in een babbel. Hij is gepensioneerd, dat lijdt geen twijfel. Maar wat hij vroeger gedaan heeft, dat zou ik wel eens willen weten. Maar het vragen durf ik natuurlijk niet. Spijtig dat Thomas er niet bij is: die heeft daar een neus voor. Ik heb zo een vermoeden dat hij hem zou taxeren als professor emeritus of als een gepensioneerd keel-neus-oorarts. Misschien is hij wel beide. Hij is van Nijmegen en hij verblijft hier op een camping in de buurt. Als hij hoort dat we op weg zijn naar Groede drukt hij ons op het hart dat we niet mogen vergeten het Vlaamse Erfgoed te bezoeken en het Huistheater De twee Duiven. We zullen het niet vergeten.
Het Vlaemsche Erfgoed is een complex van historische winkeltjes en werkplaatsjes, kleine museumpjes waar getoond wordt hoe het er vroeger in dit Vlaanderen aan toeging bij de bakker, de kruidenier, de smid, de kapper, de timmerman, de brouwer En niet te vergeten De twee Duiven, waar Genoveva en Mylène eindelijk hun koffie kunnen drinken en ikzelf een pint zwaar bier. De waard is Arie Oosterling. Een bijzonder aardige en bescheiden man met vele talenten: houder van een universitair diploma in de Germaanse talen, leraar en kleinkunstzanger van formaat. Hij noemt zich de Zeeuwse Willem Vermandere en het lijkt alsof ie zich de mindere voelt van onze Bachten-de-kuupsche bard, maar dat is ie allerminst. Hij nodigt ons uit in de zaal naast het café, waar hij over enkele minuten zal optreden voor een volle bus toeristen. We genieten mee van Het Dorp van Wim Sonneveld, eigen interpretatie van Arie Oosterling. Nee, voor Willem Vermandere doet Arie niet onder.
s Anderendaags stonden IJzendijke en Biervliet op het menu. Voor de vrouwtjes een beetje te ver van onze vaste stek in Cadzand om de reis met de fiets te doen, zeker voor Genoveva die met pijnlijke scheuten zat in het been vanwege de tocht van gisteren. Dan maar de luchtbezoedelende vierwieler genomen. Het landschap van IJzendijke wordt beheerst door een pracht van een witte molen. Een ronde stenen molen met een naam om van te dromen: De witte juffer. Eénmaal per week is de juffer open voor het publiek.
Folklore hebben ze daar hoog in het vaandel in IJzendijke. Je kan er te allen tijde op een bankje in het dorp uitrusten te midden van Breugeliaanse figuren.
Biervliet was mij enkel bekend van de vrij talrijke Biervlieten (meestal met van ervóór) die vooral de streek van West-Vlaanderen bevolken. Bij onze Noorderburen zijn ze veel minder talrijk en in Zeeuws-Vlaanderen woont er, als mijn internetgegevens juist zijn, zelfs geen enkele. Ergens aan de rand van het dorp staat een soort monument met een koperen plaat, waarop staat dat de Biervlieten hier jaarlijks bijeenkomst houden. De Harmonie is hier niet de naam van de dorpsfanfare, maar van de stenen molen, in de vorige eeuw een oliemolen die later omgebouwd werd tot korenmolen, die nu niet meer echt in bedrijf is, maar toch nog af en toe draait. Voor de lol.
Op het plein staat hier het standbeeld van Willem Beukelsz, de man die zijn volk leerde kaken. Maar misschien is het niet Willem Beukelsz zelf die afgebeeld wordt doch gewoon de eerste de beste kaker: er staat immers onder: voor Willem Beukelsz. Die man leefde in de 14e eeuw en hij en niemand anders is de uitvinder van het kaken, meer bepaald het haringkaken. Omdat ik u geen foutieve informatie wil geven, vermeld ik hierbij de definitie van kaken zoals ik ze gevonden heb in de dikke Van Dale: door middel van een insnijding onder de linker kieuw ontdoen van een deel van het ingewand. Als u het beeld goed bekijkt beste lezer, zult u het er met mij over eens zijn dat de kaker hier wel degelijk de linker kant van de vis viseert. À propos, dit doet mij er aan denken: die dikke Van Dale, dat was óók een Vlaamse Zeeuw. We mogen niet vergeten die eerstdaags een bezoek te brengen!
