Onderwijs. Socioloog Dronkers bevestigt kritiek op egalitaire ideologie en dubieuze SES- interpretaties Vlaamse onderwijssociologen & beleidsverantwoordelijken.
Socioloog Jaap
Dronkers bevestigt kritiek op egalitaire ideologie en dubieuze SES- interpretaties van Vlaamse
onderwijssociologen & beleidsverantwoordelijken, PISA-kopstukken
Woord
vooraf en situering debat
Prof. Jaap Dronkers publiceerde op 8 maart j.l. een
opiniestuk als bijdrage in het debat dat
ontstaan is naar aanleiding van de kritiek van Onderwijskrant, prof. Wim Van
den Broeck, prof. Wouter Duyck op de egalitaire ideologie en de
dubieuze SES-interpretaties vanVlaamse
sociologen en beleidsverantwoordelijken.Dronkers
verduidelijkt dat sociologen zelf aanleiding gaven tot de kritiek dat sociologen
ervan uitgaan dat ouderlijk milieu en
intelligentie niet samenhangen (zie punt 3) en al te vlugstellige uitspraken doen omtrent sociale
discriminatie en onderwijsstelsels (omtrent de vele zegeningen van een
gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. , van heterogene klassen )
Dronkers opiniebijdrage Intelligentie en schoolprestaties:
primaire en secundaire effecten van ouderlijk milieu verscheen op de blogstukroodvlees
(zie Internet voor de volledige bijdrage en voor de verwijzingen en
tabellen).We citeren de belangrijke
passages uit de opiniebijdrage en plaatsen er her en der onze commentaar
bij.
In Onderwijskrant nr. 168 (februari 2014) besteedden we eens
te meer veel aandacht aan het weerleggen van de egalitaire ideologie en dubieuze
SES-interpretaties over sociale (on)gelijkheid.Dronkers onderschrijft grotendeels die kritiek en de recente kritiek van de professoren Wim Van
den Broeck (VUB) en Wouter Duyck (UGent) op het verdoezelen van de
nature-invloed e.d. Onze kritiek op Vlaamse onderwijssociologen betekent
geenszins dat wij alle sociologen over één kam scheren. In onze kritiek op de
reproductie-theorievan Bourdieu en op
de Vlaamse sociologen Jacobs, Nicaise e.d. hebben we in het verleden zelf een
beroep gedaan op Nederlandse sociologen als Wout Ultee en Jaap Donkers en op de
Franse sociologen alsRaymond Boudon en
Georges Snyders.
2.Verdoezeling
verschil tss primaire en secundaire effecten én nature-invloed
Dronkers sluit zich aan bij het belangrijk onderscheid dat
R. Boudon maakt tussen primaire en
secundaire effecten van ouderlijk milieu en betreurt dat een aantal
sociologen dat niet doet. Dronkers: Het
primair effect van ouderlijk milieu is de samenhang tussen jeugdige
intelligentie (of schoolgeschiktheid) en ouderlijk milieu (opleiding, beroep,
inkomen). Het secundair effect is de samenhang tussen de keuze voor een hoge
stroom binnen het onderwijs en ouderlijk milieu, bij gelijke intelligentie. In
gestratificeerde onderwijsstelsels zoals het Nederlandse is deze hoge stroom
het VWO (= ons ASO); in middenschoolstelsels zoals het Zweedse is dit de academische
klas of differentiatie. (NvdR: Zweden
kent in de gemeenschappelijke lagere cyclus geen gedifferentieerde opties, maar
werkt wel met niveaugroepen en niveauklassen.)
Commentaar van Onderwijskrant
Boudon nam al eind de jaren zestig afstand van Bourdieus
simplistische verklaring vande zgn.
sociale ongelijkheid in het onderwijs in zijn reproductie-theorie. Toen en
ook nu nog was de visie van Bourdieu
heel dominant binnen de Vlaamse
sociologie. Onderwijskrant is één van de weinigen die allang scherpe kritiek op
Bourdieu publiceerde. Bourdieu
fulmineerde al in de jaren 1960 tegen de mythe du don de lélève. Ides
Nicaise en Nico Hirtt poneerden in 2007 in navolging van Bourdieu: 'De verouderde theorie over aanleg leidt een
hardnekkig bestaan. IQ meet geen aangeboren capaciteit, maar enkel aanpassing
aan de IQ-test'. Het is de bedoeling van egalitair onderwijs dat elke
bevolkingsgroep evenredig participeert aan alleonderwijsniveaus. (De School van de Ongelijkheid, EPO, 2007 p. 88 e.v.).
Dirk Jacobs schreef in een KBS-studie
van 2009: 'Het is onverantwoord teveronderstellen datkinderen van
laaggeschoolde ouders gemiddeld minder intellectuele aanleg hebben. Prof. Mark Elchardus poneerde op
28.06.12 in De Morgen: Een storend
element dat opduikt in het her-vormingsdebat s.o. betreft de erfelijkheid van
cognitieve vaardigheden. Dat cognitieve vaardigheid sterk genetisch bepaald is,
is louter een veronderstelling.
We merken dat Dronkers zowel de primaire als de secundaire
effecten als milieu-effecten benoemd.
Zelf vinden we het misleidend om de samenhang tussen intelligentie en ouderlijk
milieu zomaar als een milieu-effect
te omschrijven. Het gaat hier in de eerste plaats om een nature-invloed en
pas secundair om de invloed van het milieu op de ontwikkeling van de
intellectuele aanleg. Dronkers maakt hier te weinig een onderscheid tussen
nature en nurture.
Die primaire effecten - invloed van aanleg en van ouderlijk
milieu op de ontwikkeling ervan - betekent ook geenszins dat de school
verantwoordelijk is voordie primaire
effecten.Dat mede door de invloed van
het onderwijs de intelligentie-verschillen in de loop van de schoolloopbaan
kunnen toenemen, kan men ook niet zomaar op naam schrijven van negatieve
discriminatie door de leerkrachten. Zelfs met doorgedrevenpositieve discriminatie kan men dat niet voorkomen.De maatschappij heeft er ook geen belang bij
dat de ontwikkeling van meer intelligente leerlingen afgeremd wordt via
nivellerend onderwijs e.d. In heel veel Europese landen de Scandinavische
comprehensieve landen op kop wordt het lage niveau en het beperkt aantal
toppers overigens toegeschreven aan nivellerend onderwijs dat de sterkere
leerlingen te weinig stimuleert.
3. Waar
komt terechte kritiek op (Vlaamse) sociologen vandaan?
Dronkers
toont uitvoerig aan dat de kritiek op visies en voorstellingen van (een aantal) onderwijssociologen wel gegrond
en terecht is. Hij maakt tegelijk duidelijk dat hijzelf die eenzijdige
voorstellingen niet onderschreef.
3.1 Maatschappij als
oorzaak van alle individuele verschillen
Dronkers: Het modieuze radicalisme van de tweede helft van
de 20ste eeuw zag de structuur of de maatschappij als dé oorzaak van bijna alle
individuele verschillen tussen individuen, bijvoorbeeld in termen van
intelligentie of persoonlijkheid. Het werd als politiek incorrect gezien om die
individuele verschillen los hiervan te analyseren, met name binnen de
sociologie en aanpalende disciplines. Dat bleek bij de kwestie-Buikhuizen, waar
columnisten als Hugo Brandt Cortius, maar ook partijen als de CPN de
criminoloog Willen Buikhuizen genadeloos hard aanvielen om diens onderzoek naar
de biologische verklaringen van crimineel gedrag.
Dit bleek ook uit het tumult rondom het boek The Bell Curve:
Intelligence and Class Structure in American Life van Herrnstein en Murray uit
1994 , uit de grofheid van de aanvallen van sociologen op
deze personen. Dit maakte onderwijssociologen terughoudend om met hun analyses
naar de relaties tussen ouderlijk milieu en intelligentie naar buiten te komen.
Mijn heranalyse van het boek The Bell Curve met superieure Nederlandse data
werd gepubliceerd in het psychologen tijdschrift Psychologie en Maatschappij
(87:152-165), buiten het zicht van medesociologen en buitenstaanders. Zelfs
toen ik in 2001 dezelfde data gebruikte in mijn afscheidscollege bij de
Universiteit van Amsterdam (Bestaat er een samenhang tussen echtscheiding en
intelligentie?) was dat not done, zoals blijkt uit de daarop volgende
discussie in Mens & Maatschappij, jaargangen 77 & 78.
De nabrander van het modieuze radicalisme duurde lang in de
sociologie en is nog steeds niet geheel verdwenen. Zo wordt intelligentie in de belangrijkste Nederlandse datasets die
sociologen gebruiken niet gemeten, in tegenstelling tot behaald
opleidingsniveau. Het is dus niet vreemd dat buitenstaanders denken dat
onderwijssociologen intelligentieverschillen onbelangrijk vinden.
Commentaar
onderwijskrant
In de PISA-studies en in de publicaties van sociologen als
Dirk Jacobs, Ides Nicaise, en van de Waalse fysicaleraar Nico Hirtt maakt men
nooit een onderscheid tussen de verschillende soorten invloeden. Men verdoezelt
de grote invloed van deprimaire
effecten, van intelligentie en erfelijkheid; men maakt geen duidelijk onderscheid
tussen nature en nurture. Men gebruikt
en misbruikt ook steeds de eenzijdige en misleidende term SES
(sociaal-economische status) die de indruk wekt dat het enkel gaat om louter
sociale en economische factoren die de leereffectenbeïnvloeden. De SES-factoren scholingsniveau
van de ouders, het aantal boeken thuis zijn factoren die ook sterk
samenhangen met intellectuele aanleg en nature. Men gaat er verder ook van uit dat de school
almachtig is, in staat is/moet zijn om de sociale effecten op de ontwikkeling
van de leerlingen (b.v. ook de invloed op de (taal)ontwikkeling in de
voorschoolse opvoeding) weg te werken. Men pakt uit met de domme slogan de
kloof dempen: het willen egaliseren van de verschillen tussen de sterkste en
de zwakste leerlingen, tussen de leerlingen uit hogere en lagere milieus,
tussen allochtone en autochtone leerlingen Velen beweren zelfs dat de taal- en leerproblemen van veel allochtone
leerlingen enkel een gevolg zijn van sociale discriminatie en dat intensief
NT2-onderwijs nefast is.
3.2. Cultureel
kapitaal van Bourdieu als panacee
Drionkers: De Franse socioloog Pierre Bourdieu introduceerde
het al dan niet bezitten van het juiste culturele kapitaal als een belangrijke
verklaring van de relatie tussen ouderlijk milieu en onderwijsprestaties, naast
financieel en sociaal kapitaal. Dit
begrip werd al snel een panacee voor veel sociologen om alle
onderwijsongelijkheid mee te verklaren.Daarmee verdwenen andere verklaringen, zoals de relatie tussen
ouderlijk milieu en intelligentie, uit het zicht.
Commentaar: in
Onderwijskrant en elders formuleren we al meer dan 30 jaar een analoge kritiek
op Bourdieus theorie van het cultureel kapitaal en op de conclusies die
sociologen hieruit trokken. We kennen
overigens geen enkele Vlaamse socioloog die tot nog toe de cultureel kapitaal- en reproductie-theorie bekritiseerde. Ook
de Vlaamse onderwijskundige Roger Standaert, destijds DVO-directeur, verbond de
meest absurde en ontscholende conclusies aan Bourdieus theorie over cultureel
kapitaal en symbolisch geweld. Standaert:
schreef b.v.: Kennis die bij een bepaald
gevormde elite hoort, wordt jammer genoeg hoger aangeslagen dan de kennis die
circuleert in het volkshuis. Weten wie Rubens was, wordt hoger aangeslagen dan
weten wie David Beckham is. De kritische socioloogBourdieu heeft boeken volgeschreven over la
distance inégale à la culture van een grote meerderheid van kinderen op
school. Vaak is die dominantie ook
te vinden in de verbale sector. De verbale cultuur wordt torenhoog hoger geacht
dan de technische cultuur. Het foutloos beheersen van de regels van de
uitgangen d en dt, wordt waardevoller aangezien dan de kennis van de automotor
(Nova et Vetera, september 2007). In het kader van de opstelling van de
eindtermen stuurde Standaert dan ook aan op een sterke afslanking (nivellering)
van de leerinhouden.
3.3 Dubieuze landenvergelijkende data
Sinds 2000 zijn cross-nationale data beschikbaar gekomen,
die meer bruikbaar zijn om effecten van onderwijsstelsels te meten dan
nationale longitudinale datasets. De bekendste zijn de PISA-data. Het grote
bezwaar van deze cross-nationale data is echter dat ze een momentopname vormen
en dat een aantal politiek gevoelige
kenmerken, waaronder intelligentie en religie, niet worden gemetenDaardoor verdwijnt in de analyses het
onderscheid tussen het primaire, secundaire en tertiaire effect van ouderlijk
milieu en lijken alle onderwijsverschillen verklaard te worden door ouderlijk
milieu en onderwijsstelsels.
3.4. Heterogeniteit
migrantenleerlingen niet erkend
Deze politieke afhankelijkheid bij cross-nationale data
leidt ook tot foute schattingen van de
relaties tussen ouderlijk milieu en taal- en rekenvaardigheden in OECD-landen.
De officiële PISA-publicaties behandelen alle migranten als een homogene groep.
Er wordt geen rekening gehouden met de
herkomstlanden van migrantenleerlingen en hun ouders. Minder politiek
correct onderzoek met deze PISA data (zie hier en hier) laat zien dat verschillen in herkomstlanden
belangrijker zijn voor de verklaring van onderwijsprestaties van
migrantenleerlingen dan verschillen in bestemmingslanden. Ook blijken
onderwijsstelsels voor migrantenleerlingen andere gevolgen te hebben dan voor
autochtone leerlingen.
Hierdoor verschillen de relaties tussen ouderlijk milieu en
taalvaardigheid van 15-jarige leerlingen nogal tussen autochtone en allochtone
leerlingen in de verschillende OECD landen (zie deze tabel). In sommige landen
is die relatie voor autochtone leerlingen zwakker dan voor allochtone
leerlingen (Zweden, Noorwegen, Finland, Italië, Catalonie), terwijl het in
andere landen (Wallonië, Frankrijk, Israel, Engeland, Duitsland, Verenigde
Staten, Nederland) precies andersom is: daar is de relatie tussen ouderlijk
milieu en taalvaardigheid voor autochtone leerlingen juist sterker dan voor
allochtone leerlingen. (NvdR: ook in Vlaanderen is dat het geval.)
Dit verschil kan komen omdat in het eerste geval de
migranten in dat land erg heterogeen zijn in sociaal-economisch opzicht en/of
hun land van herkomst, terwijl in het tweede geval de migranten juist meer
homogeen zijn. Ook komt het voor dat de relatie tussen ouderlijk milieu en
taalvaardigheid voor alle leerlingen hoger is dan de afzonderlijke relaties
voor de autochtone en allochtone leerlingen (Oostenrijk, Luxemburg,
Vlaanderen). Dat laatste kan komen
doordat allochtone leerlingen in dat land een erg laag ouderlijk milieu hebben
of veel afkomstig zijn uit herkomstlanden met lage onderwijsprestaties (zie
verder). Al deze verschillen in de
relatie tussen ouderlijk milieu en onderwijsprestaties hoeven dus niet samen te
hangen met een bepaald onderwijsstelsel, maar kunnen het gevolg zijn van de
verschillen in heterogeniteit van migranten tussen landen.
Als er dus onvoldoende met die heterogeniteit van migranten rekening
wordt gehouden, leidt dat tot foutieve schattingen van de relaties tussen onderwijsstelsels
en ongelijke onderwijskansen. Daardoor kan ook de indruk ontstaan dat
sociologen alleen oog hebben voor het effect van ouderlijk milieu op
onderwijsprestaties, en dus andere aspecten (intelligentie, herkomstland)
verwaarlozen.
Commentaar Onderwijskrant
Vanaf PISA-2000 hebben we gesteld dat de PISA-kopstukken,
onze beleidsverantwoordelijken en onderwijssociologen bij de PISA-interpretatie
geen rekening hielden met de grote verschillen in de populatie allochtone
leerlingen.Studies zoals deze van
Hofman e.a. waarin men abstractie
maakte van de allochtone leerlingen wezen b.v. uit dat Vlaanderen ook een
topscore behaalde inzake sociale gelijkheid. Een analoge studie van Jaap
Dronkers op basis van PISA-2009 wees uit dat de sociale gelijkheid in
Vlaanderen en Nederland even hoog is als in Finland. Vlaamse
onderwijssociologen, veelbeleidsmakers
en zelfs onderwijskoepels stelden/stellen
steeds ten onrechte dat Vlaanderen kampioen sociale ongelijkheid was. Dit
vermeende knelpunt werd dan gebruikt als legitimatie voor drastische
structuurhervormingen in het s.o.
5. Onterechte en
voortvarende conclusies over comprehensief onderwijs, streaming e.d.
Dronkers: Van de
Werfhorst merkt aan het eind van zijn blog terecht op dat het onderzoek naar de relatie tussen onderwijsstelsels en het
secundaire en tertiaire milieueffect nog niet uitontwikkeld is.
Dronkers legt vervolgens uit hoe men in de toekomst tot meer valabele
conclusies omtrent de relatie met onderwijsstelsels zou kunnen komen. Maar op
dit vlak staan we o.i. nog niet ver.
Commentaar
Onderwijskrant
De Vlaamse onderwijssociologen blijven beweren dat zij met
grote wetenschappelijke stelligheid kunnen aantonen dat vooral de
differentiatie en opties in onze eerste graad secundair onderwijs leiden tot
minder kansen voor leerlingen die kansarm zijn en dat heterogene klassen beter
zijn dan minder heterogene.
Onderwijs. Drie recente studies bevestigden Europese topscore Vlaams onderwijs & beperktere uitval
Drie
recente landenvergelijkende studies (3 december-17 februari)bevestigden eens te meer de Europese topscore van ons Vlaams onderwijs
en van onze lagere cyclus s.o. in het bijzonder. Zowel de sterkere als de
zwakkere leerlingen scoren beter en is er minder schooluitval. Uit PISA-2012 bleek op 3 december j.l.
dat Vlaanderen samen met Zwitserland de Europese topscore behaalt, gevolgd door
Nederland.Deze toplanden presteren ook
opvallend beter dan landen met een gemeenschappelijke (comprehensieve) lagere cyclus
- de Scandinavische inbegrepen.Zweden,
Noorwegen en Ijsland scoren zelfs heel zwak. Het ongenoegen en de paniek in de
- destijds zo geprezen -comprehensieve Scandinavische landen is heel
groot.
Een nieuwe wetenschappelijke studie en
berekening door prof. Wim Van den Broeck (27 februari) toonde eens te meer aan dat Vlaanderen ook aan leerlingen uit lagere milieus (relatief) veel onderwijskansen biedt. Van den
Broeck concludeert dat Vlaanderen tot de absolute wereldtop behoort, niet alleen op het
vlak van het algemene niveau, maar ook wat betreft de kansen die we geven aan
de zwakkere leerlingen, ongeacht wat de kenmerken zijn van deze groep (bv.
kansarm of allochtone herkomst).(Relatief) veel leerlingen uit
lagere milieus slagen er ookin een
goede score te behalen en sociale promotie te maken. Vanaf TIMSS-1995 en
PISA-2000 wisten we al dat ook Vlaamse leerlingen uit lagere milieus (relatief)
goed presteren. De Vlaamse PISA-verantwoordelijken hebben naar aanleiding van
PISA-2000 en -2003 zelf de aantijging
weerlegd dat de sociale ongelijkheid in Vlaanderen groter zou zijn dan elders. We
tellen ook nog steeds meer toppers (25%) meer ook dan Finland (14%). Ook op
het vlak van het welbevinden, het zich gelukkig voelen op school en de huiswerkstressscoren Vlaamse 15-jarigen stukken beter dan
hun lotgenoten in het zo geprezen onderwijsparadijs Finland.
Uit
de laatste Eurostat-cijfers (februari 2014) over schooluitvalbleek opnieuw dat Vlaanderen beter
presteert dan vergelijkbare Europese landen, merkwaardig genoeg zelfs iets
beter dan Finland - een land met weinig allochtone leerlingen en armoede. Ook De sociale staat van Vlaanderen-2013,
een overheidspublicatie van eind december j.l., bevestigt dat de schooluitval
in Vlaanderen relatief beperkt is. Volgens de Leuvense auteurs-VanDamme, Nicaise, De Fraine ...- is dit mede te danken aan early tracking (differentiatie vanaf 12 jaar) en aan het
vroegtijdig aanbieden van technisch georiënteerde richtingen.In Onderwijskrant
stellen we al vele jaren dat onze gedifferentieerde eerste graad veel voordelen
biedt; en dat is ook de mening van bijna alle leerkrachten. Die vroege
differentiatie levert tevens ook meer
toppers op. De voorbije maanden wordt het beperkte aantal toppers in
comprehensief Zweden (3%), Noorwegen, Finland ...er door de leraars,
onderzoekers en beleidsverantwoordelijken
in verband gebracht met de gemeenschappelijke (nivellerende) lagere cyclus. De
Finse onderwijspropagandist Pasi Sahlberg en de Finse autoteiten konden ook
niet langer verzwijgen dat de Finse 15-jarigen volgens eigen evaluatiestudies
allang blijken laag te presteren. Met zijn Finnish lessons belazerde en
misleidde Sahlberg de burgers wereldwijd (zie b.v. de paradijselijke
voorstelling in het septembernummer van Klasse); enkel het Fins tourisme vaarde
er wel bij. Met het verschijnen van PISA-2012 kwam er plots een einde aan die
zelfverheerlijking.
Uit PISA-2012 blijkt jammer
genoeg ook dat het aantal toppers in
alle Europese landen is gedaald sinds 2000. Vlaanderen behaalde in TIMSS-1995zelfs nog de bijna hoogste wereldscore voor
wiskunde en enorm veel toppers. In PISA-2003 waren er ook nog 33%, in PISA-2012
nog 25%. Die daling is deels het gevolg van het stijgende aantal allochtone en
anderstalige leerlingen en deels van de nivellering van het onderwijs in veel landen.
Ook in Vlaanderen worden een deel van de sterkere leerlingen eerste graad in
het huidige eenheidstype (sinds 1989) - met zijn te grote mate van gemeenschappelijkheid
- te weinig uitgedaagd. Dit eenheidstype leidde samen met met de invoering van
nivellerende eindtermen en leerplannen -tot een niveaudaling, tot een minder aantal toppers, tot meer
getalenteerde arbeiderskinderen die te weinig worden gestimuleerd in de brede
optie Moderne Wetenschappen. In onze eerste graad zijn er merkwaardig genoeg zelfs
meer gemeenschappelijk stam-uren en -leerinhouden
dan in de meeste comprehensieve landen.
De veralgemeningvan VSO-structuur ( 3 cycli van 2 jaar i.p.v.
de overal gangbare lagere en hogere cyclus van telkens 3 jaar) leidde er ook
toe dat te veel leerlingen pas na het 4de jaar aso nog willen/moeten
overstappen naar het tso. Die structuur leidt tot een toename van het aantal
zittenblijvers in de hogere cyclus en tot meer leerlingen zonder einddiploma.
In recente studies wordt ook
bevetigd dat de schooluitval
(ongekwalificeerde uitstroom) zich vooral voordoetin steden en regios met veel allochtone en
anderstalige leerlingen.Met Onderwijskrant
ergeren we ons allang aan het grotendeels herleiden van de problemen van die
leerlingen tot sociale discriminatie. We voeren sinds januari 1993 campagnes
voor intensief NT2- en effectief taalachterstandsonderwijs om frequente
schooluitval vooral ook in regios met veel allochtone leerlingen - te
voorkomen. In een VRT-programma van 1971
over onderwijskansen stelden we al dat de schooluitval en de problemen van
sociaal en/of cognitief benadeelde kinderen, aangepakt moesten worden bij de
start van de schoolloopbaan. Voorstanders van de invoering van het VSO (Vernieuwd
secundair onderwijs) en egalitaire ideologen verwachtten in die tijd echter al
veel heil van comprehensief secundair onderwijs en de overheid investeerde
enorm veel geld in het VSO. Het Masterplan wil VSO in het kwadraat invoeren met
afschaffing van de specieke technische opties. Een verkeerde keuze en
investering die enkel tot niveaudaling en nivellering en tot meer uitval zou
leiden.