De volgende dag hebben we weer per auto gereisd: dat been van Genoveva wilde maar niet beteren. Ik had een route uitgestippeld met drie molens: in Schoondijke, Zuidzande en Cadzand-dorp. De meisjes werden afgezet in Oostburg om er te winkelen. Dat winkelen betreft dan meestal kleerwinkels. Aan kleerwinkels heb ik een hekel en daarin blijk ik niet te verschillen van de meeste mannen. Er zijn uitzonderingen natuurlijk, maar dat zijn mietjes, watjes, doetjes De tijd van het winkelen heb ik dan maar veel nuttiger besteed door een bezoek te brengen aan de molen van Schoondijke: Hulsters molen. De molen is nog steeds maalvaardig en er wordt nog gemalen op vrijwillige basis. Op zaterdag is hij open voor het publiek en er wordt zelfs bloem verkocht, ter plaatse geproduceerd.
Ik ga nog een pint drinken in café Bon Ami in het dorpscentrum. Een echt gezellig dorpscentrum is het niet want het ligt op het kruispunt van twee belangrijke wegen.
Na Genoveva en Mylène weer opgepikt te hebben keren we terug naar Cadzand, maar eerst is er een belangrijke halte in Zuidzande. In het Atelier de Test is mooie kunst te zien: Mylène heeft er tevergeefs haar geluk beproefd...
...maar ik heb er wel de vrouw van mijn dromen gevonden.
De molen van Zuidzande is een bijzonder groot exemplaar. Ook dit is een stenen ronde korenmolen en nog steeds maalvaardig. Hij kan bezocht worden op afspraak en net als die van Nieuwvliet heeft hij geen naam.
Er blijven nog twee plaatsen die we zonder fout moeten bezoeken, vanwege de molens. Op de voorlaatste dag van onze Zeeuwse vakantie: Retranchement en Sluis. De molen van Retranchement (uit te spreken als rétransjement) is een vierkante houten koren- en pelmolen, weer eens zonder naam en nog werkzaam op vrijwillige basis en te bezoeken op afspraak.
Maar minstens zo bezienswaardig is de waardin uit het café De Parlevinker: welke rechtgeaarde man zou er niet van dromen om met dit prachtexemplaar met de volle rode lippen op de foto te mogen staan. Voor mij is die droom in vervulling gegaan
Sluis was jaren geleden een soort mekka voor bejaarde half uitgebluste Vlamingen. Vroeger krioelde het er van de sex-boetieks. Nu is dat verleden tijd. Ons deert het niet: Thomas en ik mogen dan al bejaard zijn, uitgeblust zijn we nog geenszins. De korenwindmolen De Brak in Sluis is nog steeds actief. Er is een brasserie met tea-room in gevestigd, evenals een souvenirwinkel.
Maar even zo lief is ons het borstbeeld van Johan Hendrik van Daele, de maker van het beroemdste Nederlands verklarend woordenboek, door elkeen gekend als de dikke Van Daele. De man is geboren in Sluis, is er archivaris en hoofdonderwijzer geweest, heeft er zijn woordenboek samengesteld en is er gestorven op amper vierenveertigjarige leeftijd. Zo te zien was hij een fijnbesnaard man en helemaal niet dik. Hij is samen met de wielerkampioen Theo Middelkamp de enige Nederlander van wie ik wist dat het een Zeeuws-Vlaming was. Sedert de kennismaking met Arie Oosterling en Willem Beukelsz, de haringkaker, is daar dus wel verandering in gekomen.
En ja, het venijn zit altijd in de staart. Toen ik op de allerlaatste dag van mijn vakantie in Cadzand, nog even was binnengewipt in het warenhuis met enkele lege flessen, teneinde tachtig cent statiegeld te recupereren, zag ik tot mijn ontsteltenis een boete-briefje achter mijn voorruit voor parkeren-zonder-parkeergeld-te-betalen: tweeënvijftig en een halve euro. Voor hetzelfde vergrijp betaal je in mijn stad Kortrijk amper vijftien euro
Nu ik er, gezeten achter het klavier van mijn computer, rustig over nadenk: dit mooi stukje Vlaanderen zouden wij moeten heroveren op de Hollanders. Waarop wachten wij nog?