De vele weldenkenden en de kankeraars over
sociale discriminatie ontkennen of minimaliseren al 20 jaar de taal- en
culturele problemen van allochtone leerlingen en de leerachterstanden. Zebestrijden tegelijk de nood aan intensief NT2
en achterstandsonderwijs. IdesNicaise (Hiva) en co drukten dit in 2007
zo uit: De jonge allochtone leerlingen
zijn taalkundig niet gehandicapt; het gaat enkel om achterstelling in de
maatschappij en op school. NT2-onderwijs
en het schuchter talenplan van minister Vandenbroucke kregen veel kritiek (De school van de ongelijkheid, EPO, 2007).
Zelfs de directeurs van de drie GOK-steunpunten - (1991-2010) - Kris Van den Branden, Piet Van Avermaet
&Ferre Laevers- ontkenden de taal- en leerproblemen: Het leerpotentieel en de bereidheid
leerinspanningen te leveren zijn gelijk verdeeld over de verschillende volkeren
en bevolkingslagen. Van zodra kinderen van een andere etnische afkomst slechter
presteren, is er dus sprake van systematische kansenongelijkheid en
discriminatie. (Steunpunt GOK;
Beter, breder en met meer kleur, 2004). De drie directeurs vonden steeds intensief
NT2-onderwijs overbodig, maar verwachtten in die tijd wel veel heil van de
invoering van comprehensief secundair onderwijs.
Binnen enkele maanden krijgen we een nieuwe
Vlaamse regering en een nieuwe beleidsverklaring voor het Vlaams onderwijs. We
pleiten eens te meer voor het invoeren van intensief NT2- en
achterstandsonderwijs vanaf de eerste dag van de kleuterschool als prioritaire
ingreep en investering. We deden dit ook in onze vorige memoranda voor de
nieuwe regeringen en in onze Onderwijskrantinterviews met de ministers Van den
Bossche, Vanderpoorten en Vandenbroucke. Maar tot nog toe werd al te weinig
gerealiseerd.
We beseffen dat we de komende jaren geen
extra geld van de overheid mogen verwachten. De scholen zullen met moeite hun
vele schulden kunnen betalen en zullen minder werkingstoelagen kunnen investeren
in achterstandsonderwijs. De huidige GOK-investering moet en kan o.i. wel op
tal van punten omgebogen worden. Zo moetenb.v. de centen die momenteel gestopt worden in extra-werkingstoelagen,
rechtstreeks en gecontroleerdbesteed
worden in NT2 en effectief achterstandsonderwijs. GOK-subsidies moeten
gekleurd/doelgericht zijn en de aanwending moetworden gecontroleerd. GOK-operaties moeten ook ondersteund worden door
instanties die ijveren voor intensief NT2 en bewezen hebben iets af te weten
van achterstandsonderwijs. Enzovoort.
In het vooruitzicht van de nieuwe legislatuur
start Onderwijskrantmet een nieuwe
campagne voor intensief NT2 en effectief achterstandsonderwijs vanaf de eerste
dag van de kleuterschool.Ook minstens nog in de eerste graad lager
onderwijs moeten er voor die leerlingen veel meer uren taalonderwijs zijn en
moet het leerprogramma dus aangepast worden.
We pleiten in onze nieuwe campage tegelijk tegen
de uitvoering van het Masterplan dat tot meer schooluitvalen minder toppers zou leiden. In veel comprehensieve landen worden
niet enkel de zwakkere leerprestaties, maar ook de schooluitvaldeels toegeschreven aan de gemeenschappelijke
lagere cyclus . De middenschool valt voor een deel van de leerlingen te
theoretisch uit en leidt dan tot leermoeheid en schooluitval; voor de betere
leerlingen is die cyclus te weinig uitdagend. De Noorse onderwijsminister verwoordde het onlangs als volgt: The fact Norwegian schools werent arming students
with basic skills was deeply concerning, especially given Norway is one of the
worlds richest countries. He said more options were needed for young people
who arent academically inclined.
Vlaanderen moet er ook voor
zorgen dat de ontscholing en nivellering van de voorbije jaren weer worden
weggewerkt.Dit zou leiden tot meer
ontwikkelingskansen voor zowel de sterkere als de zwakkere leerlingen. De
O-ZON-campage van Onderwijskrant die begin 2007 werd opgestart, kon de voorbije
jaren op een grote instemming rekenen, maar in de praktijk veranderde er nog al
te weinig.
Immense onderwijsproblemen in comprehensief en inclusief Noorwegen
Kritisch rapport over
grote problemen van het onderwijs in Noorwegen: zwakke leerprestaties, veel schooluitval ...
The Minister for Knowledge, the Conservative (Høyre) partys
Torbjørn Røe Isaksen said the fact Norwegian schools werent arming students
with basic skills was deeply concerning, especially given Norway is one of the
worlds richest countries. He said more options were needed for young people
who arent academically inclined. (Dus: meer technische opties in de lagere
cyclus. Om demotivatie bij leerlingen die mindertheorie-minded zijn zijn te voorkomen.)
We need more variation in vocational courses, more
alternative tracks were man can enter the workforce earlier in combination with
theory, or even before the theoretical part, Isaksen told VG. We know that
those with reading and writing difficulties are overrepresented both in NAV and
among prisoners. This is one of our biggest social problems, and a challenge we
have swept under the carper for all too many years.
The new OECD report said an alarming number of young
Norwegians drop out of school lacking basic numeracy and literacy skills,
meaning too many adults struggle to find employment and become dependent on
welfare handouts. The report showed Norwegians between the ages of 16 and 24
are also much weaker than in many other countries, based on research including
results from the Programme for International Student Assessment (PISA) surveys.
Low-skilled dropouts end up in the welfare system, and the struggle to enter
the workforce.
Among the reports key findings were that 400,000 adults
were at the lowest level when it came to reading and numeracy, the drop out
rate in secondary and higher education remained consistently around 30 percent,
and Norway had the highest absentee rate of any OECD country, Young peoples
choice of higher education did not line up with areas of workforce demand, and
Norway lacked a coordinated skills policy.
Few options for struggling students
Christopher Frost dropped out of secondary school, and now
the 22-year-old is trying to complete the subjects he couldnt get through as a
teenager. I understand why the dropout numbers are so high in Norway, he told
VG. Many teachers dont care that they dont learn anything.More alternatives
are needed
Minister for Knowledge, Torbjørn Røe Isaksen said more
options were needed for young people who arent academically inclined. We need
more variation in vocational courses, more alternative tracks were man can
enter the workforce earlier in combination with theory, or even before the
theoretical part,
Immigrants are also
over-represented in groups of adults with weak skills. And when we look at
this, we see theres also an integration challenge, said Isaksen. Large parts
of many immigrant groups are not in work. It is harder to get a job when you
lack fundamental skills.
The report also showed the number of people with
disabilities returning to work is much lower in Norway compared to other
countries, 10 percent of those of working age are on a disability pension, and
four percent are under work assessment.
In Onderwijskrant nr. 167 (oktober 2013) schreven we een
bijdrage over het bashen van leerkrachten in het overheidstijdschrift Klasse
bij de start van het nieuwe schooljaar (zie passages in bijlage). Ook in de
erop volgende nummers van Klasse werd dit spelletje verder gezet. In enkele
rake reacties op het januarinummer van Klasse wordt de stemmingmakerij tegen de
leraars eens te meer aangeklaagd.
In Klasse van januari j.l. verscheen o.a. een interview met OESO-bobo Dirk Van Damme met
als titel: Ons onderwijs is niet klaar
voor de 21ste eeuwHet was eens te meer een bashing-bijdrage. We citeren een aantal uitspraken uit deze
bijdrage en vervolgens een paar rake reacties.
Uitspraken in Klasse (januari)
Inleiding Kunnen de Vlaamse leraren niet goed om met
verandering, zoals sommigen beweren? Of zijn ze, zoals anderen zeggen,
hervormingsmoe? Klasse trok naar Parijs, waar OESOtopman Dirk Van Damme
onderwijssystemen van verschillende landen onderzoekt en vergelijkt. Voor
Vlaanderen schetst hij een somber beeld. Vlaamse leraren zijn goed, maar in
een achterhaalde visie op het beroep.
Klasse: Leraren krijgen hier de jongste tijd vanuit
verschillende hoeken de kritiek dat ze niet met verandering kunnen omgaan. De
onvrede over de hervorming secundair onderwijs zou een bewijs zijn van
conservatisme. Hoe ziet u dat in internationaal perspectief?
Dirk Van Damme: De
Vlaamse leraren zijn heel goed, maar wel in een traditionele, achterhaalde
visie op het beroep. Daarin is het uitgangspunt: ik ga mijn klas binnen, ik doe
de deur dicht en ik ben de baas, ik doe wat ik wil. Als de directeur binnenkomt
of laat staan een inspecteur of pedagogisch begeleider, dan is er een groot
probleem. Leraren staan heel erg op hun individuele autonomie. Alles wat
indruist tegen die autonomie, ervaren ze als bedreigend. Een omzendbrief, een
minister die plannen maakt, ouders die vervelend doen We moeten af van het
idee dat professionaliteit samenvalt met je territorium. In Finland hebben
leraren het in de lerarenkamer voortdurend over de leerlingen. In de Vlaamse
lerarenkamers lijkt dat veel minder het geval. We moeten meer collectief gaan
denken. Het moderne leraarschap gaat over een collectieve verantwoordelijkheid,
over team-teaching: met de collegas samen denken en samenwerken.
Reactie van prof. Wim Van den Broeck: ook een gelukkig nieuwjaar!
Het nieuwe jaar is nog maar net begonnen en daar is de
eerste beschuldiging van het conservatisme van de Vlaamse leerkracht al. We
hebben er zoals verwacht niet lang op moeten wachten. Ook een gelukkig
nieuwjaar! Maar misschien komen beroepsinnovatoren dit jaar dan toch eens wat
verder dan de grijsgedraaide platen en komen ze echt vernieuwend uit de hoek en
dalen ze uit hun ivoren toren neer om aan die hardleerse Vlaamse leerkrachten
precies uit te leggen hoe ze moeten differentiëren, vooral in het secundair
onderwijs. Maar alvorens ze daar aan beginnen, willen we natuurlijk toch ook
eens vernemen welke wetenschappelijke onderbouwing ze kunnen voorleggen voor een
dergelijke innovatieve werkwijze. We wachten het met spanning af want in de
PISA-vergelijkingen van 2012 vinden we daar maar weinig steun voor, integendeel
in de Aziatische toplanden met hun sterk collectieve cultuur hebben ze van
differentiatie nauwelijks gehoord!
Reactie van Piet Heylen
Sluit me aan bij de boodschap: ook een gelukkig nieuwjaar! Van Wim Van den Broeck. 2 januari: een nieuwe
Klasse in de bus. Hopelijk met motiverende, deugddoende wensen. Laten we even
overlopen. Eerste thema: de vele starters die naar de uitgang worden geduwd,
waarbij Pieter Lesaffer o.a. wijst op een te weinig waarderende schoolcultuur
en ook nog eens de negatieve beeldvorming rond onderwijs versterkt door te
verwijzen naar de levenslange jobzekerheid en een riant pensioen.
Vervolgens wijst Dirk Van Damme erop dat ons onderwijs niet klaar is voor de
21ste eeuw. Hij stelt dat Vlaamse leraren vertrekken vanuit een traditioneel,
romantische, achterhaalde visie op het beroep, die uitgaat van het idee dat
professionaliteit samenvalt met je territorium (wat nog eens bevestigd wordt
door de bijdrage van Bart Smits, als bezorgde ouder). Ze zouden het ook te
weinig over de leerlingen hebben, te weinig samen denken, te weinig
differentiëren, niet echt openstaan voor innovatie en vertrekken vanuit vooroorlogse
wetenschappelijke kennis. Enkele paginas verder gaat het licht uit: een
pakkende getuigenis over burn-out in het onderwijs. Volgens Luc Swinnen gaat
het om vijftien procent van het lerarenkorps. In zijn commentaar wijst hij er
op dat in het onderwijs leraren zelf moeten opdraaien voor zelfzorg. Qua
beeldvorming kan dit tellen .
Gelukkig lees ik in deze editie ook enkele positieve
boodschappen: over collegas die jonge leerkrachten overspoelen met
schouderklopjes, echte teamspelers zijn en ervaringen uitwisselen; over
deugddoende feedback van ouders; over steun van collegas en directie na een
moeilijke periode; over tips om burn-out te voorkomen. Maar toch: wegen die
voldoende op tegen al die andere kritische (of zijn het eerder negatieve) boodschappen?
Getuigen al deze artikels, verzameld in één Klasse, van doorleefde appreciatie
voor het werk van alle leerkrachten, volgens Luc Swinnen belangrijk om
burn-out te voorkomen? Zet ze jongeren aan om voor een job in het onderwijs te
kiezen? Dragen ze bij tot een verhoogde fierheid bij de leraren of versterken
ze het gevoel dat het nooit goed genoeg is? Zetten ze leerkrachten er toe aan
om er dit nieuwe jaar nog eens goed in te vliegen?
P.S. Ook wij reageerden op deze bijdrage, maar de voorbije maanden worden onze reacties niet meer
opgenomen op de Klasse-website.
Bijlage overstemmingmakerij uit
Onderwijskrant 167 (oktober 2013)
Bashing
in septembernummer Klasse
Het septembernummer
van Klasse blonkuit in stemmingmakerij
tegen het Vlaams onderwijs en de leraars. Als reactie op het verzet van de
leraars tegen de structuurhervormingen pakt Klasse voor-eerst uit metlijvige bijdragen over het onderwijsparadijs Finland
(+ Klasse-video) en over de zinloos-heid van huiswerk. Van Finland zou
Vlaanderen niet enkel de comprehensieve onderwijsstructuren moe-ten overnemen,
maar ook moeten leren dat punten geven en huiswerk overbodig zijn, dat er veel
minder lesuren moeten zijn en veel meer lesvrije uren en spel, geen
gestandaardiseerde toetsen, leerkrachten die drie jaar dezelfde klas
begeleiden, Gelukkig wezen enkele
mensen in een reactie op de Klassewebsite op de foute en ophemelende
berichtgeving over Finland. (Intussen is ook uit PISA-2012 in december 3013 gebleken dat Finland allesbehalve
een onderwijsparadijs is, dat ook het welbevinden van de leerlingen en het zich
gelukkig voelen op school aan de lage kant is, dat de 15-jarigen Finse
leerlingen veel meer klagen over de huiswerkstress dan de Vlaamse )
In het edito van het septembernummer beweert hoofdredacteur
Lesaffer dat de leerkrachten beho-ren tot de groep van extremisten die de
leerlingen lastig vallen met zinloos huiswerk en dit enkel voor de schone
schijn. Hij verzint er verder bij: Bovendien zetten blijkbaar steeds meer
leraren en scholen de aanval in op muzieklessen, toneelrepetities,
sporttrainingen, jeugdbeweging en andere vrijetijdsactiviteiten. De jongste
tijd sijpelen steeds meer klachten binnen over leraren die deze activiteiten
afraden. Dat is de wereld op zijn kop.
Hoofdredacteur Lesaffer beschuldigt leraars in De Wereld Morgen
Lesaffer concludeert in het septemberinterviewin De Wereld Morgen dat de scholen en
leraren zich niet bewust zijn van de dramatische situatie waarin ons onderwijs
zich bevindt. De leraren stellen zich volgens hem zelfgenoegzaam op. Hij
blameert: Wij zouden volgens de leraars) in België een zeer goed onderwijs
hebben. Leraren en directeurs komen teweinig zelf tot de conclusie dat het ook anders en beter kan. Net als
minister Smet staaft ook Lesaffer zijn grote zorgen over de toekomst met een
beroep op wat hij hoopt te zullen lezen in een nieuw PISA-rapportdat pas in december bekend gemaakt wordt. Hij
schrijft: "De verwachting (!) is dat Vlaanderen in de resultaten van het
volgende PISA-onderzoek nog verder zal dalen op de ranglijst. Hopelijk worden
hier serieuze lessen uit getrokken." En vervolgens verwijst hij alsalternatief opnieuw naar onderwijsparadijs
Finland. Hij verzwijgt dat precies de leraars- ook in de recente Knack-enquête - erop wijzen dat de hervormers blind
zijn voor de echte knelpunten:de niveaudaling,
nivellering, taalproblematiek, bureaucratisering ...
Lesaffer verwacht in deze context veel heil van de geplande
hervormingen en van de invoering van grootschalige scholengroepen in het
bijzonder. Ook de scholengroepen van gemiddeld 6.000 leerlingen zullen de
verlossing brengen uit veel ellende. Smet, de hervormers en de koepels van de
grote onderwijsnetten wekken de indruk dat schaalvergroting een wondermiddel
is, een zegen op alle mogelijke gebieden. Over de vele nefaste gevolgen wordt
er nooit met een woord gerept.
Lesaffer poneert verder dat het nakende evaluatie-rapport
over de lerarenopleidingen dat op 5 oktober bekend gemaakt zou worden niet mals
zal zijn. Hij verbindt er al onmiddellijk volgende stellige (voorba-rige)
conclusies aan: De lerarenopleiding is niet aangepast aan de veranderende
instroom, heeft geen antwoord op de situatie, en is dringend aan hervorming toe.
Tussendoor relativeert Lesaffer ook nog het belang van
hedendaags onderwijs met dooddoeners als: Leren is steeds minder het monopolie
van het onderwijs. Het onderwijs domineert de leermarkt niet meer. Andere
leertrajecten zijn in opkomst. Kinderen leren ook buiten de school, volgen
cursussen, volgen academies
Publiéle 07/02/2014
à 18:36 Le Figaro Par Guillaume Perrault
- L'école est en crise. Dans leur ouvrage,
Transmettre, apprendre (Stock), en librairie le 12 février, le philosophe et
historien Marcel Gauchet et ses coauteurs veulent réconcilier les avancées des
dernières décennies avec l'enseignement d'autrefois. Le Figaro en publie en
exclusivité de larges extraits.
Marcel Gauchet occupe une place centrale dans le paysage
intellectuel français. Directeur d'études à l'École des hautes études en
sciences sociales, rédacteur en chef de la revue Le Débat, il a forgé une
théorie de la démocratie nourrie de l'histoire intellectuelle de l'Europe. Son
nouvel ouvrage, Transmettre, apprendre, est coécrit avec Marie-Claude Blais et
Dominique Ottavi, respectivement maîtrede conférences et professeur en sciences
de l'éducation.
Rupture dans la
transmission?
«On le voit, le paradoxe de la transmission aujourd'hui,
c'est qu'elle perdure avec vigueur, bien qu'elle soit par principe récusée, en
particulier en matière de pédagogie. Dans ce domaine, certains observateurs
parlent même d'évitement de la transmission, à l'instar de cette formatrice
en arts plastiques qui voit les jeunes enseignants valoriser pour leurs élèves
la démarche expérimentale et la confrontation aux matériaux, plutôt que les
savoirs et savoir-faire qu'ils ont eux-mêmes reçus de leurs maîtres, en matière
de dessin par exemple. ( )
Ce qui frappe l'observateur contemporain, c'est un retrait
significatif des adultes, parents ou enseignants, de l'acte de transmission au
profit de la liberté de choix et de l'expérimentation par soi-même. Toute
appartenance ou affiliation est vue comme un obstacle à la liberté et à la
créativité, perçue comme un déterminisme inacceptable ou comme l'imposition
d'un réseau d'obligations et de dettes à l'égard de crimes que les nouveaux
n'ont pas commis. Elle est rejetée pour son incompatibilité avec le présupposé
individualiste de la démocratie: L'individu est fils de ses uvres. Elle est
refusée en tant que facteur d'inégalité, au même titre que l'ancienne
transmission des charges, privilèges et places sociales. Aucune hiérarchie entre
les êtres n'est plus admissible. Or la transmission, qui repose sur la
différence des générations, est implicitement soupçonnée d'asseoir la
supériorité des anciens. Chaque génération devrait commencer sa trajectoire
pour son propre compte. ( )
Pourquoi les mêmes familles qui souhaitent tellement
transmettre leurs biens propres évitent de transmettre le reste, en particulier
ce qui leur vient d'un passé commun ou de la tradition? Tentons d'examiner ce
qui s'est produit. Il faut d'abord prendre en compte une mutation immense,
celle de la famille ( ), l'esprit dans lequel elle élève les enfants a changé.
Elle se préoccupe moins de leur donner les armes qui les rendront capables dans
le futur de participer à la vie sociale et d'y jouer un rôle. Elle pense avant
tout à favoriser au présent l'épanouissement de l'enfant, autour duquel elle se
bâtit désormais, et tend à rejeter les normes et codes qui, bien
qu'indispensables à tout processus de socialisation, pourraient brimer la
spontanéité: Pourquoi le forcer à dire bonjour, s'il ne le sent pas?.
« En réalité, tout ce qui est de l'ordre des contraintes
imposées par la vie sociale est disqualifié. »
En réalité, tout ce qui est de l'ordre des contraintes
imposées par la vie sociale est disqualifié. C'est pourquoi, ce qui tend à
s'affaiblir et même à disparaître, ce sont en priorité les transmissions des
croyances et les normes léguées par la tradition, ainsi que les appartenances
institutionnelles (politiques ou religieuses par exemple). La rupture la plus
patente, selon Danièle Hervieu-Léger, concerne la transmission de la religion,
dans laquelle la foi personnelle et l'adhésion à une institution collective
sont étroitement liées: Dans ce domaine plus que dans les autres, la capacité
de l'individu à choisir l'orientation qu'il donne à sa vie tend à prendre le
pas sur la fidélité à l'héritage reçu ( ).
Une autre explication serait à rechercher dans les immenses
transformations technologiques et sociales, en particulier en matière de communication.
Le sentiment de rupture s'est exprimé dès les années 1950, avec l'explosion des
médias de masse, radio et télévision, opérant une diffusion massive de valeurs
nouvelles, individualistes et consuméristes. À partir des années 1970, un
certain nombre d'auteurs analysent la troisième révolution industrielle comme
une véritable révolution culturelle. Cette révolution silencieuse a fait
émerger des valeurs dites post-matérialistes (bonheur, famille, authenticité,
épanouissement, qualité de vie) qui manifestent un remaniement global des
références collectives. Il s'agirait là de véritables fractures qui atteignent
en profondeur les identités, le rapport au monde et les capacités de
communication des individus.
« Quand s'efface le passé et que l'avenir s'obscurcit, le
présent devient l'horizon indépassable, et l'on assiste à un détachement du
passé qui a d'immenses répercussions sur la transmission. »
Margaret Mead, en 1970, est sans doute celle qui a le mieux
décrit les trois temporalités du passage de relais entre générations:
déterminée par le passé, projetée vers l'avenir, ou encore focalisée sur le
présent. Or, après la Grande Guerre, la rapidité des changements dans les
moyens de communication, mais aussi dans les murs et les loisirs, a donné le
sentiment que tous les savoirs et savoir-faire établis depuis des siècles
devenaient obsolètes, donc inutiles à transmettre. C'est à ce moment que s'est
enclenché un processus de discrédit de la tradition et que s'est creusé ce que
Margaret Mead a nommé Le Fossé des générations. Quand s'efface le passé et que
l'avenir s'obscurcit, le présent devient l'horizon indépassable, et l'on
assiste à un détachement du passé qui a d'immenses répercussions sur la
transmission. C'est en partie le sens de ces répliques si fréquentes dans les
classes de philosophie d'aujourd'hui: Mais que peuvent avoir à nous dire des
hommes qui sont morts depuis longtemps? C'est le succès, à l'inverse, pour
tenter de conjurer ce déni de ce qui nous a fait ce que nous sommes, de l'appel
à un lancinant devoir de mémoire, en réalité peu propice à renouement avec le
passé tant il est dissocié d'une véritable démarche historique ( ).
Maîtres et disciples
La relation entre maître et disciple mobilise enfin cet
autre puissant ressort symbolique qu'est le don. Le maître est celui qui donne,
au sens le plus fort du terme, gratuitement, sans que rien ne l'y oblige, et
qui donne non seulement du savoir, mais de lui-même - c'est la particularité de
son don: il s'y implique. Il ne se borne pas à transmettre du savoir, il fait
don de ce qu'il a appris. Le disciple est celui qui sait qu'il a la chance de
recevoir. Celui, partant, qui sur la base de ce legs dont il mesure la portée,
peut trouver l'énergie de donner à son tour afin de rendre ce qu'il a reçu.
C'est en fonction de cette chaîne des générations conçue
idéalement pour ne pas s'interrompre que la transmission acquiert sa
signification dernière, au-delà de ses protagonistes actuels. Elle vient
d'avant et elle est destinée à se poursuivre après. Et il n'y a que le don qui
soit un ressort assez puissant pour activer ce lien de succession qui constitue
l'âme du progrès du savoir dans le temps.
Personne n'apprend que par lui-même et pour lui-même en vue
de sa seule utilité, contrairement à l'illusion qu'entretient l'individualisme
contemporain. Apprendre, en dernier ressort, symboliquement parlant, c'est
toujours apprendre de quelqu'un pour transmettre à quelqu'un ( ).
Autant de significations agissantes, le plus souvent
dissimulées sous des considérations plus triviales, voire carrément contraires,
qui émergent en se cristallisant sous les traits du maître. Elles sont
présentes à l'arrière-fond de toute relation d'enseignement, dès son plus
humble niveau. On s'en aperçoit lorsqu'elles disparaissent ( ). Chez cet
individu érigé en maître de ses curiosités, la motivation tend à s'étioler,
l'appétit chute. Ces savoirs censés avoir été rendus à leur véritable raison
d'être ne suscitent pas le désir. C'est qu'ils tiraient une bonne partie de
leur sens d'ailleurs. La mystérieuse désaffection qui les frappe au milieu
d'une société qui célèbre leur efficacité comme nulle autre avant elle trouve
ici l'une de ses sources ( ).
Lire, écrire, compter
Le problème le plus profond de l'école d'aujourd'hui est
qu'elle ne sait plus ce que veut dire apprendre. L'école dite traditionnelle
croyait le savoir, par une manière d'évidence, sans trop se poser la question.
Ses conceptions, qui étaient plutôt des présuppositions, n'ont pas résisté à
l'examen. Elles ont été balayées par les rénovateurs du XXe siècle, qui ont cru
faire entrer la pédagogie dans l'âge positif ( ).
« Cette fois, la rupture avec le moule invisible de la
société de tradition a été consommée pour de bon. »
Le contexte historique et social a consacré ces
orientations, à la faveur du grand tournant des années 1970. Il leur a donné
une force hégémonique qu'elles n'avaient pas, en dissolvant le support tacite
qui les maintenait malgré elles dans l'orbite traditionnelle. Cette fois, la
rupture avec le moule invisible de la société de tradition a été consommée pour
de bon, en même temps que la rupture avec le mode de socialisation qui allait
avec ( ).
Si audacieuses qu'elles pouvaient être, les propositions des
réformateurs continuaient de s'inscrire dans ce cadre, qu'elles entendaient
simplement transformer de l'intérieur. L'individualisation radicale qui a
résulté de la ruine de ce cadre, individualisation à la fois sociale et
idéologique, a changé la donne. Elle a non seulement assuré le triomphe des
conceptions réformatrices, en en faisant des évidences partagées (au point de
renvoyer dans l'oubli le nom de leurs promoteurs), mais elle leur a aussi
conféré en pratique une radicalité qu'elles ne comportaient pas.
Elle a imposé une idée de ce que veut dire apprendre où il
n'y a plus que des appropriations individuelles possibles et concevables, sur
la base des motivations, des intérêts et des besoins de chacun, là où le souci
des pédagogues, conscient ou non, était de préserver un équilibre entre la
précédence des savoirs et leur nécessaire conquête personnelle.
Vieille expérience: une chose est la production des idées,
autre chose sont les conditions de leur succès et de leur concrétisation. En
l'occurrence, le grossissement déformant qu'elles subissent en étant devenues
la vulgate dominante oblige à les réinterroger. Il en fait ressortir les
limites. Les éléments de vérité qu'elles comportent ne permettent pas de s'en
contenter, tellement pour le reste elles passent à côté de la réalité,
tellement elles laissent l'école désarmée devant sa tâche. Il est chaque jour
plus manifeste que les choses ne se passent pas de cette façon. Nous entrons,
volens nolens, dans une troisième étape, celle de la critique de la critique.
Il ne peut plus être question de se contenter de ce qui se révèle être une
mythologie sociale tout aussi trompeuse, pour finir, que celle qu'elle a
supplantée ( ). Nous sommes à la recherche d'un équilibre que l'on devine
difficile ( ).
À l'heure d'Internet
Ce qu'il y a de nouveau, avec l'arrivée d'Internet, c'est la
brutale contestation des apprentissages scolaires, soudain frappés
d'obsolescence: méthodes archaïques déclarées inadaptées aux digital
natives, outils périmés, savoirs soudainement dépouillés de l'intérêt qu'ils
pouvaient encore susciter il y a trente ans. Cette fois-ci, apparaît au grand
jour ce que peu osaient dire auparavant: il est impossible à l'école, au risque
de se détruire, d'être complètement en phase avec le contemporain. Sa fonction
de tradition lui impose d'être toujours en décalage avec les mutations sociales
et techniques, ainsi d'ailleurs qu'avec l'événement, aussi dramatique fût-il:
Maintenant, je commence la leçon de calcul, enchaînait l'instituteur de Jules
Romains en 1908, immédiatement après avoir annoncé à ses élèves l'imminence de
la guerre en Europe. L'institution scolaire est dans une autre temporalité,
faite de rapport au passé, d'anticipation raisonnée du futur, et de lenteur
dans l'acquisition des savoirs ( ). Nous savons que les écrans occupent
aujourd'hui les 9-16 ans trois heures et demie par jour en moyenne (pour le
couple télévision-Internet), hors du temps scolaire. Que savons-nous réellement
de leurs effets cognitifs? Une telle enquête devrait amener une société qui
prend soin de sa jeunesse à se poser au moins une question très simple: est-il
bon d'augmenter encore le temps d'exposition des enfants aux écrans?» ■
Onderwijs. Prof. Wim Van den Broeck: M-decreet zal basisonderwijs ontwrichten
Professor Wim Van den Broeck (ontwikkelings- en
schoolpsycholoog VUB) en Eva Staels (onderzoekster leerstoornissen ) stuurden
de leden van de commissie onderwijs een waarschuwende brief n.a.v. de
aangekondigde stemming van het decreet door de commissie . In die brief stelden
ze dat het M-decreet het basisonderwijs
zou ontwrichten.Hun basisstelling luidt: Zoals bekend is het onderwijsniveau ook in
het basisonderwijs in dalende lijn, wat op zich al meer leerproblemen
meebrengt, maar de goedkeuring van dit decreet zal deze trend alleen maar
versterken. Ze nemen ook afstand van de decretaal opgelegde
STICORDI-maatregelen. Het is voldoende bekend dat ook de leerkrachten de
mening toegedaan zijn dat het M-decreet het basisonderwijs in sterke mate zal
ontwrichten.
Brief van prof. Wim
Van den Broeck en Eva Staels
Geachte mevrouw/mijnheer,
Naar aanleiding van de stemming over het M-decreet willen
wij onze grote bezorgdheid tot uitdrukking brengen over een aantal, zonder
enige twijfel onbedoelde, effecten van het decreet. We vinden het heel positief
dat de verhoogde zorg en ook doorverwijzing naar het basisaanbod in het BO niet
meer in functie van een diagnose gebeurt. Het is ook positief dat het
gemeenschappelijk curriculum geldt als criterium om disproportionaliteit tegen
af te wegen. Daarmee lijken we inderdaad eindelijk in de richting te gaan van
een gewoon onderwijs dat echt een brede zorg kan waar maken mede op grond van
de principes van handelingsgericht werken. Het definiëren van zorg in termen
van STICORDI-maatregelen zal echter de positieve punten ongedaan maken en erger
zelfs, zal o.i. resulteren in sterk negatieve effecten. Stimuleren en
remediëren passen perfect in het handelingsgerichte werken, maar compenseren en
dispenseren, ten minste bij kinderen met leerproblemen, zijn begrippen die daar
haaks op staan en volledig passen in het defectmodel, dat men terecht wenst te
verlaten. Ook al bepaalt het decreet dat eerst en vooral moet ingezet worden op
stimuleren en remediëren, in de praktijk zal het decreet leiden tot het nog
meer gaan toepassen van compenseren en dispenseren omdat hiervoor nu geen
diagnose meer nodig is. Dan riskeren we een nieuwe wildgroei, nu niet van labels
maar wel van kinderen met maatregelen. Dit kan het gewone onderwijs in ernstige
mate ontwrichten.
Zoals we in eerdere communicatie al aangegeven hebben is het
grote bezwaar tegen de compenserende en dispenserende maatregelen dat ze in
feite leerlingen met leerproblemen helemaal niet helpen, maar juist zwakker
maken en dus handicapperen. Er bestaat immers geen enkele leerstoornis waarvoor
niet geldt dat een intensieve remediëring de leerling tenminste tot een
beheersing van de basisstof kan leiden. Daartoe is natuurlijk vereist dat
scholen terug investeren in uitstekend onderwijs dat tegelijkertijd een brede
zorg garandeert. Het M-decreet maakt scholen echter helemaal niet sterker op
dat vlak, maar zet ze wel onder druk om meer leerlingen aan boord te houden. In
feite resulteert dit in een beleid dat het doel (meer leerlingen in het gewoon
onderwijs houden) oplegt, maar niets doet aan de manier waarop dit doel kan
bereikt worden. Het reële gevaar is dat de drempel om compenserende en
dispenserende maatregelen te voorzien aanzienlijk verlaagd wordt en veel te
weinig zal ingezet worden op de zo noodzakelijke remediëring.
Zoals bekend is
het onderwijsniveau ook in het basisonderwijs in dalende lijn, wat op zich al
meer leerproblemen meebrengt, maar de goedkeuring van dit decreet zal deze
trend alleen maar versterken. Bovendien wordt er ook niets gedaan aan het
excessief doorsturen van kinderen naar externe hulpverleners, een praktijk die
zoals bekend is, een sterke sociale discriminatie meebrengt. Kortom, scholen en
CLBs zijn vandaag absoluut niet toegerust met de nodige kennis en vaardigheden
om een dergelijke brede zorg te realiseren. De modellen en voorbeelden zijn
nochtans bekend (in het buitenland) en kunnen mits een goede voorbereiding ook
bij ons met succes worden toegepast. Vandaar dat we er sterk op aandringen om
het decreet, dat op zich heel goede kanten heeft, aan te passen in die zin, of,
indien dit niet meer tijdig kan het voorlopig niet goed te keuren in afwachting
dat later een meer coherent decreet kan worden gestemd. Een strategisch
goedkeuren van dit decreet om eens te kijken hoe het onderwijs hiermee omgaat,
zou cynisch zijn en het onderwijs opzadelen met allerlei bijkomende problemen.
Differentiatievormen in lagere cyclus s.o. Wat we leren uit PISA-differentiatietabel en uit studie van prof. Wim van den Broeck.
PISA-differentiatietabel
: tracking en groepering volgens capaciteit: Raf Feys
Een groot aantal landen werkt officieel (volgens PISA) al
met de door PISA/OESO gepropageerde gemeenschappelijke lagere cyclus. De
Vlaamse voorstanders van een gemeenschappelijke eerste graad wekken de indruk
dat de leerlingen er ook gemeenschappelijk optrekken in heterogene klassen. De
werkelijkheid ziet er veel genuanceerder uit en toont aan dat zon polaire indelingen
arbitrair en gekunsteld zijn. We laten
in deze bijdrage buiten beschouwing dat zowel de zwakkere als de betere Vlaamse
leerlingen beter scoren voor PISA dan hun Europese lotgenoten in landen met een
gemeenschappelijke lagere cyclus. En dat
is uiteraard het belangrijkste.
Uit de PISA-tabel Types of differentiation in lower secondary
across countries (zie tabel) blijkt dat de landen die (officieel) minder duidelijke/gedifferentieerde
opties voorzien in de lagere cyclus dan Vlaanderen, de leerlingen veelal of minstens soms (=voor
aantal vakken) indelen volgens capaciteiten/niveau. Het samen optrekken binnen
de gemeenschappelijke lagere cyclus moet
dus heel sterk gerelativeerd worden. In die landen deelt men de leerlingen vaak
in niveaus in - volgens capaciteit: in Z-Korea 90%, Engeland 99%, Zweden 74%,
Finland 58%. In België zou het volgens de tabel slechts 46% zijn; maar we
beschikken over geen cijfers voor Vlaanderen.
Veelal wekken ook de PISA-kopstukken en de voorstanders van
een gemeenschappelijke eerste graad dus ten onrechte de indruk dat in die
zogezegd comprehensieve landen de leerlingen zomaar de hele tijd samen
optrekken en les krijgen.In veel van
die landen bedraagt de gemeenschappelijke stam overigens maar een 20- à 25
lesuren iets minder zelfs dan in Vlaanderen; en daarnaast zijn er veelal ook keuzevakken.
Zo kan men ook in Finland het keuzevak Latijn kiezen en zijn het meestal de
sterkere leerlingen die deze keuze maken.
2.Conclusies
omtrent tracking & andere differentiatie in studie Wim Van den Broeck
De analyses betreffende de effecten van late vs.
vroegestudiekeuze of tracking ophet algemeen
gemiddeldevanlanden en op hetsociaalgedetermineerdzijnvan prestatiescores lieten een sterk
genuanceerd beeld zien. Enerzijds constateerden we dat indien we alle landen in
beschouwing nemen, zonder rekening te houden met specifieke kenmerken van
landen, vroege of late tracking er nauwelijks of niet toe doet. Dat geldt zowel
voor het algemene prestatieniveau van een land (het gelijk van de voorstanders
vanlate selectie)als voor het bieden van optimale kansenaan de(sociaal)zwakkere
leerlingen(het ongelijk van de voorstandersvan late selectie).
Het iswelcorrectdat door late tracking de verschillen tussen leerlingen afnemen. We
weten nu echter dat dit niet altijdten goedekomtaan hetbiedenvan optimalekansen,vooralwanneerde gemiddelde prestatie
van een land sterk samenhangt met de spreiding van de scores van datland.Anderzijdsobserveerdenwewel differentiëleeffectenvanvroegevs.late trackingindienerrekeningwerdgehoudenmetde mateaan maatschappelijke diversiteitvandelanden.Zobleek datlanden met een hogediversiteitsindex,zoals Vlaanderen, sterker profijt halen uit
een systeem met vroege tracking, zowel wat betreft het algemeen gemiddelde van
de prestatiescores als wat betreft het bieden van kansen aande(sociaal)zwakkeren.Voor landenmet een lageofgematigdediversiteitsindex lijkt
de keuze voor een systeem van late of vroege tracking weinig of geen rol te
spelen.
Onderwijsiskennelijkaltijd een oefeninginhetbiedenvanhomogeniteiten omgaanmetheterogeniteit. Homogeniteitkan er opverschillende niveaus zijn: landen zijn verschillend op het vlak van
maatschappelijke en culturele homogeniteit, maar ook scholenen klassen kunnenminderofmeer homogeen zijn. Opgrond van de hier gepresenteerde theorievan de dynamiek vanprestatieverdelingen,diequasi rechtstreeks kon worden afgeleid uit empirische data, kunnen we nu
enkele implicaties formuleren betreffende hetomgaanmetgelijkenis en verschil in het onderwijs. Als de
homogeniteit zichopeen hogeraggregatieniveaubevindt, bijvoorbeeldophet niveauvaneenland,danheeftdatniveaumeervrijheidsgradenomdie
homogeniteit ook te handhaven op lagere aggregatieniveaus, bijvoorbeeld de school
endeklas.Landenmeteengroteremaatschappelijkeheterogeniteithebbenminder keuze en proberen de diversiteit te kanaliseren door homogeniteit
na te streven op een lageraggregatieniveau,bijvoorbeelddoorverticalestratificatie(zittenblijven ofjaar overslaan)en horizontalestratificatie(bv. tracking).Devuistregelluidtdan: organiseer
homogeniteit op het hoogst mogelijke niveauwaar het nog kan, dit wil zeggen, waar alle leerlingen nog in staat
mogen geacht worden dezelfde leerdoelen te halen. De voorstanders van late
tracking in Vlaanderen die tegelijk pleiten voor meer
binnen-klas-differentiatie schijnenhetprobleem van hetcombineren van streven naar homogeniteit en
rekening houden met heterogeniteit wel ergens te zien, maar zondigen tegen de geformuleerdevuistregel,preciesomdatde nagestreefdehomogeniteit onmiddellijk tenietgedaan wordtdoorhetcreërenvan verschillenbinnen hetzelfde
niveau.Het idee om comprehensief
onderwijs aan tevullen metsterkindividuele differentiatiegaatvoorbijaanhetfeitdatdaardoorbelangrijkeverschillengecreëerd wordentussendeleerlingen ookophetvlakvanintellectuelecapaciteitenende leerlingen dus ook
gesorteerd worden. Het is zelfs erg waarschijnlijk dat de verschillenhier nog veel meer opvallen dan in eentracked systeem, precies omdat de leerlingenhiersamenzitten.Leerlingenzijnimmersnietnaïefenvoelenperfectaanwanneerze achterblijvenbijderest.Dereputatievanditsoortvanabilitygroupingis indeinternationaleliteratuurooknietzogoed(Slavin,1990;Hattie,2009),watwe ook bevestigd zagen in de PISA-resultaten. Uit deze resultaten bleek
ook dat landen die laat trackenmeergebruikmakenvanabilitygrouping(r=.48),wataangeeftdatdebehoefteomonderscheidtegaanmakentussengroepen inelksysteemterugkeert . (PISA, 2012, deel IV, p. 84).
Het is dus lood om oud ijzer.
Onderwijs. Brusselse studie wijst uit dat Vlaams onderwijs meer onderwijskansen biedt. Bevestiging van analyses van Onderwijskrant
De nieuwe wetenschappelijke studie en analyse van PISA door
prof. Wim Van den Broeck (zie bijlage) bevestigt de vele analyses die
Onderwijskrant al sinds PISA-2000 publiceerde. Ze weerlegt de vele aantijgingen
i.v.m. Vlaanderen als kampioen sociale discriminatie en ongelijke
onderwijskansen. We toonden de voorbije 14 jaar telkens aan dat het omgekeerd
was. We verwezen naar de cijfers in het officiële PISA-rapport en naar studies
van J. Hofman e.a., Jaap Dronkers en Ludgerd Woessmann die eveneens uitwezen
dat Vlaanderen ook inzake onderwijskansen voor leerlingen die zwak en/of
sociaal benadeeld zijn een topscore behaalt. Jammer genoeg kreeg Onderwijskrant
tot nog toe weinig steun vanuit academische kringen. We stonden lange tijd
alleen met onze gestoffeerde analyse en weerlegging.
De analyse en conclusies van Van den Broeck staan haaks op
deze van onze beleidsmakers en sociologen. Van den Broeck toont met zijn studie
aan dat Vlaanderen niet minder, maar precies meer onderwijskansen biedt ook
aan leerlingen die zwak zijn en/of afkomstig uit lagere milieus.
Wijhebben steeds de
dwaze mythe van de kloof dempen - het
eerst gelanceerd door het duo Frank Vandenbroucke-Dirk Van Damme - bestreden.
We stelden dat degelijk onderwijs niet enkel leidde tot een goede score voor de
zwakkere leerlingen, maar ook tot topscores en dat de kloof dus best niet
klein, maar eerder groot was. We betreurden dat in PISA-2012 de kloof iets
kleiner werd. Ook Van den Broeck wijst erop dat de slogan de kloof dempen een domme slogan
is en dat precies door het feit dat zowel onze betere als onze lagere
leerlingen beter presteren, de kloof ook iets groter is.
Voor PISA-2012 (wiskunde) behaalt Vlaanderen de Europese
topscore met 531 punten. Finland- een land met heel weinig allochtone en
anderstalige leerlingen, behaalt 519 punten.Vlaanderen telt 25% toppers en (onderwijsparadijs?) Finland 14%. Prof. Van den Broeck betreurt wel terecht de
achteruitgang van de Vlaamse score de voorbije 10 jaar. .Die achteruitging is
in de meeste Europese landen nog iets groter en is deels te wijten aan de
toename van het aantal anderstalige leerlingen. De achteruitgang in Vlaanderen
is ook deels te wijten aan de invoering van nivellerende eindtermen en
leerplannen (zie analyse in Onderwijskrant nr. 168, www.onderwijskrant.be).
De studie van Van den Broeck bevat een aantal nieuwe en
terechte statistische berekeningswijzen die relevanter zijn dan deze die
centraal staan in de publicaties van de PISA-top. In zijn lezing vorige
donderdag in Gent bracht Van den Broeck een rijk gestoffeerd overzicht van de
belangrijkste zaken. Die technische berekeningen en de ermee verbonden analyses
komen uiteraard maar deels in de bijdragen in De Morgen voor. De studie zelf staat op de website van prof. Van
den Broeck.
Een paar belangrijke conclusies: Maar ook nu nog heeft Vlaanderen het hoogste percentage veerkrachtige
leerlingen van heel Europa. Hiermee doen we het aanzienlijk beter dan alle
comprehensieve landen (met late studiekeuze) in Europa. Verder blijkt dat voor
landen met een geringe maatschappelijke diversiteit, zoals sommige oosterse en
Scandinavische landen, vroege of late studiekeuze weinig verschil uitmaakt.
Landen met een grote maatschappelijke diversiteit, zoals Vlaanderen, hebben
echter de meeste baat bij een vroege studiekeuze, zowel voor het algemene
niveau als voor het bieden van kansen aan de sociaal zwakkeren." De
gemeenschappelijke lagere cyclus in een aantal landen moet ook gerelativeerd
worden. Er zijn landen die de leerlingen minder opties aanbieden in de lagere
cyclus dan Vlaanderen, maar die de leerlingen wel vaal indelen in niveaus,
volgens capaciteit: In Z-Korea 90%, Engeland 99%, Zweden 74%, Finland 58%. Vaak
wekken ook de PISA-kopstukken ten onrechte de indruk dat in die zogezegd
comprehensieve landen de leerlingen zomaar samen optrekken en les krijgen.
De invoering van structuurhervormingen in het s.o. werd steeds
gelegitimeerd met de stelling dat Vlaanderen kampioen was inzake sociale
discriminatie en schooluitval (ongekwalificeerde uitstroom). Nu blijkt dat het
hier om twee grote kwakkels gaat en dat onze goede score (+ beperktere
schooluitval) mede te wijten is aan de differentiatie en soepele
(her)orïëntatie in onze eerste graad, moeten o.i. de hervormingsplannen opnieuw
bekeken worden. De hervorming zal precies de sterke kanten van ons secundair
onderwijs afbreken. Tegelijk waren de hervormers blind voor de nefaste gevolgen
van een aantal ontscholende hervormingen uit het verleden: zoals de invoering
van nivellerende eindtermen, de uitholling van de taalvakken, het uitblijven
van intensief NT2 ... Het is precies door die nivellering dat onze toppers
momenteel onderpresteren. We hadden vroeger voor PISA 33% toppers en nu nog
25%. In de Europese landen met een gemeenschappelijke lagere cyclus telt men
opvallend weinig toppers - ook in Finland zijn er maar 14%. Zweden - het
comprehensief land bij uitstek - zit momenteel in zak en as, amper 478 punten!
Zweden werd nochtans nog onlangs door het HIVA en Bieke De Fraine de hemel in
geprezen als het land waar het zittenblijven was opgedoekt.
Vlaams onderwijs
kampioen ongelijke kansen? Een mythe!
Opiniebijdrage van
prof. Wim Van den Broeck (De Morgen, 1 maart)
Wim Van den Broeck is psycholoog en onderwijsdeskundige aan
de Faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen van de Vrije Universiteit
Brussel. "Onze scholen doen het helemaal niet slecht voor kansarme
leerlingen, zo bewijzen objectieve cijfers", schrijft hij. .