Een van de zeldzame filosofische blogs, van hoogstaand niveau, is die van Omsk Van Togenbirger de Waelekens. Een van zijn laatste filosofische beschouwingen heeft als titel meegekregen: surrealistische werkelijkheid. Sta mij toe een klein paragraafje te citeren:
Want leven wij heden niet in de toekomst, in 't einde van de tijden, het eschaton, het laatste oordeel tegemoet? Maken televisiebeelden alle goden van vandaag niet alomtegenwoordig? Vermenigvuldigen zich niet de broden eindeloos in ons luilekkerland en ook de vissen? Kunnen wij, almachtig als we zijn, geen paddestoelen bakken die in één klap alles wat beweegt en leeft voorgoed van onze kaarten vegen? En weegt het woord van God nog op tegen wat de grote, geniale geesten uit de wetenschappen leren over het heelal, de zwarte gaten, water, koolstof en nog meer?...
Wijze woorden ongetwijfeld, waar ikzelf weinig tegen in te brengen heb. Filosofie is geen exacte wetenschap. Niets staat vast, althans niets van wat met het leven te maken heeft. Alleen de dood is iets vaststaands, zo beweert Van Togenbirger zelf. En ook het feit dat paddestoelen op t ogenblik foute spelling is: er moet wel degelijk een tussen-n staan. Sinds kort, naar ik meen te weten. Was het niet vermetel van mijnentwege om de grote Van Togenbirger op zon pietluttigheid te wijzen, was dat geen mierenneukerij (met dubbele n, zie de dikke Van Dale) van de ergste soort? Welnu, beste lezer, u hebt er geen gedacht van hoe zon weledelgeleerd man een terechtwijzing als deze opvat. Ziehier wat hij mij heeft geantwoord:
Hartelijk dank voor uw correctie. Ja, ik zou "padstoel" moeten schrijven en verwijzen naar... is het de inleiding van "O Jerum"? Ik vind uw boek nu niet, het heeft overigens al vele kilometers afgelegd intussen. Maar het is waar, die taalkenners zijn snobs. Hebt ge het trouwens al gehoord dat ze nu weer "misdaden tegen de mensheid" zeggen? Twintig jaar lang hebben ze "menselijkheid" gezegd, ik had er een uitgebreide briefwisseling over met Ruud Hendrickx van de vrt. Het raakt kant noch wal meer. En dat niet alleen inzake het Nederlands. Soms zou ik gaan geloven dat we aan het einde der tijden gekomen zijn. Ik weet nu beter dan vroeger, dénk ik: het einde der tijden is niet zoals het einde van een worst... ik wil zeggen: de tijd is niet iets dat doorgaat en dan ineens ophoudt, zoals dus een worst dat doet. Neen, het einde der tijden is veeleer iets zoals het einde van een droom: het wordt wat chaotischer, dan neemt de chaos nog meer toe en tenslotte is de chaos zo groot dat men wakker wordt. Ja, dat denk ik echt. Zo zal het er uit zien als de wereld vergaat. Het begint trouwens al bijzonder gek te worden, nu al. Denk aan al die uitvindingen die zaken zoals de alomtegenwoordigheid echt doen bestaan: TV, telefoon, computer, genetica, reizen naar de maan, wat zeg ik? Naar Mars! Voorwaarts, marsch!
Van Togenbirger heeft mijn memoires gelezen! Is dat niet om het uit te jubelen van vreugde? En het lijkt erop dat hij het niet oneens is met de door mij in de inleiding voorgestelde nieuwe spelling. En dat is weer jubelen! En mocht u zich afvragen, lieve lezer, hoe die nieuwe spelling van mij er uitziet, ga dan vooral niet naar de boekenwinkel om mijn boek te kopen. Ten eerste hebt u er dan mijn hele levensgeschiedenis bij en ik kan u verzekeren dat die allesbehalve interessant is. Ten tweede: u kan het boek lenen in verscheidene openbare bibliotheken. En ten derde, krijgt u hier die fameuze taalkundige inleiding op een blaadje gepresenteerd:
De spelling waarin ik dit boek had willen schrijven, is een poging tot vereenvoudiging van de Nederlandse taal. Een experiment. Niets meer. Eén regel ligt eraan ten grondslag: IN SAMENSTELLINGEN BLIJVEN ALLE ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN ONVERANDERD (nl. in de nominatief enkelvoud, of meervoud indien er geen enkelvoudsvorm bestaat). Op die regel bestaat er geen enkele uitzondering.