Vlaanderen heeft het hoogste percentage veerkrachtige
leerlingen van heel Europa. Het zijn weliswaar geen gelijke kansen, maar wel de
best mogelijke kansen
Sinds jaar en dag melden de media, gesteund door allerlei
onderzoeksrapporten, dat het Vlaamse onderwijs weliswaar kampioen is in
wiskunde, lezen of wetenschappen, maar helaas ook kampioen is in het in stand
houden en zelfs creëren van ongelijke kansen. De kloof tussen sterke en zwakke
leerlingen zou nergens zo groot zijn als bij ons en bovendien zou die kloof
vooral lopen tussen de sociale klassen, zeg maar tussen arm en rijk. Dit
argument werd ook het belangrijkste motief voor de voorstanders van een
structuurhervorming van ons secundair onderwijs in de richting van een latere
studiekeuze en een gemeenschappelijke eerste graad.
De redenering in heel wat studies volgde uit het objectieve
gegeven dat de peilingsscores systematisch lager liggen voor kinderen uit
gezinnen met een lagere socio-economische status (SES) dan die van kinderen uit
hogere SES-gezinnen. Op grond van de aanname dat intelligentieverschillen
gelijk verdeeld zijn over de verschillende sociale klassen kwam men vanzelf tot
de conclusie dat het onderwijs er niet in slaagt de bestaande sociale
ongelijkheden weg te werken, en erger nog, het deze verschillen zelfs
versterkt. Daarvoor zou dan ons onderwijssysteem met vroege studiekeuze
verantwoordelijk zijn, omdat daardoor kinderen te veel kiezen in functie van
hun sociale klasse, en te weinig in functie van hun echte talenten. Daarom ook
wordt er met bewondering verwezen naar gidsland Finland waar men er kennelijk
in slaagt een uitstekende gemiddelde prestatie te combineren met kleine
verschillen tussen kinderen van verschillende sociale klassen.
Hefboom
Het bestaan van prestatieverschillen tussen sociale klassen
kan echter niet zomaar op het conto geschreven worden van het onderwijssysteem
omdat vast staat dat intelligentie niet perfect gelijk verdeeld is over de
sociale klassen en dus nergens ter wereld een onderwijssysteem bestaat dat geen
sociale ongelijkheid vertoont. De verwevenheid van intelligentie en sociale
klasse vermindert echter in geen enkel opzicht het aanzienlijke belang van
sociale factoren. Integendeel: ze zijn en blijven een belangrijke hefboom om
iedere leerling optimale kansen te bieden.
In de bestaande studies had men uitsluitend aandacht voor de
grootte van de verschillen in leeruitkomsten en voor de mate waarin die
verschillen samenhangen met de sociale klasse, en dus helemaal niet voor het niveau
van de prestaties zelf van de zwakste leerlingen.
Nochtans zou men precies vanuit een sociale bezorgdheid
verwachten dat men vooral begaan is met de reële kansen van jongeren die toch
vooral voortvloeien uit hun reële kennis en vaardigheden. Kleine verschillen in
prestaties tussen de zwakste en de sterkste leerlingen of tussen sociale
klassen, maar telkens op een laag niveau, zijn veel minder goed nieuws voor
kansarme leerlingen dan indien die verschillen wat groter zouden zijn maar de
prestaties op een hoger niveau liggen.
Het probleem is dat men zich in de meeste studies bijna
uitsluitend baseerde op deze ongelijkheidsmaten, die slechts een heel beperkte
waarde hebben. Men hield er immers nooit rekening mee dat ze in sterke mate
afhankelijk zijn van de sociale diversiteit van een land en ook van de
moeilijkheidsgraad van de toets die ervoor kan zorgen dat een hoog gemiddelde
van een land vanzelf samengaat met grotere verschillen. Gelukkig heeft men in
het meest recente PISA-rapport (2013) een nieuwe, interessantere maat
toegevoegd, m.n. de 'resilience' (of veerkracht), dat is het percentage
jongeren uit de laagste sociale klasse van een land dat toch hoog scoort op de
prestatiemaat over alle landen heen.
Wereldtop
Uit onze analyses blijkt nu dat op het ogenblik dat er in de
media zwaar uitgehaald werd naar het Vlaamse onderwijs omdat het sociale
ongelijkheid zou bestendigen, we in werkelijkheid behoorden tot de absolute
wereldtop, niet alleen op het vlak van het algemene niveau, maar ook wat betreft
de kansen die we gaven aan de zwakkere leerlingen, ongeacht wat de kenmerken
zijn van deze groep (bv. kansarm of allochtone herkomst).
Het feit dat we nu wat gezakt zijn qua algemeen niveau
impliceert meteen dat we het nu iets minder goed doen voor de zwakkere
leerlingen, in tegenstelling tot wat de media daarover berichtten. Maar ook nu
nog heeft Vlaanderen het hoogste percentage veerkrachtige leerlingen van heel
Europa. Het zijn weliswaar geen gelijke kansen, maar wel de best mogelijke
kansen. Hiermee doen we het aanzienlijk beter dan alle comprehensieve landen
(met late studiekeuze) in Europa. Verder blijkt dat voor landen met een geringe
maatschappelijke diversiteit, zoals sommige oosterse en Scandinavische landen,
vroege of late studiekeuze weinig verschil uitmaakt. Landen met een grote
maatschappelijke diversiteit, zoals Vlaanderen, hebben echter de meeste baat
bij een vroege studiekeuze, zowel voor het algemene niveau als voor het bieden
van kansen aan de sociaal zwakkeren.
En Finland? Dat doet het veel slechter op vlak van sociale
ongelijkheid. Vergelijkbare Turkse leerlingen scoren daar zomaar eventjes meer
dan een vol leerjaar onder het niveau van onze Turkse leerlingen.
Onderwijs. Grootschalige scholengroepen: veel meer nadelen dan voordelen (Raf Feys)
Grootschalige
scholengroepen: veel meer nadelen dan voordelen
Rector
Rik Torfs: schaalvergroting in het onderwijs leidt veelal tot vervreemding
1.Prof.
Peter Vlerick: hoorzitting loopbaanpact 17 jan 2013
Schaalvergroting heeft, theoretisch gezien wellicht een aantal positieve economische
effecten, bijvoorbeeld budgettair. Tegelijk kunnen er evenwel heel wat minder
positieve sociale effecten opduiken. Uit wetenschappelijk onderzoek en
ervaring in de ziekenhuissector waarin schaalvergroting welbekend is, weet de
spreker dat schaalvergroting in het onderwijslandschap, om redenen van bestuurlijke
efficiëntie, gepaard kan gaan met een verhoogde mate van formalisatie of bureaucratisering (bijvoorbeeld regels,
procedures enzovoort), een toename van de horizontale complexiteit
(bijvoorbeeld grotere teams of werkeenheden/meer studenten/meer personeel) en verticale
complexiteit (bijvoorbeeld meer hiërarchische niveaus). Dit alles neemt toe, terwijl tegelijk elke
school deels afstand moet doen van de
eigen autonomie en cultuur, met implicaties ook voor de arbeidscontext van
de leerkrachten (bijvoorbeeld jobeisen). Prof. Vlerick vreest dan ook op
termijn voor nog meer demotivering bij
de praktijkmensen. Hij ziet ook weinig gegadigden om in een dergelijk
multinational-concept als CEO op te treden.
2. Prof. Eric Verbiest: minder i.p.v. meer pedagogisch
leiderschap (dec. 2013)
Volgens minister Smet
en het VSKO zal de bestuurlijke schaalvergroting er vooral toe leiden dat de
directeurs zich meer kunnen inlaten met
hun pedagogische taak. In de praktijk merken we echter precies het omgekeerde.Prof. Eric Verbist getuigde op een
recente VVKBaO-studiedag dat de ervaringen in Nederland met schaalvergroting
veelal een omgekeerd effect sorteren (Forum, december 2013, p. 8). We
citeren even: In functie van het takenpakket van de directeur was er
inderdaad de verwachting dat de bestuurlijke schaalvergroting voor de directeur
een taakverlichting zou meebrengen. Zo zou de directeur zich vooral op het
kernproces van het onderwijs kunnen richten: het onderwijsleerproces. Maar
bijhet realiseren van de bestuurlijke
schaalvergroting liep het evenwel mis.
In de praktijk blijkt dat nogal wat grote schoolbesturen zelf voor planlast en
werkdruk bij de schooldirecteurs zorgen. Concreet dienen schooldirecteurs
toch nog eenzelfde takenpakket als voorheen in te vullen. Maar directies zelf
gaan ook niet steeds vrijuit. Directeurs
gingen zich soms meer op administratieve taakgebieden focussen. Proberen ze
zo de moeilijkere aspecten van het educatief leiderschap wat te ontvluchten?
Prof. Verbist concludeerde: Een structurele ingreep, zoals een
bestuurlijke schaalvergroting, is dus geen garantie om het onderwijskundig
leiderschap van de directeur meer gewicht te geven.We voegen
er aan toe: het tegendeel is waar. Zelfs de invoering van de
scholengemeenschappen had al een negatief effect. Directeurs geven momenteel
minder pedagogische leiding, er zijn veel minder klasbezoeken, minder
niveaucontrole via door de directeur zelf afgenomen testjes voor spelling, e.d.
3.Adviesbureau
Berenschot: minder i.p.v. meer bestuurlijke efficiëntie & geldverspilling
Twee onderzoekers van
het Nederlands adviesbureau Berenschot stelden
vorig jaar vast dat er bij onderzoek van grootschalige scholengroepen in Nederland
bleek dat er geen bestuurlijke schaalvoordelen optraden en dat de
(bestuurlijke) overhead-efficiency niet hoger, maar zelfs lager is
(Rapport: Wie heeft de overhead gezien?, zie Internet).
Schaalvergroting
zorgde dus niet voor meer bestuurlijke efficiëntie. In grote scholengroepen wordt altijd een bovenlaag (koepel, overhead)
gecreëerd waar veel geld naar toe gaat ten koste van het lesgebeuren,
aldus de onderzoekers. Erger nog dan de
grotere bestuurlijke omvang is de wijze waarop bestuurd wordt het afstandelijk bestuur, en dus ook minder
betrokkenheid bij de organisatie, al te vaak onbeschaamd graaien aan de top ...
Ook politici beseften dat de schaalvergroting te ver was doorgeschoten en veel
nadelige effecten en bestuurlijke problemen opleverde. Het begrip de
menselijke maat en small is beautiful deden hun herintrede in politieke
milieus. Er is ook een streven naar defusie
en er werd een fusietoets ingevoerd. Volgens het subsidiariteitsprincipe moeten
de verantwoordelijkheden op een zo laag mogelijk niveau liggen.
Uit de invoering van grootschalige
hogescholen blijkt dat schaalvergroting er leidde tot afstandelijk bestuur en
tot omvangrijke hogeschoolkoepels, tot
complexiteit allerhande, tot vervreemding, tot demotivering van docenten, vaak ook
geldverspilling, schoolbesturen die weinig afweten van hoger onderwijs ...Volgens de concepttekst van het VSKO zal men
ook net als in het hoger onderwijs werken met enveloppefinanciering die
rechtstreeks toegekend wordt aan het bovenschools bestuur. De
vooropgesteldeenveloppefinanciering
leidde in het hoger onderwijs tot besparingen en tot allerlei perverse effecten
als b.v. minder bevoegde docenten.
De 7 lerarenopleidingen in Nederland die
autonoom bleven (met 600 à 900 studenten) presteren stukken beter dan deze die
toetraden tot multisectorale hogescholen: de beste accreditatie-beoordeling,
meer docenten en centen, meer democratisch en nabij bestuur, bestuursleden die
iets afweten van de lerarenopleiding (ook in Vlaamse hogescholen is dit laatste
veelal niet het geval). Geen enkele van de 7 lerarenopleidingen denkt eraan toe
te treden tot een hogeschool. Dit jaar slaagde een 8ste Nederlandse lerarenopleiding
erin omweer autonoom te worden.
5.
Bezorgde DIVO-directeurs (vrij s.o.) (DIVO-bulletin: juni 2013)
Wat zal de inbreng van directies in degeabsorbeerde
schoolbesturen nog kunnen en mogenzijn?Wat zal
de relatie van de pedagogisch gedreven en verantwoordelijke
directeur/directieteamzijn ten opzichte
van de zich vernieuwend professionaliserende raden van bestuur?Gaan de schoolbesturen niet alleen vanuit
patrimonium - waarvoor administratieve oplossingen bestaan - maar ook vanuit
opvoedingsprojecten en studieaanbod reageren?
6. F.
Brinckman: Lid directiecomité Jezuïetencollege Turnhout
Voor het hervormingsplan grote scholengroepen
is er bij de achterban geen draagvlak. De leerkrachten vrezen onduidelijkheid en chaos. Schoolbesturen van
heel wat vrije scholen zijn bezorgd dat hun pedagogisch project en dus ook de
vrije keuze van onderwijs verloren gaat. Bovendien is er geen wetenschappelijke
onderbouw voor grote bestuurlijke entiteiten. ... Onderzoeken naar de goede
schoolgrootte, zowel uit economisch-financieel als uit pedagogische oogpunt,
verwerpen unaniem supergrote schoolentiteiten van duizenden leerlingen. In te
grote scholen (groepen) neemt de sociale cohesie af. Wanneer dit cement
afbrokkelt, neemt ook het welbevinden en dus ook de leermotivatie af. Ook in
Nederland komt men terug van de té grote scholengroepen. Je hoort meer en meer
het woord 'defusie'. Ervaring en onderzoek wijzen uit dat megascholen er meer
nadelen opleveren dan voordelen, niet alleen economisch, maar ook pedagogisch.
... De commissie Dijsselbloem (2008) die enkele jaren geleden het tanende
Nederlandse onderwijs doorlichtte, was ook niet mals voor de managers aan de
top van de piramide. ... Naast een financieel-economische en een pedagogische
reden, is er nog een derde argument dat tegen té grote scholengroepen pleit.
Omdat alle scholen binnen die grote scholengroep zullen verplicht worden om één
financieel beleid te voeren, verliezen die scholen hun financiële autonomie -
de werkingsmiddelen worden immers in één pot gestoken. Hierin verschillen de
nieuw op te richten scholengroepen van de huidige scholengemeenschappen. De top van de piramide die over de
werkingsmiddelen beschikt, kan haar eigen directieven opleggen aan de lokale
directies, die slechts uitvoerders worden. Wie niet financieel autonoom is,
kan immers geen eigen pedagogisch beleid voeren, inspelend op de concrete
noden.
Noot: Massaal verzet
tegen schaalvergroting en enveloppefinanciering in 1995-1996
In de Beleidsprioriteiten
1995-1996 van het duo Van den Bossche-Monard (gesteund door A. Boone, secr.-gener. VVKSO) was de
centrale gedachte schaalvergroting s.o.
gekoppeld aan enveloppefinanciering naar het model van het hoger
onderwijs.
Er kwam in1995-96 massaal
protest vanwege schoolbesturen en scholen, de onderwijsvakbonden, de
ACW-vakbond, het ACOD ... Het was ook een belangrijk thema van een betoging en
staking in februari 1996. Het bestuur en de directies van het St. Jozefsinsituut van Torhoutschreven een
vlammende brief naar de leden van de Vlaamse Raad en de
onderwijsverantwoordelijken van de eigen onderwijskoepel (A. Boone e.a.).
De Torhoutse scholengroep schreef o.a.: De
geplande schaalhervorming is te weinig onderbouwd met degelijk studie- en
cijfermateriaal dat de effecten op macro-, meso- en micro-gebied kwalitatief en
kwantitatief beschrijft. ...Enveloppefinanciering kan ook enkel begrepen worden als een blinde
maatregel die de onmacht van de Vlaamse Gemeenschap tot uiting brengt om het
onderwijs volgens een rationeelnormenplan te beheren. ...
Onderwijs. âBehandel ongelijke mensen niet gelijkâ Lezing over het belang van kennis in het onderwijs
Prof. Wouter Duyck waarschuwt er voor het cognitieve element
van het onderwijs kennis, begrijpen, informatieverwerking, enz. te
verwaarlozen.
- Karin Dedecker (Doorbraak, 26.02.2014)
De Werkvloer, het lerareninitiatief dat de stem van de
onderwijsverstrekkers wil laten horen, organiseert een reeks lezingen over
onderwijsthemas. In het Brugse Sint-Kruis gaf de Gentse psycholoog prof.
Wouter Duyck een bevlogen lezing over studiekeuze en over het belang van
cognitieve vaardigheden. Duyck heeft zich in het onderwijsdebat gestort nadat
hij tot zijn eigen verbazing had vastgesteld dat de inzichten uit de cognitieve
psychologie nauwelijks een rol bleken te spelen in de discussie.
Vele voorstanders van de onderwijshervorming benadrukken de
uiteenlopende sociaal-economische achtergronden van de leerlingen. Bestaande
sociale ongelijkheid zou via het onderwijs bestendigd worden. Wordt er in de
huidige onderwijsstructuur dan geen enkele maatregel genomen om deze parameter
te ondervangen? Duyck wijst op de GOK-maatregel: een regeling die bepaalt dat
scholen met een talrijke groep sociaal-economische kwetsbare leerlingen ook
beduidend meer leerkrachten krijgt. In vergelijking met de andere OESO-landen
doet Vlaanderen al veel aan remediëring.
Door de sterke focus op SES (Sociaal-Economische Status)
raakt het belang van de cognitieve vaardigheden ondergesneeuwd. Daar komt nog
eens bij dat vele voorstanders van de hervorming met klem beweren dat de factor
aanleg geen enkele rol mag spelen in het onderwijsdebat, omdat het om een
verouderde en achterhaalde theorie zou gaan. Duyck is op dit punt formeel: de
impact van aanleg wordt vandaag door niemand in de psychologische vakwereld
betwist. Hetzelfde werd in de eerste lezing van De Werkvloer ook al door prof.
Wim Van den Broeck benadrukt.
Methodologisch hamerde Duyck voornamelijk op de relevantie
van longitudinaal onderzoek (onderzoek dat loopt over meerdere decennia) en
vooral ook van meta-analyses. Als buitenstaander krijg je al gauw de indruk dat
voor elke studie die A beweert, er in een wip een andere studie kan worden
gevonden die B verdedigt. Meta-analyses zijn overkoepelende studies die het
reeds verrichte onderzoekswerk over een bepaald vraagstuk kritisch kunnen
evalueren. Volgens Duyck wordt de koers van het beleid soms gestuurd door wetenschappelijk
onderzoek dat volgens die meta-analyses weinig representatief blijkt te zijn.
Zo is de wetenschappelijke evidentie dat een vroege studiekeuze negatieve
sociaal-economische effecten zou impliceren, mager. Anderzijds concludeert
Duyck dat een vroegere studiekeuze wel degelijk een positief effect heeft op de
leerprestaties.
Kennis als brandstof
Maar waarom zijn die leerprestaties eigenlijk zo belangrijk?
Volgens Duyck blijkt uit meta-analyses dat betere cognitieve vaardigheden,
kennis dus, niet alleen leiden tot grotere voordelen op micro-niveau (zoals
meer voldoening over het werk of een hoger salaris), maar ook op macro-niveau.
Cognitieve vaardigheden kunnen worden beschouwd als noodzakelijke brandstof die
de welvaart en het welzijn van de hele maatschappij ten goede komt! Ten slotte,
en helemaal niet onbelangrijk: de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden
biedt de beste garantie op sociale mobiliteit voor leerlingen uit zogenaamde
lagere sociale klassen.
In plaats van alle heil te verwachten van grote
structuurhervormingen, raadt Duyck aan meer in te zetten op een fel verbeterde
studieoriëntering en op een minder vrijblijvend taalbeleid. Taal- en
schoolachterstand zijn onmiskenbaar met elkaar verbonden: een vervroeging van
de leerplicht zou dus beduidend meer vruchten afwerpen dan een remediëring van
de sociale effecten in het secundair onderwijs. Want dat zouden vijgen na Pasen
zijn.
Tijdens de lezing benadrukte de spreker geregeld dat hij
zijn commentaar gaf vanuit het perspectief van zijn eigen discipline. Naar
aanleiding van een vraag uit het publiek gaf hij bijvoorbeeld aan dat ook
doorgedreven onderwijs in de moedertaal van allochtone leerlingen tot een
lichte (zij het bijna verwaarloosbare) verbetering van de cognitieve
vaardigheden zou leiden. Maar daarmee sprak hij zich uitdrukkelijk niet uit
over de praktische haalbaarheid en de sociale implicaties van de invoering van
zon geïndividualiseerd taalonderwijs.
Een rode draad doorheen de hele lezing was het gevaar
gelijke kansen als synoniem te beschouwen voor egalitaire gelijkheid. De
spreker beëindigde zijn uiteenzetting dan ook met een veelzeggend citaat van
Thomas Jefferson: There is nothing more unequal than the equal treatment of
unequal people.
Vandaag, donderdag 27 februari, organiseert De Werkvloer om
20 uur in het Gentse Sint-Bavohumaniora, Reep 4, een derde lezing. Prof. Wim
Van den Broeck belooft vuurwerk over sociale ongelijkheid in het Vlaams
onderwijs: feiten en fictie. Doorbraak nam in december een interview af met
Wim Van den Broeck: 'Elke vorm van mislukken uit het kinderleven willen bannen,
is kortzichtig'.
Onderwijs. Actie Vakbondsfront tegen M(erde-)decreet
Actie van Vakbondsfront i.v.m. M-(inclusie)decreet en oproep Onderwijskrant voor hardere actie
Mail onze boodschap aan de Vlaamse parlementsleden: De [em]M[er] loopt over!
Beste Collega
Het M-decreet moet binnenkort goedgekeurd worden in het Vlaams Parlement. Het Gemeenschappelijk Vakbondsfront Onderwijs schreef een ultieme brief aan de leden van het Vlaams Parlement. De onrust is groot, de [em]M[er] loopt over! Als het Vlaams Pa...rlement instemt met dit decreet zoals het nu voorligt, legt zij verplichtingen op aan de scholen maar komt ze haar eigen verplichtingen niet na. Het is onze plicht om de leden van het Vlaams Parlement hierop te wijzen, want de goedkeuring van dit decreet zal veel wrevel veroorzaken in de scholen. Niet omdat scholen geen goed onderwijs willen bieden aan alle leerlingen - dat willen zij juist wel - maar omdat zij dat goed onderwijs niet meer zullen kunnen garanderen.
Ook hebben de scholen zelf nog heel wat vragen over de doelstellingen van dit decreet en de impact ervan op hun werking. Voor het onderwijspersoneel is de maat vol. De [em]M[er] zal overlopen als dit decreet zonder meer wordt goedgekeurd! Wij vragen om minstens de inwerkingtreding van dit decreet uit te stellen tot op het ogenblik waarop Vlaanderen zijn verantwoordelijkheid heeft opgenomen. Wij vragen deze maatregelen: - Voorzie een stevig kader voor de nodige opleidingsprogrammas voor leraren. - Zet de nodige middelen in om de leerlingen in de klas individueel te kunnen ondersteunen. - Zorg voor de nodige financiële ruimte om schoolgebouwen en de omgeving onmiddellijk te kunnen aanpassen als dat nodig blijkt. - Trek voldoende leraren aan en voorzie in een ondersteunende omkadering zodat leraren zich met hun kerntaak kunnen bezighouden, namelijk onderwijs verstrekken. - Teken het competentieprofiel uit van de begeleiders van de leraren en leidt die begeleiders eerst op. - Werk een professionaliseringstraject en -structuur uit voor de leraren van het gewoon basis- en secundair onderwijs.
Stuur een mail naar de leden van het Vlaams Parlement Mail onze boodschap - De emmer loopt over! naar de leden van het Vlaams Parlement. Klik hier. Verspreid deze oproep bij je collegas, vrienden, kennissen en zet iedereen aan het mailen. Zo kunnen we onze boodschap kracht bijzetten!
Commentaar Onderwijskrant: het Vakbondsfront zou moeten overgaan tot hardere actie: betoging, staken ...tegen het M(erde)-decreet.Meer weergeven
Onderwijs. Lzing over sociale (on)gelijkheid in ons onderwijs. 27 februari Gent
Prof. Wim Van den Broeck (VUB) belooft vuurwerk op de derde
lezing van De Werkvloer. Na deze lezing zal over sociale ongelijkheid in het
Vlaams onderwijs anders gepraat moeten worden. Absoluut niet te missen.
Donderdag 27 februari 2014, 20u00. Sint-Bavohumaniora Reep 4 Gent
Al 15 jaar verspreiden onze beleidsmakers, Georges Monard,
onderwijssociologen (als Nicaise, Jacobs, Van Houtte ...), kopstukken van
bepaalde onderwijskoepels ... de kwakkel dat ons Vlaams onderwijs kampioen
sociale discriminatie is. Zij verzwegen ook steeds de onderzoeken waaruit het
omgekeerde bleek. Onderwijskrant heeft die aantijgingen steeds weerlegd. De
sociale discriminatie was volgens de hervormers van het s.o. te wijten aan de
differentiatie in onze eerste graad s.o. Ons s.o. moest structureel hervormd
worden. Naast een nog meer gemeenschappelijke en nivellerende eerste graad wil
men ook kunstmatige domeinscholen oprichten - ook al bestaan die nergens ter
wereld.
Prof. Wim Van den Broeck brengt morgenavond in Gent verslag
uit over zijn recente studie over deze thematiek. Onderwijskrant zal aanwezig
zijn.
Onderwijs. Kritisch commentaar bij âPISA in focusâ: rapport over relatie met beroep ouders
Kritisch commentaar
bij PISA in Focus: over relatie tussen
beroep ouders en PISA-scores: Do
parents occupations have an impact on
student performance?
PISA 2012 asked participatingstudentsabouttheirparents occupations. Managers are considered
the most highly-skilled, followed byprofessionals; technicians and associate professionals; clerical support
workers;service and sales workers;
skilled agricultural, forestry and fishery workers; craftand related trades workers; plant and machine
operators and assemblers; andworkers in
elementary occupations. (Het rapport
bevat geen aparte scores voor Vlaanderen!)
De algemene en vanzelfsprekende conclusie luidt:
Studentswhoseparentsworkinprofessionaloccupationsgenerallyoutperform otherstudentsin mathematics,while studentswhoseparentsworkin
elementaryoccupations tend to
underachieve compared to their peers
KRITISCH COMMENTAAR BIJ ONGENUANCEERDE CONCUSIES.
(1)Thestrengthof therelationshipbetweenparentsoccupationsandstudentperformancevariesconsiderablyacrosscountries:for example,whenitcomesto mathematicsperformance,thechildrenofcleanersinShanghai-China outperform thechildrenofprofessionals inthe UnitedStates.COMMENTAAR: in landen waar de sociale
mobiliteit al een lange traditie kent, zal er uiteraard meer correlatie zijn
met het beroep van de ouders. In de jaren zestig kende de sociale mobiliteit in
Vlaanderen een minder lange traditie dan op vandaag en was de correlatie met
het beroep dan ook kleiner.
(2) Het PISA-rapport
concludeert al te vlug:Some school
systems (b.v. Finland) manage to high-quality education to all students,with student performance regardless of what their parents do for a
living.
*Finlands performance in mathematics is better than that of Germany.
However, in Germany, the children of professionals are among the worlds best
performers in mathematics, and outperform Finnish children of professional
parents by a wide margin. COMMENTAAR: Dit
komt uiteraard omdat Finland relatief weinig toppers kent. Volgens velen is dit
een gevolg van de nivellerende gemeenschappelijke cyclus lager s.o. Ook Vlaanderen
kent veel meer toppers dan Finland.
*At the same time,
in Finland, the children of parents who work in manual occupations and elementary occupations outperform German
students whose parents work in these occupations.
COMMENTAAR: Dit is o.i. vooral een gevolg van het feit dat
de groep (hand)arbeiders in Duitsland (en ook in Vlaanderen) veel meer
allochtone en anderstalige leerlingen telt dan in Finland .Dit is ook een gevolg van het feit dat de 12-15 jarigen in Finland bijna uitsluitend
algemeen vormende vakken als wiskunde krijgen.Een aanzienlijk deel van de
leerlingen in Duitsland, Vlaanderen krijgen tevens een behoorlijk aantal uren technische/beroepsgerichte
vakken. In de PISA-studie wordt jammer geen waarde gehecht aan de technische
kennis en vaardigheden van de 15-jarigen. De PISA-kopstukken opteren voor een
comprehensieve lagere cyclus met uitsluitend aso-vakkenen willendie keuze opdringen aan de
scholen.
Onderwijs. Niet meer, maar minder schooluitval in Vlaanderen. Stemmingmakerij in 'De Standaard'
Stemmingmakerij
vandaag (20 februari) in de krant De Standaard: België slechts 20ste in strijd
tegen schooluitval
We lezen: In België
verlaat 12 procent van de jongeren de school zonder diploma. In 2009 was dat
met 11,1 procent ietsje minder. Opvallend is vooral dat we in 2009 nog bij de
beste tien landen van de EU behoorden.
Vlaanderen is België niet. Vlaanderen kent geen 12%, maar
amper 8,7% jongeren zonder einddiploma. Dit is ook iets minder dan 3 jaar
geleden. Vlaanderenscoort beter dan de
meeste Europese landenenzelfs iet beter dan onderwijsparadijs
Finland (8,9%), een land met weinig allochtone leerlingen en armoede.
De kop in 'De Standaard': België slechts 20ste in strijd tegen schooluitval is dus de
zoveelste stemmingmakerij tegen ons onderwijs. Vlaanderen is dus ook geen kampioen
schooluitval en presteert ook hier - net zoals in PISA-2012- beter dan de
landen met comprehensief s.o., met een gemeenschappelijke lagere cyclus. De
pleitbezorgers voor structuurhervormingen s.o., de opstellers van het
Masterplan, Smet en Monard en Dirk Van Damme, de kopstukken van de
onderwijsnetten, de onderwijssociologen... hebben de voorbije jaren de kwakkel
verspreid dat Vlaanderen kampioen schooluitval was en dat dit het belangrijkste
knelpunt was. Ze wekten hierbij ten onrechte de indruk dat in landen met een
gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. de schooluitval veel beperkter was en dit
was hét argument om ook in Vlaanderen een gemeenschappelijke eerste graad in te
voeren. Onderwijskrant heeft dit alles
steeds ten stelligste betwist.
Daar de schooluitval vooral voorkomt bij allochtone en
anderstalige leerlingen stelde Onderwijskrant steeds de invoering van intensief
NT2-onderwijs als prioritaire hervorming voor. In De sociale staat van
Vlaanderen-2013 geven zelfs Nicaise en co toe dat die beperktere uitval een
gunstig gevolg is van onze gedifferentieerde lagere cyclus s.o. en va het
vroegtijdig aanbieden van technische richtingen. Bij anderstalige leerlingen
met een laagopgeleide moeder zijn er 40,6% jongens zonder diploma en 29,7%
meisjes. Bij anderstalige leerlingen met een hoogopgeleide moeder is er nog
steeds 26,4% jongens. We moeten dus prioriteit verlenen aan een degelijk
taalbeleid, aan de invoering vooral van intensief NT2 vanaf de eerste dag van
het kleuteronderwijs. De structuurhervormingen van het Masterplan zullen enkel
tot meer uitval leiden.
Onderwijs. prof. Kirscner pleit voor verniuewing in continuïteit en tegen nieuwlichterij
Prof. Paul Kirschner houdt pleidooi voor vernieuwing in continuïteit - met conserveren van sterke kanten & tegen de vele nieuwlichterij
Prof. Kirschner: Gooi het kind niet met het badwater weg
Geschreven door Emmanuel Naaijkens - 16-02-14
INTERVIEW | Prof. Paul Kirschner is kritisch over onderwijsvernieuwingen. Er worden volgens de Limburgse hoogleraar (verbonden aan de Open Universiteit) soms regelrechte broodjes aap verteld, bijvoorbeeld over multitasking. Niet dat Kirschner tegen innovatie is, maar dan wel gestoeld op degelijk wetenschappelijk onderzoek.
U bent geboren en getogen in de Verenigde Staten en in 1973 naar Nederland gekomen. Op wat voor middelbare school zat u?
Ik zat op de beste middelbare school van Amerika, de Bronx High School of Science in New York City. Ja, de Harvard van het voortgezet onderwijs. Om een idee te geven, de school heeft zeven Nobelprijswinnaars voortgebracht in harde wetenschappen. Er gelden zeer strenge toelatingseisen. Ik deed er elektronica en hogere wiskunde.
Een school dus die excelleren stimuleert en leerlingen uitdaagt. Dat is in Nederland een hot item. Maar wij hebben hier moeite met selecteren aan de poort. Hoe kijkt u daar tegenaan?
Daar kunnen we een lange filosofische discussie over beginnen die terug gaat naar de Contourennota (kabinet Den Uyl, red.). Iedereen is gelijk of iedereen heeft gelijke kansen. Dat zijn hele verschillende dingen, men heeft de neiging die door elkaar te halen. Iedereen heeft recht op gelijke kansen, maar niet iedereen heeft dezelfde kans van slagen. Het gaat erom dat je door moet kunnen stromen als je over de kennis, kunde, competenties enz. beschikt om verder te komen. Dat vond ik zo prachtig aan de Mammoetwet. Je kon van mavo, naar havo, naar vwo. Of van mbo naar hbo naar de universiteit. Ik ken mensen die zo gepromoveerd zijn.
Wij doen hier tegenwoordig aan ranking van scholen, wat in de VS heel gewoon is. Is dat een goede ontwikkeling?
Het heeft voor- en nadelen. Positief is dat het de ouders een idee niet hét idee geeft van kwaliteit. Maar die lijstjes leiden ook tot vervelende onderwijskundige repercussies. Scholen nemen een verdedigende houding aan. Eerst gaven ze een kind de kans om bijvoorbeeld de havo te doen, ook al wisten ze niet zeker of het zou slagen. Een jaar overdoen of alsnog naar de mavo gaan was geen bezwaar. Dat is nu heel anders. Ze plaatsen kinderen op een niveau waarvan ze menen zeker te weten dat ze zonder doubleren een diploma halen. Want je wilt als school geen negatieve punten in de ranking door doubleren en afstromen. Maar je moet een school toch niet straffen omdat je kinderen kansen hebt gegeven?
Er bestaan volgens u hardnekkige mythes in het onderwijs als het gaat om innovatie. Hoe zit dat?
Waar het om draait is dat je op twee manieren naar de wereld kunt kijken om de waarheid te zien. Je hebt de alledaagse waarheidsvinding en het kenmerk daarvan is: je ziet iets en je neemt dat aan als waar en je handelt er naar. En je hebt de wetenschappelijke waarheidsvinding. Je ziet iets en je gaat een hypothese maken en een tegenhypothese. Je gaat je niet blindstaren op wat je ziet, geen self fulfilling prophecy of confirmation bias; je kijkt heel goed naar je data. En als het niet uitkomt zoek je naar alternatieven. De uitspraken over de Homo Zappiëns, de digital natives, de generatie XYZ , de generatie Einstein noem maar op - zijn allemaal gebaseerd op alledaagse waarheidsvinding. Het heeft niets met wetenschap te maken, het is niet bewezen.
Op veel scholen worden nu laptops en iPads aangeschaft. Vanuit het idee dat jongeren zo goed zijn met de nieuwe media en allerlei dingen tegelijk kunnen doen. Is dat een mythe?
Multitasken is echt onzin, tal van onderzoek laat dat zien. We kunnen als mens niet multitasken want we hebben maar één stel hersens. Multitasken wil zeggen dat je twee denk- of informatieverwerkende processen tegelijkertijd uitvoert. We hebben het níet over iets wat je geautomatiseerd hebt, want dan kun je wel een boel tegelijkertijd doen. Maar als het gaat over denk- of informatieverwerkende processen zijn we daar niet toe in staat.
Maar je kunt toch schakelen, van de ene taak naar de andere? Dat doen we als mens voortdurend.
Ja, maar naarmate je meer tussen taken schakelt en dus het denken onderbreekt maak je meer fouten en duurt het langer. Je hoeft toch niet alles tegelijk te doen? Waarom zou je je mail checken als je met iemand een diep gesprek voert of in een echt denkproces zit? Ik heb onderzoek gedaan naar mensen die tijdens het studeren voortdurend met Facebook bezig waren. En naar mensen die studeerden en daarna pas met de computer aan de slag gingen. Die eerste groep scoorde een vol punt lager dan de andere groep. Ander onderzoek heeft laten zien dat het de eerste groep 1,8 keer zoveel tijd kost om een kleine tekst door te nemen en tot dezelfde beheersing te komen als de tweede. Probleem is dat de Facebookers die extra tijd niet nemen!
Als je leerlingen met nieuwe media bezig ziet, lijken ze daar heel handig in te zijn.
Alle onderzoeken laten zien dat de meeste jongeren heel knoppenvaardig zijn dát is wat we zien maar ook dat ze informatiearm zijn. Knippen en plakken enzo lukt ze prima. Maar ze zijn niet of nauwelijks in staat tot kenniscreatie of tot kennisdeling. Mensen van oudere generaties zien die jongeren en denken dat kan ik niet, dus dat moet wel iets bijzonders zijn. Het is alledaagse waarheidsvinding en iedereen doet er aan mee: politici, schoolhoofden, docenten, ouders. En propageren of papagaaien het.
Hoe manifesteert zich dat in het onderwijs?
Met experimenten zoals de iPadscholen en eerder het studiehuis. Met onderwijs gebaseerd op ontdekkend leren. Maar alleen als je kennis hebt kun je snappen wat je ziet en niet andersom. Een lerende weet per definitie weinig, daarom is het ook een lerende. De manier waarop een wetenschapper nieuwe kennis ontdekt kun je dus niet toepassen in het onderwijs. Maar dat idee is wel het onderwijs ingeslopen. Het klinkt aannemelijk, maar het is echt een broodje aap.
Onderwijsinnovatie is dus eigenlijk zinloos?
Nee, want het onderwijs kan altijd efficiënter, effectiever en bevredigender. Maar wat we nu doen - de didactische technieken die wij hebben - is voor het grootste deel toereikend. Wat we misschien missen is het samenwerkend leren. Het gaat erom dat we het repertoire aan didactische technieken uitbreiden met werken in groepen. Daarbij hoort ook gebruik van nieuwe technologische gereedschappen. In het begin van de vorige eeuw waren er ook veel publicaties over nieuwe inzichten. J.W. Gunning (hoogleraar pedagogiek, red.) schreef toen al dat noch vastklampen aan het bestaande, noch het meewaaien met alle nieuwe winden een juiste houding is. Met andere woorden: gooi het kind niet met het badwater weg. Kijk goed waar je het onderwijs mee kunt verbeteren en doe dat evolutionair en niet revolutionair.
Achtergrond prof. dr. Paul A. Kirschner (62): o.a. hoogleraar onderwijspsychologie i.h.b. leren en cognitie aan de Open Universiteit en hoogleraar leren en onderwijstechnologie aan Oulun Yliopisto (Universiteit Oulu, Finland).
[Dit interview is eerder geplaatst in VO-magazine, januari 2014]mm
Onderwijs.Beperkte ongekwalificeerde uitstroom dankzij gedifferentieerde eerste graad s.o. , aldus âDe sociale staat van Vlaanderen-2013â
Beperkte
ongekwalificeerde uitstroom dankzij gedifferentieerde eerste graad s.o. &
vroege technische richtingen, aldus recent rapport van Nicaise, De Fraine e.a.Maar volgens Nicaise en co zou onze eerste
graad op korte termijn toch tot meer sociale discriminatie leiden!? (Rapport: De
sociale staat van Vlaanderen- 2013)
1.Beperkte
ongekwalificeerde uitstroom van 8,7%
We ergeren ons al vele jaren aan de kwakkel
dat Vlaanderen kampioen is inzake ongekwalificeerde uitstroom (OU) en dat dit
vooral een gevolg was van onze gedifferentieerde eerste graad s.o.De voorbije maanden en jaren kwam de
thematiek van het vroegtijdige schoolverlaten (zonder einddiploma) geregeld ter
sprake al vanaf de hervormingsnota van de commissie-Monard van 2009. Het leek
op een collectieve hysterie uitgelokt door de pleitbezorgers van de hervorming
van het s.o. Ook onze
onderwijssociologen (Nicaise, Jacobs, Van Houtte ...) vonden steeds dat enkel
een gemeenschappelijke eerste graad (en liefst zelfs comprehensief onderwijs
tot 16 jaar)de sociale discriminatie en
de hoge OU kon wegwerken. Tijdens de Panorama-uitzending van 7 maart
2013 lamenteerde ook de onderwijskundigeBieke De Fraine nog over de hoge OU.
In het recente overheidsrapport De sociale staat van
Vlaanderen 2013 (december 2013) is het onderwijshoofdstuk volledig gewijd
aan het fenomeen van de voortijdige schoolverlaters. Tot onze verwondering
geven Nicaise, De Fraine ... voor het eerst
openlijk toe dat de OU in Vlaanderen vrij beperkt is (8,7% volgens
Eurostat-berekening = personen tussen de 18 en 24 zonder diploma)Dat is in tegenspraak met hun vroeger
gelamenteer. Er zijn tal van EU-landen met meer dan 20%. De Vlaamse score is zelfs
8% lager dan in de Canadese provincie Ontario waar minister Smet zo
graag naar verwees.als modelland.
We vernemen verder: HetVlaamse Gewest leunt inzake
OU aan bij Finland. Finland telt nochtans veel minder allochtone en anderstalige leerlingen en veel minder
amoede. Wat in het rapport van Nicaise en co ontbreekt is een vergelijking met
de autochtone leerlingen uit andere landen. Als er in Finland evenveel
OU-jongeren zijn als in Vlaanderen, dan is er in dit comprehensiefland dus meer OU bij de autochtone
leerlingen. Dat pleit alvast tegen de invoering van een gemeenschappelijke
eerste graad.
2. Vooral
OU bij allochtone en anderstalige leerlingen
Voor de verschillen
tussen de autochtone en de allochtone leerlingen vinden we in het rapportgeen cijfers volgens de
Eurostat-berekening( =geen kwalificatie
op leeftijd 18-24 jaar). We vinden wel Leuvense berekeningen van leerlingen zonder (eind)diploma bij
het verlaten van het s.o.(die
uiteraard hoger liggen dan de Eurostat-berekening). Het rapport stelt: OU bij 30,1% van de allochtone jongens versus 13% van de autochtone .
In het rapport komen ook de grote geografische schommelingen tot uiting die
voor een groot deel samenhangen met het aantal allochtone/anderstalige
leerlingen:Oudenaarde: 7,5% versus
Antwerpen 28,1%.Het OU-probleem is dus geen probleem van hét
Vlaams onderwijs, maar een regiogebonden (lokaliseerbaar) probleem. De
OU-pieken her en der in Vlaanderen hebben alles te maken met de grootstedelijke
problematiek en met het sterk gestegen aantal anderstalige leerlingen.
Bij anderstalige
leerlingen met een laagopgeleide moeder zijn er 40,6% jongens zonder diploma en
29,7% meisjes. Bij anderstalige leerlingen met een hoogopgeleide moederis er nog steeds 26,4% OU bij de jongens en
19,8% bij de meisjes. Bij Nederlandstalige meisjes met een hoogopgeleide moeder
slechs 4,4%. Nicaise en co wijzen merkwaardig genoeg niet expliciet op het feit
dat er zowel bij jongens als bij meisjes van laagopgeleide moeders (dus lage
SES) een enorm verschil is inzake OU tussen Nederlandstalige en anderstalige leerlingen:
bij de jongens 22,6 versus 40,6%, bij de meisjes 16,8% versus 29,7%. Ook bij
leerlingen uit hogere milieus stellen we vast dat de anderstalige leerlingen
veel meer OU vertonen: bij de anderstalige jongens 26,4% versus 8% en bij de
meisjes 29,7% versus 4,4%. Bij de autochtone meisjes uit de hogere milieus zijn
er dus ook zes maal meer met OU dan bij de Nederlandstalige. Uit dit alles
kunnen we dus afleiden dat de anderstaligheid een belangrijke rol speelt.
Uit het geheel van de
cijfers kunnen we dus afleiden dat de hoge OU zich vooral situeert bij de
allochtone leerlingen en dat de anderstaligheid en de gebrekkige kennis van het
Nederlands hierbij een belangrijke rol spelen. Dit komt overeen met de ervaringskennis van de leerkrachten en
directies. We begrijpen dan ook niet dat Nicaise
en co niet expliciet aandacht vragen voor de taalproblematiek. Nergens in het
rapport wordt aangedrongen op de
invoering van intensief NT2-onderwijs.Uit de cijfers blijkt overduidelijk dat het bij OUniet gaat om een probleem dat samenhangt met de structuur van ons s.o.OUkomst zelfs frequenter voor in landen met een gemeenschappelijke lagere
cyclus.
3. Eerste graad s.o. leidt op lange termijn tot meer
kansen en minder OU, maar op korte termijn tot minder kansen!?
Nicaise, De Fraine ..
zijn blijkbaar niet bereid hun vroegere uitspraken over de nefaste gevolgen van
onze differentiatie en opties in de eerste graad in te slikken. Ze willen ze
naar eigen zeggen wel nuanceren nu ze vaststellen dat de OU in Vlaanderen vrij
beperkt is. Ze schrijven: Dit =( de lage OU en de oorzaken ervan)
impliceert dat we genuanceerd moeten
denken over onze vorm van early tracking (=differentiatie in eerste
graad, vroege technische richtingen...) en
over onze differentiatie in onderwijsvormen zoals aso, tso en bso. Op korte termijn
leiden die tot een grotere sociale ongelijkheid, maar op lange termijn tot een
betere maatschappelijke integratie van kansarme leerlingen.
Het zijn volgens ons in de eerste plaats de
lange-termijn-effecten die de belangrijkste zijn. Het kan ook niet dat onze
structuur s.o.op korte termijn nadelig is en op lange termijn voordelig.Nicaise, De Fraine ... suggereren met die
uitspraak ook ten onrechte dat de gemeenschappelijke lagere cyclus in
comprehensieve landen tot minder OU en meer gelijkheid leidt. Uit een recente
studie van Jaap Dronkers op basis van
PISA-2009 bleek eens te meerdat de
samenhang met de sociaal-economische afkomst bij de autochtone leerlingen even
hoog is in b.v. Finland als in Vlaanderen. In vroegere studies van Woessmann en
van Hofman e.a. bleek zelfs dat Vlaanderen een topscore inzake sociale
gelijkheid behaalde. Nicaise, De Fraine ... verzwijgen uiteraard die studies.
Uit PISA-2012 blijkt overigens dat de 15-jarigen in comprehensieve landen veelal opvallend zwakker
presteren en weinig toppers tellen. Dit laatste is ook in Finland het geval.
Die gecontesteerde samenhang met de
sociaal-economische afkomst (lees: scholingsniveau ouders e.d.) is er overigens ook al vóór de aanvang van het
s.o. Op pagina 31 van het rapport
geven de auteurs dit ook toe: Vlaams onderzoek concludeerde al dat de
prestaties bij de start van het secundair onderwijs een sterke voorspeller
waren van vroegtijdig schoolverlaten. Internationaal onderzoek wijst zelfs uit
dat de prestaties in het eerste leerjaar van het basisonderwijs (!) een
voorspeller zijn van latere ongekwalificeerde uitstroom.Ook hieruit hadden Nicaise en co kunnen
afleidendat de structuur van het
s.o. al bij al weinig invloed heeft, maar ze blijven het omgekeerde beweren.
Het klinkt uiteraard ook niet logisch dat de
gedifferentieerde structuur op lange termijn voordelig uitvalt voor de
(zwakkere) leerlingen minder OU dan in landen met gemeenschappelijke lagere
cyclus, maar op korte termijn heel
nadelig zou zijn. Voor een diepgaande en genuanceerde analyse van de samenhang
met de SES verwijzen we naar de vorige Onderwijskrant.
De opstellers van het document gaan dan ook
niet verder in op de voordelen van onze gedifferentieerde structuur en van het
aanbieden van technische opties vanaf het eerste jaar.In het zog van die dubieuze uitspraak - vol
interne contradicties doen Nicaise en co eens te meer hun uiterste best om
nog eens hun visie omtrent de nefaste structuur van ons secundair
onderwijste verwoorden . Ze verzwijgen
tegelijk de vele kritiek die momenteel in tal van comprehensieve landen
geformuleerd wordt op de gemeenschappelijke lagere cyclus Finland incluis.
Onderwijs. Goedkeuring M-decreet door goedgelovige leden van de commissie onderwijs.