Volgens die "nieuwe spelling" moeten we dus aarderijkkunde*zeggen en schrijven in plaats van aardrijkskunde. Aarderijkkunde* is eenvoudiger en logischer, doch het klinkt raar voor wie met de Nederlandse taal en dus met het woord aardrijkskunde vertrouwd is. Wie evenwel, bij wijze van proef, de moeite doet om dagelijks het woord aarderijkkunde* te hanteren, zal er na een paar weken ongetwijfeld geen graten meer in vinden en het woord aardrijkskunde zelfs als archaïsch ervaren. Aarderijkkunde* klinkt alleen maar vreemd omdat we niet gewend zijn het op die wijze te lezen of te schrijven.
Hetzelfde geldt voor een woord als paardkloot*. Men zal over 't algemeen vinden dat het paardekloot* (recentelijk veranderd in paardenkloot, maar toch nog als paardekloot uit te spreken) moet zijn omdat het laatste veel beter klinkt. Of niet? Laten we dat even nagaan. In vrijwel alle samenstellingen met paard zegt men paarde , wat men schrijft als paarden Dus: paardenkloot, uit te spreken als paardekloot. Uitzonderingen hierop zijn paardekastanje, paardebloem en paardedistel, waar men de niet uitgesproken n niet schrijft. Logisch, zo luidt het, want in die gevallen is het tweede deel van de samenstelling een plant of een deel van een plant, terwijl het eerste deel toch een dier is! Dat geldt natuurlijk niet voor paardevijg, waar men paardenvijg moet schrijven, omdat men hier met vijg duidelijk niet de vrucht van de vijgenboom (uit te spreken als vijgeboom!) bedoelt.
Maar keren we terug tot onze paardkloot*. Waarom zou paardkloot* niet goed klinken als aardkloot (= aardbol) dat wel doet? En als paardekloot dan zoveel beter klinkt, dan moeten aardekloot* en aardebol* toch ook beter zijn. Zou het per slot van rekening niet beter zijn de woorden paard en aarde onveranderd te laten in hun samenstellingen en te spreken van paardkloot*, paardbloem*, paardfokker*, paardkracht*, paardras*, paardstaart*, paardstal* en van aardekloot*, aardegas*, aardekorst*, aardekunde*, aarderijk*, aarderijkkunde* ?
Logisch dat men spreekt over een jongensklas en een meisjesklas en niet over een jongenklas* en een meisjeklas*. In zo'n klas zitten toch meerdere jongens en meerdere meisjes. Maar waarom moet het dan kleuterklas zijn en niet kleutersklas? En in een babydagverblijf zit er toch ook meer dan één baby. Waar blijft hier nu de logica? Overigens, in een jongensbroek zit toch ook maar één jongen en dat zou dan best jongenbroek* kunnen zijn, maar dat klinkt al even gek als jongenklas*, vandaar Realiseren we ons wel dat jongenbroek* en jongenklas* alleen maar gek klinken omdat we met die vormen niet vertrouwd zijn? Laten we rustig wat oefenen met woorden als jongenfiets*, jongenclub*, jongendroom*, meisjekleren*, meisjekoor*, meisjeboek* en ook met meisjeachtig* en jongenachtig*.
Waar is de logica in gezichtsverlies en gehoorverlies? Waarom bij 't ene woord een tussen-s en bij 't andere niet? Dus: gehoorverlies, reukverlies, smaakverlies, maar ook gezichtverlies*!
En waar is de logica bij ruggenwervel, terwijl we toch allerminst spreken over halzenwervel, borstenwervel, lendenenwervel of staartenwervel? Dus: naast halswervel, borstwervel, lendewervel en staartwervel, ook rugwervel*!
(De woorden die in het boek gemerkt zijn met een * zijn woorden die ik in de "nieuwe spelling" anders had willen schrijven (alle substantieven in de nominatief enkelvoud, weet je wel), doch het niet heb gedaan. Mocht dit boek een tweede druk kennen, dan doe ik het misschien wel )
Mocht u twijfelen aan de waarheid van dit wonderlijk verhaal, dan klikt u hier even op www.bloggen.be/omskvtdw/archief.php?ID=888339. Van Togenbirger heeft de correctie aangebracht en onderaan nog een P.S. toegevoegd In dezer voege:
[P.S.: "paddenstoelen" - vroeger "paddestoelen" - zou logischerwijze eigenlijk "padstoelen" moeten zijn. Zie daarvoor: K. Vansteenbrugge, "O Jerum", inleiding.]