Goedkeuring M-decreet
door goedgelovige leden van de commissie onderwijs. Kroniek van een aangekondigd M-
drama net als met het Passend onderwijs in Nederland.
Vorige donderdag keurde de commissie onderwijs het M-decreet
goed.Die commissieleden beseffen o.i.
niet wat de draagwijdte van hun
beslissing is. .Nederland werkt al 6 jaar aan de invoering van het decreet Passend
Onderwijs dat heel wat gelijkenissen vertoont. De invoering is voorzien voor 1 augustus 2014.
Het Nederlands onderwijs en de leerkrachten trekken aan de alarmbel. De
invoering dreigt een catastrofe te worden. Ook voor de leerlingen met een
handicap; velen dreigen per 1 augustus geen plaats te vinden. In een blog van Bert Westenbrink wordt die paniek vrij goed verwoord (zie
bijlage). We raden minister Smet en de
leden van de commissie onderwijs aan om eens dringend op bezoek te gaan bij de
Noorderburen.
Bijlage: Blog bert westenbrink | Passend onderwijs: straks leuren met kinderen. Onderwijs niet klaar voor passend onderwijs
Nog ruim een half jaar te gaan. Dan (1augustus 2014) moet
het reguliere onderwijs leerlingen met leer- en gedragsproblemen passend
onderwijs geven. Gaat dat goedkomen? De kritiek op de onderwijsvernieuwing is
nooit verstomd, maar wordt nu indringend. Docenten zijn er niet klaar voor.
Deskundigen zeggen: stel het uit. Er dreigt geleur met kwetsbare kinderen.
In de Tweede Kamer geven partijen blijk van grote zorg. Maar staatssecretaris
Sander Dekker geeft geen krimp. De invoering gaat door.
In zijn Amsterdamse woning is Dolf van Veen er eens goed
voor gaan zitten. Van Veen, lector Grootstedelijk Onderwijs en Jeudgbeleid en
bijzonder hoogleraar, is druk. Vorig jaar werd hij verkozen tot lector van het
jaar. Bij die landelijke verkiezing zwaaide de jury hem lof toe voor zijn
praktijkgerichte onderzoek naar het passend onderwijs en werd hij geprezen om
zijn toonaangevende rol als inspirator. Maar
nu is de inspirator vervuld van zorg over de invoering van het passend
onderwijs. En soms gaat die zorg verder, vertelt hij. Dan kijk ik er met
angst en beven naar. Het passend onderwijs zit in feite nog niet eens in een
experimentele fase, zegt hij. Een leerling met leer- of gedragsproblemen komt
niet in een gespreid bed. Hij komt in een pand dat grondig verbouwd moet worden
en waarin nog allerlei voorzieningen getroffen moeten worden, zonder dat de
vakmensen een plan lijken te hebben hoe ze dat aan gaan pakken.
Noot van Onderwijskrant: naast de grote problemen inzake
integratie/participatie in het leerproces, blijkt ook de sociale integratie en
participatie vaak een groot probleem te zijn. Studies ( Freeman & Alkin, Koster &Pijl, Nakken en Van Houten) wijzen
uit dat de sociale participatie in vergelijking met leerlingen zonder
beperkingen vaak minder positief verloopt. Plaatsing van leerlingen met
beperkingen in het reguliere onderwijs leidt niet automatisch tot het ontstaan
van vriendschappenof tot een toename
van de acceptatie. Uit studies is b.v. gebleken dat leerlingen met ernstige gedragsproblemen en
leerlingen binnen het autismespectrum moeite hebben om vriendschapsrelatie op
te bouwen met kinderen zonder beperkingen en meer risico lopen om in sociaal
isolement te geraken (Pedagogische Studiën, 2013).
Vanaf augustus volgend jaar moeten het reguliere basis en
voortgezet onderwijs probleemkinderen passend onderwijs bieden. Kinderen met
autistische stoornissen, leerproblemen, epilepsie, adhd, hoogbegaafdheid of
chronische ziekten zitten straks gewoon in de klas met hun vrienden uit wijk of
dorp en krijgen onderwijs op hun eigen niveau in een veilige omgeving. Dat is
het idee. Die onderwijsvernieuwing moet een einde maken aan de almaar duurder wordende
opvang van leerlingen met leer- en gedragsproblemen in het speciaal onderwijs.
Van Veen maakte dit jaar op het congres van de hogescholen
mensen uit het hoger onderwijs deelgenoot van zijn twijfels over de invoering
van het passend onderwijs. De boodschap van Van Veen was: er zijn veel
aarzelingen in het onderwijs. Sterker, het onderwijs is er niet klaar voor. Nog
steeds niet.
De infrastructuur van steun en jeugdzorg rondom de scholen
brokkelt af, scholen kampen met financiële problemen waardoor interne
ondersteuning verschraalt, kortom: veel leerkrachten staan er straks alleen
voor. Waarbij de lector aantekende dat de pabos en tweedegraads
lerarenopleidingen in het hoger beroepsonderwijs hun studieprogrammas nog niet
hebben toegesneden op deze
Een belangrijke reden
voor de groeiende twijfel en onrust over de invoering van het passend onderwijs
is dat een substantieel deel van de leraren in het regulier onderwijs er niet
klaar voor is. Ze beschikken niet over de meer pedagogische-didactische vaardigheden
om leerlingen met complexe en geëscaleerde gedrags- en leerproblemen onderwijs
te geven, zegt Van Veen. En dat is volgens hem niet zo raar. We hebben veel
van deze kinderen met hun probleemgedrag lange tijd gewoon geëxporteerd uit het
regulier onderwijs naar het speciaal onderwijs en ons niet afgevraagd wat er
nodig is om deze leerlingen verantwoord op te vangen in het regulier
onderwijs.
Nederland koos voor passend onderwijs. Dat is niet hetzelfde
als inclusief onderwijs, stelde minister van onderwijs Marja van Bijsterveldt
in 2011. Plaatsing in speciaal onderwijs blijft mogelijk voor leerlingen die
blind, slechtziend of spraakmoeilijkheden hebben, terwijl inclusief onderwijs
uitgaat van het principe dat élk kind recht heeft op een plek in regulier
onderwijs.. Maar over de vraag
hoe de scholen het onderwijs moeten inrichten om die leerlingen met leer- en
gedragsproblemen in een gewone klas passend onderwijs te geven woedt van dag
één een discussie.
En dat debat wordt (weer) heftiger naarmate de
invoeringsdatum van 1 augustus 2014 nadert. Er komen steeds meer signalen dat
het onderwijs er nog steeds niet klaar voor is, ook al is de invoering al een
keer een jaar uitgesteld. CNV Onderwijs deed onderzoek en stelde vorige maand
vast dat 58 procent van de ondervraagde schoolleiders van basisscholen,
middelbare scholen en mbo-instellingen zich niet in staat acht om vanaf 1
augustus volgend jaar passend onderwijs in te kunnen voeren. Een ander
onderzoek wees uit dat scholen in het middelbaar onderwijs leerlingen met
autistische stoornissen weigeren. Het meldpunt AUTI-Weigerscholen verzamelde in
een paar maanden tijd 176 meldingen van autisten die naar hun zeggen geen
toegang kregen tot het middelbaar beroepsonderwijs vanwege hun stoornis.
Het beeld tekent zich af dat het reguliere onderwijs zich
geen raad weet met kinderen die leer- en gedragsproblemen hebben. Nu worden ze
geweigerd aan de deur, straks wordt er met ze geleurd, omdat scholen volgens de
wet passend onderwijs zorgplicht hebben. Dat betekent dat scholen binnen het
samenwerkingsverband waartoe ze behoren een passende plek moeten zoeken voor
een probleemkind als ze dat zelf niet kunnen opvangen. Maar hoe moet dat als
leerkrachten er niet klaar voor zijn in hun overvolle klassen? .
Het passend onderwijs is nog steeds overwegend een
bestuurlijk verhaal, zegt Van Veen. Terwijl het moet gaan om de leraren, de
leerlingen, het primaire proces. Er had een concreet beeld moeten zijn: hier
gaan we naar toe en dat en dat hebben we nodig om daar te komen. Maar er is
geen plan, er is geen plán. De scholen en daarmee de leerkrachten moeten
ondersteund worden door collegas en andere professionals die sjoege hebben van
onderwijs, die sjoege hebben van speciale onderwijszorg en vraagstukken als
autisme en die leerkrachten kunnen coachen, zegt Van Veen. Dat móet er zijn.
Dat is de basis.
Maar zon structuur van ondersteuning is er niet in
Nederland, voegt hij er aan toe.
Als preventief ambulant begeleider volgt Margreet Schipper
al meer dan 20 jaar de ontwikkelingen in het reguliere basisonderwijs op negen
scholen in Amsterdam. Daar krijgen in de aanloop naar het passend onderwijs al
steeds meer probleemleerlingen les. Schipper ziet het aan en maakt zich zorgen.
Ze treft regelmatig overvraagde leerkrachten die het idee hebben dat ze falen
als ze er niet in slagen om te bepalen wat een kind precies nodig heeft. Ik
moet jonge en oude leerkrachten vaak weer oppeppen omdat ze het geloof in
zichzelf kwijt zijn.
Leerkrachten moeten in volle klassen met kinderen van
uiteenlopende ontwikkelings- en instructieniveaus rekening houden met
individuele leerbehoeften, verschillende leerstijlen toepassen en kinderen hun
eigen programmas laten afwerken. Dat ze daarin regelmatig de weg kwijtraken
vindt Schipper niet gek. Leraren moeten door de grote diversiteit aan
hulpbehoeften en specifieke stoornissen wel heel veel tegelijk weten en kunnen.
Het zijn geen duizendpoten. In feite moet je twee goed geschoolde leerkrachten
voor zon groep hebben.
Leraren lopen nogal eens vast in het voorgeschreven
handelingsgericht werken. Volgens dat protocol moeten ze signaleren welke
kinderen extra begeleiding nodig hebben, wat hun onderwijsbehoeften zijn en ze
in groepjes plaatsen met kinderen met vergelijkbare onderwijsvragen. Voor deze
groepen moet de leerkracht plannen schrijven en ze uitvoeren.In de praktijk
blijkt het allemaal niet zo simpel, zegt Schipper. Gesprekken met kind en ouders
om de behoeftes te inventariseren vreten tijd en de frustratie slaat toe als
moeizaam tot stand gekomen groepsplannen achteraf gezien weer aangepast moeten
worden. Schipper: En dan nog: hoeveel van die gevonden behoeftes kun je
werkelijk realiseren in een groep?
Bij aanvang van de beleidsontwikkeling van passend onderwijs
werd bepaald dat het beleid van onderop vorm en inhoud moest krijgen.
Begrijpelijk, stelde hoogleraar bestuurskunde Victor Bekkers van de Erasmus
Universiteit in 2011. Passend onderwijs is een complexe vernieuwing in het
onderwijs, ontwerp en invoering vragen om maatwerk en creëren van draagvlak,
schreef hij in een essay, dat hij op verzoek van de Evaluatie en Advies
Commissie Passend Onderwijs (ECPO) opstelde. Maar, gaf de hoogleraar aan, zon
gekozen benadering van onderop zonder een duidelijke regie heeft ook een
keerzijde: het gaat alle kanten op. Taken, verantwoordelijkheden en
bevoegdheden zijn nauwelijks belegd. De beleidsontwikkeling van het passend
onderwijs leek op een stuk zeep dat steeds weer uit je handen glipt'.
Henrik de Moel was er in maart 2012 bij, vertelt hij. De
docent geschiedenis en maatschappijleer enhoofdbestuurslid van de Algemene Onderwijsbond geeft les op het
Augustinescollege in Groningen (havo, vwo). Hij staat al 14 jaar voor de klas.
Veel docenten in het voortgezet onderwijs weten niet wat op ze afkomt met het
passend onderwijs, vertelt hij. Wel weten ze dat ze weer een taakverzwaring
voor de kiezen krijgen. De Moel: Passend onderwijs is een bezuiniging in een
mooi jasje. En nee, we zijn niet voorbereid. Maar zo gaat het vaak in het
onderwijs, hè. De auto is al gestart, terwijl het rijbewijs nog gehaald moet
worden.Van tijd tot heeft hij autisten in zijn klas of zoals nu een leerling
in een rolstoel. Zon leerling met een fysieke handicap geeft geen enkel
probleem; zij zijn vaak heel gemotiveerd. Dat is anders bij leerlingen met
gedragsproblemen. Dat ligt meestal veel moeilijker.
Hij vertelt over de adhder die hij eruit stuurde met de
opdracht de trap een paar keer op en neer te rennen, om overtollige energie
kwijt te raken. En de leerling met PPD NOS die met iedereen in de klas ruzie
maakte. Zon conflict tast de onderlinge verhoudingen in de klas aan, zegt hij.
Je moet realistisch zijn in extra aandacht die je aan die kinderen kunt geven.
Ik heb klassen met dertig leerlingen en meer en dan gaat dat dus niet. Als ik
het wel doe, lijden álle leerlingen er onder. En uiteindelijk kies je altijd
voor de groep. Elke leerling heeft recht op goed onderwijs, ook die zonder
label.
De Moel voorziet dat zorgleerlingen gedumpt gaan worden in
het voortgezet onderwijs. Scholen worden steeds meer afgerekend op hun
resultaten, dus dan kun je het beste aandacht besteden aan leerlingen die geen
problemen geven. De vrees is dan ook dat veel leerlingen met gedrags- of
leerproblemen in de laagste regionen van het voortgezet onderwijs terecht
komen. En daar maken docenten in het vmbo zich zorgen over.
In het organisatiemodel dat voor het passend onderwijs wordt
opgetuigd, vormen samenwerkingsverbanden het cement. Er komen er 150. Binnen
die verbanden moet voor elke leerling een passend onderwijsarrangement worden
gezocht. Dat vloeit voort uit de zorgplicht die in de nieuwe wet is opgenomen.
Kan een school een kind met een beperking niet het gewenste onderwijs geven,
dan moet het bestuur binnen het samenwerkingsverband op zoek naar een school
die dat wél kan. Die zorg hebben ouders dus niet langer, zodat er ook een einde
komt aan de situatie dat zíj moeten leuren met hun kind als een school het niet
wil hebben.
Mooi toch? Nou Arga Paternotte, adviseur van
Oudervereniging Balans: Een school kan zeggen: de zorg die het kind nodig
heeft kunnen wij niet leveren, hij moet naar een school tien kilometer
verderop. Als ouders dat niet zien zitten, hebben ze geen recht om tegen dat
besluit in beroep te gaan. Paternotte vindt het stuitend dat ouders geen
instemmingsrecht hebben in het onderwijsplan voor hun kind. In 2011 voerde ze
met Balans, de Nederlandse Vereniging voor Autisme, het Platform Verstandelijk
Gehandicapten en de Chronisch zieken en Gehandicapten raad actie voor het
instemmingsrecht. Vergeefs. Ouders mogen meepraten over hun kind, maar doen
niet meer mee als er besluiten worden genomen, aldus Paternotte. Nu moeten ze
opkomen voor hun kind in de gesprekken met de leerkracht. En dat is moeilijk
als het armoe troef is op een school, waar leerkrachten weinig ondersteuning
krijgen, met overvolle klassen zitten en er niet op voorbereid zijn. Zon
leerkracht is ook een kind van de rekening.
Van alle samenwerkingsverbanden in het basisonderwijs moeten
38 verbanden in totaal ruim 44 miljoen euro bezuinigen op hun
ondersteuningsbudgetten. Die korting vloeit voort uit een herverdeling van de
beschikbare middelen voor ondersteuning van probleemleerlingen. Regios waar relatief
veel leerlingen speciaal onderwijs volgen moeten inleveren. De
samenwerkingsverbanden hebben tot 2020 de tijd om de korting op te vangen, maar
in de praktijk betekent het gewoon: minder leerlingen in het speciaal
onderwijs, minder begeleiding en minder geld voor ondersteuning.
Met name in Brabant en Limburg pakt de herverdeling slecht
uit. Daar moeten álle samenwerkingsverbanden inleveren. Zo krijgt het
samenwerkingsverband Breda e.o., een grote associatie van 145 scholen waar
36.000 leerlingen onderwijs krijgen, op een ondersteuningsbudget van 12,8
miljoen euro een verevening van 2,1 miljoen euro voor de kiezen. Het verband
heeft zich verzet. Vergeefs. Voorzitter Jan Aarts: Je krijgt gemiddeld
hetzelfde bedrag per leerling, maar je moet leerlingen wel passend onderwijs
bieden. Daar zit een tegenstrijdigheid in. Maar we hebben er mee te dealen.
De Algemene Rekenkamer signaleert in het onderzoeksrapport
een wankel evenwicht tussen wat scholen aankunnen en wat er van ze gevraagd
wordt. De onderzoekers zien op scholen zorgwekkende ontwikkelingen in het
evenwicht tussen middelen en mensen, taken en tijd en taken en mensen. Ze
schrijven: Het ministerie van OCW laat regelmatig onderzoek doen om na te gaan
of het goed gaat met het basisonderwijs. Deze onderzoeken laten geen
verontrustende ontwikkelingen zien. ( ) Maar op het niveau van individuele besturen,
scholen en groepen, zijn de ontwikkelingen verontrustender.
De verontrusting zit m erin dat scholen door dalende rijksbijdragen
en afnemende kinderaantallen moeten bezuinigen. In feite leeft een flink aantal
boven zijn stand, 20 procent van de basisscholen staat rood, aldus de
Rekenkamer. Nogal wat scholen houden met buffers mensen in dienst omdat ze dat
voor de kwaliteit van het onderwijs wenselijk vinden. Maar die buffers raken
uitgeput. De komende jaren moet er meer personeel afvloeien. In de afgelopen
jaren is in het onderwijs meer bezuinigd op intern begeleiders, remedial
teachers en onderwijs- en klassenassistenten dan op de leraren. De hoeveelheid
extra handen om leraren te ondersteunen, neemt dus af, aldus de Rekenkamer.Zo
worden schoolteams waarbinnen de leraar steun en feedback moet krijgen,
langzaam maar zeker uitgekleed.
Naast de verschraling binnen de school, wordt het er buiten
ook niet beter op. Volgens de opzet van het passend onderwijs moet er
afstemming komen tussen onderwijs en jeugdzorg, want ondersteuning van
leerlingen moet binnen en buiten de scholen integraal worden aangepakt. In
Haagse kringen spreken ze over spiegelwetgeving. De Wet op het Passend
Onderwijs en de nieuwe nog vast te stellen Jeugdwet maken scholen en gemeenten
samen verantwoordelijk voor een sluitend aanbod van ondersteuning en hulp aan Voorzitter
Aarts van het samenwerkingsverband Breda e.o. weet inmiddels hoe dat in de
praktijk uitpakt. Van plannen maken met de gemeenten is vooralsnog geen sprake,
zegt hij. En dat wringt. In februari volgend jaar moeten de
ondersteuningsplannen waar samenwerkingsverbanden en gemeenten overeenstemming
over moeten bereiken, worden voorgelegd aan de gemeenteraden. Aarts ziet het
niet gebeuren: Geen wethouder heeft dan tijd, die is druk met de
gemeenteraadsverkiezingen.
De fase waarin het passend onderwijs zich nu bevindt, duurt
volgens lector Van Veen een jaar of zes. Is dat verantwoord als je het hebt
over de opvang van kwetsbare kinderen? Van Veen: Ik vind dat die kinderen niet
terecht mogen komen in situaties waar het ontbreekt aan goede condities voor
leren en onderwijzen. Zeker, er zijn goede voorbeelden maar lukraak experimenteren
lijkt mij niet de weg. De orthopedagoog Peter Mol, voorzitter van de
landelijke werkgroep ambulante begeleiders, is meer uitgesproken: Het moet
ernstig overwogen worden om de implementatie nu te stoppen. De invoering
rommelt van alle kanten. Waarom dat niet gebeurt? Financiële redenen.
Gezichtsverlies, invoering is al een keer uitgesteld. Bagatelliseren van de
problemen, wat het ministerie doet door allerlei goede voorbeelden voor te
schotelen.
Nietenkel veel leerkrachten, maar ookveel onderwijsdeskundigen,
beleidsverantwoordelijken, publi-cistenuit diverse landen pleitten de
voorbije 15 jaar voor herscholing i.p.v. ontscholing van de school,
reconstruire & réscolariser l'école i.p.v. détruire l'école,Typisierung
i.p.v. Enttypisierung,eine Pädagogik
vom Lehrer ausi.p.v. Pädagogik
vom Kinde aus, prestatieschool i.p.v. knuffelschool, Rückkehr der
Leistungsschule, école i.p.v. 'lieu de vie' of studiehuis, leerling
i.p.v. lerende, kind of klant, leerkracht i.p.v. begeleider Het waren/zijn alle pleidooien om ons in
de toekomst meer te concentreren op de leertaak van de school, voor de reductie
van het curriculum én de terugkeer naar de specifieke leeropdracht, ...Er werden/worden in de meeste landen ook tal
van acties ondernomen om de anti-intellectuele trend en ontsystematisering te
keren, om defundamentele kenmerken van de school, haar ijzeren
grammatica, in ere te herstellen, om de missie van de school specifieker en
bescheidener te omschrijven. Het Vlaams vernieuwingsestablishment & Klasse
verzwijgen angstvallig het herscholingsdebat in Europa en de VS.
Het Franse
onderwijsbeleid van de voorbije jaren stond volledig in het teken van de herscholing.
Dit betekent ook een herwaardering van de klassieke leerinhouden, woordenschat
en grammatica incluis. De regering Sarkozy wil nog steeds het collège unique
(=middenschool) vervangen door een gedifferentieerde structuur en
80% van de leerkrachten is het daar mee eens. In Nederland is vooral de
voorbije 4 jaar een herscholingsbeleid opgestart onder het motto beter
presteren (zie bijdragen over Nederlands beleid in dit nummer). In 2004 werd
ook al de gemeenschappelijke basisvorming in de lage-re cyclus s.o.in sterke mate gereduceerd. Enkele jaren
geleden stuurden ook premier Blair en 'Labour' in Engeland aan op
reschooling. Zij erkenden dat hun arbeiderspartijzich in het verleden had vergist en dat de 'do
it yourself pedagogy' van het post-Plowden-tijdvakextra nadelig was voor de arbeiderskinderen.
Binnen de huidige regering van David Cameron staat de thematiek van de
herscholing en het verhogen van de leerresultaten centraler dan ooit (zie White-paper
en Training our next generation
of outstanding teachers). In
praktisch alle Westerse landen werden actiegroepen opgericht die ijveren voor
herscholing en tegen ontscholende hervormingen: Beter Onderwijs Nederland,
Reconstruire lécole, SOS Education, Sauver Les Lettres, Groupe de
Réflexion Interdiciplinaire sur les Programmes (GRIP ) & SLECC (Savoir
lire écrire compter calculer)in Frankrijk, O-ZON in Vlaanderen, ... GRIP
& SLECC proberen oerdegelijke aanpakken voor rekenen, lezen, spelling,
... te herwaarderen & te optimaliseren; ze werken hierbij met
ex-perimenteerklassen. Ook in onze vakdidactische publicaties besteedden we
hier veel aandacht aan.
In deze bijdrage beschrijven we visies van een aantal onderwijsexperts die
de voorbije jaren een opgemerkt standpunt innamen omtrent ontscholing en
herscholing.Prof. Franz Weinert
(Max Planck-Institut) omschrijft de gevolgen van de radicale
hervormingsprojectenuit de voorbije
decennia met de termen Entschulung, Entsystematisierung, Entsymbolisierung
und Infantilisierungdes
unterrichtlichen Lernens. De emancipatorische pedagoog Hermann Giesecke
sprak over een anti-intellektuellen,anti-kognitiven und insofern auch gegenaufklärischen effect.De
Duitse ex-president Herzog waarschuwde voor de knuffelpedagogiek. Het
valt op dat de voorbije 15 jaarin
Engeland, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Québec, VS de talrijke ontscholingsprojecten van de
voorbije decenniadoor veel
onderwijsexperts als nefast beoordeeld werden. Het gaat dan vooral om kritiek
op de neo-reformpedagogiek die
grotendeels als een voortzetting van de reformpedagogiek wordt gezien enom een kritiek op de nivellerende
middenschool, collège unique, Gesamtschule.Ontschoolde scholen leiden tot ontschoolde leerlingen.
Veel auteurs wijzen ook op het paradoxaal samengaan vantwee verschillende ideologieën die het
onderwijs bestoken: de koude rationaliteit van economisch rechts en de
Europese Uniedie de school utilitair
benaderten de warmeideologie van romantisch links die de ware
opdracht van de schoolen het
prestatieprincipe ondergraaft. Jean Romain bestempelt die alliantie als "un
grand danger d'appauvissement de l'expérience humaine" (Lettre ouverte
à ceux qui croient encore en l'école, L'Age d'Homme, 2001). Romain e.a.
verwetenlinkse romantici à la Meirieu
dat ook hun ideeën uiteindelijkeen
deshumaniserend effect hebben en tegelijk heel nefast zijn voor sociaal
benadeelde kinderen.
Bijde tegenstanders van ontscholing treft men
volgens prof. Gieseckeveel
vernieuwers in continuiteit aan die het onderwijs proberen te optimaliseren
zonder te raken aan de fundamentele pijlers van de school en met respect voor
hetgeen in het verleden werd opgebouwd. Deze vernieuwers hebben gedurende de voorbije decenniaéén en ander bereikt, maar ze werden hierbij
afgeremddoorde radicale hervormers die het
prestatiebeginsel sterk in vraag stelden envoor de benadeelde kinderen -in tegenstelling met hun mooiebeloftes -niets hebben gerealiseerd. In het verleden ging de steun van de
overheid ook praktisch uitsluitend naar ontscholende nieuwlichters - ook in
Vlaanderen.
Opvallend veel
herscholers zijn sterk begaan met het bieden van optimale onderwijskansen. Gemeenschappelijk in de meeste
pleidooien is de stelling dat de sociaal en/of cultureelbenadeelde leerlingen nu minder onderwijskansen
krijgen omdat de slinger te sterk is doorgeslagen in de richting van
ontscholing en ontsystematisering. De Engelse kennissocioloog Michael Young
stelt dat hetnieuwe leren
leerlingen de verkeerde boodschap geeft dat ze niet veel moeten werken om iets
waardevols te bereiken in het leven. Ditontscholingsconcept legt volgens Young
ook de basis voor een ongelijke maatschappij. Leerlingen die kennis het meest
no-dig hebben, omdat hun weinig van huis uit wordt aangereikt, steken zo op
school al te weinig op.Ook de keuze van Pierre Bourdieu en co om
arbeiderskinderen eerder te confronteren met de eigen arbeiderscultuur of
culture populaire(i.p.v. de culture
bourgeoise) duwt deze kinderen terug in hun eigen sociale klasse. Dit is ook
de basisidee in het boek 'Education and justice'(Sage, London, 1997) van de Engelse prof. Denis
Lawton.
In dit nummer beluisteren
we herscholingsvoorstellen uit verschillende landen. In deze bijdrage geven we
het woord aan een aantal prominente herscholers uit Duitsland en Frankrijk. In
de laatste bijdrage in dit themanummer komt de visie van één van de
belangrijkste Engelse herscholers de Engelse socioloog Frank Furedi
uitvoerig aan bod zoals ze tot uiting kwam in zijn recent boek: Wasted.
Why education isnt educating In andere bijdragen beluisteren we praktijkgetuigenissen uit Nederland en
Vlaanderen.
2Mythen
und Errungenshaften
2.1 Giesecke: anti-intellektuellen und gegen-aufklärischen
ontscholingseffect
Een boek
waarin de ontscholingsgedachte sterk bestreden wordt isNeue Mythen in der Pädogik.
Wa-rum eine gute Schule nicht nur Spass machen kann(Donauwörth, Auer, 1999). Een algemene
idee in verschillende bijdragen in Neue Mythenis precies dat het vermeende humane
leren zijn beloftes niet houdt en dat het neue Benachteiligungen
schafft en dus heel nadelig is voor sociaal en/of cognitief benadeelde
kinderen en voor de zorgverbreding.Net
als vele anderenstelt ook prof. H.
Giesecke in 'Neue Mythen" dat veel moderne pedagogische the-orieën een anti-intellektuellen,
anti-kognitiven und insofern auch gegenaufklärischen effect producerenen het onderwijs al te sterk
emotionaliseren en therapeutiseren (p. 86). In het onderwijspedagogische en
onderwijspolitieke discours werden de kernopgaven van het onderwijs vaak
gedemonteerd. De leerlingen moeten dan eerder zelf uitvinden en zelf bepalen
wat, hoe en in welk tempo ze willen leren. "Leerkrachtgeleid onderwijs
wordt als ouderwets en politiek reactionair gezien. De leerkrachten zijngeen lesgevers meer maar opvoeders en
moderators van leerprocessen. De nieuwe Leitmotive van ons schoolsysteem heten 'Selbsttätigkeit',
'Leren' (nicht Lehren), 'Erziehung', 'Integration. Ze zijn in de plaats
gekomen van het klassieke vormingsbegrip".
Het basisbeginsel van degelijk onderwijs berust volgens Giesecke op het
feit dat er leraars zijn die één en ander weten of kunnen en dit wensen door te
geven op een didactisch verantwoorde manier aan leerlingen die dat nog niet
weten of kunnen (p. 90). Onderricht mag men niet bekijken als 'eine feindliche Besatzungsmacht in das
Leben Unschuldiger ein, wie manche Schultheoretiker zu glauben scheinen. Pas
via bemiddeling door de leerkracht kunnen complexe zaken en handelingengeleerd worden. Onderwijs vereist ook de
passende distantie ten aanzien van het dagelijks leven. Onderwijs is een
culturele uitvinding omdat het mogelijk maakt de onmiddellijkheid van ons
bestaan te overschrijden en een voorraad (vooraf) aan kennis op te doenin functie van toekomstige handelingen. De
basispolariteit van onderwijs en leven mag niet weggewerkt worden, zoals steeds
opnieuw geëist wordtmet parolen en
slogansals 'lebensnahen Schule,
Schülerorientierung, Erfahrungsorientierung, Lebenswelt-orientierung,
Handlungsorientierung '
Giesecke: De totale maatschappij heeft er
belang bij dat de nieuwe generaties het aanwezige potentieel aan kennis en
vaardigheden overnemen en kunnen aanvullen. De leerplannen moeten een minimaalgemeenschappelijk bestand van kennis en
vaardigheden vastleggen. Vanuit zichzelf is het kind niet onmiddellijk
geïnteresseerd omveel vakkennis en culturele
kennis op te doen; de interesse van het kind reikt niet verder dan zijn
onmiddellijke levenshorizon. Vooral ook de sociaal benadeelde kinderen hebben
met het oog op hun emancipatie uit hun benadeelde situatie nood aan directe,
gerichte, maar tegelijk geduldige en aanmoedigende instructie.De
radicale hervormingsbewegingheeft in
tegenstelling met haar beloftes voor deze kinderen niets gerealiseerd.
Integendeel."
Giesecke betreurtook de steeds verder toenemende maatschappelijke en pedagogische
opdrachten die aan de school toegewezen worden. De school moest volgens de
ontscholerseen allesomvattende
levensschool (total institution) worden, waarin de leerkrachten zo
polyvalent zijn dat ze alle mogelijke problemen van de leerlingen en van de maatschappij
kunnen oplossen. Door de te sterke beklemtoning van de zgn. 'Sozialpädagogisierung'komt de kernopdracht van de school in het
gedrang.Door het feit dat de kerntaken
van het onderwijs ondergesneeuwd geraakten,is ook het beroepsbeeld van de leerkracht heel diffuus en minder
aantrekkelijk geworden nog het meest voor de jongens. De ontscholingis volgens Gieseckeéén van de belangrijksteoorzaken vande crisis van het leraarsberoep (Radiouitzending NDR 4 op 11.07.01: Woran
erkennt man gute und schlechte Lehrer?, Internet). De kernopdracht voor de
leraar moet opnieuw worden dat hij onderricht en hierop moet zijn zelfbeeld
gebaseerd zijn. Er moetdus aandacht
zijn voor de begrenzing van zijn opdracht: "Een goede leraar moet in
elk geval zo goed mogelijk willen onderwijzen. Als de leerkracht hier goed
scoort, dan mag men er meestal ook van uitgaan dat hij ook geslaagd is voor
zijn pedagogische en motiverende opdrachten en dat hij een leer-vriendelijk
klimaat geschapen heeft.
Giesecke
heeft deze ideeën meer uitvoerig uitgewerkt in driepublicaties: Pädagogische Illusionen. Lehren
aus 30 Jahren Bildungspolitiek, Stuttgart 1998 en Wozu ist der Schule
da?, Stuttgart 1996 en Pädagogik: quo vadis?, Juventa-Verlag 2009.
Op het Internet treft men ook tal van interviews met hem aan.
2.2 Max-Planck-Institut: leraargeleidonderwijs is effectiever
In
Duitsland komt dekritiekook uit de hoek van het wetenschappelijk
onderzoek. In 1996 onderzocht het Duitse Max-Planck-Institut für
Bildungsforschung het effect van directe instructie in vergelijking met de
veel gepropageerde vormen vanzgn. 'open
onderwijs' en deschooling (Bildungsverläufe und psychosoziale Entwicklungen
im Jugendalter). Ook hier kwamen de onderzoekerstot de vaststelling dat de resultaten van
leerlingen die 'open onderwijs' genoten beduidend lager waren dan deze
die 'lehrerzentrierten Unterricht' kregen. Een andere conclusie luidt: "Doorgedreven
individualiseringschaadt de effectiviteit
en is heel nadelig voor benadeelde kinderen".
In het
onderzoeksverslag concludeert de voorzitter, prof. Fr. Weinert: "Tot
verbazing van veel reformpedagogen
blijkt uit de meeste grondige onderzoeken dat 'directe instructie' veruit het
meest effectief is. Directe instructie verbetert niet enkelde prestaties van bijna alle leerlingen, maar
verhoogt ook het zelfvertrouwen in het eigen kunnen en reduceert de
faalangst".
2.3Leraar-publicist
Michael Felten
Leraar Michael Felten is ook één van de bekendste herscholers in
Duitsland. We denken vooral aan 3 publicaties: Neue Mythen in der Pädagogik,
Auer, 1998, 'Kinder wollen etwas leisten' (Kösel-Verlag, 2000)en Auf die Lehrer kommt es an! Für eine Rückkehr der Pädagogik in die Schule
(Gütersloher Verlagshaus 2010). Felten bekritiseertin dit laatste boek de reformpedagogische tijdsgeest die gebaseerd is op
een gelijkheidsfictie tussen
leerkrachten en leerlingen, op een zelfstandigheidsillusie m.b.t. de
zelfstandige capaciteiten van het kind en op een conflictschuw
strengheidstaboe in de relatie leerkrachtleerling. Dit alles mondt uit in
schoolse ver-wenning omdat de leerlingen behoed moeten worden voor grote
verwachtingen en beschermd tegen slechte cijferbeoordelingen; de leerkrachtmoet dus vooral speelse werkvormentoepassen. Felten omschrijft de
methodische overdrijvingen in termen van *triomf van de leeftijdsgenoten
het sociale leren van elkaar; het zoveel mogelijk leren op eigen
verantwoordelijkheid of triomf van het ego; triomf van de open
werkvormen en het open onderwijs; triomf van het leuk zijn en het
welbevinden...
2.4Duitse
hoogleraar Thomas Ziehe
Een andere bekende Duitse herscholer is de onderwijspedagoog Thomas
Ziehe. Ziehe stelt in tal van publicaties dat leerkrachten moeten accepteren dat het op school vooral gaat
om culturele kennis die ver af staat van de leefwereld van de leerlingen en die
dus door hen op een eerste gezicht als vreemd ervaren wordt. Voor het vreemde
karakter moeten leraren zich niet excuseren en omgekeerd moeten leerlingen niet
de schuldkrijgen van hun self world-gerichtheid.Leraren moeten leerlingen helpen hun motivatiehorizon te verbreden.
Leerlingen mogen niet gefixeerd blijven op hun innerlijke zelf vanwege de
ambivalenties die dat oproept. Leraren vervullen dus een brugfunctie tussen de self
worlds van hun leerlingen en die andere werelden. Leraren kunnen en
moeten ook meer gebruik maken van het verborgen verlangen van leerlingen naar
het trots zijn op wat je bereikt/geleerd hebt. Ze moeten zelf uitstralen
dat je verdiepen ineen vaktot verrukking kan leiden. De leerlingenmoeten leren dat op de lange termijn aan
iets werken uiteindelijk een groter gevoel van bevrediging en
arbeidsvreugde oplevert dan het momentaan welbevinden.
Scholen moeten verder meer i.p.v. minder gestructureerde situaties
bieden om de diffuusheid voorleerlingen
niet nog groter te maken. Er moet een setting zijn van regels en routines die
je vasthouden. De leraar is verantwoordelijk voor structuur én voor een
responsief klimaat. Volgens Ziehe hebben leerlingen in de huidige periode van
individualisering juist behoefteaan
meeri.p.v. minder structuur.De profeten van het Nieuwe Leren en open
onderwijs hebben ongelijk, want kinderen geraken alleen maar in de war door al
die vrijheid en openheid.
2.5Josef Kraus,voorzitter lerarenvakbond
Ook Josef
Kraus, de bekende voorzitter van de Deutsches Lehrerverbandes,
pleitte de voorbije 15 jaar herhaaldelijk voor herscholing: eine
Schule des Wissens, eindeutig, strukturierten Ergebnisorientierten Unterricht,
Schule des lebendigenWissens statt der
sterilen technisch gespeicherten Daten, keine Überfrachtung von Schule durch
sozialpädagogischeAufgaben,meßbare
Wissensleistung & Qualitätskontrolle,
eine Schule der Kulturund keine Schule
des flachen Ökonomismus.Kraus spreekt zich kritisch uit over tal
van pedagogische mythen: Selbstbestimmung, Selbstentfaltung, Selbsterfharung,
Selbsterziehung, Selbstkonzept Hijbetreurt dat de nieuwlichters minder aandacht besteden aan Selbstbeherrschung,
Selbstdiziplin ... Uit het louter bezig zijn met het zelf resulteert vaak: Selbstgefälligkeit,
Selbstsucht, Selbstüberschätzung, Selbsttäuschung
We citeren nog
even uit een aantal stellingen die Josef Kraus in maart 2011 verspreidde
in Zwanzig Wahrheiten über Schule in Deutschland (Internet). Kraus:
Die um sich greifende Erleichterungs- und Wohlfühlpädagogik bringt nichts.
Schule ohne Leistung und Anstrengung geht nicht. Die Notengebung wurde immer
und immer wieder liberalisiert oder gar abgeschafft, schwere Schulfächer
konnten durch leichte ersetzt werden, und überhaupt wurde eine Pädagogik
gepredigt, derzufolge Schule Spaß und Unterhaltung garantieren soll. *Die
Debatte um Bildungsgerechtigkeit ist nichts anderes als der sozialromantisch kaschierte Versuch,
über die Schule Gleichmacherei zu betreiben. Wir brauchen schu-lische Vielfalt
statt integrierte Einfalt. Die Gesamtschule in Deutschland ist gescheitert. ...
Außerdem erzielt eine von Gleichmacherei geprägte Schulpolitik vermeintliche Gleichheit
allenfalls durch Absenkung des Anspruchsniveaus.
*Wir
verzichten immer mehr darauf, von unseren Schülern konkretes Wissen
einzufordern. Stattdessen schwafeln wir von Methoden-, Basis-, Horizontal-,
Sozial- und Handlungskompetenzen. Wir brauchen wieder einen Primat der Inhalte
vor den Me-thoden. Es ist eine Renaissance des konkreten Wissens angesagt. ...
*Wir lassen unsere Muttersprache bereits in der Schule verkommen. Das
Beherrschen der Mutter- und Landessprache ist das A und O jeder Bildung.
Tatsache ist aber: Schule in Deutschland schafft es nicht, den Nachwuchs solide
in der Mutter- und Landessprache zu schulen. (F. betreurt de uitholling van het
moedertaalonderwijs.)
*Falsch ist
die Behauptung, es komme nicht auf Schulstrukturen, sondern ausschließlich auf
die Art des Unterrichts an nämlich auf einen projekt-orientierten,
lehrermoderierten und schülerzentrier-ten. Unsere Schüler brauchen einen
strukturierten und ergebnisorientierten (nicht nur erlebnisorien-tierten)
Unterricht. Übrigens: Gerade leistungsschwächere und jüngere Kinder
profitieren von einem klar strukturiertem Unterricht. Die internationalen
Abitur-Vergleiche sind falsch. Dort wo man in Europa die niedrigsten
Abiturienten-Quoten hat, hat man zugleich die besten Wirtschaftsdaten: nämlich
in Österreich, in der Schweiz sowie in Bayern.
3. Reconstruire l'école: réscolariser
3.1Herscholing
in Frankrijk
In Frankrijk leidde de thematiek van de ontscholing de voorbije 15 jaar tot
een nieuwe schoolstrijd.Er
verschenenveel boeken, artikels e.d.
met scherpe kritiek op de ontscholingsprojecten van de voorbije decennia. De
herscholers spreken er over 'reconstruire l'école' en formuleren ook
veel kritiek aan het adres van het nivellerende collège unique.
We denken in dit
verband aan de vele boeken die alle de ontscholing bekritiseren. We vermelden
er enkele:La destruction de
l'enseignement élémen-taire et ses penseurs (L. Lurçat), Vers une école
totalitaire (L. Lurcat), L'école desoeuvrée, la nouvelle querelle
scolaire (C. Thélot en Ph. Joutard), L'enseignement de l'ignorance
(J.C. Michéa), La barbarie douce (J.P. Le Goff), Oser enseigner
(G. Molina), Lettre ouverte à ceux qui croient encore en l'école (J.
Romain) over de 'délimitation' de l'école, L'ensignement mis à mort
(Adrien Barrot) Que vive l'école république,1999 en 'L'école
de la philo-sophie, Pleins feux, 2000 (Charles Coutel); La Pédagogie du
vide (Hervé Boillot en Michel Le Du) P.U.F, 1993: kritische analyse van de
visie van Ph. Meirieu; L'enseignement mis à mort (Alain Barrot, Librio
2000; L'imposture pédagogiquevan
Isabelle Stal (2008) met vooral een kritiek op de (universitaire)
lerarenopleidingen. Een fundamentele
analyse treffen we ook aan in een oproep (28 paginas) van een aantal
professoren wiskunde en wetenschappen: Les savoirs fondamentaux au
service de l'avenir scientifique et technique. Comment les réenseigner,
Laurent Lafforgue e.a, 2004, Internet.
Het gaat hier
telkens om vrij bekende auteurs. Ook in depublicaties en TV-uitzendingen van Alain Finkielkraut treffen we regelmatig
een hoofdstuk aan over de ontscholing in Frankrijk. We denken verder aan de publicaties
van Jean-Paul Brighelli(La fabrique du crétin: La mort programmée de
l'école, ...) en aan deze van Marc Le Bris over de ontscholing in
het lager onderwijs: Bonheur d'école : Peut-on encore sauver l'école
française?;Vos
enfants ne sauront pas lire... ni compter!
3.2Reconstruire l'école
Vooral ook
de scherpe kritiekenop de hervormingen
van het secundair onderwijswijzen op
een bitsigeschoolstrijd. Het verzet
tegen het voorbije beleid wordtdeels
gecoördineerd door de vereniging "Reconstruire l'école"
waarvan prof. Denis Kambouchner de voorzitter is. Hij publiceerde zelf
een boek hierover:Une école contre l'autre. Hij verwijt Meirieu en
co dat ze net als de reformpedagogen destijds de fundamentele pijlers van
elk degelijk onderwijssysteem totaal in vraag stelden en dat hun alternatieve
(romantische) onderwijsvisie te ver afstaat van de praktijk. Met een zinspeling
op het beleidsprincipe enseigner
moins pour enseigner mieux, repliceerde Kambouchner dat hij eerder opteerde voor enseigner
mieux en enseignant plus(plus
betekent hier meer aandacht voor basiskennis en basisvaardigheden).
Zelf lazen
we ook met veel interesse L'école desoeuvrée, la nouvelle querelle scolaire(Ed. Flammarion, 1999) van C. Thélot en
Ph. Joutard. Op de achterflap wordt de basisgedachte als volgt samengevat: "Sinds
de jaren zeventig geeftde onderwijspolitiek
voorrang aan de visie van pedagogen zoals Meirieu en co. Men verwaarloost
elementaire kennis, men minacht het lesgeven en de leerkrachten, men wil per se
van het onderwijs een 'lieu de vie' maken.De school gaat voorbij aan haar ware roeping: transmettre les savoirs et
les oeuvres. In plaats van het aanmoedigen van de vlucht vooruit van vele
nieuwlichters zou een verantwoorde onderwijspolitiekeerder moeten proberen om de fundamentele
evenwichten te vinden die een school nodig heeft."
Volgens de Franse onderwijssociologe Judith
Lazar hebben ontscholers als Ivan Illich, Paulo Freire,Michel Foucault, Pierre Bourdieu, Louis
Althusser, A.S. Neil, Françoise Dolto de basisgrammatica van het onderwijs en
het gezag van de school en van de leerkrachten sterk ondermijnd. Ze
beïnvloedden sterk de publieke opinie en de 'Education nationale', de
onderwijshervormingen van de voorbije 30 jaar (J. Lazar, Pour quoi faire?, Flammarion
2004).
We
vermelden nog een aantal werken die de analyse hiervoor ondersteunen. Jean Romain: Lettre ouverte à ceux qui croient encore en
l'école, L'Age d'Homme, 2001. Zijn belangrijkste boodschap luidt: "On est en train de casser un
vieux métier humaniste qui consiste à enseigner quelque chose à quelqu'un. Il
faut recommencer à enseigner, re-prendre le risque de l'autoritéet réapprendre à lire, réapprendre à écrire,
réapprendre à calculer. Remettons la matière au centre, parce que c'est la
matière enseignée qui va faire grandir, qui va élever- c'est l'étymologie du
mot èléve".
Jean-Piere
Le Goff:La Barbarie douce: la modernisation aveugle des entreprises del'école, 1999. In dit boek behandelt Goff veschillende
thema's waaronder de vernieuwingsdwang, de managementmode, de reductie van de
primaire opdracht van het onderwijs: "L'école perd sa mission première
qui est de transmettre les connaissances dans une relation par essence
inégalitaire entre le professeur qui a étudié pour acquérir un savoir et
l'éléve qui va progressivement apprendre. L'établis-sement scolaire devient un
'lieu de vie', sorte de garderie sociale; le professeur n'a plus l'autorité
reconnue, il est censé être à l'écoute de l'apprenant qui n'est plus celui
qu'on 'élève', mais celui au niveau duquel on s'abaisse, toujours au détriment
des plus faibles". We vermelden verder ook de tekst Limposture
pédagogique van prof. Bernard Ber-thelot (2001, de tekst staat op
het Internet).
3.3 Prof. Nathalie Bulle
De bekende Franse
onderwijssociologe Nathalie Bulle publiceerde
in 2009 het boek Lécole et son double over wat er al 40 jaar misloopt
met de hervormingen van het secundair onderwijs, met de ontscholing en
comprehensivering. Het ontplooi-ingsmodel vanaf de basisschool samen met de
invoering van het collège unique ontwrichtten volgens Bulle het
destijdsbehoorlijk functionerende onderwijs. De vele nieuwlichters
kozen voor een didactische ommekeer: voorhet ontplooiingsmodel -
gebaseeerd op een biologische visie à la Rousseau en Piaget. Ze stelden ten
onrechte het belang van de culturele vakdisciplines en van
cultuuroverdrachtà la Vygotsky in
vraag.Prof Bulle schrijft in
deze context: Lécole en France est en réalité aujourdhui dominée par des
représentations de lhomme et de son développement fondées sur des bases
fausses. Les conceptions aussi bien en psychologie, en épistémologie quen
sociologie, qui ont partie liée et qui ont guidé ses transformations
pédagogiques, sont à la source dune profonde dégradation de son enseignement.Bulleplaatst o.a en terecht de biologische visie van Piaget en co tegenover
de culturele visie van Vygotsky waarin de kennisoverdracht centraal
staat. Heel wat constructivisten beroepen zich ten onrechte op Vygotsky.
De
nieuwlichters kozen volgens Bulle ook voor het nivellerende collège unique.