Lap, daar heb je het weeral! We hadden weer eens een bloedmooie politica in het parlement en daar wordt ze prompt de grond ingeboord. Door mensen van haar eigen partijnog wel! Ik heb het over Kim Geybels, negenentwintig jaar oud, van beroep arts, gespecialiseerd spoedarts nog wel. Als er één specialiteit is in de geneeskunde waarvoor ik écht bewondering kan opbrengen, dan is het wel die van spoedarts: in géén andere specialiteit worden zoveel levens gered als in die van de spoedartsenijkunde. Géén vak vraagt zóveel van zijn beoefenaars, zowel qua tijd als inzet, als dat van spoedarts. En nu deze knappe jonge dame iets gevonden had om de haar karig toegemeten vrije tijd op een aangename manier door te brengen als senator, tenzij het senatrice moet zijn wordt haar op een brutale manier de pas afgesneden: haar eigen partij dwingt haar tot aftreden! Het doet mij denken aan Veerle Heeren, het snoezig lachebekje dat het tot minister van ik-weet-niet-meer-wat bracht, maar ook al snel opzij geschoven werd, weeral door de eigen partij, als ik mij tenminste niet vergis. Kijk, das nou iets waartegen de hele Vlaamse gemeenschap in opstandzou moeten komen. Heeft de hard werkende, belasting en RSZ betalende Vlaming dan niet het recht om bestuurd te worden door iemand met een leuke snoet en, zeker in het geval van Kim Geybels, een knap figuur?
Kim zou dingen gedaan hebben die niet door de beugel kunnen, iets met handel in drugs of zo. Weet u wat ik daarvan denk? Dat daar niets van waar is! En dat, mocht er toch iets van waar zijn, zij onnozelweg in een val gelokt is door een bedrieglijke minnaar, verblind als ze zal zijn geweest door wat men liefde noemt. Meisjes van in-de-twintig zijn vaak gemakkelijke prooien: is ex-miss België Brigitta Callens indertijd ook niet zoiets overkomen? Kunt u zich voorstellen, beste lezer, dat een vrouw als Kim Geybels die dag en nacht in de weer is om mensenlevens te redden, zich gaat inlaten met handel in drugs? Nogmaals, ik denk dat de reden voor haar ontslag een heel andere is, en moet gezocht worden in het feit dat ze bij haar intrede in de senaat verscheen in een kort mini-rokje. En vertrekkend van dit gegeven kan haar gedwongen ontslag op tweeërlei wijze verklaard worden.
In de eerste plaats moeten wij rekening houden met de mogelijkheid van een jaloerse gade van één van de hooggeplaatste senatoren-partijleden die zou kunnen gedreigd hebben met huisvredebreuk, misschien in dezer voege: zíj druit of gíj druit! Waarop het pantoffelheldhaftige hooggeplaatste partijlid dan maar voor het eerste zal gekozen hebben.