Volgens haar was de invoering van comprehensiefonderwijs zoals
het collège unique vooral bedoeldvoor de 15 procent leerlingen
die zich op het eindevan de lagere school in een situatie van bijna
definitievemislukking bevonden. Alle leerlingen werden de dupe vanhet
collège unique en van de ontscholing;nog het meest de sociaal benadeelde leerlingen. Bulle wijst ook
op de nefaste invloed van het onderwijssociologisch gedachtegoed van Pierre
Bourdieu en zijn vele volgelingen.
3.4 Kritiek op ontscholing in
basisonderwijs
Voor hetbasisonderwijs lijken ons
de publicaties van prof. Liliane Lurçat, destijds 'directeur derecherche au CNRS (psychologie de
l'enfant) heel revelerend. Lurçat schreef ook verschillende werken over
de vakdidactiek voor schrijven, lezen en rekenen voorjonge kinderen. Een bijdrage op het Internet
draagt de titel 'L'école élémentaire détruite'.
Lurçat betreurt o.a. datdoor
de hervormingen van devoorbije decennia
geraakt werd aan de funda-mentele pijlers van het basisonderwijs waardoor ook
het aantal mislukkingen en het aantal kinderen met leerproblemen sterk is
toegenomen. Er wordt te weinig aandacht besteed aan het onderwijzen van de
basisvaardigheden;er werd afbreuk
gedaan aan de oerdegelijke methodiek van het basisonderwijs, gebaseerd op de
systematische en progressieve overdracht vankennis en vaardigheden. Door de onduidelijkheid over de juiste aanpaken het tekort aan systematiek heerst er nu
verwarring en onbegrip.De
basisvaardigheden worden niet meer bereikt door veel leerlingen die geen beroep
kunnen doen op steun thuis; maar ook bij veel gewonekinderen merkt men tal van lacunes. De
toegenomen ongeletterdheid op het einde van het basisonderwijs is een product
van de aantasting van de beproefde methodes. De (universitaire) lerarenopleidingen
lieten de beproefde vakdidactische methodes vallen in naam van ideologische en
pedagogische argumenten (pédagogismeet constructivisme à la Ph. Meirieu, Freinet ...).We vermelden ten slotte nog een interessant
boek onder redactie van de professoren Liliane Lurçaten Laurent
Lafforgue La débâcle de lécole/Une tragédie incomprise, Xavier de
Guibert, 2007.
4. Core Knowledge-beweging van E.D. Hirsch in
de VS
De Amerikaanse
prof. E. D. Hirschstaat bekend als
één van de meeste bekende en prominente Amerikaanse tegenstanders van de
ontscholing. 30 jaar geleden richtte hij in de VS de zogenaamde Core Knowledge-beweging op. Hij is o.a. een pleitbezorgers van goed doordachte
en gestructureerde curricula. Een paar weken geleden besteedden we al een paar
bijdragen aan E.D. Hirsch op ons blog en op ons facebook.
5.Besluit
In deze bijdrage
werd duidelijk dat er de voorbije jaren en decennia in tal van landen de een geanimeerd debat wordt gevoerd over de
ontscholing. De critici van de ontscholing zijn allesbehalve conservatieven die
terug willen naar het verre of idyllische verleden. Integendeel. Het zijn
meestal mensen die sterk begaan zijn met het lot van cognitief en/of sociaal
benadeelde kinderen. Het zijn mensen die ook strijden voor optimalisering van
het onderwijs, maar dan in continuïteit, met behoud van de waarden en aanpakken
die hun deugdelijkheid bewezen hebben. In de hierop volgende bijdragen wordt
dit alles verder geconcretiseerd. In de laatste bijdrage in dit themanummer
komt de visie van de Britse socioloog Frank Furedi uitvoerig aan bod.
Onderwijs. Waartoe dient de school? Herscholing nodig!
Waartoe dient de
school?
Heribert SchopfWozu ist die Schule da? Soziale Funktion oder
pädagogische Aufgabe?
Conclusies:
Das pädagogische Wozu Schule lässt sich etwa so
zusammenfassen:
*Schule ist mehr als Aufbewahrung der Schüler, denn die
Schüler sind für die Schule da, nicht umgekehrt (vgl. Koch 2002 in Reichenbach 2013,
S. 15f.)
* Schule ist zum schulischenLernen da! Dieses Lernen muss als schulisches
Lernen erkennbar sein.
* Schule ist dazu da, als Ort der Didaktik und der
fachlichen Methode zu gelten.
*Die Schule ist dazu da, der Ort von Vermittlung von etwas
und der Aneignung von etwas zu sein, ohne dass letztere hergestellt werden
kann.
* Schuleistdazuda,dassLehrpersonensichalsSachautoritätihresWissensundKönnenserleben können und nicht als organisierende Aufsichtsbeamten.
*Schule darfund soll
außerpädagogische Zumutungen an sie ab- und zurückzuweisen.
* Schule reguliert das Relationsgefüge zwischen Unterricht
und Erziehung und alle Versuche es aufzuweichen,sindzurückzuweisen.ErziehungohneUnterrichtundUnterrichtohne Erziehung sindpädagogischdenLehrerinnenundLehrernund derenSchülerinnenund Schülern nicht zumutbar.
Vielleicht braucht es dazu nun eine echte Reform im Sinne
des lateinischen für re zurück und formatio:Gestaltung,daswäreeineReformzurWiederherstellungderpädagogischen Aufgabe von Schule.
Ein Schulmeister hat
lieber zehn notorische Esel als ein Genie in seiner Klasse, und genau
betrachtet haterjarecht,dennseineAufgabe istesnicht,extravagante Geisterheranzubilden,sondernguteLateiner, Rechner und
Biedermänner. Wer aber mehr und Schwereres vom anderen leidet, der Lehrer vom
Knaben oder umgekehrt, wer von beiden mehr Tyrann, mehr Quälgeist ist, und wer
von beiden es ist, der dem anderen Teile seiner Seele und seines Lebens
verdirbt und schändet, das kann man nicht untersuchen, ohne bitter zu werden
(Hesse 1970).
Onderwijs. 7 jaar O-ZON. Tweede campagne in 2011 rond ontscholing, niveaudaling, nivellering, herwaardering kennis... (Deel 1)
Inleiding : O-ZON-campagne in 2011
MetOnderwijskrant & O-ZON voerden we in 2007 een eerste campagne rond
de thematiek van de ontscholing, niveaudaling en herwaardering van kennis
...In 2011 voerden we een tweede
campagne rond die thematiek. Ze was mede bedoeld als reactie tegen de plannen
voor de structuurhervorming van het secundair onderwijs.Bij de Vlaamse beleidsmakers en hervormers is de bezorgdheid om de
ontscholing en beknotting van de talentontwikkeling nog niet doorgedrongen. In
onze themanummers over ons secundair onderwijs betreurden we datze
zich blind staren op grotendeels vermeende knelpunten en tegelijk met hun
plannen de verdere ontscholing & nivellering én daling van de onderwijskansen
bevorderen: middenschool met vage en structuurarme vakkenclusters en
belangstellingsgebieden i.p.v. gestructureerde vakdisciplines, heterogene
klasgroepen, competentiegerichte
methodiek ...
We stuurden de voorbije jaren aan op een debat
over de echte en prioritaire knelpunten. We probeerden duidelijk te maken dat de
hervormers van het secundair onderwijs blind waren voor de belangrijkste
problemen van ons onderwijs: de niveaudaling, ontscholing, nivellering,
onderwaardering van de basiskennis. We
vonden dat in het debat over het bieden van optimale en faire onderwijs- en
ontwikkelingskansen de aanpak van de ontscholing centraal moest staan en niet
structuurhervormingen die zoals in de comprehensieve landen zouden leiden tot
verdere niveaudaling, nivellering, beperkt aantal toppers, minder sociale
doorstroming ...Eén van onze stellingen
bij de start van O-ZONin 2007 luidde
overigens dat dede leerlingen die
cognitief en/of sociaal benadeeld waren het meest de dupe waren van de daling
van de kwaliteit van het Vlaams onderwijs.Vooral door de verhoging van de kwaliteit van het onderwijs kunnen we
betere ontwikkelingskansen bieden vooral ook aan sociaal benadeelde kinderen.
We publiceerden o.a.in juli 2011 een themanummer over ontscholing en herscholing. Op de blog
van Onderwijskrant Vlaanderen en op ons facebook nemen we nog eens een paar
bijdragen op uit dit themanummer. We
voegen er ookaantal bijdragen aan toe
over de heropflakkering van het publiek debat over deze thematiek naar
aanleiding van twee krantenenquêtes in respectievelijk Het Nieuwsblad (23
augustus 2011) en De Standaard (17 september 2011). We doen dit in een aantal
opeenvolgende afleveringen, vandaag deel 1.
We gaan ervan uit dat de thematiek nog steeds
heel actueel is. Uit het septemberdebat 2011 bleek heel duidelijk dat de
overgrote meerderheid van de leerkrachten en directies zich bewust zijn van het
feit dat het wegwerken vande
niveaudaling en nivelleringonderwijsprioriteiten moeten zijn.Op een recente nieuwjaarsreceptie betreurden onlangs nog directeurs uit
het lager en secundair onderwijs de volgens hen aanzienlijke niveaudaling.Het algemeen bewustzijn van het probleem is
er wel, maar dit betekent nog niet dat er daadwerkelijk iets gedaan werd aan
het probleem.Merkwaardig hierbijisdat vooral vertegenwoordigers van de
onderwijskoepels en een aantal beleidsmakers nog steeds geneigd zijn de
niveaudaling en nivellering te ontkennen. Dit zal in een van de volgende
bijdragen duidelijk tot uiting komen.
7 jaar
O-ZON Ontscholing & ontsystematisering = enorme
verspilling talenten & centen (Onderwijskrant 158, juli 2011)
1. Actualiteit ontscholing en herscholing
Veel
Westerse landen kenden de voorbije decennia een ontscholing/ontschoolsing van
het onderwijs en een daling van de eisen.Ontscholing en nivellering gebeurden vaak ook in naam van de democratisering en
onderwijskansen. (NvdR:In PISA-2012 bleek opnieuw hoe zwak de
comprehensieve landen- Zweden,
Noorwegen, Engeland, Frankrijk ... en zelfs Finland - scoorden. Dit wordt in
die landen recentelijk ook op naam geschreven van de nivellerende en
gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. De geplande hervorming van ons secundair
onderwijs zou de niveaudaling en nivelllering verder in de hand werken.)
Bij inhouds- en
structuurarm onderwijs worden benadeelde leerlingen nog meer benadeeld en
kunnen ook sterkere hun talenten onvoldoende ontplooien. Zo verspilt de
samenleving een groot deel van de middelen en energie die in het instituut
onderwijs gestopt worden. Armere landen als China, Singapore, Zuid-Korea waar de
ontscholing & infantilisering nog niet hebben toegeslagen, presteren het
best in landenvergelijkende studies. Veel leerkrachten, onderwijsdeskundigen,
beleidsverantwoordelijken, publicisten uit diverse landen pleitten de voorbije 15 jaar voor herscholing van
de school. Ook de bekende Engelse socioloog Frank Furedi neemt het
in zijn nieuw boek Wasted. Why education isnt educating vooral op
tegen de infantilisering, de aantasting van het gezag en prestige van de
leerkracht & van de vakdisciplines, het anti-intellectueel karakter ...
In het buitenland
merken we dat tal van ontscholers naarmate ze ouder werden, zich
bekeerden en zelfs vurige herscholers werden. Zo evolueerde de Engelse
kennissocioloog Michael Young van kennis- en curriculumrelativist
tot een van de meest vurige pleitbezorgers van de powerful knowledge van
de vakdisciplines.
In Vlaanderen merkten we onlangs dat ook Roger Standaert - directeur
Entiteit Curriculum (DVO) - tekenen van bekering vertoonde. In het interview Leren
in de 21 ste eeuw van 27 juni 2011 in iSCHOOL (zie Internet) poneert de 65-jarige Standaert: Typisch
voor welvarende staten zoals Vlaanderen er een is, is dat men niet genoeg eisen
stelt aan kinderen. Leren moet hier altijd leuk zijn. Men leert kinderen
onvoldoende omgaan met iets dat niet vanzelf gaat. Aziaten bijvoorbeeld hebben
een heel andere aanpak op dat vlak. Ze eisen discipline en leggen niet zo de
nadruk op het leuke. Ik pleit ervoor dat we kinderen op een draaglijke manier
voldoende uitdagen in het leren. Standaert sluit zich hier nu aan
bij één van de belangrijke stellingen van de herscholers. Het belang van
discipline, hoge verwachtingen en arbeidsmoraal is toch ook wat minister Smet
en zijn vele reisgenoten vastgesteld moeten hebben tijdens hun studiereis in
China en Zuid-Korea.
In Nederland staat het terugschroeven van de ontscholing de voorbije drie
jaar vooraan op de politieke agenda. Beter presteren is dé slogan. De
school moet opnieuw een echte leerschool worden die voorrang geeft aan
de corebusiness, aan basiskennis en -vaardigheden, aan cultuuroverdracht en
leerkrachtgestuurd onderwijs. De leerlingen moeten en kunnen beter presteren.
In mei 2011 was er ook het parlementaire debat over de grote malaise &
ontschoolsing in het hoger onderwijs. We noteerden de voorbije jaren tal van
maatregelen om de controle op de leerresultaten & de corebusiness teve-scherpen: duidelijkere doelstellingen en
leerlijnen, verplichte centrale examens voor 12- en 15-jarigen en zelfs voor de
opleidingen hoger onderwijs, verscherping van het toezicht, schrappen vancompetentiegericht onderwijs in het decreet
beroepsonderwijs en elders. Ook in Engeland en Frankrijk staat herscholing
centraal in het beleid.
Bij de Vlaamse
beleidsmakers en hervormers is de bezorgdheid om de ontscholing en beknotting
van de talentontwikkeling nog niet doorgedrongen. In onze recente themanummers
over ons secundair onderwijs
betreurden we datze zich blind staren op grotendeels vermeende
knelpunten en tegelijk met hun plannen de verdere ontscholing & nivellering
én daling van de onderwijskansen bevorderen: middenschool met vage en
structuur-arme vakkenclusters en belangstellingsgebieden i.p.v. gestructureerde
vakdisciplines, heterogene klasgroepen, competentiegerichte methodiek ...
Eind juni j.l.merkten we dat ook de
redactie van het tijdschrift Impuls de verdere nivellering wil stimuleren: invoering middenschool; gevoelige
reductie in de 1ste graad van het aantal lesuren voor basisvak-ken
als wiskunde, Nederlands en Frans, versnippering van de basisvorming via
toevoeging van vage leerdomeinen als economische initiatie, klassieke
cultuur, artistieke opvoeding, voedingsleer, mechatronica...
; de leerlingen automatisch laten overgaan naar het 2de jaar;
hoeken- en contractwerk zoals in het kleuter- en lager onderwijs,... Het tijdschrift Impuls (destijds Floreat)
heeft zich vanaf 1968 gepresenteerd als een grote voorstander van het VSO, het
ontplooiingsmodel, de nivellerende eindtermen,het constructivistisch & competentiegericht leren dat elders mede
verantwoordelijk wordt geacht voor de grote daling van het niveau & de
onderwijskansen
2.Ontscholing & ontschoolde leerlingen
Met de overkoepelende uitdrukking ontscholing
van het onderwijs verwijzen we in de eerste plaats naar de term unschooling
zoals John Holt die in 1977 introduceerde. Voor John Holt, Carl
Rogers, Ivan Illich en de vele
andere ontscholers betekende de optie voor ontscholing van het onderwijs een
keuze voor kindgestuurd, structuurarm & geïnvidualiseerd onderwijs. De
ontscholers kozen voor het zelfontplooiingsmodel
waarbij afstand genomen werd van de traditie van gestructureerde vakdisciplines
en leerinhouden, leerkrachtgestuurd onderwijs, jaarklassen, klassikale
instructie, hoge prestatieverwachtingen,
enz.Vanaf de jaren zeventig drongen het
prestatievijandig, anti-intellectueel en anti-autoritair klimaat en het
ontplooiingsmodel ook in Vlaanderen door o.a. binnen de VSO-hervorming van
1970 en binnen hervormingen in het kleuter- en lager onderwijs zoals het
Ervaringsgericht (Kleuter)onderwijs van Ferre Laevers, opgestart in 1976 met
het vrij initiatief als belangrijkste werkvorm
In Vlaanderen botsten de ontscholers wel op meer weerstand en
lippendienst dan in andere landen.In Onderwijskrant
en elders bestrijden we zelf al bijna 40 jaar de verschillende ontscholingstendensen.
In een bijdrage van 1973 in Persoon en Gemeenschap luidde onze
boodschap al: Weg met de prestatiedwang, maar leve de prestaties. Toen
vanaf de jaren zeventig het jaarklassensysteem als dé oorzaak van alle
mogelijke kwalen werd voorgesteld, bestempelden we de invoering ervan als de
grootste sprong voorwaarts ooit en als een belangrijke GOK-hefboom. We hebben
vanaf de start van het ervaringsgericht ontplooiingsmodel van Ferre
Laevers in 1976 die aanpak bestreden. We namen vanaf 1993 afstand van de
nivellerende eindtermen en de ermee verbonden competentiegerichte en constructivistische
aanpak, van de middenschoolplannen... We
wezen al 40 jaar geleden op de overtrokken kritiek op alles wat te maken had
met de leerprestaties, examesn en punten geven in documenten als Opdrachten voor een eigentijdse katholieke
basisschool (1974).
Ontscholing leidt tot ontschoolde leerlingen en staat haaks op de missie
van Onderwijskrant, het bevorderen
van de talentontwikkeling en van de verdere democratisering van het
onderwijs.Met O-ZON en Onderwijskrant
voeren we sinds begin 2007 een extra campagne rond de ontscholingstrends.
Ter herinnering nemen we hier een samenvatting van ons O-ZON-manifest van
2007 op.:
*Respect voor- en vertrouwen in de professionaliteit en ervaringswijsheid
van leerkrachten.*Herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden,van de
vakdisciplines en van het belang van abstrahering, symbolisering &
structuur. Geen competentiegerichten
constructivistisch onderwijs. *Herwaardering van de instructie, lesgeven en contacturen,
prestatiegerichtheid, orde en discipline.*Herwaardering jaarklassen, klassikale
aanpak en samen optrekken. Geen doorgedreven individualisatie, geen inclusief
LAT-onderwijs.*Verhoging van het niveau van het onderwijs en van de
lerarenopleidingen.*Meer niveaubewaking en controle leerprestaties.*Beter
benutten van talenten van alle soorten leerlingen. Effectief achterstandbeleid.Geen nivellering en nivellerende
middenschool.*Vernieuwing in continuïteit i.p.v. doorhollings- en omwentelingsbeleid
& moderniseringstover.*Verminderen van de druk en invloed van vernieuwingsestablishment,
van de vele vrijgestelden voor de permanente hervorming van het onderwijs.*Afremmen
en/of afbouwen van bureaucratisering en grootschaligheid, reductie van
planlast, van de bureaucratische schil en overhead in het hoger onderwijs
3.Revcent
pleidooi tegen ontscholing van Jan Maschelein en Maarten Simons
In Apologie van de school (Acco, 2012) houdende Leuvense pedagogen Jan Masschelein en
Maarten Simons een pleidooi tegen ontscholingsideeën à la Ivan Illich.
Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw werd
het voortbestaan van de school zelf ter discussie gesteld. Radicale ontscholers
waarvan Ivan Illich wellicht de meest bekende is hielden opgemerkte
pleidooien om haar een snelle dood te laten sterven; in het schools onderwijs
en leren zelf zitten volgens hen de wortels van het kwaad, in haar
institutionele logica is de school misdadig. Ze brengt immers, aldus Illich,
vooral de valse idee bij dat men de school als instelling nodig heeft om te
leren, terwijl we toch veel beter en veel meer leren buiten de school (Ivan
Illich, Ontscholing van de Maatschappij, 1971).
Maar misschien laat men de school vandaag, in
een tijdperk van levenslang leren en (elektronische) leeromgevingen allerhande,
wel een stille dood sterven men voorspelt het verdwijnen van de school
omwille van haar overbodigheid als pijnlijk verouderde instelling. De school,
zo lijkt de teneur, is niet meer van deze tijd of moet zich opnieuw grondig
aanpassen, en bijgevolg lijkt elke verdediging van de school op voorhand een
maat voor niets, overbodig of gewoon conservatief geleuter.
Wij weigeren echter resoluut deveroordeling van de school te onderschrijven.
Integendeel, we pleiten voor haar vrijspraak. We zijn van oordeel dat het
precies vandaag, op het moment dat velen de school aanklagen omwille van haar
onaangepast zijn aan de nieuwe tijden en anderen haar zelfs lijken te willen
opgeven, duidelijk kan worden wat de school is en doet. En we hopen ook
duidelijk te maken dat veel van de aantijgingen tegen de school zijn ingegeven
door een eeuwenoude angst voor, misschien zelfs haat tegenover een radicale,
maar wezenlijke eigenschap van de school: de school maakt vrije tijd en maakt
kennis en kunde tot gemeen goed, en heeft daarom het potentieel om aan
iedereen- ongeacht afkomst, talent, of
begaafdheid de tijd en de ruimte te geven om de eigen leefwereld te verlaten,
boven zichzelf uit te stijgen en de wereld te vernieuwen (p.7-8). De auteurs
verwoorden in dit boekje belangrijke kenmerken en doelstellingen van de school
als maatschappelijke instelling met de overdracht van cultuur (à la H. Arendt) als belangrijkste doelstelling.
(Dit betekent niet dat we akkoord gaan met alle
opvattingen van de auteurs. Zo begrijpen we niet waarom ze niet sympathiseren
met de aandacht van de herscholers voor de schoolresultaten en voor de niveaubewaking.Ze tonen anderzijds te veel sympathie voor de pedagogische
leerlinggecentreerde opvattingen van de Franse filosoof Jean Rancière
die we eerder in het kamp van de ontscholers situeren. Rancière bekritiseert en ridiculiseert de
klassieke leraar/leerling-relatie en propageert de do it yourself pedagogy
-net zoals de ontscholers. De leraar
mag volgens Rancière zelfs onwetend zijn (Jean Rancière. De onwetende meester.
Vijf lessen over intellectuele emancipatie. Leuven, Acco, 2007). Dit staat haaks
op de opvattingen van Hannah Arendt die Masschelein en Simonsonderschrijven.
Bijlage: inhoud themanummer : Onderwijskrant 158 over ontscholing
In voorliggend
themanummer over ontscholing en herscholing plaatsen we opnieuw de thematiek
van de ontscholing, ontsystematisering en niveaudaling centraal. In de eerste
bijdrage bekijken we een aan-tal standpunten van buitenlandse prominente
onderwijsexperts over het thema
ontscholing en herscholing. Het volgende artikel resumeert een recent
studierapport van het Nederlands Centraal Planbureau over het dalend
onderwijsniveau en het onderpresteren van de sterkere leerlingen. We tonen
hierin ook aan dat de conclusies eveneens van toepassing zijn op het Vlaams
lager en secundair onderwijs. In een derde bijdrage getuigen Paul Van Dam
(ex-hoofd CITO-basisonderwijs), prof. Anna Bosman & onderwijzeres Liesbeth
Hermans over ontscholing, niveaudaling ... in het Nederlands
basisonderwijs. Hierbij aansluitend volgt een bijdrage waarin de Vlaamse
onderwijzers Jef Boden en Eric Van Damme de ontscholing in het Vlaams
basisonderwijs uitvoerig illustreren.
In de vijfde bijdrage staan we stil bij de niveaudaling en grote malaise in
het Nederlands hoger onderwijs. Er komen ingrijpende maatregelen om de ontsporingen
en niveaudaling terug te dringen. Aangezien we in Vlaanderen voor een groot
deel de Nederlandse hervormingen hebben overgenomen, is veel kritiek ook
toepasselijk op ons hoger onderwijs. In een laatste en lange bijdrage
formuleert prof. Wim Van den Broeckuitgebreidzijn visie op
ontscholing en herscholing. Hij inspireert zich hierbij in sterke mate op Frank
Furedis laatste boek Wasted. Why education isnt educating.
(In volgende Blogs publiceren we nog een aantal
bijdragen over ontscholing en herscholing.)