In de tweede plaats moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat diegene die het in de partij voor het zeggen heeft, de senaat en in de eerste plaats zichzelf heeft willen behoeden voor de zware doodzonde die een overtreding van het negende gebod met zich meebrengt. Ik weet wel, lieve lezers, dat het merendeel onder u niet weet wat dat gebod inhoudt. Welnu, het luidt als volgt: Wees steeds kuis in uw gemoed. Een overtreding van dat negende gebod, een onkuise gedachte dus, werd ons en daar reken ik dus ook diegene die het in de partij voor het zeggen heeft bij in de lagere school bij de nonnekens en de broeders voorgesteld als een zware doodzonde, op hetzelfde niveau als onkuise handelingen, moord en doodslag. En daar stond in het hiernamaals maar één sanctie op: de eeuwige verdoemenis. Dat negende gebod heb ik evenwel nooit au sérieux genomen en zelfs in mijn prille kinderjaren hebben ze mij nooit zover gekregen dat ik in de biechtstoel ging bekennen dat ik één of meerdere keren onkuise gedachten had gehad. Ik had immers wel iedere dag onkuise gedachten, zeker vanaf mijn elfde of twaalfde jaar, en daarom liet ik die overtreding tegen het negende gebod maar liever onbesproken. Zelfs als de biechtvader vroeg, hetgeen meermaals is gebeurd, of ik niets vergeten was op te biechten, een onkuise gedachte of zo, antwoordde ik neen, met zoveel overtuiging dat hij mij misschien wel geloofde. Dat ik daarmee ook nog gezondigd had tegen het achtste gebod rekende ik mij niet al te zwaar aan want ik beschouwde dat als een leugen om bestwil, want dat hele negende gebod vond ik onzin. Wie geplaagd werd door onkuise gedachten kon daar toch helemaal niets aan doen, vond ik, en als hij daar dan niet aan toegaf door tot daden over te gaan, getuigde dat alleen maar van christelijke moed, van een zekere vorm van martelaarschap. En de martelaars, dat waren toch heiligen? Onze opzichters in mijn kostschool in Oostende, dát waren heiligen. Ik heb er, tijdens de jaren die ik er verbleven heb, nooit een zweem van sexueel misbruik opgemerkt. t Was een niet-christelijke school
Maar keren we terug tot Kim Geybels. Veel ergernis zou ze niet gegeven hebben in de senaat. Ik kan mij immers moeilijk voorstellen dat ze er vaak aanwezig zou geweest zijn, gezien haar drukke en uiterst delicate artsenpraktijk die ongetwijfeld het uiterste van haar vergt, dag en nacht. En of de senaat dan niet zou lijden onder haar herhaald absentheïsme? Bijlange niet, denk ik zo. Bijna iedereen in t land, tot de senatoren zelf toe, zijn het er immers over eens dat de senaat overbodig is en beter kan afgeschaft worden. Zodus
(De foto komt uit "Het Laatste Nieuws", de krant met de grootsteoplage in Vlaanderen. Tevens de krant waarin Herman Brusselmans, Vlaanderens tweede succesrijkste schrijver, ieder weekend een column schrijft. De foto is overgenomen zonder voorafgaande toestemming van de krant en dat is strafbaar. Het vermelden van de bron zal de strafmaat hopelijk milderen...)
Toen iemand vijfentwintig jaar geleden voorspelde dat ik ooit nog eens de meest gelezen auteur van Vlaanderen zou worden, kan hij dat nooit echt gemeend hebben. t Was in de kantine van Loopclub Grijsloke en de man had een stuk of zes pinten op. En kijk: zijn we al niet zovér? Kennissen soms maar heel verre klampen mij aan met vragen omtrent mijn laatste verhaaltje op de scheurkalender De Druivelaar. Mensen die het wel degelijk gelezen hebben, en met meer dan gewone interesse. En de anderen? Hebben het natuurlijk óók gelezen. Wie immers scheurt er nu zon kalenderblaadje af zonder te kijken wat er op de achterkant te lezen staat. Hij zou wel gek moeten zijn om het stukje cultuur dat hij in amper één minuutje kan opsteken, niet mee te nemen. Als we er rekening mee houden dat De Druivelaar een oplage heeft van één miljoen en dat ieder blaadje door twee personen gelezen wordt, dan zijn dat dus twee miljoen lezers. Om de twee weken, want zo vaak verschijnt daar één van mijn mini-kunstwerkjes over de Griekse mythologie. Twee miljoen lezers! Om van te duizelen. Daar kan zelfs Herman Brusselmans, onze grootste Vlaamse schrijver na Piet Huysentruyt, niet aan tippen in zijn wekelijkse sportcolumn in Het Laatste Nieuws. Ofschoon het ook hier om hoogstaande en boeiende literatuur gaat. Boeiend vooral. Zo drukt hij bijna iedere week de wens uit een of andere vrouwelijke vedette achteraan in de poes te naaien. Ongelooflijk spannend en origineel. En het blíjft spannend en origineel. In de laatste weekendkrant heeft Brusselmans verklaard dat hij voortaan zelf niet meer aan sex zal doen en dat in het hele tenniscircuit, Maria Sharapova de enige is die hij in aanmerking zou willen nemen om haar achteraan in de poes te naaien. Gesteld dat hij op zijn besluit om niet meer aan sex te doen nog zou terugkomen. Maar dat doet hij dus niet. En dat kan Het Laatste Nieuws natuurlijk wel een pak lezers kosten, want dat poesnaaien was toch écht wel héél interessant. Maar hoe dan ook, van Herman heb ik niets te vrezen. De twee-miljoen-lezers is immers altijd al te hoog gegrepen geweest voor hem: Het Laatste Nieuws, ofschoon de grootste krant van t land, heeft toch amper een oplage van een paar honderd duizend
Voor die zeldzame vogel onder de lezers van deze weblog die dit jaar De Druivelaar niet in huis gehaald hebben verwijs ik naar www.bloggen.be/dzeus: daar zijn alle kalenderverhaaltjes terug te vinden. Mét deskundige randinformatie. En mocht u alleen met vragen zitten omtrent de Danaïden dan hoeft u niet eens naar de genoemde blog te surfen. Lees gewoon wat volgt.
De laatste dagen hebben zeker een dozijn mensen mij aangeklampt met vragen omtrent het verhaal over Het vat der Danaïden op het blaadje van De Druivelaar van 17 augustus. Sommigen noemden mijn verhaal zeer onvolledig. Ze houden ongetwijfeld geen rekening met de beperktheid van de mij toegemeten ruimte: een half paginaatje van zon scheurblaadje
De vragen zijn drieërlei: 1° waarom heeft die ene Danaïde haar echtgenoot gespaard? 2° wat is er nadien met haar en haar echtgenoot gebeurd? 3° zijn haar negenenveertig zussen direct na hun misdaad naar de onderwereld verhuisd? Welnu,
1°/ Die ene Danaïde was Hypermnestra. De haar toegewezen echtgenoot was Lynkeus. Omdat Lynkeus haar tijdens de huwelijksnacht had gerespecteerd en haar haar maagdelijkheid had laten bewaren, waarvoor ze hem zeer erkentelijk was, kon ze het niet over haar hart krijgen hem te doden. Ze hielp hem daarenboven het land uit te vluchten.
2°/ Danaos, was woedend om het verraad van zijn dochter en wilde haar doden, maar uiteindelijk zag hij daar toch van af. Lynkeus echter keerde enige tijd later terug naar Argos om de moord op zijn broeders te wreken. Hij doodde Danaos, eigende zich het koninschap van Argos toe, en trouwde met Hypermnestra. Het koningspaar had een onovertroffen roemrijk nageslacht. Hun achterkleindochter Danaë werd de moeder van de held Perseus: de vader was niemand minder dan de oppergod Zeus, himself. En nóg roemruchter was een achterkleinzoon van Perseus: Herakles, de grootste held die ooit op aarde heeft geleefd. Overigens waren Lynkeus en Hypermnestra zelf reeds nazaten van Zeus. Zij waren immers allebei kleinkinderen van Belos, die samen met zijn tweelingsbroer Agenor gesproten was uit de vereniging van de god Poseidon met Lybia. Deze was een kleindochter van Zeus en Io, u weet wel, die later door Zeus zelf in een koe werd veranderd.
3°/ De Danaïden zijn niét direct naar de onderwereld verbannen. In de eerste dagen na de misdaad organiseerde hun vader Danaos een hardloopwedstrijd voor trouwlustige mannen, met als inzet de hand van zijn negenenveertig dochters: de winnaar van de wedstrijd mocht het eerst kiezen, daarna de tweede, en zo verder. Aanvankelijk kwamen maar weinig deelnemers opdagen, bang als zij waren dat ze het lot van hun voorgangers zouden ondergaan. Een paar dagen later organiseerde Danaos een nieuwe loopkoers: nu waren er wel voldoende deelnemers, omdat ondertussen bekend was dat de anderen de huwelijksnacht hadden overleefd. Zo zijn alle Danaïden uiteindelijk nog aan de man geraakt. Na hun dood, eenmaal in de onderwereld, was de lol er evenwel volkomen af.
Onlangs heb ik gelezen dat er heden ten dage in Argos nog jaarlijks een huwelijkswedloop gehouden wordt
Een paar bemerkingen nog bij deze toelichting. Ten eerste, mijn bewondering voor Lynkeus om zijn bruid tijdens de huwelijksnacht zó te respecteren. De meeste van mijn vrouwelijke kennissen ik geef toe dat er nogal wat senioren bij zijn klagen evenwel eerder van tevéél respect vanwege hun echtgenoot, dan van te weinig. In bed, wel te verstaan. Ten tweede: zon huwelijksloop, ware dat niets voor Dwars door Grijsloke? En ten slotte: weet u wat uitdrukking het vat de Danaïden vullen betekent? Vast wel. Maar voor het geval u het toch niet zoudt weten: een nutteloos, onbegonnen werk verrichten.
(deze brief aan Jan Bauwens is een reactie op één van zijn verhalen, dat handelt over de wereldoverbevolking)
Beste Jan,
Ik ben een boek aan t lezen over het leven en werk van André Demedts, één van onze grootste Vlaamse letterkundigen: een lijvige biografie door Rudolf Van de Perre. André Demedts is geboren in 1906 in Sint-Baafs-Vijve, een dorp bij Waregem. De laatste paar tientallen jaren van zijn leven (vóór hij in een rusthuis belandde) heeft hij in Kortrijk gewoond, dat was op amper een paar honderd meter van de plaats waar ik toen woonde (Doorniksewijk, 86, Kortrijk). André Demedts was de oudste van dertien kinderen, waarvan er amper vier in leven gebleven zijn. Eén van de vier overlevers was Michel, die zestien jaar jonger was dan André en het tot longarts heeft gebracht. Die dokter Demedts was in mijn jeugdjaren veel bekender in mijn streek de streek van Oudenaarde en Waregem dan André. Hij was een dokter die verknocht was aan zijn patiënten. Hij volgde hen op tot aan hun dood. Wie bij hem op raadpleging kwam diende gegarandeerd tot aan einde van zijn dagen om de drie of zes maanden op controle te komen. En wie boven de vijftig was en nooit bij dokter Demedts op raadpleging was geweest durfde daar meestal niet voor uitkomen. Want ook wie denkt dat hij honderd procent gezond is, is immers niet anders dan een zieke die zich daar niet van bewust is, nietwaar? Zo schromelijk je gezondheid verwaarlozen, terwijl dokter Demedts dagelijks voor je klaarstond met alle mogelijke onderzoekmethodes, van röntgen tot cardiografie, en met de nieuwste medicamenten levenslang in te nemen! En de ziekenkas die zo goed als alles terugbetaalde! Je moest wel gek zijn om daar niet van te profiteren. Ge ziet van hier dat dokter Demedts een reuzenpraktijk had!
Wat moet er een verdriet geweest zijn ten huize van de ouders van de Demedtsen: negen kinderen jong gestorven! En dan te bedenken dat zoiets in die tijd niet eens zo uitzonderlijk was. Toen zorgde de natuur zelf voor een rem op de bevolkingsaangroei. Iemand heeft mij ooit eens voorgerekend dat, indien de kindersterfte over de hele wereld door de jaren heen niet meer dan 10% had bedragen en indien daarenboven de gemiddelde levensduur dezelfde was geweest als heden ten dage in de ontwikkelde landen, wij letterlijk als haringen in een ton opgepakt hadden gezeten, t is te zeggen dat de wereldbevolking duizenden keren groter zou geweest zijn. Dat in de westerse landen de kindersterfte de laatste honderd jaar enorm is afgenomen bijna tot nul herleid! en dat de levensverwachting sterk is toegenomen, mag op rekening geschreven worden van allerlei geneeskundige uitvindingen: antibiotica, vaccins, insuline Dat desondanks de toename van de wereldbevolking nog enigszins binnen de perken is geblevenhebben we te danken aan geboortebeperkende maatregelen die vooral in die ontwikkelde landen werden genomen.
Of waren we toch beter af geweest met enkel maar natuurlijke selectie ofte survival of the fittest? Wie weet? De antibiotica zijn verantwoordelijk voor het ontstaan van extreem weerstandige, zeg maar kwaadaardige bacteriën. De insuline is ervoor verantwoordelijk dat jeugddiabetici de leeftijd bereiken waarop ze zich kunnen voortplanten en de ziekte kunnen doorgeven aan een nageslacht Zal dat uitmonden in vreselijke pandemieën waar de geneeskunde machteloos tegenover staat of in degeneratie van het mensenras? Wie zal het zeggen? En een pneumonielijder of een diabeticus laten sterven door hem het gepaste medicijn te onthouden, omdat dat beter is voor het mensenras, hoe verkoopt men dat? Maar uit uw verhaal meen ik te begrijpen dat het probleem van de wereldoverbevolking te herleiden is tot een energieprobleem en dus in feite als dusdanig niet écht bestaat. Ik weet het niet, hoor
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.